Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van den Hul over het rapport 'Women’s rights violations in Dutch palm oil supply chains: the case of Guatemala'
Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het rapport «Women's rights violations in Dutch palm oil supply chains: the case of Guatemala» (ingezonden 29 oktober 2020).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen
4 december 2020).
Vraag 1 en 2
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Women's rights violations in Dutch palm oil supply chains: the case of Guatemala»
1), van ActionAid? Wat is uw appreciatie van het rapport?
Deelt u de zorgen over de mensenrechtenschendingen in de Guatemalteekse palmoliesector
en de disproportionele gevolgen voor vrouwen van deze schendingen, zoals toegenomen
onbetaalde zorgtaken en geweld?
Antwoord 1 en 2
Ja. Het kabinet is bekend met de problematiek zoals geschetst in het rapport en deelt
de zorgen hierover. Guatemalteekse vrouwen, met name van inheemse afkomst, hebben
veelvuldig te maken met onder andere discriminatie, (seksueel) geweld en landonteigening.
Het is een regiobreed probleem, en het speelt in alle sectoren in de regio, zo ook
palmolie.
Vraag 3
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven significante invloed hebben in deze keten,
aangezien 43% van de Guatemalteekse palmolie wordt geïmporteerd naar Nederland, en
hierdoor ook een grote verantwoordelijkheid dragen voor het afdwingen van respect
voor mens en milieu bij de Guatemalteekse palmoliebedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, is het u bekend welke inzet Nederlandse bedrijven leveren op het terrein van
respect voor mens en milieu bij de Guatemalteekse palmolie bedrijven en is deze inzet
wat u betreft voldoende?
Antwoord 3
Het kabinet ziet voor zichzelf, alsook het Nederlandse bedrijfsleven, een verantwoordelijkheid
bij het verduurzamen van palmolie, omdat ongeveer een derde van de Europese palmolie
via de Rotterdamse haven ons land binnenkomt, en Nederland enkele grotere private
spelers in de palmoliesector kent. Het kabinet heeft daarom een integrale aanpak op
de verduurzaming van palmolie, waar samenwerking met de private sector deel van uitmaakt
(Kamerstuk 30196, nr. 539 en Kamerstuk 30 196 nr. 647). In 2018 resulteerde dit beleid erin dat 89% van de in Nederland verwerkte palmolie
voor voeding, bestemd voor de binnenlandse markt en voor exportmarkten, gecertificeerd
duurzaam was. Daarmee is Nederland koploper, in Europa alsook mondiaal.
De inzet van de palmoliesector op gecertificeerd duurzame palmolie doet niet af aan
de verwachtingen van het kabinet dat bedrijven, dus ook de palmolie sector, gepaste
zorgvuldigheid (due diligence) toepassen in lijn met de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen)
en UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s). De Nederlandse palmoliesector geeft, bij monde van de ketenorganisatie voor
oliën en vetten, aan dat de bedrijven die lid zijn van deze ketenorganisatie, waaronder
ook bedrijven die actief zijn in de Guatemalteekse palmoliesector (zoals Bunge, Cargill
en AAK), significante stappen zetten om te komen tot duurzame en traceerbare waardeketens
door het toepassen van gepaste zorgvuldigheid. In een verklaring1 geeft de ketenorganisatie verder aan dat al hun leden een NDPE (No Deforestation, No Peat, No Exploitation) beleid hebben, wat betekent dat ze palmolie verhandelen waarbij extra maatregelen
worden genomen om de risico’s op ontbossing, uitbuiting en gebruik van brandbare veengronden
terug te dringen. Unilever en Nestle hebben in reactie op het rapport aangegeven met
leveranciers (in Guatemala) samen te werken en het gesprek met hen aan te gaan over
het respecteren van mensenrechten.
De overheid heeft geen toezichthoudende rol bij de naleving van de OESO-richtlijnen
door deze bedrijven en kan dan ook niet beoordelen of deze inzet voldoende is. Het
stemt echter positief dat de bedrijven ontvankelijk zijn voor de boodschap dat zij
verantwoordelijkheid hebben voor de omstandigheden in de keten en dat zij zoeken naar
oplossingen. Dit blijkt uit hun reacties en uit hun beleid tot op heden.
Vraag 4
Deelt u de conclusie van het rapport dat de onderzochte bedrijven tekortschieten bij
de implementatie van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), met name als het gaat om het
voorkomen en adresseren van risico’s voor vrouwen? Zo ja, welke gevolgen verbind u
hieraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
De kern van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen is het identificeren
en aanpakken van mogelijke risico’s voor mens en milieu in de keten, hier horen ook
risico’s voor vrouwelijke werknemers en boerinnen bij. De OESO Due Diligence Handreiking, die bedrijven moet helpen bij het implementeren van de OESO-richtlijnen,
raadt bedrijven aan om stakeholders en bronnen te raadplegen bij het doen van due diligence. Binnen het IMVO-beleid stimuleert het kabinet het gebruik van deze handreiking door
bedrijven.
Het is niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over de kwaliteit van de implementatie
van de OESO-richtlijnen door specifieke bedrijven, aangezien de overheid hier geen
toezichthoudende rol in heeft.
Vraag 5
Welke stappen zet u binnen het nieuwe beleid voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO) om te zorgen dat Nederlandse bedrijven internationaal ondernemen
met respect voor vrouwenrechten?
Antwoord 5
De kern van het IMVO-beleid is dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Daarbij
dienen bedrijven ook risico’s op het gebied van gender in kaart te brengen en te voorkomen
of te mitigeren. De OESO Due Diligence Handreiking geeft duidelijk aan hoe bedrijven vrouwen- en meisjesrechten kunnen integreren
in het toepassen van hun gepaste zorgvuldigheid en in welke situaties dit extra aandacht
verdient. Ook financiert het kabinet de ontwikkeling van specifieke handreikingen
voor bedrijven om gender te integreren in hun gepaste zorgvuldigheid. Deze handreikingen
brengt het kabinet onder de aandacht bij bedrijven, zoals in de convenanten en bij
de doelstelling van de overheid dat in 2023 90 procent van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen
als referentiekader voor hun internationale activiteiten onderschrijft, en zullen
ook via het voorziene IMVO-steunpunt worden aangeboden.
Aanvullend stelt het kabinet in de nota Van voorlichten tot verplichten, een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemerschapvan 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), vernieuwd IMVO-beleid voor, bestaand uit een doordachte mix van verplichtende en
vrijwillige maatregelen, met een brede due diligence verplichting als kernelement. Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese
brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en het bereiken van een grotere
impact.
Vraag 6 en 7
Ziet u een belangrijke verbetering in de mate waarin Nederlandse bedrijven voldoen
aan de internationale richtlijnen voor verantwoord ondernemen? Zo ja, waarin zit die
verbetering en is het voldoende in het licht van de bevindingen in het rapport? Zo
nee, wat moet er gebeuren om ervoor te zorgen dat er wel aan deze richtlijnen wordt
voldaan?
Deelt u de conclusie dat verplichte mensenrechten wetgeving voor gepaste zorgvuldigheid
(due dilligence-wetgeving) in Nederland leidt tot betere implementatie van de OESO-richtlijnen door
Nederlandse bedrijven? Zo nee, welke maatregelen binnen het nieuwe IMVO-beleid zet
het kabinet dan in om implementatie van IMVO- standaarden door Nederlandse bedrijven
te verbeteren en toekomstige misstanden zoals die in Guatemala te voorkomen?
Antwoord 6 en 7
Op basis van de resultaten van in 2019 en 2020 uitgevoerde evaluaties, consultaties
en onderzoek, concludeert het kabinet dat het IMVO-beleid onvoldoende effectief is.
In de nota Van voorlichten tot verplichten, een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemerschapvan 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337), stelt het kabinet daarom vernieuwd IMVO-beleid voor, bestaand uit een doordachte
mix van verplichtende en vrijwillige maatregelen, met een brede due diligence verplichting als kernelement. Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese
brede due diligence verplichting uit oogpunt van een gelijk speelveld en het bereiken van een grotere
impact. Doel van de beleidsmix is dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen om negatieve
gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten te voorkomen, te stoppen of te
beperken. En dat achterblijvers en bedrijven uit het peloton ten minste basale invulling
geven aan wat de internationale normen op het gebied van IMVO van hen vragen.
Vraag 8
Kunt u een tijdspad geven voor de nieuwe IMVO-maatregelen en wanneer u verbetering
verwacht ten opzichte van de implementatie van standaarden door Nederlandse bedrijven?
Antwoord 8
Het kabinet heeft een sterke voorkeur voor een Europese brede due diligence verplichting en zal daarom maximaal inzetten op het beïnvloeden van de ontwikkelingen
in Europa om een Europese brede due diligence verplichting te realiseren. Hiervoor werkt het kabinet de komende tijd bouwstenen
voor een verplichting uit, die ook gebruikt kunnen worden voor het invoeren van nationale
dwingende maatregelen, mocht blijken dat Europa te lang op zich laat wachten. Het
kabinet neemt het advies van de SER ter harte dat de voortgang van een Europees traject
goed moet worden bewaakt en geeft in overweging om in de zomer van 2021 de balans
in Europa op te maken.
Cruciaal voor de effectiviteit van beleid zijn de ondersteunende maatregelen die deel
uitmaken van de doordachte mix. Zo zal er een IMVO-steunpunt worden ingericht dat
bedrijven bedient via één loket. IMVO-voorwaarden bij inkoop en in het bedrijfsleveninstrumentarium
zijn al onderdeel van beleid, maar de uitvoering zal verder worden geconcretiseerd.
Financiële prikkels voor bedrijven blijven behouden. Het kabinet blijft stimuleren
tot sectorale samenwerking. Om sectorale samenwerking optimaal te benutten, is het
belangrijk deze goed af te stemmen op de verplichtende maatregel. Deze maatregelen
worden nader uitgewerkt, waarbij prioriteit wordt gegeven aan het oprichten van het
IMVO-steunpunt en het vaststellen van de nieuwe kaders voor de ondersteuning sectorale
samenwerking.
De nieuwe IMVO-maatregelen zijn onderdeel van de algehele implementatie van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). De richtlijnen worden in de praktijk vertaald door middel van een Nationaal
Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten (NAP). Het Nederlandse NAP uit 2014 wordt
momenteel herzien. Het kabinet verwacht het NAP in het najaar 2021 naar de Kamer te
sturen.
Vraag 9
Welke IMVO-eisen worden gesteld aan ondernemingen waarvan de staat mede-eigenaar is,
zoals de Haven van Rotterdam?
Antwoord 9
De ambitie van de staat als aandeelhouder ten aanzien van IMVO is dat staatsdeelnemingen
een voorbeeldfunctie vervullen in hun eigen sector. Het IMVO-beleid voor staatsdeelnemingen
is in april jl. aan de Tweede Kamer gestuurd2. De staatsdeelnemingen kiezen hoe zij hier invulling aan geven op een manier die
past bij het publieke belang dat zij borgen en de lange termijnstrategie van de onderneming.
De verantwoordelijkheid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen ligt bij de staatsdeelnemingen
zelf. De staat zal het gesprek actiever aangaan en de prestaties van de staatsdeelnemingen
inzichtelijk maken.
De staat als aandeelhouder verwacht dat deelnemingen richtlijnen naleven ter ondersteuning
van (1) het IMVO-beleid van de staatsdeelnemingen en (2) transparantie en rapportage.
Ten aanzien van het IMVO-beleid betreft dit de OESO-richtlijnen voor multinationale
ondernemingen, UN Global Compact,UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en Corporate Governance Code. Ten aanzien van transparantie verwacht de staat als aandeelhouder dat deelnemingen
meedoen aan de Transparantie-benchmark en rapporteren volgens de GRI-standaard en
UN Guiding Principles Reporting Framework. Voor alle richtlijnen geldt het «pas toe of leg uit»-beginsel. Daarnaast zijn er
vier maatschappelijke thema’s aangewezen die dusdanig belangrijk zijn dat de staat
het belang hiervan expliciet heeft gemaakt binnen het aandeelhouderschap in de staatsdeelnemingen.
Dit betreft de thema’s mensenrechten, veilige werkomgeving, klimaat en milieu en anti-corruptie
en financiële transparantie. De staat verwacht dat de deelnemingen binnen hun strategie
en activiteiten aandacht besteden aan deze thema’s, voor zover deze relevant zijn.
Vraag 10
Deelt u de mening van de Haven van Rotterdam dat zij «niet direct betrokken zijn bij
de handels- en goederenstromen die door de haven lopen»3 en daarom geen gepaste zorgvuldigheid uitvoeren over deze stromen? Zo ja, waarom?
Zo nee, welke stappen onderneemt u om te zorgen dat de Haven, waarvan de staat mede-eigenaar
is, haar beleid in lijn brengt met de OESO-richtlijnen?
Antwoord 10
Havenbedrijf Rotterdam (HbR) is onder andere verantwoordelijk voor de afhandeling
van de scheepvaart in de haven van Rotterdam. In die keten zijn veel private bedrijven
actief, waaronder de verladers zelf en de exploitanten van de (container)terminals
die worden gebruikt voor de overslag van goederen. Nationale overheden en/of internationale
instanties bepalen met wet- en regelgeving welke ladingstromen wel en niet geoorloofd
zijn, HbR heeft hier geen sturende rol in. De bevoegdheid om illegale ladingstromen
op te sporen en tegen te houden ligt bij de Douane en bij de Inspectie Leefomgeving
Transport waar het transport van gevaarlijke stoffen betreft. Dat neemt niet weg dat
ook het HbR een verantwoordelijkheid heeft waar het aankomt op maatschappelijk verantwoord
ondernemen. De staatsdeelnemingen kiezen hoe zij hier invulling aan geven op een manier
die past bij het publieke belang dat zij borgen en de activiteiten die zij uitvoeren.
De staat als aandeelhouder verwacht dat staatsdeelnemingen relevante richtlijnen (waaronder
de OESO-richtlijnen) naleven en stimuleert dat de deelnemingen concrete doelstellingen
formuleren op het vlak van IMVO. Over dit thema wordt vanuit de aandeelhoudersrol
ook het gesprek gevoerd met de betrokken staatsdeelnemingen.
Vraag 11
Adviseren de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse ambassade
in San José Nederlandse bedrijven die opereren in of exporteren uit Guatemala over
de mogelijke risico’s voor mens, milieu en gendergelijkheid bij de palmolieproductie
in Guatemala? Zo ja, heeft dit het handelen van Nederlandse bedrijven beïnvloed? Ziet
u ruimte om deze inzet te verbeteren?
Antwoord 11
Ja, zowel RVO als de ambassade adviseren bedrijven. Zo informeert de Nederlandse ambassade
te San Jose, als onderdeel van de werkzaamheden op het gebied van economische diplomatie,
in gesprekken met bedrijven die in Guatemala actief zijn over richtlijnen op het gebied
van IMVO. In het geval van de palmoliesector werkt Nederland samen met organisaties
in Guatemala zoals «Centrarse», dat zich bezig houdt met maatschappelijk verantwoord
ondernemen. En zijn palmolieproducenten getraind over RSPO-certificering en over arbeidsvoorwaarden
in de keten. Daarnaast adviseert de ambassade Nederlandse bedrijven over de mensenrechtensituatie
in Guatemala, mogelijke risico's op dit vlak en waar rekening mee moet worden gehouden
met betrekking tot IMVO. Het is aan bedrijven zelf om deze adviezen op te volgen.
Vanuit de ambassade is er onvoldoende capaciteit om van alle adviezen actief op te
volgen in hoeverre deze zijn overgenomen.
RVO heeft momenteel geen projecten op palmolie in Guatemala. In algemene zin wordt
echter bij RVO uitgegaan van (werken volgens) de OESO-richtlijnen voor het BZ-instrumentarium.
Bedrijven wordt gevraagd de OESO-richtlijnen na te leven, inclusief een aantoonbaar
beleid te voeren dat deze richtlijnen respecteert. Dat houdt in dat bijvoorbeeld bij
de aanvraag van een subsidie voor een project, er met de indiener(s) wordt gekeken
naar de risico’s op onder andere het gebied van mensenrechten en duurzaamheid. Op
basis van deze analyse kunnen mitigerende maatregelen worden genomen. Conform de OESO-richtlijnen
kunnen en mogen de indieners daarbij prioriteren. RVO zet zich expliciet in voor de
bewustwording van en de verbetermogelijkheden op het thema gendergelijkheid in de
advisering en communicatie richting Nederlandse bedrijven. Uitgangspunt daarbij is
dat «Gender blind» projecten, oftewel waarin geen aandacht is voor genderverschillen, niet worden geaccepteerd.
Als uitvoerder van het buitenlandinstrumentarium heeft RVO een bepaalde mate van invloed
op het gedrag van bedrijven. RVO kan met gerichte communicatie, advies of inspirerende
voorbeelden, evenals met vereisten of voorkeuren in de instrumenten, het gedrag van
bedrijven positief beïnvloeden op gebied van IMVO.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.