Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over de vaststelling van de rendementen in box 3
Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over de vaststelling van de rendementen in box 3 (ingezonden 2 december 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 4 december 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Staatssecretaris Vijlbrief maakt opnieuw fouten
bij aanpassing spaartaks»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met artikel 10.6ter, lid 5 van de wet inkomstenbelasting 2001 dat luidt:
«Het langetermijnrendement op aandelen wordt gesteld op het meetkundige gemiddelde
van veertienmaal het langetermijnrendement op aandelen van het kalenderjaar dat voorafgaat
aan het kalenderjaar, bedoeld in het derde lid, en eenmaal het rendement op aandelen
over het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar, bedoeld in het
derde lid. Het rendement op aandelen over een kalenderjaar wordt gesteld op de procentuele
verandering van de MSCI Europe Standard Gross Local Index in het betreffende kalenderjaar.»?
Antwoord 2
Ja, hier ben ik bekend mee.
Vraag 3
Klopt het dat uw antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie over het rendement
waarmee wordt gerekend luidde zoals in de tabel in Kamerstuk 35 577, nr. 6, p. 14?
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Klopt het dat de MSCI Europe Gross index in euro de volgende rendementen opleverde
volgens de tabel van MSCI?2
Antwoord 4
De rendementen waar hier naar wordt verwezen zijn niet de rendementen die volgens
de wet gebruikt moeten worden voor het berekenen van het rendementspercentage op aandelen
voor het bepalen van het forfaitaire rendement in box 3. De tabel waar door middel
van de bijgevoegde link naar wordt verwezen geeft namelijk de nettorendementen in
euro. De index die – conform de wet – gebruikt wordt voor het rendement op aandelen
in box 3 betreft het bruto rendement in lokale valuta. Overigens wordt in het opiniestuk
waar hiervoor naar verwezen wordt weer een andere onjuiste index gebruikt, namelijk
de bruto rendementen in euro.
Vraag 5
Kunt u de verschillen verklaren en heeft u de juiste percentages gebruikt?
Antwoord 5
Bij het berekenen van het forfaitaire rendement in box 3 zijn de juiste rendementspercentages
op de verschillende categorieën gebruikt. In de begeleidende brief licht ik dit nader
toe en worden ook de verschillen met de rendementen in het opiniestuk uiteengezet.
Vraag 6
Kunt u ter illustratie de berekening van artikel 10.6ter in zijn geheel doen voor
het jaar 2019 (met wegingsjaar 2017), stap voor stap, zodat duidelijk is hoe het forfaitaire
percentage voor 2019 tot stand gekomen is? Kunt u daarin heel precies aangeven welk
getal waar vandaan komt met bronvermelding?
Antwoord 6
Ik verwijs hiervoor graag naar de fiscale moties- en toezeggingenbrief van 18 september
2018.3 De cijfers en de bronvermelding voor de gebruikte indicatoren voor 2019 zijn in deze
brief volledig uitgeschreven. Hierbij is expliciet vermeld dat vanaf dat jaar voor
het prijsindexcijfer voor bestaande koopwoningen het basisjaar is verlegd van 2010
naar 2015 in lijn met de verlegging van het basisjaar door het CBS.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de bijstellingsregeling directe belastingen 20194 waarin staat onder T: «5,38%» vervangen door «5,60%» geen enkele duidelijkheid geeft
over hoe de berekening tot stand gekomen is?
Antwoord 7
De bijstellingsregeling regelt de aanpassing van de in de wet genoemde percentages.
De achterliggende berekeningen worden ieder jaar in de fiscale moties- en toezeggingenbrief
bekend gemaakt die met Prinsjesdag, vóór vaststelling van de bijstellingsregeling,
aan de Kamer wordt gezonden. Ik ben van mening dat de toelichting in de fiscale moties-
en toezeggingenbrief voldoende is en niet opnieuw hoeft te worden opgenomen in de
bijstellingsregeling.
Vraag 8
Zijn de percentages van het forfaitaire rendement de afgelopen jaren op de correcte
wijze berekend?
Antwoord 8
In mijn brief van 3 maart 2020 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over een fout in
de berekening van de forfaitaire rendementen in de jaren 2019 en 2020.5 Ik heb daarbij aangegeven dat voor 2019 het forfaitaire rendement op beleggen 0,01%-punt
te hoog was vastgesteld. Voor 2020 was het forfaitaire rendement op beleggen 0,05%-punt
te hoog vastgesteld en het forfaitaire rendement op sparen 0,01%-punt te laag vastgesteld.
Door middel van een ministeriële regeling zijn de juiste forfaitaire rendementen met
terugwerkende kracht naar 1 januari 2019 en 1 januari 2020 alsnog in de Wet inkomstenbelasting
2001 opgenomen.6De Belastingdienst heeft door de snelle aanpassing van de systemen ervoor gezorgd
dat in de aangifteprogramma’s en alle aanslagen inkomstenbelasting over 2019 de juiste
rendementspercentages in box 3 zijn toegepast.
Vraag 9
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.