Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Helvert en Slootweg over het bericht 'Militairen betaalden te veel voor pensioen’
Vragen van de leden Van Helvert en Slootweg (beiden CDA) aan de Staatssecretaris van Defensie over het bericht «Militairen betaalden te veel voor pensioen» (ingezonden 12 november 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Visser (Defensie) (ontvangen 4 december 2020).
Vraag 1
Hebt u kennis genomen van de berichtgeving «Militairen betaalden te veel voor pensioen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat zeven (oud-)militairen naar de rechter gestapt zijn omdat ze teveel
pensioenpremie zouden hebben betaald en als gevolg daarvan tienduizenden euro’s per
persoon financiële schade zouden hebben geleden?
Antwoord 2
Het klopt dat zeven (oud-)militairen een procedure bij de rechter zijn gestart over
de hoogte van de pensioenpremie die vanaf 2004 tot en met 2018 bij hen is ingehouden.
Vraag 3
Klopt het dat in de periode tussen 2004 en 2019 nog de eindloonregeling van toepassing
was op militairen, waarbij de meerkosten van deze regeling door Defensie in rekening
zouden worden gebracht bij de werknemers?
Antwoord 3
Toen in 2004 de burgerambtenaren overstapten van eindloon naar middelloon, kozen de
vakbonden en Defensie (sociale partners) er voor om de eindloonregeling voor militairen
in 2004, dus tijdelijk, te handhaven. De reden hiervoor was dat sociale partners,
gelet op de wezenlijk afwijkende salarisstructuur en het specifieke stelsel van toelagen
dat voor militairen gold, de positie van de militairen binnen het ABP wilden bezien.
Specifiek werd toen gekeken naar de vraag of invoering van een middelloonregeling-
zoals die vanaf 2004 gold voor de burgerambtenaren – ook voor militairen een realistische
optie was. Daarbij is door sociale partners afgesproken dat de extra pensioenpremie,
in verband met het voor militairen (tijdelijk) handhaven van de eindloonregeling binnen
ABP, door de militairen zou moeten worden opgebracht. Dit is vormgegeven door middel
van een bij de militairen in rekening te brengen opslag. In 2004 is door sociale partners
verder gesproken over de militaire pensioenpositie, maar omdat partijen er nog niet
uit waren is afgesproken de tijdelijke voortzetting van de eindloonregeling in 2005
te handhaven. De hoogte van de opslag is door sociale partners in zowel 2004 als 2005
in overleg vastgesteld en schriftelijk vastgelegd.
In 2005 hebben de vakbonden en Defensie structurele afspraken gemaakt over de militaire
pensioenpositie. Afgesproken werd dat vanaf 2006 voor militairen een eindloonregeling
bleef gelden. Bij het handhaven van de eindloonregeling voor militairen zijn afspraken
gemaakt over de ouderdoms- en nabestaandenpensioen (OP/NP)-premieverdeling tussen
werkgever en werknemer. In de pensioenovereenkomst is toen vastgelegd dat de werknemersbijdrage
30% is. Verder hebben sociale partners begin 2006, gelet op het vasthouden aan de
eindloonregeling voor militairen, de zogenoemde «koppelafspraak» gemaakt. Die kwam
erop neer dat de overheidsbrede relatieve premieontwikkeling als uitgangspunt werd
gehanteerd voor de toekomstige werkgeversbijdrage vanuit Defensie. Meer concreet hebben
sociale partners afgesproken dat de jaarlijkse mutatie van het werkgeversaandeel nooit
meer zal bedragen dan de eventuele relatieve – i.c. procentuele – stijging van de
(gemiddelde) ABP-brede OP/NP-premie voor burgerpersoneel. Als de mutatie wel meer
bedroeg, dan zou deze grotere stijging volledig worden verhaald op de militairen via
een opslag op de premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen. In 2014 hebben sociale
partners de koppelafspraak, ten gunste van militairen, nader gepreciseerd. De precisering
hield in dat de opslag in enig jaar kon worden verlaagd als gevolg van een kleinere
stijging of een grotere daling ten opzichte van de ontwikkeling van de premie voor
het militaire ouderdoms- en nabestaandenpensioen in vergelijking tot de burgerregeling.
Dit was overigens een codificering van een op dat moment reeds bestaande praktijk.
Op basis van de koppelafspraak zijn door de vakbonden en Defensie jaarlijks afspraken
gemaakt over de premieverdeling. Die afspraken zijn telkens schriftelijk vastgelegd.
Daarbij is de koppelafspraak toegepast en in enkele jaren in gunstige zin voor de
militairen van de koppelafspraak afgeweken, waarbij een lagere opslag of geen opslag
in rekening is gebracht. Aan de met de vakbonden gemaakte afspraken is ook telkens
uitvoering gegeven bij het inhouden van de premie.
Vraag 4
Klopt het dat het pensioen voor militairen in deze periode helemaal niet duurder was
voor Defensie, goedkoper zelfs, maar dat er via een opslag toch om een hogere premie
werd gevraagd?
Antwoord 4
Of het pensioen voor militairen al dan niet duurder was, is afhankelijk van waarmee
wordt vergeleken en welke aspecten daarbij worden betrokken. Zo geldt bijvoorbeeld
dat in 2006 de pensioenregeling voor burgerambtenaren fors is verbeterd ter compensatie
van het stopzetten van de vroegpensioenregeling op dat moment. Voor militairen was
een dergelijke aanpassing van de pensioenregeling niet aan de orde, omdat de UGM-regeling
(voor vervroegd uittreden) voor militairen op dat moment ongewijzigd is voortgezet.
Daarnaast geldt dat destijds bij het overleg over het handhaven van de eindloonregeling
voor militairen door de vakbonden en Defensie is onderkend dat een overgang naar de
middelloonregeling, zoals die voor burgers gold, tot een stijging van de pensioenlasten
zou leiden. Voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de premie wordt verwezen
naar het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Is er door Defensie, om de pensioenen voor militairen betaalbaar te houden, bezuinigd
door over een kleiner deel van het salaris pensioen op te bouwen? Klopt het dat deze
versobering niet is meegenomen in de premieopslag, waardoor militairen stelselmatig
te veel betaalden?
Antwoord 5
Defensie stelt zich op het standpunt dat altijd de juiste pensioenpremie in rekening
is gebracht, zoals die (jaarlijks) is overeengekomen met de vakbonden, en dat er daarom
ook geen sprake is dat militairen «te veel betaalden». Het zijn sociale partners –
Defensie en de vakbonden samen – die afspraken maken over de inhoud van de pensioenregeling
voor militairen, waaronder ook het gedeelte van het salaris waarover pensioen wordt
opgebouwd. De specifieke franchise die geldt bij de eindloonregeling is – afgezien
van de uit het pensioenreglement voortvloeiende indexatie die geldt voor alle franchises
– door sociale partners gehandhaafd. Er zijn geen aanvullende verhogingen van die
franchise voor militairen doorgevoerd. Wel is het zo dat de franchise voor burgerambtenaren
in de betreffende periode een aantal maal is verlaagd. In 2006 vond bijvoorbeeld ter
verbetering van de pensioenregeling voor burgerambtenaren een forse verlaging van
die franchise plaats ter compensatie van de hiervoor bij vraag 4 genoemde afschaffing
van de vroegpensioenregeling. Voor wat betreft de vaststelling van de hoogte van de
premie wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Verder wordt opgemerkt dat sociale partners niet alleen afspraken maken over pensioen,
maar ook over andere arbeidsvoorwaarden. Van belang is om voor ogen te houden dat
al die arbeidsvoorwaarden verband met elkaar houden. Er is één arbeidsvoorwaardenbudget
dat goed moet worden besteed. Als sociale partners – Defensie en vakbonden – bijvoorbeeld
bereid zijn een hoge loonsverhoging af te spreken, dan zal er minder geld overblijven
voor andere arbeidsvoorwaarden, zoals pensioen. Daaruit volgt dat als Defensie door
de gehanteerde pensioenpremieopslag in een bepaalde periode minder geld heeft uitgegeven
aan pensioen dan wanneer die opslag niet was gehanteerd, het geld dat daarmee is «bespaard»
beschikbaar is gekomen voor andere arbeidsvoorwaarden.
Vraag 6
In hoeverre is deze problematiek relevant voor alle militairen die tussen 2004 en
2017 voor Defensie werkten?
Antwoord 6
Naar de mening van Defensie is er geen sprake van een «problematiek», omdat de juiste
pensioenpremie in rekening is gebracht, zoals die (jaarlijks) is overeengekomen met
de vakbonden. Zeven oud-militairen zijn over de hoogte van de pensioenpremie die vanaf
2004 tot en met 2018 is ingehouden bij militairen een procedure bij de rechter gestart,
waarvan de uitkomst zal moeten worden afgewacht.
Vraag 7
Bent u van mening dat tussen 2004 en 2019 door Defensie de juiste pensioenpremie in
rekening is gebracht op basis van afspraken die jaarlijks met de vakbonden worden
gemaakt? Zo ja, in hoeverre delen de militaire vakbonden uw standpunt, aangezien de
vakbonden VBM, AFMP en GOV kennelijk meebetalen aan de rechtszaak van de zeven (oud-)militairen
tegen Defensie?
Antwoord 7
Defensie stelt zich op het standpunt dat tussen 2004 en 2019 de juiste pensioenpremie
in rekening is gebracht. Over de hoogte van de werknemerspremie zijn (jaarlijks) afspraken
gemaakt tussen de vakbonden en Defensie. En aan die afspraken is ook telkens uitvoering
gegeven bij het inhouden van de premie. Verder is het zo dat de vakbonden zich ook
nooit op het standpunt hebben gesteld dat in dit verband in strijd met de met hen
gemaakte afspraken zou zijn gehandeld, ook niet in het kader van de thans lopende
procedure van de zeven (oud-)militairen.
Vraag 8
Kunt u nader toelichten waarom u geen reden ziet voor compensatie van de zeven (oud-)militairen?
Antwoord 8
Zoals aangegeven, stelt Defensie zich op het standpunt dat tussen 2004 en 2019 de
juiste pensioenpremie in rekening is gebracht, zoals die (jaarlijks) is overeengekomen
met de vakbonden. De ingehouden pensioenpremies zijn alle jaren in lijn geweest met
de gemaakte afspraken. Er is naar het oordeel van Defensie dan ook geen reden tot
compensatie.
Vraag 9
Bent u bereid de Kamer te informeren over het verdere verloop van de rechtszaak?
Antwoord 9
Ja, ik zal u te zijner tijd informeren over de uitkomst van de gerechtelijke procedure.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, staatssecretaris van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.