Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over onderzoeken inkoop en aanbesteden in het sociaal domein
34 477 Sociaal domein
Nr. 78
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 15 december 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 21 oktober 2020 over onderzoeken inkoop en aanbesteden in het sociaal
domein (Kamerstuk 34 477, nr. 74).
De vragen en opmerkingen zijn op 20 november 2020 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 8 december 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Minister
6
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek over de werking
van Europese aanbestedingsrichtlijnen op het sociaal domein en de Monitor gemeentelijke
zorginkoop. Zij hebben daarover enkele vragen.
Deelt de Minister de mening van deze leden dat er inzake de aanbestedingsrichtlijn
ook andere dimensies zijn dan alleen de grensoverschrijdende? Deelt de Minister zodoende
de opvatting dat derhalve meer elementen meegewogen moeten worden om te bepalen of
de toepassing van die bepalingen leidt tot een efficiënt en effectief aanbesteden
van overheidsopdrachten in het sociaal domein?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het onderzoek 1 betrekking heeft op aanbestedingen over de jaren 2016–2018. Zij vragen of de conclusies
niet in de tijd bezien zouden moeten worden, zeker gezien het feit dat inkopers en
aanbieders in het sociaal domein pas vanaf 2016 met de aanbestedingsregels zijn geconfronteerd.
Overigens gaat dat wat deze leden betreft om de toepassingsproblemen, en niet zozeer
om de grensoverschrijdendheid.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre in dit onderzoek ook gekeken had kunnen
of zelfs moeten worden naar de stand van de kennis over en de ervaring met de aanbestedingsregels
in het sociaal domein, om goede conclusies te kunnen trekken over aanbesteden in het
sociaal domein. Deze vraag betreft zowel de aanbestedende diensten als de zorgaanbieders.
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de inspanningen van de Minister van VWS
om het sociaal domein uit te zonderen van de aanbestedingsrichtlijn, zo lezen de leden
van de VVD-fractie. Wat is daarbij eigenlijk het uiteindelijke doel? Op welke wijze
is in de afgelopen jaren getracht partijen te ondersteunen bij het goed toepassen
van de aanbestedingsregels?
Houdt de Minister bij de ontwikkelingen rondom het toepassen van aanbestedingsregels
in het sociaal domein rekening met de historische context? De leden van de VVD-fractie
herinneren de Minister er bijvoorbeeld aan dat voor diensten de aanbestedingsregels
pas in 2004 van toepassing werden. Wat waren destijds de eerste ervaringen? Welke
lessen zijn daaruit te trekken? Hoe lang duurde het voordat inkopers en aanbieders
van destijds soepel leerden omgaan met de van toepassing geworden aanbestedingsregels?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts welke doelen van de aanbestedingsregels
met betrekking tot het sociaal domein naar de mening van de Minister irrelevant zijn.
Genoemde leden vragen de Minister tevens op welke wijze de doelen van de aanbestedingsregels
– anders dan de mogelijkheid tot eenvoudige grensoverschrijdendheid – nagestreefd
zullen worden als het sociaal domein uitgezonderd wordt van de aanbestedingsrichtlijnen.
Simpel geformuleerd: hoe wordt dan vriendjespolitiek voorkomen?
Met betrekking tot de Monitor gemeentelijke zorginkoop lezen de leden van de VVD-fractie
dat een duidelijke stijging zichtbaar is van het aantal selectieve procedures. Zij
vragen wat uit deze trend af te leiden valt. Tevens vragen zij of dit van invloed
is op bovengenoemd streven van de Minister.
Voorts menen de leden van de VVD-fractie dat, voordat eventueel ingegrepen zou worden
in de wijze waarop inkoop in het sociaal domein plaatsvindt, zowel kwalitatief als
kwantitatief nagegaan zou moeten worden wat eventuele bezwaren en ook voor- en nadelen
van de aanbestedingsregels zijn. Deelt de Minister deze mening? Is de Minister bereid
dit inzicht te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat de vragen in dit schriftelijk overleg
worden betrokken bij de eerstvolgende voortgangsrapportage over inkoop en aanbesteden
in het sociaal domein. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar aanbestedingen
in het sociaal domein, de studie naar de uitvoeringslasten en de grensoverschrijdendheid.
In het rapport Aanbesteden in het sociaal domein wordt geconcludeerd dat de regels
die van toepassing zijn op overheidsopdrachten in het sociaal domein efficiënt noch
effectief zijn.
Alles bij elkaar genomen lijkt er in het sociaal domein geen Europese markt te zijn.
De leden van de CDA-fractie zijn in ieder geval van mening dat het verontrustend is
dat er zoveel middelen en inzet voltijdsequivalent (fte) in deze procedure gaat zitten.
Uren en inzet die niet kunnen worden gebruikt voor directe hulp en/of ondersteuning
in het sociaal domein. Deelt de Minister deze conclusie van genoemde fractie?
De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik enkele verduidelijkende
en/of aanvullende vragen te stellen.
Kan de Minister nog eens uiteenzetten wat het verschil is tussen A- en B-diensten
in de Europese aanbestedingsprocedure?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vereiste van een Europese aanbestedingsprocedure
een meer concurrerende omgeving heeft gecreëerd. Zij concluderen vervolgens dat eerdere
aanbestedingen een meer op samenwerking gerichte sfeer hadden. Kan de Minister ter
zake meer duiding geven? Kan de Minister hier met andere woorden eens dieper op ingaan?
Hoe moeten genoemde leden deze passage precies lezen? Deze leden vragen dit specifiek,
omdat in de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld bij besluiten over de Wmo 2015, allerlei
mogelijkheden worden gecreëerd om samenwerking tussen zorgaanbieders te bevorderen,
terwijl het Europese aanbesteden gebaseerd is op concurrentie richting diezelfde collega-zorgaanbieders.
Denkt de Minister dat dit de praktische samenwerking tussen zorgaanbieders de afgelopen
jaren bemoeilijkt heeft?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het genoemde rapport gesteld wordt dat ook
¨deze tijd en kosten niet direct ten goede komen aan de kwaliteit van de jeugd- en
thuiszorg¨. Hoe moeten deze leden dit nu lezen? Heeft dit alleen betrekking op het
aantal medewerkers (fte’s) dat bezig is met het proces van de Europese aanbesteding
en niet met praktische hulp- en dienstverlening? Of wordt hier wat anders bedoeld
(deze leden wijzen in dit verband op de laatste rapportage van de Nationale ombudsman)2, namelijk dat door de Europese aanbesteding de kwaliteit zodanig onder druk wordt
gezet dat door zorgaanbieders wordt ingezet op lichtere problemen in plaats van op
de zwaardere problematiek (zorgvraag), omdat hierop te concurreren valt met andere
zorgaanbieders?
De leden van de CDA-fractie vragen specifiek aan de Minister om, gezien bovenstaande
vragen, de problematiek van de Wmo hulpmiddelen (#regelhet) eens tegen het licht te
houden en hierop te reflecteren.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek over de werking
van Europese aanbestedingsrichtlijnen op het sociaal domein en de Monitor gemeentelijke
zorginkoop. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de Minister in zijn acties tegen de algehele
verplichting om gemeentelijke zorg Europees aan te besteden. Graag zouden deze leden
een overzicht ontvangen van alle behaalde resultaten of nog te realiseren zaken gedurende
deze kabinetsperiode. Wat is de boodschap van de Minister aan gemeenten die graag
naar een ander systeem van aanbesteden willen, zoals in de gemeente Utrecht, waar
een motie is aangenomen om het gesprek aan te gaan met verschillende partijen, om
toe te werken naar beleid waarin de inzet van het instrument aanbesteden (veel) minder
leidend en/of knellend is? Op welke wijze kan de Minister gemeenten zoals Utrecht
daarbij ondersteunen? Genoemde leden vragen daarbij in hoeveel gemeenten de Handreiking
kwaliteitscriteria jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor inkoop al gebruikt
wordt en wat de reacties daarop zijn.
De leden van de D66-fractie lezen dat de conclusies uit de studie naar de uitvoeringslasten
en grensoverschrijdendheid aansluiten bij de visie van de Minister en van genoemde
leden, namelijk dat zorg in grote mate uitgezonderd zou moeten worden van de verplichting
tot Europees aanbesteden. Op welke manier gaat de Minister de conclusies uit deze
studie aanwenden om verandering in nationale of Europese regelgeving te bewerkstelligen?
In hoeverre was onduidelijkheid over deze onderwerpen tot nog toe een knelpunt om
te komen tot verandering in regelgeving?
De leden van de D66-fractie constateren dat steeds meer gemeenten inkopen via de zogeheten
open house-instrumenten. In de memorie van toelichting van het concept-wetsvoorstel
Wet maatschappelijk verantwoord inkopen jeugdwet en Wmo 2015 3 staat echter dat dit wetsvoorstel een prikkel probeert in te bouwen om gemeenten
te laten stoppen met deze instrumenten. Kan de Minister reflecteren op deze ontwikkeling,
ook in het licht van de eigen ervaringen van het Ministerie van VWS met open house-instrumenten
bij het aanbod van keuzehulpgesprekken bij onbedoelde zwangerschappen en de ontwikkeling
van de persoonlijke gezondheidsomgeving? Is de Minister ook met gemeenten in gesprek
om ervoor zorg te dragen dat zij een lokale beleidsvrijheid hebben over de wijze van
inkoop die past bij de mate van financiële verantwoordelijkheid die gemeenten dragen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de looptijd van contracten in de Wmo 2015
en de jeugdhulp langer wordt. Kan de Minister aangeven of met deze langere looptijden
ook meer innovatie en samenwerking kunnen worden bewerkstelligd?
De leden van de D66-fractie wijzen op de constatering dat er geen sprake meer is van
versplintering in de inkoopsamenwerkingsverbanden tussen gemeenten in het sociaal
domein.
Deze leden vragen de Minister hierop te reflecteren, ook in het licht van democratische
legitimiteit bij lokaal beleid. In hoeverre is die nog geborgd indien de inkoopsamenwerkingsverbanden
steeds groter worden? Laat deze trend van minder versplintering ook zien dat gemeenten
steeds vaker met dezelfde gemeenten samenwerken? Of worden deze verschillen in regio-indelingen
op verschillende terreinen alleen maar groter? Deze leden verwijzen daarbij naar de
motie-Bergkamp c.s.4 om de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) hierover specifiek om advies te vragen.
Welk gevolg hebben de Minister en de Raad hieraan gegeven? Welke acties gaat de Minister
ondernemen als gevolg van het advies van de ROB over interbestuurlijke samenwerking?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderzoeken betreffende inkoop
en aanbesteden in het sociaal domein. Genoemde leden hebben al lange tijd kritiek
op de wijze waarop gemeenten gedwongen worden tot aanbesteden. Het onderzoek dat de
Minister heeft laten uitvoeren om het sociaal domein uit te zonderen van de aanbestedingsrichtlijnen
laat opnieuw zien dat deze Europese regels niet geschikt zijn voor de inkoop van zorg
in het sociaal domein.
De leden van de SP-fractie zijn enigszins teleurgesteld dat de voortgangsrapportage
en de samenhang met de onderzoeken los van elkaar naar de Kamer worden gestuurd. Genoemde
leden hebben een aantal vragen aan de Minister over de bevindingen in de onderliggende
rapportages en vragen of hij hierop wil ingaan in zijn voortgangsrapportage, die verwacht
wordt in december 2020.
De Minister heeft eerder te kennen gegeven af te willen van de bureaucratische Europese
richtlijnen voor aanbesteden in het sociaal domein. De leden van de SP-fractie vragen
wat de stand van zaken is en wanneer de Minister verwacht enige resultaten te boeken.
Richt de Minister zich met name op het schrappen van de Europese regels met betrekking
tot de huishoudelijke verzorging en jeugdzorg, of geldt dit ook voor andere zorgvormen
zoals begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en beschermd wonen? Welke alternatieven
ziet de Minister om de inkoop van zorg in het sociale domein te verbeteren? Kan in
een duidelijk overzicht worden aangegeven welke landen in de Europese Unie bij de
organisatie of inkoop van lokale zorg (zoals de Wmo 2015 of de jeugdzorg) werken met
aanbestedingen conform de geldende richtlijn? Kan ook duidelijk worden gemaakt welke
andere vormen van inkoop door lokale overheden worden toegepast?
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister in zijn voortgangsrapportage wil
ingaan op een duiding van de verschillende bekostigingsvormen die gemeenten gebruiken
voor de inkoop van zorg- en voorzieningen in het sociale domein. Tevens zijn deze
leden benieuwd of de Minister meer kan aangeven in hoeverre bepaalde bekostigingsvormen
hebben geleid tot (meer) rechtszaken tussen zorgbehoevende mensen en gemeenten. Kan
de Minister daarover een nadere toelichting geven?
Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie of de Minister in zijn voortgangsrapportage
wil ingaan op de bevinding van de monitor gemeentelijke zorginkoop 2019, waarin geconstateerd
wordt dat bij het aandeel «expliciete» open house, waarbij gemeenten de inkoop als
open house bestempelen, bij de Wmo in zowel 2020 als 2019 boven de 50% uitkomt. Kan
de Minister aangeven wat hier de reden voor is? Daarbij vragen deze leden hoe deze
constructie zich verhoudt tot aanbieders die lucratieve voorzieningen aanbieden die
geen zorgfunctie hebben, maar die gericht zijn op het maken van winst?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
1.
Deelt de Minister de mening van deze leden dat er inzake de aanbestedingsrichtlijn
ook andere dimensies zijn dan alleen de grensoverschrijdende? Deelt de Minister zodoende
de opvatting dat derhalve meer elementen meegewogen moeten worden om te bepalen of
de toepassing van die bepalingen leidt tot een efficiënt en effectief aanbesteden
van overheidsopdrachten in het sociaal domein?
1.
De reden dat deze onderzoeken zich focussen op enerzijds de mate van grensoverschrijdendheid
en anderzijds de kosten die gepaard gaan met implementatie van de regelgeving is allereerst
dat deze duidelijk meetbaar zijn en daarnaast dat de mate van grensoverschrijdendheid
een belangrijke overweging is geweest voor de Europese Commissie om de inkoop van
zorg in het sociaal domein onder de werking van de Aanbestedingsrichtlijn te brengen
bij de inwerkingtreding van de laatste Aanbestedingsrichtlijn (2014/24/EU).
Daarvoor werd zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning ook reeds ingekocht
bij zorgaanbieders, maar was de Aanbestedingsrichtlijn niet volledig van toepassing.
Een reden om het sociaal domein toch onder de Aanbestedingsrichtlijn te laten vallen,
was dat er mogelijk toch sprake zou zijn van grensoverschrijdende interesse. Deze
blijkt er gezien dit onderzoek niet te zijn. Nu deze aanpassing wel tot nadelen, namelijk
administratieve lasten, heeft geleid terwijl het beoogd voordeel niet is behaald,
maakt dat deze wijziging niet efficiënt en effectief.
2.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het onderzoek betrekking heeft op aanbestedingen
over de jaren 2016–2018. Zij vragen of de conclusies niet in de tijd bezien zouden
moeten worden, zeker gezien het feit dat inkopers en aanbieders in het sociaal domein
pas vanaf 2016 met de aanbestedingsregels zijn geconfronteerd. Overigens gaat dat
wat deze leden betreft om de toepassingsproblemen, en niet zozeer om de grensoverschrijdendheid.
2.
Met de Monitor inkoop sociaal domein 2020, die is verricht in het kader van de voortgangsrapportage
die voor het kerstreces met uw Kamer wordt gedeeld, is onderzocht wat de stand van
zaken is rond de administratieve lasten van inkoop in het sociaal domein in Nederland.
Uit dit onderzoek blijkt dat deze eerder gestegen dan gedaald zijn. Dit terwijl gemeenten
en aanbieders bewust investeren in kennis over inkoop in het sociaal domein. De administratieve
lasten lijken dus niet alleen te komen door een gebrek aan kennis, maar ook door de
Europese regelgeving die knelt op het gebied van het sociaal domein. Dit wordt in
contacten met aanbieders en gemeenten ook bevestigd.
3.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre in dit onderzoek ook gekeken had kunnen
of zelfs moeten worden naar de stand van de kennis over en de ervaring met de aanbestedingsregels
in het sociaal domein, om goede conclusies te kunnen trekken over aanbesteden in het
sociaal domein. Deze vraag betreft zowel de aanbestedende diensten als de zorgaanbieders
3.
Het onderzoek van Deloitte focust zich op de mate van grensoverschrijdendheid en kosten
van aanbestedingen in het sociaal domein in de Europese Unie ten behoeve van mijn
inspanningen om de Aanbestedingsrichtlijn te wijzigen. In de Monitor inkoop sociaal
domein 2020, die is verricht in het kader van de voortgangsrapportage die voor het
kerstreces met uw Kamer wordt gedeeld, is echter specifiek gekeken naar de stand van
de kennis over inkoop en aanbesteden in Nederland. Uit dit onderzoek blijkt dat er
veel is en nog steeds wordt geïnvesteerd in kennis over inkoop in het sociaal domein,
er door gemeenten en aanbieders veel wordt geëxperimenteerd op het gebied van inkoop
en dat er veel aandacht is voor kennis delen tussen aanbieders en gemeenten. Het onderzoek
concludeert dat er tijdens de voorbereiding op de inkoop nog winst te behalen is op
het beter overzien en bespreken van de consequenties van de gekozen inkoopinstrumenten
voor de betrokken partijen.
4.
Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de inspanningen van de Minister van VWS
om het sociaal domein uit te zonderen van de aanbestedingsrichtlijn, zo lezen de leden
van de VVD-fractie. Wat is daarbij eigenlijk het uiteindelijke doel?
4.
Het uiteindelijke doel is om de knelpunten die in de praktijk worden ervaren door
gemeenten en zorgaanbieders bij het inkopen van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning in het sociaal domein weg te nemen.
5.
Op welke wijze is in de afgelopen jaren getracht partijen te ondersteunen bij het
goed toepassen van de aanbestedingsregels?
5.
De afgelopen jaren heb ik mij met mijn aanpak Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein
samen met gemeenten en aanbieders ingezet om gemeenten en aanbieders te ondersteunen
bij het benutten van de mogelijkheden binnen de huidige aanbestedingswetgeving. Hierover
heb ik u geïnformeerd in mijn brieven van 4 juli 20185, 24 januari 20196 en 15 november 20197. Als onderdeel van deze aanpak heb ik onder andere handreikingen en opleidingen beschikbaar
gesteld waarin ook aandacht is voor het toepassen van de aanbestedingsregels. Informatie
hierover is gepubliceerd op de Vindplaats www.inkoopsociaaldomein.nl.
6.
Houdt de Minister bij de ontwikkelingen rondom het toepassen van aanbestedingsregels
in het sociaal domein rekening met de historische context? De leden van de VVD-fractie
herinneren de Minister er bijvoorbeeld aan dat voor diensten de aanbestedingsregels
pas in 2004 van toepassing werden. Wat waren destijds de eerste ervaringen? Welke
lessen zijn daaruit te trekken? Hoe lang duurde het voordat inkopers en aanbieders
van destijds soepel leerden omgaan met de van toepassing geworden aanbestedingsregels?
6.
Gezien het buitengewone karakter van het sociaal domein en de zorg voor jeugdigen
en maatschappelijke ondersteuning die hier in geboden wordt waarbij onder meer de
nauwe persoonlijke band tussen cliënt en zorgverlener centraal staat, gaat een vergelijking
tussen dit domein en andere diensten per definitie mank. Naar mijn mening dienen bij
de inkoop van zorg in het sociaal domein samenwerking, continuïteit en partnerschap
als uitgangspunt te worden genomen en niet concurrentieoverwegingen. Daarbij past
ook een vorm van inkoop die rekening houdt met dit bijzondere karakter.
7.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts welke doelen van de aanbestedingsregels
met betrekking tot het sociaal domein naar de mening van de Minister irrelevant zijn.
Genoemde leden vragen de Minister tevens op welke wijze de doelen van de aanbestedingsregels
– anders dan de mogelijkheid tot eenvoudige grensoverschrijdendheid – nagestreefd
zullen worden als het sociaal domein uitgezonderd wordt van de aanbestedingsrichtlijnen.
Simpel geformuleerd: hoe wordt dan vriendjespolitiek voorkomen?
7.
Zoals eerder aangegeven was de mate van grensoverschrijdendheid de reden voor de Europese
Commissie om de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning onder
de werking van het Europese aanbestedingsrecht te brengen. Wanneer deze uitgezonderd
wordt van de Europese aanbestedingsrichtlijn zou deze bijvoorbeeld weer kunnen worden
ingekocht op dezelfde wijze als onder het regime van de vorige Aanbestedingsrichtlijn
(het oude 2-B regime). Gemeenten zijn in de periode voorafgaand aan de wijziging van
de Aanbestedingsrichtlijn steeds beter in staat gebleken om zaken als belangenverstrengeling
en vriendjespolitiek te voorkomen. Daar zijn ook genoeg waarborgen voor, waaronder
onder meer de democratische controle door de gemeenteraad en de algemene beginselen
van behoorlijk bestuur. Ik zie niet in waarom dat nu anders zou zijn.
8.
Met betrekking tot de Monitor gemeentelijke zorginkoop lezen de leden van de VVD-fractie
dat een duidelijke stijging zichtbaar is van het aantal selectieve procedures. Zij
vragen wat uit deze trend af te leiden valt.
8.
Een toename van het aantal selectieve procedures betekent dat gemeenten steeds vaker
bewust kiezen voor een klein aantal aanbieders dat een contract krijgt voor het leveren
van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld
open house procedures, waarbij alle aanbieders die aan de minimumeisen voldoen een
contract ontvangen. Gemeenten gaven in de Monitor inkoop sociaal domein 2020 aan dat
zij in het geval van open house toch vaak nog beperkt zicht hebben op de efficiëntie
en kwaliteit van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. De onderzoekers van
de Monitor inkoop sociaal domein 2020 concluderen dat gemeenten de verschillende inkoopinstrumenten
bewuster hebben ingezet en dat deze trend daarbij past.
9.
Tevens vragen zij of dit van invloed is op bovengenoemd streven van de Minister.
9.
Het is en blijft aan gemeenten om te bepalen welk instrument zij inzetten bij de inkoop
van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal domein. Dit
dient te gebeuren op basis van een weloverwogen keuze. Mijn streven om de inkoop van
zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning uit te zonderen van de Aanbestedingsrichtlijn
biedt gemeenten de mogelijkheid om deze keuze voor een procedure in optimale omstandigheden
en volledige vrijheid te kunnen maken gebaseerd op het beleid in de gemeente en de
wensen en behoeftes per gemeente.
10.
Voorts menen de leden van de VVD-fractie dat, voordat eventueel ingegrepen zou worden
in de wijze waarop inkoop in het sociaal domein plaatsvindt, zowel kwalitatief als
kwantitatief nagegaan zou moeten worden wat eventuele bezwaren en ook voor- en nadelen
van de aanbestedingsregels zijn. Deelt de Minister deze mening? Is de Minister bereid
dit inzicht te verkrijgen? Zo nee, waarom niet?
10.
Uit de praktijk blijkt dat gemeenten knelpunten ervaren bij de inkoop van zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning. De Europeesrechtelijk genoemde voordelen
van Europese aanbestedingsprocedures, te weten een grotere mate van grensoverschrijdend
verkeer ten behoeve van een verenigde Europese markt en de nadelen (onder meer toegenomen
kosten) zijn echter al in beeld gebracht in het eerder genoemde onderzoek. Daarnaast
wordt het beeld dat gemeenten aanzienlijke andere problemen ervaren (nog los van kosten)
ook ondersteund door gesprekken met gemeenten en zorgaanbieders en wordt dit ook ondersteund
door andere onderzoeken zoals de Monitor gemeentelijke zorginkoop. In de kern komen
deze voort uit het feit dat aanbesteden en het sociaal domein verschillende beweegredenen
hebben. Uitgangspunt bij zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning zijn
samenwerking, continuïteit en partnerschap en niet concurrentieoverwegingen. Naar
mijn mening dienen de beweegreden in het sociaal domein prioriteit te krijgen. Nader
kwalitatief en kwantitatief onderzoek voegt hierbij niets toe.
11.
De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat de vragen in dit schriftelijk overleg
worden betrokken bij de eerstvolgende voortgangsrapportage over inkoop en aanbesteden
in het sociaal domein. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
11.
Ja.
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek naar aanbestedingen
in het sociaal domein, de studie naar de uitvoeringslasten en de grensoverschrijdendheid.
12.
In het rapport Aanbesteden in het sociaal domein wordt geconcludeerd dat de regels
die van toepassing zijn op overheidsopdrachten in het sociaal domein efficiënt noch
effectief zijn. Alles bij elkaar genomen lijkt er in het sociaal domein geen Europese
markt te zijn. De leden van de CDA-fractie zijn in ieder geval van mening dat het
verontrustend is dat er zoveel middelen en inzet voltijdsequivalent (fte) in deze
procedure gaat zitten. Uren en inzet die niet kunnen worden gebruikt voor directe
hulp en/of ondersteuning in het sociaal domein. Deelt de Minister deze conclusie van
genoemde fractie?
12.
Ja, ik deel deze conclusie. Dat is ook de reden dat mijn inzet is het sociaal domein
uit te zonderen van de aanbestedingsrichtlijn.
13.
Kan de Minister nog eens uiteenzetten wat het verschil is tussen A- en B-diensten
in de Europese aanbestedingsprocedure?
13.
Vóór 2012 maakte de Europese aanbestedingswetgeving onderscheid tussen A- (prioritaire
diensten) en B- (niet-prioritaire) diensten. Kenmerkend voor B-diensten was dat deze
diensten geacht werden vooral een nationaal karakter te hebben, doordat deze naar
hun aard sterk cultuurbepaald waren en de invulling van de diensten per lidstaat erg
verschilde. Er zou daarom geen sprake zijn van een duidelijk grensoverschrijdend belang
en weinig tot geen effect op de Europese interne markt. In 2014 heeft de Commissie
in haar voorstellen voor nieuwe aanbestedingsrichtlijnen de sociale en andere specifieke
diensten (SAS) geïntroduceerd en is de onderverdeling naar A- en B-diensten komen
te vervallen. Deze nieuwe indeling is mede tot stand gekomen met de eerder genoemde
gedachte dat er wellicht toch een bepaalde mate van grensoverschrijdendheid voor deze
diensten zou kunnen bestaan in het achterhoofd waardoor ook het sociaal domein hier
onder is komen te vallen. Voor het sociaal domein blijkt deze grensoverschrijdendheid
er nu echter niet te zijn.
14.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de vereiste van een Europese aanbestedingsprocedure
een meer concurrerende omgeving heeft gecreëerd. Zij concluderen vervolgens dat eerdere
aanbestedingen een meer op samenwerking gerichte sfeer hadden. Kan de Minister ter
zake meer duiding geven? Kan de Minister hier met andere woorden eens dieper op ingaan?
Hoe moeten genoemde leden deze passage precies lezen? Deze leden vragen dit specifiek,
omdat in de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld bij besluiten over de Wmo 2015, allerlei
mogelijkheden worden gecreëerd om samenwerking tussen zorgaanbieders te bevorderen,
terwijl het Europese aanbesteden gebaseerd is op concurrentie richting diezelfde collega-zorgaanbieders.
Denkt de Minister dat dit de praktische samenwerking tussen zorgaanbieders de afgelopen
jaren bemoeilijkt heeft?
14.
Ja, door de nadruk die in aanbestedingsprocedures wordt gelegd op concurrentie zijn
de mogelijkheden tot samenwerking verminderd, zo blijkt uit gesprekken met gemeenten
en zorgaanbieders. Wanneer de nadruk in een procedure komt te liggen op prijs in plaats
van lokaal partnerschap, samenwerking en continuïteit, kan dit nadelige gevolgen hebben
voor de zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning die wordt verleend in
het sociaal domein. Daarnaast leiden open house constructies onder meer tot een toename
in concurrentie tussen de door de gemeente gecontracteerde partijen waardoor de samenwerking
tussen aanbieders wordt belemmerd en wat kan leiden tot «cherry picking», zoals ook
terecht wordt opgemerkt door het CDA in haar volgende vraag.
15.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het genoemde rapport gesteld wordt dat ook
¨deze tijd en kosten niet direct ten goede komen aan de kwaliteit van de jeugd- en
thuiszorg¨. Hoe moeten deze leden dit nu lezen? Heeft dit alleen betrekking op het
aantal medewerkers (fte’s) dat bezig is met het proces van de Europese aanbesteding
en niet met praktische hulp- en dienstverlening? Of wordt hier wat anders bedoeld
(deze leden wijzen in dit verband op de laatste rapportage van de Nationale ombudsman),
namelijk dat door de Europese aanbesteding de kwaliteit zodanig onder druk wordt gezet
dat door zorgaanbieders wordt ingezet op lichtere problemen in plaats van op de zwaardere
problematiek (zorgvraag), omdat hierop te concurreren valt met andere zorgaanbieders?
15.
Wanneer gemeenten en zorgaanbieders enerzijds gedwongen worden te concurreren en anderzijds
gedwongen worden om veel tijd en geld te spenderen aan aanbestedingsprocedures, heeft
dit logischerwijs brede gevolgen voor het hele veld. De genoemde passage vermeldt
dat er fte’s beschikbaar moeten worden gesteld om te voldoen aan de vereisten voor
aanbestedingsprocedures, logischerwijs volgt hier uit dat al het geld dat hier aan
wordt besteed per definitie niet kan worden besteed aan betere zorg voor jeugdigen
en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal domein.
16.
De leden van de CDA-fractie vragen specifiek aan de Minister om, gezien bovenstaande
vragen, de problematiek van de Wmo hulpmiddelen (#regelhet) eens tegen het licht te
houden en hierop te reflecteren.
16.
De knelpunten vanuit #regelhet gaan voornamelijk over hulpmiddelen die vanuit verschillende
domeinen beschikbaar worden gesteld. De serviceverlening die sterk kan verschillen
per leverancier. Bijvoorbeeld het probleem dat een specifiek hulpmiddel moet worden
ingeleverd bij een verhuizing naar een andere gemeente en vervolgens door de nieuwe
gemeente weer aangevraagd, aangemeten en aangeschaft moet worden. Met alle vermijdbare
administratieve lasten daaromheen. Een uitzondering op Europese aanbestedingen zal
hier helaas geen veranderingen in aanbrengen.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek over de werking
van Europese aanbestedingsrichtlijnen op het sociaal domein en de Monitor gemeentelijke
zorginkoop. Zij hebben daarover nog enkele vragen.
17.
De leden van de D66-fractie ondersteunen de Minister in zijn acties tegen de algehele
verplichting om gemeentelijke zorg Europees aan te besteden. Graag zouden deze leden
een overzicht ontvangen van alle behaalde resultaten of nog te realiseren zaken gedurende
deze kabinetsperiode.
17.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de brief over de voortgang van mijn
aanpak inkoop en aanbesteden die gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer
is gezonden.
18.
Wat is de boodschap van de Minister aan gemeenten die graag naar een ander systeem
van aanbesteden willen, zoals in de gemeente Utrecht, waar een motie is aangenomen
om het gesprek aan te gaan met verschillende partijen, om toe te werken naar beleid
waarin de inzet van het instrument aanbesteden (veel) minder leidend en/of knellend
is? Op welke wijze kan de Minister gemeenten zoals Utrecht daarbij ondersteunen?
18.
Binnen mijn aanpak Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein help ik gemeenten om zorg
voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in te kopen op een wijze die aansluit
op de gemeentelijke visie, behoefte en een analyse van het gebruik van hulp en ondersteuning
in voorgaande jaren. Ik stimuleer gemeenten juist om de visie leidend te laten zijn,
niet de wijze van inkopen, waarbij ik gemeenten wel het instrumentarium geef om deze
inkoop vervolgens vorm te kunnen geven. Dit doe ik door het beschikbaar stellen van
diverse opleidingen en handreikingen waarin deze boodschap is verwerkt en door in
pilots de mogelijkheden te verkennen van de ruimte die het Wetsvoorstel maatschappelijk
verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015 biedt.
19.
Genoemde leden vragen daarbij in hoeveel gemeenten de Handreiking kwaliteitscriteria
jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor inkoop al gebruikt wordt en wat de
reacties daarop zijn.
19.
De Handreiking kwaliteitscriteria jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning is op
11 juni 2020 op de Vindplaats www.inkoopsociaaldomein.nl gepubliceerd. Dagelijks zoeken mensen de handreiking op en de betreffende informatie
was in november al 2600 maal bekeken. Het ondersteuningsprogramma gaat regelmatig
in gesprek met gemeenten over informatie voor het opstellen van kwaliteitscriteria
voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning en biedt ook een workshop aan over
dit onderwerp.
20.
De leden van de D66-fractie lezen dat de conclusies uit de studie naar de uitvoeringslasten
en grensoverschrijdendheid aansluiten bij de visie van de Minister en van genoemde
leden, namelijk dat zorg in grote mate uitgezonderd zou moeten worden van de verplichting
tot Europees aanbesteden. Op welke manier gaat de Minister de conclusies uit deze
studie aanwenden om verandering in nationale of Europese regelgeving te bewerkstelligen?
In hoeverre was onduidelijkheid over deze onderwerpen tot nog toe een knelpunt om
te komen tot verandering in regelgeving?
20.
Zoals beschreven in mijn brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de aanpak
Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein zijn deze onderzoeken mede uitgevoerd naar aanleiding
van de gesprekken die ik eerder dit jaar had met een aantal fracties in het Europees
Parlement. Deze onderzoeken zullen dan ook in ieder geval aan de bewuste gesprekspartners
toegestuurd worden, maar zullen daarnaast ook helpen om de problematiek zoals die
wordt ervaren duidelijker over het voetlicht te brengen in gesprekken met de Europese
Commissie. Uitzondering van het sociaal domein van de Europese aanbestedingsrichtlijn
is daarbij het doel.
21.
De leden van de D66-fractie constateren dat steeds meer gemeenten inkopen via de zogeheten
open house-instrumenten. In de memorie van toelichting van het concept-wetsvoorstel
Wet maatschappelijk verantwoord inkopen jeugdwet en Wmo 2015 8 staat echter dat dit wetsvoorstel een prikkel probeert in te bouwen om gemeenten
te laten stoppen met deze instrumenten. Kan de Minister reflecteren op deze ontwikkeling,
ook in het licht van de eigen ervaringen van het Ministerie van VWS met open house-instrumenten
bij het aanbod van keuzehulpgesprekken bij onbedoelde zwangerschappen en de ontwikkeling
van de persoonlijke gezondheidsomgeving?
21.
Uit de Monitor gemeentelijke zorginkoop zoals verzonden aan uw Kamer blijkt dat er
een toename is in het aantal selectieve procedures en een toename in het aantal keren
dat gemeenten bewust kiezen voor een open house procedure. Het wetsvoorstel verplicht
niet om een keuze voor een bepaalde vorm van inkoop te maken, maar biedt gemeente
de mogelijkheid om op een eenvoudigere manier selectief aan te besteden. Uit de Monitor
blijkt duidelijk dat hier ook behoefte aan is. Dit kan onder meer komen doordat gemeenten
de behoefte voelen om te kunnen sturen op de inkoop en de mogelijkheid willen om gerichte
en bewuste beleidskeuzes te maken.
Dit neemt niet weg dat er voor gemeenten meerdere mogelijkheden blijven bestaan om
de inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning in het sociaal
domein vorm te geven. Welk instrument het beste is voor het realiseren van zorg voor
jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning moet per geval op grond van inhoudelijke
criteria worden bepaald. Elk instrument kent bepaalde regels en voor- en nadelen.
Het zijn in die zin dus geen alternatieven van elkaar. Dit is ook gebeurd bij de inkoop
van het aanbod van keuzehulpgesprekken bij onbedoelde zwangerschappen en de ontwikkeling
van de persoonlijke gezondheidsomgeving en heeft in die gevallen geleid tot het gebruik
van een open house constructie.
22.
Is de Minister ook met gemeenten in gesprek om ervoor zorg te dragen dat zij een lokale
beleidsvrijheid hebben over de wijze van inkoop die past bij de mate van financiële
verantwoordelijkheid die gemeenten dragen?
22.
Gemeenten hebben de beleidsvrijheid om te kiezen hoe zij de jeugdhulp en maatschappelijke
ondersteuning inkopen. Zij hebben de keuze uit diverse procedures waaronder aanbesteden
en subsidiëren, wel dienen zij zich hierbij aan de geldende wet- en regelgeving te
houden. Om meer ruimte te creëren in de wetgeving zet ik mij in om de Europese Aanbestedingsrichtlijn9 te herzien. Vooruitlopend op een eventuele aanpassing van de Aanbestedingsrichtlijn
wil ik met het wetsvoorstel maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015
de problematiek bij aanbesteden in het sociaal domein zoveel mogelijk verminderen.
23.
Kan de Minister aangeven of met deze langere looptijden ook meer innovatie en samenwerking
kunnen worden bewerkstelligd?
23.
Stabiliteit en rust zijn belangrijke elementen om samenwerking en innovatie tot stand
te laten komen. Vanuit het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein zijn er
een 11-tal «gouden regels voor transformatie» opgehaald uit interviews met gemeenten,
zorgaanbieders en cliënten(vertegenwoordiging). Onderdeel van deze 11 gouden regels
is de regel dat meerjarige overeenkomsten essentieel zijn. Hierover staat er in de
gouden regels het volgende «Het is van belang om een wederzijds begripvolle relatie
te creëren tussen de opdrachtgever (de gemeente of de regio) en de opdrachtnemers
(zorgaanbieders). Bij een meerjarige overeenkomst is er voldoende tijd om deze relatie
op te bouwen.» In de monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 van PPRC komt ook terug
dat de looptijd van de overeenkomst relevant is voor zorgaanbieders. Een korte contractduur
betekent frequent nieuwe inkoopprocedures – met de onzekerheid en administratieve
lasten voor zorgaanbieders en gemeente van dien. Een langere looptijd geeft rust in
de markt en de kans om investeringen in innovatie terug te verdienen.
24.
De leden van de D66-fractie wijzen op de constatering dat er geen sprake meer is van
versplintering in de inkoopsamenwerkingsverbanden tussen gemeenten in het sociaal
domein. Deze leden vragen de Minister hierop te reflecteren, ook in het licht van
democratische legitimiteit bij lokaal beleid. In hoeverre is die nog geborgd indien
de inkoopsamenwerkingsverbanden steeds groter worden? Laat deze trend van minder versplintering
ook zien dat gemeenten steeds vaker met dezelfde gemeenten samenwerken? Of worden
deze verschillen in regio-indelingen op verschillende terreinen alleen maar groter?
Deze leden verwijzen daarbij naar de motie-Bergkamp c.s. om de Raad voor het Openbaar
Bestuur (ROB) hierover specifiek om advies te vragen. Welk gevolg hebben de Minister
en de Raad hieraan gegeven? Welke acties gaat de Minister ondernemen als gevolg van
het advies van de ROB over interbestuurlijke samenwerking?
24.
Aan de motie van de leden Raemakers en Wörsdörfer10 en van het lid Bergkamp11 wordt invulling gegeven met twee adviesaanvragen aan de ROB door de Minister van
BZK, welke naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021 een advies zullen opleveren.
Het betreft de aanvraag uit augustus 2019 met betrekking tot de regionalisering en
de rol van het Rijk hierbij en de aanvraag uit augustus 2020 over de organisatie van
regionale opgaven.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderzoeken betreffende inkoop
en aanbesteden in het sociaal domein.
25.
Genoemde leden hebben al lange tijd kritiek op de wijze waarop gemeenten gedwongen
worden tot aanbesteden. Het onderzoek dat de Minister heeft laten uitvoeren om het
sociaal domein uit te zonderen van de aanbestedingsrichtlijnen laat opnieuw zien dat
deze Europese regels niet geschikt zijn voor de inkoop van zorg in het sociaal domein.
De leden van de SP-fractie zijn enigszins teleurgesteld dat de voortgangsrapportage
en de samenhang met de onderzoeken los van elkaar naar de Kamer worden gestuurd. Genoemde
leden hebben een aantal vragen aan de Minister over de bevindingen in de onderliggende
rapportages en vragen of hij hierop wil ingaan in zijn voortgangsrapportage, die verwacht
wordt in december 2020.
25.
Omdat het onderzoek over de werking van Europese aanbestedingsrichtlijnen op het sociaal
domein en de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 eerder gereed waren dan de Monitor
inkoop sociaal domein 2020, die de basis vormt van de voortgangsrapportage, zijn deze
eerste onderzoeken reeds naar de Kamer gestuurd om uw Kamer deze informatie niet te
onthouden. In de voortgangsrapportage, die voor het kerstreces met uw Kamer wordt
gedeeld, ga ik in op de conclusies uit de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 en
de Monitor inkoop sociaal domein 2020 in samenhang met de voortgang van mijn aanpak
Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein. Daarnaast komt de samenhang tussen het onderzoek
over de werking van Europese aanbestedingsrichtlijnen op het sociaal domein en mijn
inzet in Europa om de aanbestedingsregelgeving te wijzigen aan bod.
26.
De leden van de SP-fractie vragen wat de stand van zaken is en wanneer de Minister
verwacht enige resultaten te boeken.
26.
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar de brief over de voortgang van mijn
aanpak Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein die gelijktijdig met deze beantwoording
aan uw Kamer is gezonden.
27.
Richt de Minister zich met name op het schrappen van de Europese regels met betrekking
tot de huishoudelijke verzorging en jeugdzorg, of geldt dit ook voor andere zorgvormen
zoals begeleiding, dagbesteding, kortdurend verblijf en beschermd wonen?
27.
Het Europese spoor van mijn aanpak Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein richt zich
op het uitzonderen van de gehele inkoop van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke
ondersteuning in het sociaal domein, dus ook op de door de SP genoemde zorgvormen.
28.
Welke alternatieven ziet de Minister om de inkoop van zorg in het sociale domein te
verbeteren?
28.
Afgezien van mijn inzet om de Europese Aanbestedingsrichtlijn te laten evalueren en
aan te passen, richt ik mij met mijn aanpak Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein ook
nadrukkelijk op ondersteuning van gemeenten en zorgaanbieders bij het verbeteren van
de huidige praktijk van inkoop in het sociaal domein. Daarmee help ik gemeenten en
aanbieders de mogelijkheden te benutten binnen de bestaande wet- en regelgeving. Dit
doe ik onder andere door het beschikbaar stellen van handreikingen op de vindplaats
www.inkoopsociaaldomein.nl en diverse opleidingen, begeleiding en workshops. De regioadviseurs verbonden aan
het programma Inkoop en Aanbesteden Sociaal Domein brengen deze producten ook actief
naar de regio’s toe en ondersteunen op maat. Daarnaast beoog ik met mijn Wetsvoorstel
maatschappelijk verantwoord inkopen Jeugdwet en Wmo 2015, waarover ik uw Kamer in
mijn brief van 15 november 201912 informeerde, de geschetste problematiek zoveel mogelijk te verminderen en zo de inkoop
van jeugdhulp, kinderbescherming, jeugdreclassering en maatschappelijke ondersteuning
te vergemakkelijken.
29.
Kan in een duidelijk overzicht worden aangegeven welke landen in de Europese Unie
bij de organisatie of inkoop van lokale zorg (zoals de Wmo 2015 of de jeugdzorg) werken
met aanbestedingen conform de geldende richtlijn?
29.
De Europese aanbestedingsrichtlijn is van toepassing op alle EU-lidstaten. Indien
zij er dus voor kiezen lokale zorg vorm te geven via een aanbesteding, dienen zij
hierbij de aanbestedingsrichtlijn te volgen.
30.
Kan ook duidelijk worden gemaakt welke andere vormen van inkoop door lokale overheden
worden toegepast?
30.
Uit de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 blijkt dat gemeenten in Nederland de
volgende procedures gebruikten in 2020 om maatwerkvoorzieningen binnen de Jeugdwet
en Wmo 2015 beschikbaar te stellen13:
• Overheidsopdracht (oa. Klassieke aanbesteding)
(43% Wmo, 65% Jeugdwet)
• Subsidie
(5% Wmo, 12% Jeugdwet)
• Open house
(53% Wmo, 23% Jeugdwet)1
X Noot
1
Voor deze cijfers is in de Monitor Gemeentelijke zorginkoop alleen gekeken naar maatwerkvoorzieningen
en niet naar algemene voorzieningen
31.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister in zijn voortgangsrapportage wil
ingaan op een duiding van de verschillende bekostigingsvormen die gemeenten gebruiken
voor de inkoop van zorg- en voorzieningen in het sociale domein.
31.
Binnen de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn er drie uitvoeringsvarianten voor bekostiging:
inspanningsgericht, outputgericht en taakgericht. In de Monitor gemeentelijke zorginkoop
2020 is te zien dat de drie bekostigingsvormen de afgelopen jaren in verschillende
mate zijn toegepast voor de Jeugdwet en de Wmo 2015. Met name bij de Wmo 2015 is er
een duidelijke trend zichtbaar over de jaren van meer inspanningsgerichte bekostiging
naar output- en taakgerichte bekostiging.
Bekostigingsvorm
2020
2019
2018
2017
2016
2015
Inspanningsgericht
28%
66%
62%
65%
71%
68%
Outputgericht
35%
30%
35%
34%
27%
28%
Taakgericht
21%
5%
3%
1%
1%
4%
Onbekend/ gemengd
16%
0%
0%
0%
0%
0%
Hierover werd in de Monitor inkoop sociaal domein 2020 geschreven dat gemeenten de
verschillende sturingsinstrumenten (zoals bekostiging) bewuster inzetten of er bewust
voor kiezen om niet een trend mee te gaan. Waar inspanningsgerichte bekostiging de
meest gebruikelijke bekostiging was net na de decentralisatie, wordt er nu bewuster
gekeken welke financiering past bij de doelen die de gemeente wil behalen.
32.
Tevens zijn deze leden benieuwd of de Minister meer kan aangeven in hoeverre bepaalde
bekostigingsvormen hebben geleid tot (meer) rechtszaken tussen zorgbehoevende mensen
en gemeenten. Kan de Minister daarover een nadere toelichting geven?
32.
Bekostiging van zorg voor jeugdigen en maatschappelijke ondersteuning is een onderdeel
van de overeenkomst tussen aanbieders en gemeenten: het beschrijft hoe gemeenten aanbieders
betalen voor hun diensten. Hier zijn zorgbehoevende mensen geen partij in. Rechtszaken
tussen zorgbehoevende mensen en gemeenten focussen zich meestal op de toewijzing van
de hulp en niet op de betaling van de aanbieder.
33.
Tenslotte vragen de leden van de SP-fractie of de Minister in zijn voortgangsrapportage
wil ingaan op de bevinding van de monitor gemeentelijke zorginkoop 2019, waarin geconstateerd
wordt dat bij het aandeel «expliciete» open house, waarbij gemeenten de inkoop als
open house bestempelen, bij de Wmo in zowel 2020 als 2019 boven de 50% uitkomt. Kan
de Minister aangeven wat hier de reden voor is? Daarbij vragen deze leden hoe deze
constructie zich verhoudt tot aanbieders die lucratieve voorzieningen aanbieden die
geen zorgfunctie hebben, maar die gericht zijn op het maken van winst?
33.
Binnen de open house constructie ontvangt iedere aanbieder die voldoet aan de vooraf
gestelde eisen een contract. In dit contract en in de verordening kan een gemeente,
net als bij andere wijzen van inkoop, definiëren wat er wordt verstaan onder de te
leveren zorg. Hiermee kan worden voorkomen dat diensten worden geleverd die niet onder
jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning vallen.
Open house wordt door veel gemeenten gebruikt omdat dit een relatief eenvoudige manier
is om hulp in te kopen, waarbij het idee vanuit gemeenten is dat er meer ruimte is
om tussentijds wijzigingen aan te brengen en dat dit een manier is om keuzevrijheid
te bieden aan de cliënt. Gemeenten geven in de Monitor inkoop sociaal domein 2020
aan dat zij in het geval van open house toch vaak nog beperkt zicht hebben op de efficiëntie
en kwaliteit van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Dat betekent dat bij
een dergelijke constructie door gemeenten meer moeite gedaan moet worden om aanbieders
op te sporen die onvoldoende kwaliteit ten opzichte van de betaalde kosten leveren.
In de Monitor gemeentelijke zorginkoop 2020 is te zien dat voor zorg voor jeugdigen
het percentage open house procedures afneemt over de jaren en dat voor zowel zorg
voor jeugdigen als maatschappelijke ondersteuning het percentage selectieve inkoopprocedures
stijgt. Dit laatste wordt in de Monitor inkoop sociaal domein 2020 geduid als een
bewustere inzet van de inkoopinstrumenten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier