Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 1032 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 7 december 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 8 juli 2020
over de voortgang van de maatregelen interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren
met een afstand tot de arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 1019).
De vragen en opmerkingen zijn op 29 september 2020 aan de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voorgelegd. Bij brief van 4 december 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
8
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang van
de maatregelen volgend uit het interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren
met een afstand tot de arbeidsmarkt. De leden ondersteunen de lijn van het kabinet
om de duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van kwetsbare schoolverlaters en jongeren
met een afstand tot de arbeidsmarkt te verbeteren. Zij hebben wel enkele vragen hierover.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er nog steeds 3.625 jongeren van
het vo1 en mbo2 niet in beeld zijn. Kan de Minister toelichten hoe dit kan? Op welke manier gaat
de Minister ervoor zorgen dat deze jongeren weer in beeld komen? In welke mate is
er sprake van contact met de ouders van deze jongeren die niet in beeld zijn, zo vragen
de leden.
Monitoring van jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om gemeenten een grotere
regiefunctie te geven om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt te helpen.
In de eerste plaats wordt er gesproken over het ontbreken van een langetermijnvisie
op een goede ketenaanpak. Is deze er al? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
Ten tweede wordt er gesproken over het monitoren van jongeren tussen de 16 en 27 jaar.
Hoe gaat deze vorm van monitoring eruitzien?
Wat verstaat de Minister precies onder «het zoeken naar gezamenlijke financieringsvormen»?
Wanneer is het maatschappelijke «kosten-baten-onderzoek» afgerond en wat wordt hier
nu eigenlijk precies onderzocht, zo vragen de leden.
Regie en monitoring van jongvolwassenen zonder startkwalificatie tot 27 jaar
De leden van de VVD-fractie lezen in hoofdstuk 4.2 van de rapportage Multiproblematiek en vsv3. Is er een relatie tussen multiproblematiek en voortijdig schoolverlaten?4, dat er data beschikbaar zijn voor vervolgonderzoek naar specifieke problemen die
ten grondslag liggen aan de multiproblematiek zoals gezondheid, opvoeding en criminaliteit.
Is de Minister bereid om hier verder onderzoek naar te doen, zo vragen de leden.
Meer maatwerk in het middelbaar beroepsonderwijs
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de inzet van het kabinet om studenten van
mbo niveau 2 meer zelfredzaam te maken waardoor ook zij een beter arbeidsmarktperspectief
kunnen ontwikkelen door aanpassingen binnen de kwalificatiedossiers.
Ouderbetrokkenheid
In de initiatiefnota van het lid Tielen over eerder en duidelijker grenzen stellen5 wordt aandacht besteed aan de risicofactoren die bijdragen aan grensoverschrijdend
gedrag en de rol die ouders (kunnen) hebben bij de opvoeding van kinderen in relatie
tot schoolverzuim. Wat is de reactie van Minister ten aanzien van punt 1, Verplichte ouderbetrokkenheid in alle zorg-, onderwijs- en straftrajecten, één van de voorgestelde maatregelen van het lid Tielen met betrekking tot het mbo?
In hoeverre ziet de Minister de mogelijkheid om communicatie tussen minderjarige mbo-studenten
altijd via de ouders van de betreffende student te laten verlopen? In hoeverre ziet
de Minister de mogelijkheid om communicatie van jongeren met multiproblematiek, ook
als ze ouder zijn dan 18 jaar, via de ouders te laten lopen, zo vragen de leden.
Ten tweede willen de leden van VVD-fractie de Minister danken voor de toelichting
op motie van het lid Smals c.s.6. Kan de Minister toelichten in hoeverre de door het expertisepunt LOB ontwikkelde
handreiking door scholen en gemeenten reeds wordt gebruikt om beleid omtrent ouderbetrokkenheid,
vooral in relatie tot multiproblematiek, te bevorderen? Bij hoeveel gemeenten is deze
handreiking omgezet in beleid?
Daarnaast zijn de voorgenoemde leden tevreden met het ontwikkelen van een toolbox
om het beleid omtrent ouderbetrokkenheid beter vorm te geven. Wanneer wordt hierover
een update naar de Kamer gestuurd? De leden zijn van mening dat er spoed is bij het
bevorderen van ouderbetrokkenheid juist nu blijkt dat er een toename in het aantal
vsv’ers is en er duizenden kinderen niet meer in beeld zijn bij de onderwijsinstellingen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een verkenning wordt gedaan naar bestaande
praktijken en werkzame elementen van integrale ondersteuning van jongeren tot 27 jaar.
Hier wordt specifiek «life coaching» genoemd, kan de Minister kort uitleggen wat hieronder
wordt verstaan, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 juli 2020 inzake de voortgang maatregelen interdepartementaal
beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. De leden onderschrijven
de noodzaak dat juist vanwege de coronacrisis de inzet voor deze doelgroep versterkt
wordt. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan schetsen hoe het komt dat 3.625
jongeren nog niet in beeld zijn. Waarom is het nog niet gelukt deze jongeren in beeld
te hebben? Zijn dit meer vo-scholieren of mbo-studenten, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aan geeft dat ook voor jongeren
met een mbo-diploma in een opleidingsrichting met weinig arbeidsmarktkansen ingezet
wordt op het bij- en omscholen. Over welke opleidingsrichtingen heeft de Minister
het dan? Gaat zij hier ook aan de voorkant actie op ondernemen, zo willen de leden
weten, bijvoorbeeld door kansrijke opleidingen te promoten en kansarme opleidingen
te ontmoedigen.
Meer maatwerk op mbo-niveau 2
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de mogelijkheid om een nieuw sectordoorsnijdend
dossier «Dienstverlenende beroepen» voor te stellen. Graag willen zij weten wat uit
het onderzoek van SBB7 naar haalbaarheid en wenselijkheid zou kunnen komen waardoor dit toch niet mogelijk
is. Tevens willen de voorgenoemde leden graag weten of ook naar sectordoorsnijdende
dossiers voor andere sectoren gekeken gaat worden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de analyse van de SBB blijkt dat ongeveer
de helft van de vmbo8-leerlingen een gemotiveerde keuze weet te maken voor de overstap naar het mbo. Het
andere deel van de groep twijfelt sterk over de te kiezen opleiding of overziet het
arbeidsmarktperspectief niet. Deze groep is oververtegenwoordigd binnen de sociale,
economische en administratieve opleidingen. Ziet de Minister ook een extra aandachtspunt
voor deze opleidingen om jongeren een duidelijker beeld van hun arbeidsmarktperspectief
te geven?
Ziet zij daarbij ook het belang dat beroepen waar veel kansen, zoals in de techniek
en zorg, ook onder de aandacht worden gebracht?
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Kuik en Smals9 over de strategie ten aanzien van kansopleidingen, zo willen de leden tevens graag
weten.
Wetsvoorstel verlengde kwalificatieplicht
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel reacties er naar aanleiding van de internetconsultatie
zijn ontvangen. Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel naar de Raad van State gaat
en wat de reden is dat het nog een half jaar moet duren voordat het in de Tweede Kamer
behandeld kan worden, zo vragen de leden.
Meer maatwerk in het middelbaar beroepsonderwijs
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat in het huidige
bekostigingsstelsel belemmert om in de eerste fase van een opleiding gemeenschappelijke
onderdelen van verschillende opleidingen te programmeren.
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de toenemende laaggeletterdheid
in de samenleving. Veel jongeren verlaten helaas ook laaggeletterd het onderwijs.
Deze leden onderschrijven het belang om tijdens de intake van een mbo-opleiding al
te kijken of iemand extra ondersteuning nodig heeft op het gebied van taal en op welke
manier dit vorm gegeven kan worden. Graag willen deze leden weten in hoeverre mbo-instellingen
dit al toepassen en hoe de Minister hierop toeziet.
Tevens zijn deze leden positief over de mogelijkheid van remediërende keuzedelen op
niveau 2 zodat er meer onderwijstijd voor taal kan ontstaan. Hoe gaat de Minister
ervoor zorgen dat dit niet enkel onder de aandacht wordt gebracht maar dat de instellingen
hier zo snel mogelijk mee aan de slag gaan, zo willen de leden graag weten.
Blijvende inzet op behalen van een startkwalificatie (vervolgaanpak vsv)
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoeveel mbo 3 en 4
studenten die voortijdig school verlaten en daardoor niet aan de voorwaarden voldoen
waardoor de basisbeurs, aanvullende beurs en het reisproduct een studieschuld worden
in plaats van een gift. Wat is de omvang van hun schuld? In hoeverre wordt juist bij
deze kwetsbare groep, hun potentiele schuld tijdig onder de aandacht gebracht, zo
vragen de leden.
Duurzame inzetbaarheid na verlaten mbo
De leden van de CDA-fractie vragen wat de bevindingen waren van het bedrijfsleven
in de pilot met het testmodel van de mbo-verklaring. Is voor hen het onderscheid tussen
mbo-verklaring, mbo-certificaat en een regulier diploma in voldoende mate duidelijk,
zo vragen zij.
Reiskosten voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
De leden van de CDA-fractie zijn geen voorstander van de individuele bijzondere bijstand
uit de Participatiewet. Vavo10-studenten zijn dan teveel afhankelijk van de willekeur van een gemeente aan de ene
kant en aan de andere kant wordt het, vanwege de individuele beoordeling, moeilijker
om dit goed vindbaar te laten zijn voor studenten.
Deze leden willen graag weten hoeveel een ho11 ov-kaart kost en hoeveel een mbo ov-kaart kost.
Verschillen in stagevergoeding tussen sectoren
De leden van de CDA-fractie vragen welke specialistische kennis er in huis is vanuit
de sociale partners en het onderwijs om fiscale behandeling van stagevergoedingen
te veranderen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief over het interdepartementaal
beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze leden hebben
nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de werkloosheid in ieder geval tot en
met 2021 oploopt en dat 70 procent van de mensen die nu minder betaald werk hebben
door de coronacrisis jongeren tussen de 15 en de 25 jaar zijn. Kan de Minister toelichten
welk beleid er wordt gevoerd om deze groep jongeren te ondersteunen? Deze leden vragen
de Minister welke routes er zijn voor deze jongeren om zich om te laten scholen naar
tekortberoepen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de bonden van mening zijn dat de verschillen
in stagevergoeding verkleind moeten worden. Hoe kijkt de Minister naar het voorstel
om een minimumstagevergoeding in te voeren, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat in coronatijd het praktijkgedeelte van
beroepsopleidingen onder druk komt te staan. Welke mogelijkheden hebben opleidingen
bij het organiseren van stages en praktijklessen in coronatijd en kan de Minister
de best practices delen, zo vragen de leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de voortgang maatregelen interdepartementaal
beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. De voornoemde
leden zijn tevreden met de investeringen in lokale oplossingen en ondersteunen deze
van harte. Deze leden constateren echter dat de oplossingen voor de langere termijn
grotendeels worden doorgeschoven naar een volgende kabinetsperiode. Gezien de urgentie
van de problematiek, mede met het oog op de uitbraak van het coronavirus hebben de
leden enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat in de eerste maand van de
coronacrisis 7.300 jongeren in het voortgezet onderwijs en mbo niet in beeld waren
bij de scholen12. Voornoemde leden vragen of de bewindslieden uiteen kunnen zetten wat de voornaamste
redenen waren voor het van de radar verdwijnen van deze jongeren.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat meermaals in de brief van de bewindslieden
wordt gewezen op de rol van de SBB bij het aanpakken van jeugdwerkloosheid. Voornoemde
leden vragen hoe de Minister dat rijmt met het twee jaar op rij niet uitkeren van
de loon- en prijsbijstelling voor SBB, wat ten koste gaat van projecten. De leden
vragen de bewindslieden, gezien de verslechterde positie van jongeren op de arbeidsmarkt
als gevolg van de coronacrisis, of zij de loon- en prijsbijstelling alsnog willen
uitkeren.
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de bewindslieden op basis van
het advies van SBB 30 miljoen euro extra hebben uitgetrokken om bedrijven in conjunctuur-
en contactgevoelige sectoren te stimuleren meer stages en leerbanen aan te bieden13. Voornoemde leden willen graag van de bewindslieden horen welke sectoren dit zijn.
Deze leden vragen de bewindslieden waar het bedrag van 30 miljoen euro op is gebaseerd
en of 30 miljoen euro voldoende is om de stagetekorten in het mbo van 21.000 op te
lossen14.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de bewindslieden zo precies mogelijk
kunnen voorrekenen welke maatregelen nodig zijn om de stagetekorten volledig weg te
werken en welke kosten hieraan verbonden zijn. Graag ontvangen zij een reactie.
Het kabinet heeft terecht herhaaldelijke oproepen aan het bedrijfsleven gedaan om
meer stageplaatsen te creëren. Maar hoe neemt de overheid haar verantwoordelijkheid?
Deze leden horen van mbo-instellingen dat overheden ook minder stageplaatsen aanbieden.
Klopt het dat de helft van het tekort aan stages bestaat uit missende stages in publieke
sectoren en zo ja, wat gaan rijksoverheid en lokale overheden doen om deze tekorten
op te lossen?
Is de Minister bereid om een reactie te geven op elk van de voorstellen die GroenLinks
en VVD gedaan hebben om de stagetekorten op te lossen15?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat het de bedoeling is om oriëntatie
via Kiesmbo.nl structureel beschikbaar te maken voor leerlingen uit het voortgezet
onderwijs én studenten uit het mbo16. Daarnaast lezen de voornoemde lezen in het adviesrapport van SBB dat een structurele
financiering van de site nodig is om deze vorm van loopbaanoriëntatie beschikbaar
en actueel te houden17. Begrijpen de leden het goed dat het kabinet voldoet aan deze vraag van de SSB? Zo
nee, hoe wil zij de structurele beschikbaarheid van Kiesmbo.nl dan wel garanderen,
zo vragen zij.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de bewindslieden in hun brief schrijven
dat de (on)wenselijkheid van het bestaan van stagefondsen besproken zal worden met
de sociale partners in het onderwijs.18 Kan de Minister uiteenzetten onder welke omstandigheden een stagefonds onwenselijk
zou zijn? Hoe kijkt de Minister aan tegen het voorstel om een stagefonds op te richten
voor het creëren van stageplaatsen en leerwerkplaatsen in publieke sectoren, naar
analogie van het Stagefonds Zorg? Graag ontvangen deze leden een reactie.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de SBB in haar advies ten behoeve
het aantrekkelijk maken voor studenten voorstelt om op een later tijdstip in hun leven
in het kader van leerrecht met een voucher een certificaat te behalen. Deze vouchers
moeten beschikbaar blijven ook na het passeren van de leeftijd van 27 jaar. Hiermee
kunnen studenten bekostigd een certificaat behalen waarmee ze de studievaardigheden
actualiseren of een carrièrewending mee faciliteren, zo stelt de SBB19. Kunnen de bewindslieden toelichten of dit advies wordt overgenomen? Zo nee, waarom
niet, zo vragen de leden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het CBS20 in haar rapport een voorstel doet voor een vervolgonderzoek waarbij onderzocht zou
kunnen worden of mbo-schoolverlaters blijven «hangen» bij de werkgevers waar ze hun
stage hebben gedaan: krijgen vsv’ers daar een baan of stappen ze over naar een ander
bedrijf?21 De leden vragen, met het oog op de zorgplicht van bedrijven, of het kabinet dit voorstel
voor een vervolgonderzoek kan uitvoeren. Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tenslotte een vraag over het amendement
van het lid Bruins c.s., dat tijdens de behandeling van de Begroting van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid van 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 39, item 63) is aangenomen.22 Voornoemde leden vragen het kabinet wat het resultaat tot nu toe is van deze impuls
voor extra arbeidstoeleiding en begeleiding van praktijkonderwijs/voortgezet speciaal
onderwijs-leerlingen. Er zijn al jaren zorgen over de samenwerking tussen praktijkonderwijs/voortgezet
speciaal onderwijs -scholen en gemeenten. De leden vragen hoe het nu met deze samenwerking
gaat.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang op de aangekondigde
maatregelen met betrekking tot jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. De coronacrisis
toont het belang van het in beeld brengen van jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
en goede begeleiding naar werk, opleiding of een andere zinvolle invulling van hun
tijd. De leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister meldt dat in de eerste maand
van de crisis 7.300 jongeren in het voortgezet onderwijs en mbo niet in beeld waren
bij de scholen en dat dit is terug gelopen naar 3.625. Dit is natuurlijk erg fijn,
maar de leden zijn benieuwd welke inspanningen scholen en overheden hierbij leveren.
Welke middelen gebruiken zij om leerlingen en studenten op te sporen?
Wat zijn de redenen dat leerlingen en studenten uit beeld verdwijnen van scholen en
overheden, zo vragen de leden.
Daarnaast merkt de Minister op dat er mogelijk een nieuwe groep is die het risico
loopt op achterstanden. De leden vragen of de Minister iets kan zeggen over de omvang
en samenstelling van deze groep.
De leden vragen ook wat het totaal aantal kwetsbare jongeren is dat niet meer in beeld
is en welke inspanning de Minister gaat leveren om deze jongeren in beeld te krijgen.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over jongeren tot 27 jaar zonder startkwalificatie.
Vaak hebben zij geen recht op een uitkering. Verschillende organisaties pleiten daarom
voor uitbreiding van de taak van RMC23 voor jongeren vanaf 16 tot 27 jaar. De leden zijn benieuwd wat de Minister hiervan
vindt.
De leden vragen hoe jongeren tussen de 23 en 27 jaar worden begeleid naar werk of
een passende opleiding in deze tijd van crisis.
De ondersteuningsmaatregelen voor jongeren in een kwetsbare positie zijn nu nog tijdelijk
en de leden vragen in hoeverre de Minister van plan is van deze ondersteuningsmaatregelen
duurzame maatregelen te maken, zodat ook jongeren na de crisis op passende wijze ondersteund
worden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige
voortgangsbrief.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de formele indiening van het wetsvoorstel verlengde
kwalificatieplicht is voorzien na ommekomst van de Raad van State in het voorjaar
van 2021. Deze leden wijzen erop dat het toenmalige lid Jadnanansing al in 2014 samen
met het lid Rog een initiatiefwetsvoorstel indiende over introductie van de verlengde
kwalificatieplicht in het onderwijs24 en het regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) van het huidige kabinet vermeldde: «Het kabinet zal bezien hoe een meer verplichtende
variant van de maatschappelijke diensttijd een rol kan spelen in de verlengde kwalificatieplicht.
Het kabinet heeft het voornemen de kwalificatieplicht te verhogen naar 21 jaar. Er
worden pilots uitgevoerd in de grote steden.» Kunnen beide bewindslieden nader specificeren
in hoeverre zij inmiddels gestalte hebben gegeven aan deze bepalingen en of zij resultaten
hebben geboekt?
De regering zet in op bij- en omscholing van kwetsbare schoolverlaters (leidend tot
een mbo-diploma, mbo-certificaat of mbo-praktijkverklaring) om hun directe en duurzame
inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren. Een kwetsbare groep vormen hierbij
de entree-gediplomeerden, die niet kunnen functioneren op niveau 2. Zij kunnen geen
gebruik maken van een praktijkleerroute met een praktijkverklaring (vallen immers
niet in de doelgroep), certificaten op niveau 2 zijn te hoog gegrepen en een tweede
entree-opleiding mogen ze niet volgen. Welke mogelijkheden ziet de Minister binnen
het mbo voor deze groep? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat dit een vergeten
groep wordt, zo vragen de leden.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ik dank de leden van fracties in de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
die vragen en opmerkingen hebben ingediend over de voortgangsbrief over de maatregelen
in het interdepartementaal beleidsonderzoek naar jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt
(Kamerstuk 29 544, nr. 1019). Ik beantwoord de vragen hieronder mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid.
Antwoord op de vragen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat er nog steeds 3.625 jongeren van
het vo25 en mbo26 niet in beeld zijn. Kan de Minister toelichten hoe dit kan? Op welke manier gaat
de Minister ervoor zorgen dat deze jongeren weer in beeld komen? In welke mate is
er sprake van contact met de ouders van deze jongeren die niet in beeld zijn, zo vragen
de leden.
Volgens de «Monitor vo en mbo» van Oberon27 waren er in de eerste maand van de crisis 7.300 jongeren in voortgezet onderwijs
en mbo niet in beeld bij de scholen en in juni was dat teruggelopen naar 3.625, waarvan
het merendeel in het mbo. Ondertussen blijkt uit de «covid19-monitor» van de Inspectie
van het Onderwijs van september dat de meeste mbo-scholen contact hebben met bijna
alle studenten en zicht hebben op de sociale veiligheid van de student28.
Scholen besteden extra aandacht aan studenten in een kwetsbare positie door intensiever
contact te onderhouden met de student. Samen met gemeenten doen zij alles wat zij
kunnen om jongeren in beeld te houden en uitval te voorkomen. Studieloopbaanbegeleiders,
mentoren en coaches zorgen ervoor dat ze de studenten in beeld houden, door te bellen
of door digitaal contact. Indien noodzakelijk doen scholen en gemeenten huisbezoeken.
Indien nodig wordt hierbij de samenwerking gezocht met instanties zoals leerplicht,
jeugdzorg of het wijkteam. Dit is voor alle betrokken instanties een stevige opgave,
maar uit recente cijfers blijkt dat dit steeds beter lukt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet voornemens is om gemeenten een grotere
regiefunctie te geven om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt te helpen. In
de eerste plaats wordt er gesproken over het ontbreken van een langetermijnvisie op
een goede ketenaanpak. Is deze er al? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden.
In de analyse van het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) naar jongeren met
een afstand tot de arbeidsmarkt wordt een goede lange termijnvisie gegeven, maar wordt
ook benadrukt dat er verschillende belemmeringen in het stelsel zijn waardoor goede
samenwerking in de keten in de praktijk vaak lastig is. In de voortgangsbrief op de
kabinetsreactie op het IBO29 doet het kabinet een aantal voorstellen om een integrale aanpak te realiseren, bijvoorbeeld
ten aanzien van de versterking van regie en gegevensverwerking. Zo heeft het kabinet
in de voortgangsbrief aangegeven dat het nog deze kabinetsperiode stappen zal zetten
die leiden tot een wetsvoorstel dat in de volgende kabinetsperiode aan de Raad van
State kan worden aangeboden, waarmee de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC)
kan gaan beschikken over gegevens van jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie.
Het doel daarvan is om vanuit een integrale blik te bekijken welke ondersteuning het
beste bij de jongere past.
De leden van de VVD-fractie geven aan dat er ten tweede wordt gesproken over het monitoren
van jongeren tussen de 16 en 27 jaar. Hoe gaat deze vorm van monitoring eruitzien,
zo vragen de leden.
Jongeren van 16 tot 23 jaar zonder startkwalificatie zijn nu al in beeld bij de Regionale
Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) van gemeenten. Jongeren van 23 tot 27 jaar kunnen
in beeld zijn bij de dienst Werk en Inkomen (WenI) van een gemeente middels de optionele
tool «Jongeren in Beeld». Het kabinet wil het daarom mogelijk maken voor RMC om voor
jongeren van 23 tot 27 jaar zonder een startkwalificatie eenzelfde coördinerende rol
te vervullen als voor de doelgroep van 16 tot 23 jaar. RMC kent de jongeren tot 23
jaar al goed en zou deze jongeren met uitbreiding naar 27 jaar een langere tijd kunnen
blijven volgen, kunnen zorgen voor triage, kunnen makelen en schakelen naar partners
in het sociaal domein en een warme overdacht kunnen organiseren.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister precies verstaat onder «het zoeken
naar gezamenlijke financieringsvormen». Wanneer is het maatschappelijke «kosten-baten-onderzoek»
afgerond en wat wordt hier nu eigenlijk precies onderzocht, zo vragen de leden.
Het aan het werk helpen van kwetsbare jongeren kan een investering vergen op kortere
termijn, terwijl de baten pas later merkbaar worden. Bijvoorbeeld omdat een jongere
op langere termijn minder uitkeringsafhankelijk wordt en ook op andere terreinen (zoals
zorg en criminaliteit) mogelijk minder afhankelijk wordt van hulp van gemeenten of
andere organisaties. Het loont dan ook om bij de ondersteuning van jongeren dit langere
termijnperspectief te betrekken. Dat de kosten voor de baten uitgaan, en mogelijk
terechtkomen bij verschillende partijen, moet daarvoor geen beletsel zijn. Dit vraagt
om het zoeken naar gezamenlijke financieringsvormen waarin synergie tot stand kan
komen. Het kabinet wil samen met gemeenten verkennen welke kansen er liggen om middelen
meer gebundeld in te zetten. Daarom wordt ingezet op het maatschappelijke kosten-baten-onderzoek
(MKBA-onderzoek) en hoe dat een vervolg kan krijgen. In de voortgangsbrief is aangekondigd
dat het MKBA-onderzoek na de zomer van start zou gaan. Vanwege de benodigde inzet
ten behoeve van de Covid-19 maatregelen is deze start vertraagd en zal het onderzoek
in het voorjaar 2021 van start gaan. Het is om deze reden nog niet mogelijk om aan
te geven wanneer het onderzoek precies zal worden opgeleverd. Dat hangt er ook mee
samen dat op dit moment wordt verkend of het maatschappelijke kosten-baten-onderzoek
naar jongeren kan worden opgenomen in een beoogd maatschappelijke kosten-baten-onderzoek
naar een bredere doelgroep. Binnen deze analyse zal er specifiek aandacht zijn voor
de doelgroep jongeren.
Het MKBA-onderzoek biedt zowel inzicht in best practices als mogelijk een vervolg
in de vorm van de ontwikkeling van MKBA-tools. Hierin worden goede aanpakken geïnventariseerd
en beschreven. Daarnaast wordt gekeken naar een mogelijke ontwikkeling van een MKBA-tool.
Het aantal MKBA-onderzoeken naar de aanpak specifiek gericht op kwetsbare jongeren
is nog beperkt en sterk lokaal gericht. Deze kennis is nog niet altijd bekend bij
partijen die betrokken zijn bij de ondersteuning aan deze kwetsbare groep. Het MKBA-onderzoek
zal bijdragen aan de kennis en bewustwording over de maatschappelijke opbrengsten
van deze aanpakken.
De leden van de VVD-fractie lezen in hoofdstuk 4.2 van de rapportage Multiproblematiek en vsv30. Is er een relatie tussen multiproblematiek en voortijdig schoolverlaten?31, dat er data beschikbaar zijn voor vervolgonderzoek naar specifieke problemen die
ten grondslag liggen aan de multiproblematiek zoals gezondheid, opvoeding en criminaliteit.
Is de Minister bereid om hier verder onderzoek naar te doen, zo vragen de leden.
Uit het onderzoek naar multiproblematiek en vsv blijkt dat vsv’ers vaker te maken
hebben met multiproblematiek en dat multiproblematiek een specifiek risico is op vsv.
Er zal samen met het CBS worden verkend of er vervolgonderzoek kan worden gedaan naar
de specifieke problemen die ten grondslag liggen aan multiproblematiek en deze specifieke
problemen als oorzaak van vsv. De Tweede Kamer wordt in het voorjaar van 2021 geïnformeerd
over de aanpak vsv en een mogelijk vervolgonderzoek naar multiproblematiek en vsv.
De leden van de VVD-fractie brengen in dat in de initiatiefnota van het lid Tielen
over eerder en duidelijker grenzen stellen32 aandacht wordt besteed aan de risicofactoren die bijdragen aan grensoverschrijdend
gedrag en de rol die ouders (kunnen) hebben bij de opvoeding van kinderen in relatie
tot schoolverzuim. Wat is de reactie van Minister ten aanzien van punt 1, Verplichte ouderbetrokkenheid in alle zorg-, onderwijs- en straftrajecten, één van de voorgestelde maatregelen van het lid Tielen met betrekking tot het mbo?
In hoeverre ziet de Minister de mogelijkheid om communicatie tussen minderjarige mbo-studenten
altijd via de ouders van de betreffende student te laten verlopen? In hoeverre ziet
de Minister de mogelijkheid om communicatie van jongeren met multiproblematiek, ook
als ze ouder zijn dan 18 jaar, via de ouders te laten lopen, zo vragen de leden.
Mbo-instellingen ontwikkelen zelf beleid rondom ouderbetrokkenheid. Scholen betrekken
ouders bijvoorbeeld bij de start van de opleiding door ouders bij intakegesprekken
uit te nodigen of een startgesprek te voeren met studenten en ouders. Ook worden er
ouderinformatieavonden en tienminutengesprekken georganiseerd om studievoortgang van
studenten te bespreken.
Indien er bij minderjarige mbo-studenten sprake is van verzuim, dan worden ouders
hier vrijwel altijd bij betrokken. Ouders zijn op grond van de leerplichtwet verantwoordelijk
voor hun minderjarige kind. Veel scholen werken met digitale portalen, waarbij ouders
hun kind kunnen afmelden voor onderwijs. Ook worden ouders op de hoogte gesteld wanneer
hun kind verzuimt. Zij ontvangen digitale verslagen en worden uitgenodigd bij begeleidingsgesprekken
om het verzuim te bespreken. Scholen en gemeenten voeren het gesprek over verzuim
met zowel de student als de ouders. Het is van belang dat studenten, ouders, docenten
en mentoren gezamenlijk in gesprek gaan over de oorzaak van verzuim en kijken op welke
manier de student kan worden gestimuleerd om naar school te gaan.
Scholen kunnen ouders van meerderjarige mbo-studenten alleen informeren en betrekken
als de student hier toestemming voor geeft. Dit geldt ook voor meerderjarige studenten
waarbij sprake is van multiproblematiek. Mbo-instellingen vinden het vaak belangrijk
om ook bij meerderjarige jongeren ouders te betrekken en vragen hier daarom toestemming
voor aan de student.
Ten tweede willen de leden van VVD-fractie de Minister danken voor de toelichting
op motie Smals c.s.33. De leden vragen of de Minister kan toelichten in hoeverre de door het expertisepunt
LOB ontwikkelde handreiking door scholen en gemeenten reeds wordt gebruikt om beleid
omtrent ouderbetrokkenheid, vooral in relatie tot multiproblematiek, te bevorderen?
Bij hoeveel gemeenten is deze handreiking omgezet in beleid?
De handreiking is door alle regiocontactpersonen van het Expertisepunt LOB gebruikt
om RMC-regio’s te ondersteunen bij het ontwikkelen van het regionaal programma voortijdig
schoolverlaten (vsv). De handreiking is dus bekend bij alle centrumgemeenten. In de
voortgangsbrief over voortijdig schoolverlaten in het voorjaar 2021 zal ik in gaan
op de mate waarin de handreiking in de vsv-plannen is omgezet in beleid. De handreiking
is ontwikkeld om scholen en gemeenten te helpen bij het opstellen van de plannen in
het kader van het regionaal programma vsv, waarbij ook het beleid omtrent ouderbetrokkenheid
en multiproblematiek wordt bevorderd. Alle scholen en gemeenten ontwikkelen gezamenlijk
een regionaal programma vsv waarin zij maatregelen nemen om vsv te voorkomen en om
het aantal schooluitvallers dat terug naar school dan wel aan het werk gaat te vergroten.
In het regionaal programma vsv is aandacht voor de oorzaken van uitval, zoals multiproblematiek.
De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met het ontwikkelen van een toolbox om het
beleid omtrent ouderbetrokkenheid beter vorm te geven. Wanneer wordt hierover een
update naar de Kamer gestuurd, zo vragen de leden? De leden zijn van mening dat er
spoed is bij het bevorderen van ouderbetrokkenheid juist nu blijkt dat er een toename
in het aantal vsv’ers is en er duizenden kinderen niet meer in beeld zijn bij de onderwijsinstellingen.
Hoewel het nog onduidelijk is wat de effecten zijn van de coronacrisis op het aantal
vsv’ers, blijft de rol van ouders van groot belang bij het terugdringen van verzuim
en het tegengaan van vsv. Ouders kunnen het gesprek voeren met hun kind over mogelijke
oorzaken van verzuim en hun kind stimuleren om naar school te gaan door studieloopbaan-
en beroepskeuzes te bespreken. De Tweede Kamer wordt in het voorjaar van 2021 geïnformeerd
over de voortgang van dit project.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een verkenning wordt gedaan naar bestaande
praktijken en werkzame elementen van integrale ondersteuning van jongeren tot 27 jaar.
Hier wordt specifiek «life coaching» genoemd, kan de Minister kort uitleggen wat hieronder
wordt verstaan, zo vragen de leden.
Aan jongeren met een risico op afstand tot de arbeidsmarkt kan zo nodig een vorm van
life coaching worden aangeboden. Deze coach is laagdrempelig en gericht op een brede
aanpak van de problemen van de jongere. De integrale en continue ondersteuning van
de jongere staat daarbij centraal en aan een dergelijke vorm van ondersteuning kan
op verschillende manieren invulling gegeven worden. Zoals aangekondigd in de brief
Simpel Switchen in de Participatieketen van november 201934 wil het kabinet deze verkenning naar bestaande goede praktijken en werkzame elementen
van integrale ondersteuning van jongeren tot 27 jaar uitbreiden naar de brede doelgroep
mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, aangezien ook mensen ouder dan 27 jaar
behoefte kunnen hebben aan een ondersteunend aanspreekpunt.
Antwoord op de vragen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan schetsen hoe het komt dat 3.625
jongeren nog niet in beeld zijn. Waarom is het nog niet gelukt deze jongeren in beeld
te hebben? Zijn dit meer vo-scholieren of mbo-studenten, zo vragen de leden.
Volgens de «Monitor vo en mbo» van Oberon35 waren er in de eerste maand van de crisis 7.300 jongeren in voortgezet onderwijs
en mbo niet in beeld bij de scholen en in juni was dat teruggelopen naar 3.625, waarvan
het merendeel in het mbo. Ondertussen blijkt uit de «covid19-monitor» van de Inspectie
van het Onderwijs van september dat de meeste mbo-scholen contact hebben met bijna
alle studenten en zicht hebben op de sociale veiligheid van de student36.
Scholen besteden extra aandacht aan studenten in een kwetsbare positie door intensiever
contact te onderhouden met de student. Samen met gemeenten doen zij alles wat zij
kunnen om jongeren in beeld te houden en uitval te voorkomen. Studieloopbaanbegeleiders,
mentoren en coaches zorgen ervoor dat ze de studenten in beeld houden, door te bellen
of door digitaal contact. Indien noodzakelijk doen scholen en gemeenten huisbezoeken.
Indien nodig wordt hierbij de samenwerking gezocht met instanties zoals leerplicht,
jeugdzorg of het wijkteam. Dit is voor alle betrokken instanties een stevige opgave,
maar uit recente cijfers blijkt dat dit steeds beter lukt.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aangeeft dat ook voor jongeren
met een mbo-diploma in een opleidingsrichting met weinig arbeidsmarktkansen ingezet
wordt op het bij- en omscholen. Over welke opleidingsrichtingen heeft de Minister
het dan? Gaat zij hier ook aan de voorkant actie op ondernemen, zo willen de leden
weten, bijvoorbeeld door kansrijke opleidingen te promoten en kansarme opleidingen
te ontmoedigen.
Bij de vraag van jongeren naar bij- en omscholingsmogelijkheden is de in november
2019 gelanceerd website «Kies mbo» behulpzaam. Deze website biedt objectieve en actuele
en (vergelijkende) informatie over mbo-opleidingen, beeldende informatie met beroepenfilmpjes
en de kans op werk en stage per mbo-opleiding. De website is ondersteunend in de studiekeuzevoorlichting
aan jongeren bij de intake, bij switch en dreigend voortijdig schoolverlaten, bij
teruggeleiden naar het onderwijs als ook aan jongeren die opgeleid zijn in sectoren
waar door de crisis de werkgelegenheid is teruggevallen en zich willen heroriënteren
op een opleiding met perspectief op werk.
Over de vraag of ook aan de voorkant actie ondernomen kan worden door kansrijke en
kansarme opleidingen te promoten (motie Kuik en Smals37) kom ik binnenkort terug in de brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de mogelijkheid om een nieuw sectordoorsnijdend
dossier «Dienstverlenende beroepen» voor te stellen. Graag willen zij weten wat uit
het onderzoek van SBB38 naar haalbaarheid en wenselijkheid zou kunnen komen waardoor dit toch niet mogelijk
is. Tevens willen de voorgenoemde leden graag weten of ook naar sectordoorsnijdende
dossiers voor andere sectoren gekeken gaat worden.
Op dit moment verkent SBB de verwantschap tussen de dienstverlenende beroepen samen
met de trends op de arbeidsmarkt om te komen tot een gemeenschappelijke start van
deze niveau 2 opleidingen. Het doel is om studenten via een brede basis ruimte te
geven om zich te oriënteren en kennis te maken met verschillende beroepen en sectoren
om zo een gerichte keuze te kunnen maken. Dit mag echter niet ten koste gaan van de
vakinhoud en de tijd die nodig is om binnen de beroepsopleiding de kennis en vaardigheden
op te doen. Een diploma moet herkenbaar blijven en goed aansluiten op de arbeidsmarkt.
Het advies wordt in het eerste kwartaal van 2021 opgeleverd.
De leden van de CDA-fractie merken op dat uit de analyse van de SBB blijkt dat ongeveer
de helft van de vmbo39-leerlingen een gemotiveerde keuze weet te maken voor de overstap naar het mbo. Het
andere deel van de groep twijfelt sterk over de te kiezen opleiding of overziet het
arbeidsmarktperspectief niet. Deze groep is oververtegenwoordigd binnen de sociale,
economische en administratieve opleidingen. Ziet de Minister ook een extra aandachtspunt
voor deze opleidingen om jongeren een duidelijker beeld van hun arbeidsmarktperspectief
te geven, voorts vragen de leden?
Voor alle jongeren is het van belang om een duidelijk beeld te hebben van het arbeidsmarktperspectief
van de beroepsopleiding die zij in het mbo willen volgen. Sinds de lancering van Kies
mbo in november 2019 raadplegen steeds meer jongeren en ouders deze website. Voor
veel jongeren zijn de beroepenfilmpjes en kans op werk en kans op stage (via Studie
in Cijfers) belangrijk om een beter beeld te krijgen van de arbeidsmarktmogelijkheden.
Op verzoek van de Kamer (motie Kuik c.s.40) onderzoekt het Expertisepunt LOB hoe we de arbeidsmarktvoorlichting verder kunnen
versterken. In de brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding wordt de Kamer hierover
binnenkort nader geïnformeerd. Daarnaast organiseren mbo-scholen open dagen en na
aanmelding, vaak ook intakeactiviteiten waarbij aspirant-studenten ook naar hun motivatie,
verwachtingen en beroepsbeeld gevraagd wordt.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister daarbij het belang ziet dat beroepen
waar veel kansen liggen, zoals in de techniek en zorg, ook onder de aandacht worden
gebracht?
Ik onderken het belang. Vanuit de overheid worden kansrijke sectoren in samenwerking
met het bedrijfsleven extra onder de aandacht gebracht bij scholieren en andere studiekiezers,
denk aan bijvoorbeeld het Techniekpact en Zorgpact. In een bijlage bij de Tweede Kamerbrief
van 28 april jl. over het actieplan stages en leerbanen, ben ik conform de motie Kuik
en Smals41 dieper ingegaan op de instrumenten die speciaal zijn ontwikkeld om de aantrekkelijkheid
van de sectoren techniek, zorg en veiligheid bij studiekiezers onder de aandacht te
brengen. Ik vind het belangrijk om alle sectoren en beroepen zowel qua inhoud als
baankansen goed in beeld te brengen. Dit doen we sinds november 2019 met de nieuwe
website «Kies mbo», waar jongeren vergelijkende informatie kunnen vinden over mbo-opleidingen,
branches en beroepen (met filmpjes) en de kansen op werk en stage van elke mbo-opleiding.
Nieuw is, dat deze informatie prominenter in beeld wordt gebracht dan voorheen. Daarmee
komen ook de kansberoepen eerder in beeld. In de brief over loopbaanoriëntatie en
-begeleiding zal ik dit binnenkort uitgebreider toelichten.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de stand van zaken is van de uitvoering
van de motie van de leden Kuik en Smals42 over de strategie ten aanzien van kansopleidingen.
In de brief over loopbaanoriëntatie en -begeleiding zal ik uw Kamer binnenkort informeren
over de stand van zaken van het onderzoek dat het LOB Expertisepunt doet n.a.v. de
twee moties van Kuik c.s. die betrekking hebben op versterking van de arbeidsmarktvoorlichting
en daarbinnen het arbeidsmarktperspectief43.
De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel reacties er naar aanleiding van de internetconsultatie
zijn ontvangen. Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel naar de Raad van State gaat
en wat de reden is dat het nog een half jaar moet duren voordat het in de Tweede Kamer
behandeld kan worden, zo vragen de leden.
Er zijn 60 reacties binnengekomen naar aanleiding van de internetconsultatie van het
wetsvoorstel verlengde kwalificatieplicht. Op dit moment worden de uitkomsten van
de internetconsultatie in het wetsvoorstel verwerkt. Het kabinet is voornemens om
het wetsvoorstel in januari 2021 voor advies aan de Raad van State voor te leggen.
Het is afhankelijk van het advies van de Raad van State wanneer het wetsvoorstel bij
de Tweede Kamer kan worden ingediend. Vooralsnog is de verwachting dat dit in het
voorjaar van 2021 zal zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven wat in het huidige
bekostigingsstelsel belemmert om in de eerste fase van een opleiding gemeenschappelijke
onderdelen van verschillende opleidingen te programmeren.
Voor een student die nog niet goed weet in welke opleiding hij zich wil kwalificeren
is het wenselijk om meer ruimte in te bouwen voor oriëntatie. Dit kan door middel
van een opleidingsprogramma waarin in de eerste fase gemeenschappelijke onderdelen
van verschillende opleidingen in de volle breedte van de sectorale context geprogrammeerd
worden en waarin kan worden gewerkt aan beroepenoriëntatie. De bekostiging bij inschrijving
op een dergelijk domeinprogramma is relatief laag, waardoor het voor instellingen
minder aantrekkelijk is om dit aan te bieden. In de verkenning naar een nieuw bekostigingsstelsel,
waarover uw Kamer voorjaar 2021 zal worden geïnformeerd, zal worden ingegaan op de
mogelijkheden om dit aan te passen.
De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de toenemende laaggeletterdheid
in de samenleving. Veel jongeren verlaten helaas ook laaggeletterd het onderwijs.
Deze leden onderschrijven het belang om tijdens de intake van een mbo-opleiding al
te kijken of iemand extra ondersteuning nodig heeft op het gebied van taal en op welke
manier dit vorm gegeven kan worden. Graag willen deze leden weten in hoeverre mbo-instellingen
dit al toepassen en hoe de Minister hierop toeziet.
Uit de eerste tussenrapportage van de Evaluatie en monitoring wet toelatingsrecht
mbo44 blijkt dat veruit de meeste mbo-scholen een verplichte intake hanteren voor nieuwe
studenten. Naar aanleiding van de Wet toelatingsrecht is de functie van de intakes
veranderd. Uit de monitor blijkt dat dit veelal betekent, dat de nadruk van de intake
meer is komen te liggen op kennismaking en bepaling van eventuele ondersteuningsbehoefte.
De meeste mbo-scholen hanteren dus een intake waar er wordt gekeken naar eventuele
ondersteuningsbehoefte op alle vlakken, dus ook op het gebied van taal. De Minister
blijft de verplichte intake monitoren in het kader van de Wet toelatingsrecht.
De leden van de CDA-fractie zijn tevens positief over de mogelijkheid van remediërende
keuzedelen op niveau 2 zodat er meer onderwijstijd voor taal kan ontstaan. Hoe gaat
de Minister ervoor zorgen dat dit niet enkel onder de aandacht wordt gebracht maar
dat de instellingen hier zo snel mogelijk mee aan de slag gaan, zo willen de leden
graag weten.
Via de nieuwsbrief MBO en de website van SBB worden vragen en antwoorden gecommuniceerd
over de veranderaanpak keuzedelen, waar het mogelijk maken van remediërende keuzedelen
op niveau 2 ook deel van uitmaakt. Het is aan scholen zelf om te besluiten remediërende
keuzedelen aan te bieden en waar zij dat nodig vinden deze te ontwikkelen.
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan aangeven hoeveel mbo 3 en 4
studenten die voortijdig schoolverlaten en daardoor niet aan de voorwaarden voldoen
waardoor de basisbeurs, aanvullende beurs en het reisproduct een studieschuld worden
in plaats van een gift. Wat is de omvang van hun schuld? In hoeverre wordt juist bij
deze kwetsbare groep, hun potentiele schuld tijdig onder de aandacht gebracht, zo
vragen de leden.
MBO-studenten op niveau 3 en 4 die prestatiebeurs hebben ontvangen, hebben 10 jaar
om een diploma te halen. Dan krijgen zij de toegekende beurs (basisbeurs, eventuele
aanvullende beurs en reisvoorziening) omgezet in een gift. Wanneer er sprake is van
een aanvullende beurs, dan zijn de eerste 12 maanden in het mbo per definitie een
gift. Ook wanneer zij voortijdig uitstromen, zou een deel van hen alsnog binnen 10
jaar het diploma kunnen halen. Wanneer studenten niet binnen 10 jaar een diploma halen,
dan wordt hun prestatiebeurs omgezet in een lening.
De vraag om hoeveel studenten mbo 3 en 4 het gaat die voortijdig schoolverlaten en
wat hun schuld is, is niet goed te beantwoorden. Enerzijds komt dat doordat er zoveel
tijd zit tussen het verkrijgen van prestatiebeurs en het definitieve omzetten van
die beurs naar een lening. Anderzijds doordat een deel van de mbo-studenten die niveau
3 en 4 verlaten zonder diploma al wel een startkwalificatie zal hebben.
Studenten worden door DUO bij toekenning uiteraard gewezen op de verplichting om binnen
10 jaar hun diploma te halen. Ook tijdens de studie kunnen studenten in Mijn DUO inzien
hoeveel prestatiebeurs ze hebben ontvangen en hoe hoog hun studieschuld is. Bij terugbetaling
van die lening wordt gekeken naar het inkomen, dus de oud-student hoeft nooit meer
te betalen dan hij gezien zijn inkomen kan dragen. Een eventuele restschuld wordt
na 15 jaar kwijtgescholden.
De leden van de CDA-fractie vragen wat de bevindingen waren van het bedrijfsleven
in de pilot met het testmodel van de mbo-verklaring. Is voor hen het onderscheid tussen
mbo-verklaring, mbo-certificaat en een regulier diploma in voldoende mate duidelijk,
zo vragen zij.
Het is belangrijk dat voor het bedrijfsleven het onderscheid tussen mbo-verklaring,
mbo-certificaat en een regulier diploma duidelijk is. Ook uw Kamer heeft het belang
ervan benadrukt met de motie van de leden Kuik en Smals45. Ik heb daarom, in afstemming met de MBO Raad, VNO-NCW MKB-Nederland en SBB geïnventariseerd
welke activiteiten hiervoor nodig zijn en heb uw Kamer hierover geïnformeerd in de
Voortgangsrapportage Leven Lang Ontwikkelen46.
De leden van de CDA-fractie zijn geen voorstander van de individuele bijzondere bijstand
uit de Participatiewet. Vavo47-studenten zijn dan teveel afhankelijk van de willekeur van een gemeente aan de ene
kant en aan de andere kant wordt het, vanwege de individuele beoordeling, moeilijker
om dit goed vindbaar te laten zijn voor studenten. Deze leden willen graag weten hoeveel
een ho48 ov-kaart kost en hoeveel een mbo ov-kaart kost.
Zoals aangegeven in de voortgangsbrief op het IBO, ben ik in overleg met het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de
MBO Raad, het VAVO-netwerk en Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) naar aanleiding
van mijn toezegging aan uw fractie. We verkennen oplossingen voor de problemen met
reiskosten zoals sommige studenten die ervaren.
Los van de kosten van een studentenreisproduct49, zijn er ook andere overwegingen waardoor ik een studentenreisproduct voor vavo-studenten
minder passend vind. De vavo-doelgroep is heel divers. Sommigen volgen enkele vakken,
anderen een hele opleiding. Soms is de vavo-opleiding diplomagericht en soms wordt
een aantal certificaten behaald. Bovendien vallen minderjarige en volwassen vavo-studenten
onder een ander regime: bij de ene groep ontvangen de ouders kinderbijslag en zijn
er net als voor reguliere vo-leerlingen gratis studieboeken, waar de andere groep
een scholierentegemoetkoming ontvangt. Tot slot, het studentenreisproduct is onderdeel
van het systeem voor studiefinanciering. Vavo-studenten kunnen geen aanspraak maken
op studiefinanciering, omdat het voortgezet onderwijs betreft. Om deze groep een studentenreisproduct
te geven, zouden dus wetswijzigingen en aanpassingen in de systemen van DUO nodig
zijn.
Ik ben nog met de bovengenoemde partijen in gesprek over alternatieve oplossingen.
Die vragen ook een analyse van uitvoeringsmogelijkheden. Ik verwacht de Kamer in het
eerste kwartaal van 2021 de mogelijkheden voor te kunnen leggen.
De leden van de CDA-fractie vragen welke specialistische kennis er in huis is vanuit
de sociale partners en het onderwijs om fiscale behandeling van stagevergoedingen
te veranderen.
Uit overleg met de sociale partners is gebleken dat werkgevers soms terughoudend zijn
in het bieden van een stagevergoeding omdat die door de fiscus kan worden aangemerkt
als loon, waarna de werkgever er werknemerspremies over moet betalen. In de Kamerbrief
heb ik aangegeven te willen bespreken op welke wijze we zekerheid kunnen bieden over
de fiscale behandeling van de stagevergoeding. Ik verwacht uw Kamer eind 2020 over
de voortgang te informeren.
Antwoord op de vragen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie constateren dat de werkloosheid in ieder geval tot en
met 2021 oploopt en dat 70 procent van de mensen die nu minder betaald werk hebben
door de coronacrisis jongeren tussen de 15 en de 25 jaar zijn. Kan de Minister toelichten
welk beleid er wordt gevoerd om deze groep jongeren te ondersteunen? Deze leden vragen
de Minister welke routes er zijn voor deze jongeren om zich om te laten scholen naar
tekortberoepen.
In de voortgangsbrief op de kabinetsreactie op het IBO doet het kabinet een aantal
voorstellen om een integrale aanpak te realiseren, bijvoorbeeld ten aanzien van de
versterking van regie en gegevensverwerking. Zo heeft het kabinet in de voortgangsbrief
aangegeven dat het nog deze kabinetsperiode stappen zal zetten die leiden tot een
wetsvoorstel dat in de volgende kabinetsperiode aan de Raad van State kan worden aangeboden,
waarmee de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) kan gaan beschikken over gegevens
van jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie. Het doel daarvan is om vanuit
een integrale blik te bekijken welke ondersteuning het beste bij de jongere past.
Daarvoor zal het kabinet verkennen welke wetgeving nodig is.
Daarnaast heeft het kabinet naar aanleiding van de oplopende werkloosheid in de coronacrisis
in de brief van 30 november 2020over de uitwerking van het aanvullend sociaal pakket,
aangegeven op welke wijze het een extra impuls geeft aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid.50
De leden van de D66-fractie lezen dat de bonden van mening zijn dat de verschillen
in stagevergoeding verkleind moeten worden. Hoe kijkt de Minister naar het voorstel
om een minimumstagevergoeding in te voeren, zo vragen deze leden.
Ik wil graag met de sociale partners verkennen of een dergelijke vergoeding tot de
mogelijkheden behoort en welke componenten daarvan deel zouden moeten uitmaken. Ik
informeer uw Kamer eind dit jaar over mijn gesprek met sociale partners en onderwijs.
De leden van de D66-fractie constateren dat in coronatijd het praktijkgedeelte van
beroepsopleidingen onder druk komt te staan. Welke mogelijkheden hebben opleidingen
bij het organiseren van stages en praktijklessen in coronatijd en kan de Minister
de best practices delen, zo vragen de leden.
In het servicedocument mbo-aanpak coronavirus COVID-19 van 11 november 2020 zijn de
kaders gesteld voor het organiseren van de beroepspraktijkvorming (bpv) in coronatijd51.
Antwoord op de vragen van de GroenLinks-Fractie
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat in de eerste maand van de
coronacrisis 7.300 jongeren in het voortgezet onderwijs en mbo niet in beeld waren
bij de scholen52. Voornoemde leden vragen of de bewindslieden uiteen kunnen zetten wat de voornaamste
redenen waren voor het van de radar verdwijnen van deze jongeren.
Doordat er in de eerste fase van de crisis geen fysiek onderwijs werd gegeven, was
het lastiger voor instellingen om in één oogopslag te zien of jongeren wel of niet
aanwezig waren op school en wat daarvan de reden was. Het tot stand brengen van contact
met de studenten heeft instellingen veel tijd gekost. Soms waren daarvoor meerdere
pogingen nodig per mail, telefoon, sms, whatsapp en sociale media. In die fase is
ook veel tijd gaan zitten in het in beeld brengen van de behoeften van studenten die
dit het hardst nodig zouden hebben: bijvoorbeeld jongeren zonder goede thuiswerkfaciliteiten,
met leerproblemen, problemen thuis of problemen met de sociale veiligheid. Om te kunnen
beoordelen voor welke jongeren in een kwetsbare positie ze de deuren open moesten
stellen en voor welke jongeren ze extra ondersteuning thuis moesten regelen. Doordat
er in deze eerste fase heel veel op instellingen afkwam, is het niet meteen gelukt
om alle jongeren in beeld te hebben.
In de eerste fase heb ik instellingen gevraagd om vooral te investeren in het in beeld
krijgen van jongeren en het bieden van de benodigde ondersteuning. Ik heb hen opgeroepen
om de regels rond verzuim pragmatisch en naar redelijkheid toe te passen.
Ondertussen blijkt uit de «covid19-monitor» van de Inspectie van het Onderwijs van
september dat de meeste mbo-scholen contact hebben met bijna alle studenten en zicht
hebben op de sociale veiligheid van de student. Sinds het begin van het nieuwe studiejaar
2020–2021 wordt verzuim ook bij afstandsonderwijs geregistreerd, zodat scholen de
vinger aan de pols kunnen houden en kunnen handelen voordat een jongere uitvalt.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat meermaals in de brief van de bewindslieden
wordt gewezen op de rol van de SBB bij het aanpakken van jeugdwerkloosheid. Voornoemde
leden vragen hoe de Minister dat rijmt met het twee jaar op rij niet uitkeren van
de loon- en prijsbijstelling voor SBB, wat ten koste gaat van projecten. De leden
vragen de bewindslieden, gezien de verslechterde positie van jongeren op de arbeidsmarkt
als gevolg van de coronacrisis, of zij de loon- en prijsbijstelling alsnog willen
uitkeren.
Het wel of niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling van SBB heeft geen directe
relatie met de positie van jongeren op de arbeidsmarkt. Verschillende acties van SBB
hebben een relatie met het aanpakken van jeugdwerkeloosheid. Zo heeft SBB een extra
subsidie van 2 keer 4 miljoen ontvangen om het actieplan stages en leerbanen uit te
voeren en onderzoekt SBB de mogelijkheden voor een sectordoorsnijdend dossier voor
dienstverlenende beroepen. SBB zal deze acties de komende periode uitvoeren. Wel heb
ik, zoals eerder aan uw Kamer gemeld,53 het mogelijk gemaakt dat SBB incidentele middelen kan inzetten voor het afsluiten
van een marktconforme cao.
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat de bewindslieden op basis van
het advies van SBB 30 miljoen euro extra hebben uitgetrokken om bedrijven in conjunctuur-
en contactgevoelige sectoren te stimuleren meer stages en leerbanen aan te bieden54. Voornoemde leden willen graag van de bewindslieden horen welke sectoren dit zijn.
Deze leden vragen de bewindslieden waar het bedrag van 30 miljoen euro op is gebaseerd
en of 30 miljoen euro voldoende is om de stagetekorten in het mbo van 21.000 op te
lossen55.
Van de 30 miljoen euro is 8 miljoen voor het actieplan stages en leerbanen van SBB.
Hiermee kan SBB op volle kracht de acties uitvoeren die nodig zijn om bedrijven en
scholen te ondersteunen, de vraag en het aanbod naar stages te monitoren en te analyseren,
stages en leerbanen te werven en extra certificaten te ontwikkelen om werkenden en
werkzoekenden te kunnen laten om- of bijscholen in de richting van vitale- en/of kanssectoren.
Het overige bedrag van ruim 20 miljoen is bestemd voor een extra impuls op de subsidieregeling
praktijkleren voor contactgevoelige sectoren. Eerder was er op basis van de motie
Heerma56 al 10,6 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan extra subsidie praktijkleren voor
de sectoren recreatie, horeca en landbouw. Het kabinet heeft eenzelfde bedrag per
jaar, voor de duur van twee jaar, beschikbaar gesteld voor de andere contactgevoelige
sectoren. Een lijst van sectoren die hiervoor in aanmerking komen is te vinden in
de bijlage bij de Tweede Kamerbrief van 13 juli 202057.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de bewindslieden zo precies mogelijk
kunnen voorrekenen welke maatregelen nodig zijn om de stagetekorten volledig weg te
werken en welke kosten hieraan verbonden zijn. Graag ontvangen zij een reactie.
Hier is geen pasklaar antwoord op te geven. We zitten nog steeds midden in de coronacrisis
en het is niet duidelijk hoe lang deze nog zal duren en welke effecten dat heeft op
de omvang van het tekort van het aantal stages en leerbanen. Voor SBB is een tweejaarlijkse
extra subsidie uitgetrokken om op volle kracht de acties uit te voeren die nodig zijn
om bedrijven en scholen te ondersteunen, de vraag en het aanbod naar stages te monitoren
en te analyseren, stages en leerbanen te werven en extra certificaten te ontwikkelen
om werkenden en werkzoekenden te kunnen laten om- of bijscholen in de richting van
vitale- en/of kanssectoren. Daarnaast wordt door het kabinet aan de scholen de ruimte
geboden om de praktijkvorming op aangepaste wijze vorm te geven, binnen of buiten
de begeleide onderwijstijd. In de nieuwste versie van het servicedocument mbo-aanpak
coronavirus COVID-19 van 11 november 2020 zijn de kaders hiervoor geactualiseerd.58
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat het kabinet terecht herhaaldelijke
oproepen aan het bedrijfsleven heeft gedaan om meer stageplaatsen te creëren. Voorts
vragen de leden hoe de overheid haar verantwoordelijkheid neemt.
Recent is de motie Bruins c.s.59 aangenomen die de overheid verzoekt een strategie op te stellen om meer stage- en
traineeplekken bij het Rijk en bij decentrale overheden te creëren. Op basis van een
toezegging aan het lid Van den Hul tijdens het AO onderwijs en corona over het mbo
(Kamerstukken 31 524 en 31 288, nr. 476) heb ik interdepartementaal aandacht gevraagd voor het teruglopende aantal stages
bij het Rijk. Daar wordt op dit moment Rijksbreed aan gewerkt. In de volgende brief
over stages in het voorjaar van 2021 kom ik hierop terug. Ook wordt dit onderwerp
besproken met andere overheidswerkgevers. Deze blijven echter wel zelf verantwoordelijk
voor hun aannamebeleid.
De leden van de GroenLinks-fractie horen van mbo-instellingen dat overheden ook minder
stageplaatsen aanbieden. De leden vragen zich af of het klopt dat de helft van het
tekort aan stages bestaat uit missende stages in publieke sectoren en zo ja, wat gaat
rijksoverheid en lokale overheden doen om deze tekorten op te lossen?
SBB meet het tekort aan stages niet in aantallen tekorten per werkgever maar per sector.
Dat betekent dat dus niet kan worden geconcludeerd op basis van de beschikbare informatie
van SBB dat de helft van de tekorten is ontstaan in de publieke sectoren. Wel zien
we dat ook publieke sectoren tijdens de coronacrisis minder stages zijn gaan aanbieden.
Het kabinet vindt dit onwenselijk. Binnen de rijksoverheid wordt bezien welke mogelijkheden
er zijn om het aanbod van stages weer op het peil van 2019 en eerdere jaren te krijgen.
Dit gesprek is mede op gang gebracht doordat ik het onderwerp interdepartementaal
onder de aandacht heeft gebracht op basis van een toezegging aan het lid Van den Hul.
Ook is recentelijk de motie Bruins c.s.60 aangenomen die de overheid verzoekt een strategie op te stellen om meer stage- en
traineeplekken bij het Rijk en bij decentrale overheden te creëren. Er worden gesprekken
gevoerd over het stage-aanbod met andere overheidswerkgevers, maar zij blijven zelf
verantwoordelijk voor hun aannamebeleid. Ik heb SBB gevraagd om breder aandacht te
besteden aan het begeleiden van bedrijven en overheidsinstellingen bij het begeleiden
van studenten op afstand, zodat dat zo min mogelijk een obstakel hoeft te zijn om
toch stagiairs aan te nemen. Hier kom ik in de brief over stages die ik voorjaar 2021
zal sturen, op terug.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om een reactie
te geven op elk van de voorstellen die GroenLinks en VVD gedaan hebben om de stagetekorten
op te lossen61?
Het voorstel van de partijen om de overheid als werkgever voor meer stages te laten
zorgen wordt opgepakt aan de hand van de motie Bruins c.s.62. Het ondersteunen van initiatieven die flexibel kijken naar stagemogelijkheden wordt
al gedaan door SBB. SBB erkent, zowel op eigen initiatief als op aanvraag van scholen,
ook leerbedrijven in aanverwante sectoren waar de student tenminste een of enkele
werkprocessen kan leren. In het geactualiseerde servicedocument mbo-aanpak coronavirus
COVID-19 van 11 november 2020 wordt scholen eveneens de mogelijkheid geboden om creatieve
oplossingen te zoeken63. Het kabinet zet daarom ook niet in op extra middelen voor een corona-stagebonus,
het laatste voorstel van de partijen. Bovendien is het de vraag in hoeverre geld de
oplossing is voor alle tekorten. In de zorg bestaat al een stagefonds, en toch zijn
daar nog steeds veel tekorten. Als oorzaak wordt met name genoemd het gebrek aan begeleidingscapaciteit
en ruimte. Om dit op te lossen worden via andere wegen met het veld maatregelen verkend
en worden best practices gedeeld.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de brief dat het de bedoeling is om oriëntatie
via Kiesmbo.nl structureel beschikbaar te maken voor leerlingen uit het voortgezet
onderwijs én studenten uit het mbo64. Daarnaast lezen de voornoemde lezen in het adviesrapport van SBB dat een structurele
financiering van de site nodig is om deze vorm van loopbaanoriëntatie beschikbaar
en actueel te houden65. Begrijpen de leden het goed dat het kabinet voldoet aan deze vraag van de SSB? Zo
nee, hoe wil zij de structurele beschikbaarheid van Kiesmbo.nl dan wel garanderen,
zo vragen zij.
De website «Kies mbo» (SBB) is een belangrijk instrument om jongeren en ouders te
helpen bij de keuze van een mbo-opleiding en zal structureel gefinancierd worden.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de bewindslieden in hun brief schrijven
dat de (on)wenselijkheid van het bestaan van stagefondsen besproken zal worden met
de sociale partners in het onderwijs.66 Kan de Minister uiteenzetten onder welke omstandigheden een stagefonds onwenselijk
zou zijn? Hoe kijkt de Minister aan tegen het voorstel om een stagefonds op te richten
voor het creëren van stageplaatsen en leerwerkplaatsen in publieke sectoren, naar
analogie van het Stagefonds Zorg? Graag ontvangen deze leden een reactie.
In het verleden kwam het voor dat scholen een verplichte bijdrage vroegen van stagebedrijven
aan het stagefonds van de school. De inkomsten van het stagefonds werden op uiteenlopende
manieren ingezet. In sommige gevallen werden ze verdeeld over de studenten, in andere
gevallen werden ze toegevoegd aan de algemene middelen.
In 2007 hebben de leden van de MBO Raad afgesproken dat dit niet meer mag. Voor het
organiseren van het onderwijs ontvangen de scholen bekostiging vanuit het Rijk en
is een bijdrage van stagebedrijven niet nodig. Bovendien kan een verplichte bijdrage
tot gevolg hebben dat minder bedrijven bereid zijn stagiairs op te leiden. Onduidelijk
is of er nog verplichte stagefondsen zijn. Het komt wel voor dat bedrijven zich vrijwillig
aansluiten bij opleidingsbedrijven of samenwerkingsverbanden in bijvoorbeeld de techniek
of bouw. Daarvoor betalen ze dan een bijdrage, maar deze samenwerkingsverbanden regelen
samen met de school bijvoorbeeld ook dat in praktijklessen gebruik kan worden gemaakt
van de nieuwste apparatuur.
Ondanks dat er op dit moment geen klachten meer binnenkomen bij de MBO Raad en SBB,
hebben de sociale partners in de Stichting van de Arbeid aangegeven dat stagefondsen
een belemmering vormen voor het toekennen van een stagevergoeding aan studenten. Met
de sociale partners wil ik verkennen of de afspraak uit 2007 nogmaals onder de aandacht
moet worden gebracht van scholen en werkgevers. Werkgevers kunnen klachten over stagefondsen
melden aan de MBO Raad.
Het gaat hier dus om een ander type stagefonds dan bij het Stagefonds Zorg zoals de
Subsidieregeling stageplaatsen zorg II van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport beter bekend staat. Het doel van dit «fonds» is door middel van het aan zorgaanbieders
verstrekken van subsidie voor gerealiseerde stageplaatsen deze zorgaanbieders te stimuleren
het aantal aangeboden stageplaatsen te vergroten en de begeleiding van stagiairs te
verbeteren. De subsidie wordt gebruikt om arbeidsmarktknelpunten in zorg en welzijn
te bestrijden. Met behulp van de subsidie kunnen arbeidsmarktknelpunten worden bestreden.
Omdat er in de publieke sector geen algemene arbeidsmarktknelpunten bestaan en werkgevers
al gebruik kunnen maken van de Subsidieregeling praktijkleren, zie ik geen reden om
een Stagefonds in het leven te roepen
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de SBB in haar advies ten behoeve
het aantrekkelijk maken voor studenten voorstelt om op een later tijdstip in hun leven
in het kader van leerrecht met een voucher een certificaat te behalen. Deze vouchers
moeten beschikbaar blijven ook na het passeren van de leeftijd van 27 jaar. Hiermee
kunnen studenten bekostigd een certificaat behalen waarmee ze de studievaardigheden
actualiseren of een carrièrewending mee faciliteren, zo stelt de SBB67. Kunnen de bewindslieden toelichten of dit advies wordt overgenomen? Zo nee, waarom
niet, zo vragen de leden.
Er zijn de afgelopen periode meerdere adviezen over leerrechten uitgebracht, onder
meer door een samenwerkingsverband van MBO Raad en De Nederlandse Raad voor Training
en Opleiding (NRTO) en Stichting van de Arbeid, door de Commissie Regulering van werk
onder voorzitterschap van Borstlap en recentelijk door een samenwerkingsverband van
de Vereniging van Universiteiten (VSNU), de Vereniging Hogescholen (VH) en MBO-Raad.
Het kabinet heeft in de brief aan de Tweede Kamer over leven lang ontwikkelen ook
haar standpunt t.a.v. leerrechten bepaald68.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat het CBS69 in haar rapport een voorstel doet voor een vervolgonderzoek waarbij onderzocht zou
kunnen worden of mbo-schoolverlaters blijven «hangen» bij de werkgevers waar ze hun
stage hebben gedaan: krijgen vsv’ers daar een baan of stappen ze over naar een ander
bedrijf?70 De leden vragen, met het oog op de zorgplicht van bedrijven, of het kabinet dit voorstel
voor een vervolgonderzoek kan uitvoeren. Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.
Het kabinet zal verkennen in hoeverre er een vervolgonderzoek moet worden gedaan naar
ongediplomeerde uitstroom naar aanleiding van de aantrekkende arbeidsmarkt («groenpluk»).
Ongediplomeerde uitstroom naar werk is onwenselijk omdat jongeren geen duurzame plek
op de arbeidsmarkt krijgen en in economisch minder gunstige tijden snel werkloos zijn.
Scholen en gemeenten geven echter aan dat de coronacrisis ertoe heeft geleid dat er
minder sprake is van ongediplomeerde uitstroom en dat studenten te maken krijgen met
stagetekorten en een gebrek aan leerbanen. Hierdoor heeft een mogelijk vervolgonderzoek
minder urgentie. De Tweede Kamer wordt in de vsv-brief in het voorjaar van 2021 geïnformeerd
over de actuele vsv-cijfers.
Hoewel de coronacrisis de problematiek van groenpluk in een ander daglicht plaatst,
is het van belang dit waar mogelijk te voorkomen. MKB Nederland, VNO-NCW, de Jongeren
Organisatie Beroepsonderwijs (JOB), de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs (SBB),
MBO Raad, Ingrado en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben zich
er via een intentieverklaring aan gecommitteerd om jongeren niet voortijdig van school
te halen, maar ze van een bbl-plek te voorzien om werk en onderwijs te combineren.
Indien er bij de school een signaal is dat een jongere ongediplomeerd aan het werk
wil gaan zal de school bij de jongere nagaan wat de reden is en of het omzetten naar
een bbl-traject mogelijk is. Indien de jongere bij RMC bekend is, dan zal RMC de jongere
benaderen. In samenwerking met de SBB zal het leerbedrijf worden benaderd om een bbl-plek
te creëren. Mbo-instellingen zetten zich in voor flexibele instroom in bbl-opleidingen,
om als een leerwerkplek is gevonden de jongeren direct te laten instromen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tenslotte een vraag over het amendement
van het lid Bruins c.s., dat tijdens de behandeling van de Begroting van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid van 2020 is aangenomen.71 Voornoemde leden vragen het kabinet wat het resultaat tot nu toe is van deze impuls
voor extra arbeidstoeleiding en begeleiding van praktijkonderwijs/voortgezet speciaal
onderwijs-leerlingen. Er zijn al jaren zorgen over de samenwerking tussen praktijkonderwijs/voortgezet
speciaal onderwijs -scholen en gemeenten. De leden vragen hoe het nu met deze samenwerking
gaat.
De middelen zijn beschikbaar gesteld aan alle centrumgemeenten in de 35 arbeidsmarktregio’s
in mei 2020. Er worden in de regio diverse initiateven ontplooid om de samenwerking
daadwerkelijk te bevorderen via onder meer platforms waarin scholen en gemeenten elkaar
treffen voor overleg over de uitstroom van leerlingen. Ook de verbinding met Werkgeversservicepunten
(WSP) is in dit kader relevant. We zien dat ook daarmee werkafspraken worden gemaakt,
bijvoorbeeld over het verstrekken van arbeidsmarktinformatie zodat scholen goed zicht
houden op kansrijke sectoren voor stages en banen. Er zijn ook voorbeelden van regio’s
die inzetten op extra stagebegeleiding of het trainen van werknemersvaardigheden.
Het proces van zoeken naar de best werkende vorm van samenwerking is gaande in de
regio. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werkt aan een bundeling
van aansprekende voorbeelden uit de regio en zal deze in het najaar breed verspreiden
om ook anderen te inspireren.
Antwoord op de vragen van de SP-Fractie
De leden van de SP-fractie merken op dat de Minister meldt dat in de eerste maand
van de crisis 7.300 jongeren in het voortgezet onderwijs en mbo niet in beeld waren
bij de scholen en dat dit is teruggelopen naar 3.625. Dit is natuurlijk erg fijn,
maar de leden zijn benieuwd welke inspanningen scholen en overheden hierbij leveren.
Welke middelen gebruiken zij om leerlingen en studenten op te sporen? Wat zijn de
redenen dat leerlingen en studenten uit beeld verdwijnen van scholen en overheden,
zo vragen de leden. Daarnaast merkt de Minister op dat er mogelijk een nieuwe groep
is die het risico loopt op achterstanden. De leden vragen of de Minister iets kan
zeggen over de omvang en samenstelling van deze groep. De leden vragen ook wat het
totaal aantal kwetsbare jongeren is dat niet meer in beeld is en welke inspanning
de Minister gaat leveren om deze jongeren in beeld te krijgen.
Volgens de «Monitor vo en mbo» van Oberon72 waren er in de eerste maand van de crisis 7.300 jongeren in voortgezet onderwijs
en mbo niet in beeld bij de scholen en in juni was dat teruggelopen naar 3.625, waarvan
het merendeel in het mbo. Ondertussen blijkt uit de «covid19-monitor» van de Inspectie
van het Onderwijs van september dat de meeste mbo-scholen contact hebben met bijna
alle studenten en zicht hebben op de sociale veiligheid van de student73.
Scholen besteden extra aandacht aan studenten in een kwetsbare positie door intensiever
contact te onderhouden met de student. Samen met gemeenten doen zij alles wat zij
kunnen om jongeren in beeld te houden en uitval te voorkomen. Studieloopbaanbegeleiders,
mentoren en coaches zorgen ervoor dat ze de studenten in beeld houden, door te bellen
of door digitaal contact. Indien noodzakelijk doen scholen en gemeenten huisbezoeken.
Indien nodig wordt hierbij de samenwerking gezocht met instanties zoals leerplicht,
jeugdzorg of het wijkteam. Dit is voor alle betrokken instanties een stevige opgave,
maar uit recente cijfers blijkt dat dit steeds beter lukt.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over jongeren tot 27 jaar zonder startkwalificatie.
Vaak hebben zij geen recht op een uitkering. Verschillende organisaties pleiten daarom
voor uitbreiding van de taak van RMC74 voor jongeren vanaf 16 tot 27 jaar. De leden zijn benieuwd wat de Minister hiervan
vindt.
Zoals benoemd in de voortgangsbrief maakt het kabinet zich ook zorgen over jongeren
tot 27 jaar zonder startkwalificatie omdat zij vaak kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt.
Het kabinet wil daarom kijken naar uitbreiding van de taak van de Regionale Meld-
en Coördinatiefunctie (RMC) voor jongeren vanaf 16 tot 27 jaar. RMC heeft al een coördinerende
rol voor jongeren van 16 tot 23 jaar en het kabinet wil RMC de mogelijkheid geven
om eenzelfde rol te vervullen voor de doelgroep 23 tot 27 jaar. RMC kent de jongeren
tot 23 jaar al goed en zou deze jongeren met uitbreiding naar 27 jaar een langere
tijd kunnen blijven volgen, kunnen zorgen voor triage, kunnen makelen en schakelen
naar partners in het sociaal domein en een warme overdacht kunnen organiseren.
Zo heeft het kabinet in de voortgangsbrief aangegeven dat het nog deze kabinetsperiode
stappen zal zetten die leiden tot een wetsvoorstel dat in de volgende kabinetsperiode
aan de Raad van State kan worden aangeboden, waarmee de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie
(RMC) kan gaan beschikken over gegevens van jongeren van 23 tot 27 jaar zonder startkwalificatie.
Het doel daarvan is om het voor gemeenten mogelijk te maken om vanuit een integrale
blik te bekijken welke ondersteuning het beste bij de jongere past.
De leden van de SP-fractie vragen hoe jongeren tussen de 23 en 27 jaar worden begeleid
naar werk of een passende opleiding in deze tijd van crisis.
De huidige coronacrisis heeft de noodzaak om in te zetten op jongeren, ook die tussen
de 23 en 27 jaar, versterkt. Het kabinet spant zich dan ook samen met partijen uit
het veld in om de ondersteuning van jongeren tussen de 23 en 27 jaar verder te verbeteren.
Bijvoorbeeld middels de activiteiten naar aanleiding van (de kabinetsreactie op) het
IBO Jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt en de extra inzet op de aanpak van
jeugdwerkloosheid.
Er wordt, in lijn met het IBO Jongeren, in het steun- en herstelpakket voorzien in
ca € 80 miljoen aan extra middelen om te voorkomen dat kwetsbare schoolverlaters werkloos
worden en blijven door hen te begeleiden naar vervolgonderwijs dan wel werk. Een deel
daarvan gaat naar scholen voor extra begeleiding en nazorg en een deel gaat naar gemeenten
om kwetsbare schoolverlaters die uitstromen uit het mbo en voortijdig schoolverlaters
te begeleiden naar werk, zo mogelijk in combinatie met bij-/omscholing ter verbetering
van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Er zijn ook onder andere verschillende initiatieven
opgezet om het aantal leerwerkplekken op peil te houden alsook in te zetten op doorleren
en om- en bijscholing naar kansrijke sectoren/branches. Zo ontvangt het Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs (SBB) twee keer vier miljoen om het actieplan stages en leerbanen
te kunnen intensiveren en wordt er in het derde steunpakket 1,25 miljoen voor SBB
gereserveerd om leerbanen te werven.
De centrumgemeente van elke arbeidsmarktregio krijgt extra geld om een eigen regionale
aanpak van de jeugdwerkloosheid te coördineren en daar de partners in de regio bij
te betrekken, zoals scholen en UWV. Om jongeren te ondersteunen naar school of werk
kunnen de regio’s gebruik maken van verschillende budgetten uit het steun- en herstelpakket.
Deze budgetten hangen samen met de situatie van de jongere. Jongeren die werkloos
dreigen te worden of net zijn geworden en extra ondersteuning nodig hebben, kunnen
een beroep doen op de dienstverlening van Regionale Mobiliteitsteams. Met de extra
middelen voor gemeentelijke dienstverlening kunnen gemeenten jongeren ondersteunen
die hun baan al hebben verloren en door hun beperkte WW-rechten relatief snel in de
bijstand terecht zijn gekomen. Zij kunnen deze middelen ook gebruiken om kwetsbare
jongeren te helpen terug naar school of werk, die door hun persoonlijke situatie geen
recht op een uitkering hebben en daardoor buiten beeld dreigen te raken. Samen met
gemeenten heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de tool «Jongeren
in beeld» (JIB) ontwikkeld waarmee gemeenten maandelijks een rapport kunnen ontvangen
om welke jongeren van 23–27 het gaat. Naast deze generieke middelen krijgen scholen
en gemeenten ook specifiek budget voor een integrale aanpak om kwetsbare schoolverlaters
te laten doorleren of te ondersteunen naar werk.
De leden van de SP-fractie geven aan dat de ondersteuningsmaatregelen voor jongeren
in een kwetsbare positie nu nog tijdelijk zijn en de leden vragen in hoeverre de Minister
van plan is van deze ondersteuningsmaatregelen duurzame maatregelen te maken, zodat
ook jongeren na de crisis op passende wijze ondersteund worden.
In de voortgangsbrief op de kabinetsreactie op het IBO doet het kabinet een aantal
voorstellen om een integrale aanpak te realiseren, bijvoorbeeld ten aanzien van de
versterking van regie en gegevensverwerking. Zo zal het kabinet nog deze kabinetsperiode
stappen zetten die kunnen leiden tot een wetsvoorstel, waarmee de Regionale Meld-
en Coördinatiefunctie (RMC) kan beschikken over gegevens van jongeren van 23 tot 27
jaar zonder startkwalificatie. Het doel daarvan is om vanuit een integrale blik te
bekijken welke ondersteuning het beste bij de jongere past. Daarvoor zal het kabinet
verkennen welke wetgeving nodig is.
Daarnaast heeft het kabinet naar aanleiding van de oplopende werkloosheid in de coronacrisis
in de brief van 30 november 2020 over de uitwerking van het aanvullend sociaal pakket,
aangegeven op welke wijze het een extra impuls geeft aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid.75
Antwoord op de vragen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de formele indiening van het wetsvoorstel verlengde
kwalificatieplicht is voorzien na ommekomst van de Raad van State in het voorjaar
van 2021. Deze leden wijzen erop dat het toenmalige lid Jadnanansing al in 2014 samen
met het lid Rog een initiatiefwetsvoorstel indiende over introductie van de verlengde
kwalificatieplicht in het onderwijs76 en het regeerakkoord van het huidige kabinet vermeldde: «Het kabinet zal bezien hoe
een meer verplichtende variant van de maatschappelijke diensttijd een rol kan spelen
in de verlengde kwalificatieplicht. Het kabinet heeft het voornemen de kwalificatieplicht
te verhogen naar 21 jaar. Er worden pilots uitgevoerd in de grote steden.» Kunnen
beide bewindslieden nader specificeren in hoeverre zij inmiddels gestalte hebben gegeven
aan deze bepalingen en of zij resultaten hebben geboekt, zo vragen de leden.
In het wetsvoorstel dat voor de zomer reeds is aangeboden voor internetconsultatie,
krijgen gemeenten de mogelijkheid om de kwalificatieplicht te verhogen naar 21 jaar,
voor maximaal 3 periodes van 4 jaar. Zoals benoemd in de voortgangsbrief IBO JmAA
zal het wetsvoorstel naar verwachting in het voorjaar van 2021 worden ingediend bij
de Tweede Kamer. Jongeren hebben de keuze om in het kader van de verlengde kwalificatieplicht
een maatschappelijke diensttijd traject te volgen. Jongeren die deelnemen aan de maatschappelijke
diensttijd kunnen namelijk op grond van het wetsvoorstel worden uitgezonderd van de
verlengde kwalificatieplicht, omdat zij zich door deelname duurzaam kunnen ontwikkelen.
De Kamer is in juli geïnformeerd over de voortgang en uitwerking van de maatschappelijke
diensttijd.77
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de regering inzet op bij- en omscholing
van kwetsbare schoolverlaters (leidend tot een mbo-diploma, mbo-certificaat of mbo-praktijkverklaring)
om hun directe en duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren. Een kwetsbare
groep vormen hierbij de entree-gediplomeerden, die niet kunnen functioneren op niveau
2. Zij kunnen geen gebruik maken van een praktijkleerroute met een praktijkverklaring
(vallen immers niet in de doelgroep), certificaten op niveau 2 zijn te hoog gegrepen
en een tweede entree-opleiding mogen ze niet volgen. Welke mogelijkheden ziet de Minister
binnen het mbo voor deze groep? Wat gaat de Minister doen om te voorkomen dat dit
een vergeten groep wordt, zo vragen de leden.
Voor kwetsbare schoolverlaters die uitstromen uit het onderwijs, zoals entree-gediplomeerden
zonder baan die niet kunnen functioneren op niveau 2, verstrekt het kabinet extra
middelen aan gemeenten voor begeleiding naar werk, zo mogelijk in combinatie met bij-/omscholing
ter verbetering van hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Daarbij kunnen gemeenten
ook gebruik maken van het budget voor praktijkleren in het mbo, waarbij werken gecombineerd
wordt met het doen van een deel van een mbo-opleiding. Dit budget voor praktijkleren
in het mbo maakt deel uit van het derde steun- en herstelpakket gericht op maatregelen
die zorgen voor ondersteuning en begeleiding bij heroriëntatie op de arbeidsmarkt
en maatregelen gericht op de financiering van bij- en omscholing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier