Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het MIRT Overzicht 2021
35 570 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2021
Nr. 13 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 december 2020
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief
van 15 september 2020 inzake het MIRT Overzicht 2021 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 4).
De Minister en de Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 30 november
2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Van der Zande
Vraag 1
Wat is de rol van de EU in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
(MIRT)?
Vraag 2
Heeft de Europese Commissie invloed op het MIRT?
Antwoord 1 en 2
Ten eerste geldt dat wet- en regelgeving vanuit de EU medebepalend is voor de uitvoering
van MIRT-projecten. De MIRT-projecten dienen zich te houden aan verschillende vereisten
ten aanzien van Europese aanbesteding, staatssteun en normstelling op het gebied van
milieu.
Ten tweede kan de EU bijdragen aan (co-)financiering van MIRT-voorstellen. Zo maakt
het TEN-T (trans-Europese vervoersnetwerken)-beleid van de EU medefinanciering mogelijk
via een financiële pijler, de zogenaamde Connecting Europe Facility (CEF). Nederland
heeft de afgelopen jaren via CEF medefinanciering van projecten op het gebied van
onder meer spoor, maritiem en wegen gekregen. Het CEF zal ook onder de nieuwe EU-meerjarenbegroting
worden voortgezet en we zullen daarom CEF blijven gebruiken om medefinanciering voor
infrastructuurprojecten trachten te verkrijgen. Hier maken we zelf een keus in en
dit doen we uiteraard alleen als het gaat om projecten die binnen ons eigen beleidskader
passen.
Ten derde kan de Europese Commissie een stimulerende rol vervullen door het op de
kaart zetten van werken, waaronder MIRT-projecten, die bereikbaarheid stimuleren en
daarbij aandacht hebben voor duurzaamheid. Zo wil de Europese Commissie 2021 uitroepen
tot Jaar van het Spoor als onderdeel van de Green Deal om Europa klimaatneutraal te
krijgen.
Vraag 3
Wat is de status van het spoortraject Den Haag – Aken, via Heerlen?
Antwoord 3
Middels de MIRT-brief van 26 november jl. is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Vraag 4
Wat is de status van het spoortraject Eindhoven – Düsseldorf?
Antwoord 4
Middels de MIRT-brief van 26 november jl. is uw Kamer hierover geïnformeerd.
Vraag 5
Wat is de status van de Friesenbrücke? Is deze binnen de termijn klaar?
Antwoord 5
DB Netz werkt momenteel hard aan het herstel van de Friesenbrücke. De provincie Groningen,
als Nederlands opdrachtgever voor het project Wunderline, heeft ons onlangs bevestigd
dat de Friesenbrücke volgens de huidige inzichten conform planning eind 2024 zal worden
opgeleverd. Zie ook de eerdere beantwoording van Kamervragen op dit punt van 13 november
jl. (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 782).
Vraag 6
Wat is het gevolg van de coronacrisis voor de onderhoudskosten van het spoornetwerk?
Antwoord 6
Wat de gevolgen zijn van de coronacrisis voor de onderhoudskosten op de langere termijn
is op dit moment nog niet bekend. Voor het jaar 2020 worden de extra onderhoudskosten
vooralsnog op ca. € 5 miljoen geschat als gevolg van corona. Het gaat dan om de kosten
van extra beheersmaatregelen die genomen moeten worden om de aannemers veilig te laten
werken.
Vraag 7
Wat is de geschiedenis van het (nog niet bestaande) spoortraject tussen Maastricht
en Luik?
Antwoord 7
Het spoortraject is gewoon in gebruik. In de loop van 1985 werd het Nederlands deel
geëlektrificeerd. NS verzorgt op dit moment als onderdeel van de HRN concessie de
treindienst op het stukje Maastricht–Luik met afname van bepaalde diensten van NMBS.
Vraag 8
In hoeverre kunnen de middelen die ProRail heeft gereserveerd voor het onderhoud aan
station Dordrecht Zuid, dat zal vervallen bij de aanleg van Dordrecht Leerpark, ingezet
worden bij de aanleg van het nieuwe station? Bent u bereid hierover in overleg te
treden met de regio?
Antwoord 8
Bij elk aanlegproject wordt bekeken wat de effecten op de onderhoudskosten zijn, zowel
als het om de meerkosten voor onderhoud gaat als om de eventuele vrijvallende kosten
voor onderhoud. Als er onderhoudskosten vrijvallen als direct gevolg van het aanlegproject
kunnen deze worden betrokken bij de financiering van andere maatregelen.
Vraag 9
Wat is de actuele stand van zaken omtrent de uitvoering van de motie van het lid Van
Aalst (Kamerstuk 35 300 A, nr. 92) voor een zo snel mogelijke realisatie van de zeven MIRT-projecten? Heeft u hier
al extra versnellingsmogelijkheden, bijvoorbeeld het parallel schakelen van een deel
van de planuitwerkingsfase met de aanbestedingsprocedure van projecten, voor gevonden?
Antwoord 9
Ik heb uw Kamer hier recent over geïnformeerd door middel van een Kamerbrief (Kamerstuk
35 570 A, nr. 6). In deze brief is per project een stand van zaken opgenomen. Over deze brief heeft
uw Kamer 3 november jl. een schriftelijk overleg gevoerd (Kamerstuk 35 570 A, nr. 12).
Vraag 10
Welke gevolgen hebben de door de stikstofcrisis opgelopen vertragingen bij de realisatie
van de MIRT-projecten voor de werkgelegenheid in de bouwsector voor het jaar 2021?
Antwoord 10
We zetten ons in om alle projecten zoveel mogelijk volgens planning doorgang te laten
vinden. In de brief aan uw Kamer van 7 oktober jl. bent u geïnformeerd over de wijze
waarop we ons inspannen de zeven MIRT-projecten die een beroep kunnen doen op het
stikstofregistratiesysteem (SSRS), zo snel als mogelijk tot uitvoering te brengen.
Daar werken wij hard aan. Zo is op 17 november het tracébesluit voor de Ring Utrecht
vastgesteld.
Helaas zal voor een aantal projecten vertraging onvermijdelijk zijn. Het is niet uitgesloten
dat dit ook gevolgen heeft voor de werkgelegenheid in de bouwsector. Mede om die reden
wordt geprobeerd vertragingen zoveel mogelijk te voorkomen.
En om de werkgelegenheid te versterken trekken wij versneld 1,9 miljard euro uit voor
het onderhoud en de vervanging van wegen, spoor, vaarwegen en dijken. Hierdoor krijgt
het beheer en onderhoud van wegen en spoor de komende jaren een extra impuls. Het
doel is niet alleen om te investeren in betere bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid,
maar ook om onze bouwsector zicht op werk in deze moeilijke economische tijden te
bieden.
Vraag 11
Waarom wordt voor relatief kleine projecten dezelfde systematiek gehanteerd als voor
grotere? Hoe wordt flexibiliteit gewaarborgd?
Antwoord 11
Ongeacht de grootte van een project is belangrijk dat de besluitvorming over het MIRT
zorgvuldig verloopt. Het gaat immers om langdurige en veelal onomkeerbare investeringen.
Dit wordt geborgd met de MIRT-spelregels. De MIRT-spelregels beschrijven de werkwijze,
rollen en taken van partijen en de besluitvormingsvereisten om tot een beslissing
te komen. Tot het besluitvormingsmoment is er (plan)flexibiliteit. Kleine projecten
doorlopen doorgaans sneller de verschillende MIRT-stappen dan grote projecten. In
de spelregels staan daarnaast de drie uitgangspunten voor het MIRT-proces beschreven;
brede blik, samenwerken en maatwerk. Deze uitgangspunten gelden voor alle maatregelen
en projecten van het MIRT.
Vraag 12
Worden projecten die eventueel uit andere fondsen (zoals het Groeifonds) worden bekostigd,
ook in de MIRT-systematiek ondergebracht?
Antwoord 12
In de eind vorig jaar verschenen groeistrategie constateert het kabinet dat er aanleiding
is voor extra investeringen om het verdienvermogen van Nederland te versterken. Het
voorgestelde Nationaal Groeifonds (NGF) vloeit voort uit deze groeistrategie. Het
NGF maakt investeringen mogelijk in terreinen die leiden tot een hoger verdienvermogen.
Eén van deze terreinen betreft infrastructuur. Het NGF heeft dus een bredere reikwijdte
dan het Mobiliteitsfonds. Met het NGF wordt een zorgvuldig besluitvormingsproces beoogd,
met een onafhankelijke beoordelingsadviescommissie. Over de precieze wijze waarop
de middelen van het NGF tot besteding komen wordt nog overleg gevoerd, onder andere
met uw Kamer.
Vraag 13
Bent u bereid om een borgstelling af te geven van 14 miljoen euro voor de gelijkvloerse
spoorwegovergang van de N221 (Barchman Wuytierslaan), die als onderdeel van het project
voor de rondweg Amersfoort veiliger moet worden ingericht?
Antwoord 13
Het project rondweg Amersfoort is een project van de gemeente Amersfoort en de provincie
Utrecht. De doelstellingen van het project worden ondersteund, daarom is eerder vanuit
het Ministerie van IenW € 8,3 miljoen subsidie toegekend. Omdat het een regionaal
project is, is de regio eerst aan zet om een borgstelling te regelen. De regio heeft
samen met ProRail een aanvraag ingediend voor een Connecting Europe Facility. Deze
aanvraag wordt vanuit het Ministerie van IenW van harte gesteund. De uitkomst van
deze subsidie volgt komend jaar.
Vraag 14
In hoeverre bent u bereid de noodzakelijke planvorming van emplacement Dordrecht Vlaakweg,
waarvan in 2016 reeds werd aangegeven dat het de meest kosteneffectieve oplossing
is voor de capaciteitsknelpunten op het spoor in de Zuidelijke Randstad, op te nemen
in het MIRT-traject spoorcapaciteit 2030?
Antwoord 14
Om de spoorcapaciteit in Nederland op peil te houden zijn voldoende veilige en goed
bereikbare emplacementen vereist. In december 2017 zijn voor dit doel middelen gereserveerd
en ondergebracht in het programma Behandelen en Opstellen, zoals met uw Kamer gedeeld
(Kamerstuk 34 775 A, nr. 56). Voor de Zuidelijke Randstad is binnen dit programma in de omgeving van Roosendaal
een uitbreiding van het emplacement voorzien om de capaciteitsuitdagingen te beperken.
Hierbij worden ook uitbreidingsopties meegenomen om aan de toekomstige verwachte vraag
van het TBOV2040 (Toekomstbeeld OV 2040) te kunnen voldoen.
De huidige capaciteitsanalyse voor het behandelen en opstellen van reizigersmaterieel
in de Zuidelijke Randstad laat zien dat naast het toekomstige project Roosendaal,
Dordrecht Vlaakweg niet noodzakelijk is om te voldoen aan de gewenste capaciteit in
de regio. De gezamenlijke conclusie van de spoorsector is dat Roosendaal als project
effectiever, goedkoper en sneller te realiseren is dan het project Dordrecht Vlaakweg.
Om deze reden is de planvorming voor het project Dordrecht Vlaakweg niet gestart en
is er vooralsnog geen noodzaak om deze op te nemen in het MIRT-traject spoorcapaciteit
2030.
Vraag 15
In hoeverre wordt ook ingezet op verstedelijking vanuit de mix van woningbouw en economie
rond bestaande regionale ov-knooppunten zoals Bilthoven en Driebergen-Zeist?
Antwoord 15
Op basis van de uitkomsten van het MIRT Onderzoek wordt in U Ned gekozen voor zoveel
mogelijk ontwikkelen nabij knooppunten, in het stedelijk kerngebied en de knopen in
de regio. Het combineren van wonen, werken en voorzieningen nabij ov-knooppunten biedt
kansen voor aantrekkelijke, compacte en goed bereikbare kernen, zoals Bilthoven, Driebergen
en Zeist.
In Bilthoven wordt ingezet op een transitie van bedrijfsruimte naar wonen en een kwaliteitsimpuls
door een mix van wonen en economie in bestaande kantoorparken. In Driebergen-Zeist
is onlangs een uitbreiding van kantoren ingevuld. Voor de toekomst wordt voor deze
locatie ingezet op een combinatie van wonen, werken en voorzieningen. Vanwege het
feit dat het ov-knooppunt Driebergen-Zeist in een landschappelijk waardevol gebied
ligt, zal dat geen grootschalige ontwikkeling zijn en wordt meer ingezet op zorgdragen
voor goede bereikbaarheid van het knooppunt vanuit bestaand stedelijk gebied.
Vraag 16
In hoeverre wordt bij de oplossingen voor het bereikbaarheidsvraagstuk van het Utrecht
Science Park (USP) de economische opgave naast de verstedelijkingsopgave meegenomen?
Antwoord 16
Het USP is een van de 10 Topcampussen van Nederland en heeft als jong ecosysteem veel
potentie om door te groeien. Er zijn veel kennis- en onderzoeksinstellingen aanwezig
en met de komst van een nieuwe regionale ontwikkelingsmaatschappij wordt de private
R&D versterkt. In U Ned wordt integraal naar de ontwikkelingsopgave gekeken: wonen,
werken, bereikbaarheid en leefbaarheid. In het MIRT Onderzoek is voor het USP gekeken
naar het verbeteren van de bereikbaarheid en ruimte voor wonen en werken op USP en
in de directe omgeving (satellietlocaties). In de MIRT Verkenning «OV en Wonen in
de regio Utrecht» is de bereikbaarheidsopgave van het USP expliciet benoemd als één
van de onderdelen.
Vraag 17
Hoe wordt een vervolg gegeven aan het adviesrapport van Sybilla Dekker?
Antwoord 17
Met de kamerbrief van 26 maart 2020 (Kamerstuk 32 668, nr. 15) bent u geïnformeerd over het financieel tekort op het project Zuidasdok, het advies
van mw. Dekker en de nieuwe aanpak. Om Zuidasdok beter beheersbaar te maken hebben
de gezamenlijke opdrachtgevers besloten om het project serieel in werkpakketten uit
te voeren. Hier wordt door de nieuwe programmaorganisatie invulling aan gegeven. De
gestarte aanbesteding van de OV Terminal is hier het eerste onderdeel van.
Vraag 18
Hoe ziet het vervolgproces van het Zuidasdok eruit?
Antwoord 18
Zie de beantwoording van vraag 17. Bij nieuwe ontwikkelingen zal u nader worden geïnformeerd.
Vraag 19
Kunt u aangeven waarom de verkenning Oeververbindingen in het MIRT-projectenoverzicht
een eigen projectblad heeft en de verkenning CID-Binckhorst, die ook onderdeel uitmaakt
van gebiedsprogramma MoVe, Mobiliteit en Verstedelijking, niet?
Antwoord 19
De MIRT-verkenning Oeververbindingen regio Rotterdam is een formele MIRT-verkenning
conform het MIRT-spelregelkader. Daartoe is in 2019 een startbeslissing genomen. Om
een startbeslissing te kunnen nemen is zicht op 75% van de bekostiging van het meest
voor de hand liggende alternatief nodig. Dat is voor de MIRT-verkenning Oeververbindingen
regio Rotterdam het geval. Bij het BO MIRT van 26 november 2020 is besloten tot de
start van de MIRT-verkenning CID Binckhorst, waarover uw Kamer met de MIRT-brief is
geïnformeerd. Vooralsnog werd met de regio wel gewerkt aan de uitvoering van een no
regret pakket CID Binckhorst en werden regionaal de mogelijke vervolgstappen verkend,
maar was nog geen sprake van een formele MIRT-verkenning. Omdat dit besluit ten tijde
van verzending van het MIRT Overzicht niet was genomen, is dit niet als separaat projectblad
opgenomen. In het MIRT Overzicht worden alleen aparte projectbladen opgenomen voor
MIRT-verkenningen, MIRT-planuitwerkingen en MIRT-Realisaties.
Vraag 20
Wat is de stand van zaken van de corridor Rotterdam-Antwerpen en wanneer worden plannen
van aanpak voor de overige thema’s verwacht? Hoe wordt het spoor hierin meegenomen?
Antwoord 20
In de Goederenvervoeragenda (Kamerstuk 34 244, nr. 2) is een onderzoek naar een integrale aanpak van de goederencorridor Zuid (het traject
Amsterdam–Rotterdam–Antwerpen) aangekondigd. Zoals daarbij is aangegeven, worden relevante
uitkomsten van eerdere onderzoeken van het traject Rotterdam–Antwerpen daarbij meegenomen.
In het BO MIRT van 25 november 2020 is hierbij besloten een MIRT-onderzoek uit te
voeren. Dat onderzoek moet een voorstel voor een integraal corridorprogramma voor
de corridor Amsterdam–Rotterdam–Antwerpen opleveren. Besluitvorming daarover is voorzien
in het BO MIRT van 2021.
Vraag 21
Waarom is het project voor verbreding van de A4 Haaglanden-N14 op deze wijze vormgegeven?
Antwoord 21
Het Ontwerp-Tracébesluit dat dit jaar ter visie is gegaan betreft de uitwerking van
de Voorkeursbeslissing van 2012. De extra rijstroken worden gerealiseerd binnen het
huidige wegprofiel. In 2012 is al geconstateerd dat tussen Den Haag-Zuid en de Ketheltunnel
knelpunten resteren. Uit nieuwe verkeersanalyses is gebleken dat het verkeer sinds
2012 fors is toegenomen en dat tussen Den Haag zuid en de Ketheltunnel 2x3 rijstroken
nodig zijn. Vanwege verkeersveiligheidsredenen worden twee spoorviaducten aangepast,
vooral om de aanwezige vluchtstroken te kunnen behouden. Met de gemeente Rijswijk
is overeenstemming bereikt over de bijdrage van de gemeente aan brede viaducten over
de A4 voor fiets en ecologie. Deze worden nu verwerkt in het Tracébesluit.
Vraag 22
Kunt u het te krappe budget voor de A4 verklaren?
Antwoord 22
Het startbudget voor het project A4 Haaglanden-N14 is vastgesteld op grond van de
resultaten van de eerder uitgevoerde MIRT-Verkenning en is passend voor het project.
Het budget is verhoogd om het aanpassen van de spoorviaducten mogelijk te maken en
(in afwijking van de Voorkeursbeslissing) de vluchtstroken te behouden vanwege de
verkeersveiligheid. Beide ingrepen waren niet voorzien in de Voorkeursbeslissing en
niet geraamd binnen het taakstellend budget.
Vraag 23
Wat doet u met de inbreng van omwonenden op de plannen voor de A4?
Antwoord 23
De zienswijzen die door omwonenden en andere belanghebbenden zijn ingediend op het
Ontwerp-Tracébesluit worden op dit moment geanalyseerd en beoordeeld en verwerkt in
de Nota van Antwoord. De Nota van Antwoord zal tegelijkertijd met het Tracébesluit
worden gepubliceerd, zodat eenieder kan nagaan hoe de binnengekomen zienswijzen zijn
betrokken bij de totstandkoming van het Tracébesluit.
Vraag 24
Hoe wordt dezelfde situatie van weerstand, zoals is ontstaan bij de vorige A4-aanpak,
voorkomen?
Antwoord 24
Er is sprake van een Voorkeursbeslissing die in 2012 is genomen in overleg met de
betrokken regionale overheden. Tevens is een Bestuursakkoord gesloten in 2012 aangaande
de realisatie van deze Voorkeursbeslissing.
We zetten in op een samenhangend pakket van verschillende maatregelen, dat ervoor
moet zorgen dat de regio Haaglanden goed bereikbaar blijft en daarmee een aantrekkelijk
gebied blijft voor bedrijven, en inwoners hier prettig kunnen wonen.
De A4 gaat door stedelijk gebied. Binnen de vigerende wet- en regelgeving worden de
effecten van de A4 op de omgeving ingepast.
De omgeving wordt in het kader van het participatietraject voortdurend betrokken bij
het project, waarbij de omgeving wordt geïnformeerd en geraadpleegd over te maken
keuzes.
Vraag 25
Hoe gaat u water compenseren langs het traject van de A4, dat nodig is in verband
met de aanleg?
Antwoord 25
Het aanleggen van de extra rijstroken brengt de verplichting met zich mee om oppervlaktewater
te compenseren. De watercompensatie zal plaatsvinden op grond van en in lijn met het
vigerende beleid en de vigerende wet- en regelgeving. Aanvullend wordt extra oppervlaktewater
aangelegd om de landschappelijke kwaliteit te versterken. De watercompensatie vindt
plaats door op verschillende locaties langs het tracé nieuwe watergangen aan te leggen
en bestaande watergangen te verbreden. Een voorbeeld is de waterberging bij het cultuurhistorisch
landschap Pasgeld, waarbij met bewoners, het waterschap en de gemeente een landschappelijke
inpassing van de watergangen is overeengekomen, die op een natuurvriendelijke wijze
worden ingericht. In het Tracébesluit zal dit zichtbaar worden weergegeven.
Vraag 26
Wordt Emmen/Coevorden als logistieke hotspot in de context van grootschalige bedrijvigheid
buiten deze steden gezien? Of wordt Emmen/Coevorden, zoals omschreven in de uitwerking
van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), gepositioneerd als industriecluster van de
Noordelijke stedelijke regio’s?
Antwoord 26
In het MIRT Overzicht is een korte typering van de landsdelen opgenomen. Voor Noord-Nederland
is aangegeven dat de economische activiteiten geconcentreerd zijn in de stedelijke
netwerken Groningen–Assen, Leeuwarden, Emmen en de grootschalige bedrijvigheid buiten
deze stedelijke netwerken zoals in de (zee)haven Eemshaven/Delfzijl, Harlingen en
de logistieke hotspot Emmen-Coevorden. Dit sluit niet uit dat er in de stedelijke
netwerken ook grootschalige bedrijvigheid is of in de toekomst kan plaatsvinden. In
de korte typering wordt daar niet uitgebreid in gegaan maar voorbeelden van grootschalige
bedrijvigheid in het stedelijk netwerk Emmen zijn de in de NOVI genoemde energie-intensieve
industriecluster en de chemiecluster.
Vraag 27
Kunt u verklaren waarom op de opgavenkaart bij Emmen Energie (GZI Next), Kennis (Universiteit
van het Noorden / Chemiecampus) en High tech systemen en materialen (HTSM) als topsectoren
worden gemist, ook gelet op het feit dat in de beschrijving van het Regiospecifiek
Project (RSP) Emmen niet meer wordt genoemd, terwijl er op de kaart wel een «project
in uitvoering»-symbool staat bij Emmen?
Antwoord 27
De opgavenkaart Noord-Nederland in het MIRT-overzicht op pagina 368 geeft een visueel
overzicht van de tekst op de voorgaande pagina’s. Zowel de tekst als de kaart worden
geactualiseerd op basis van de NOVI-Omgevingsagenda Noord-Nederland die naar verwachting
in 2021 wordt opgeleverd.
Op de kaart bij het Regiospecifiek Pakket (RSP) Zuiderzeelijn op pagina 380 zijn alleen
de zogenaamde «concrete bereikbaarheidsprojecten» weergegeven. In het RSP-convenant
zijn er geen concrete bereikbaarheidsprojecten in Emmen afgesproken. Er zijn wel enkele
bereikbaarheidsprojecten in het hoofdwegennet en het spoornet in uitvoering in Noord-Nederland
die (deels) worden bekostigd uit het «RSP Regionaal Mobiliteitsfonds». In Emmen gaat
het dan bijvoorbeeld om het Station Emmen-Zuid. Deze projecten zijn weergegeven op
de kaart op pagina 370 onder nr. 4. Voor een volledige beschrijving van alle bereikbaarheidsprojecten
die (deels) worden bekostigd uit het RSP verwijs ik u naar de Voortgangsrapportage
RSP die jaarlijks als bijlage bij de uitkomsten van de BO’s MIRT aan uw Kamer wordt
gestuurd en naar de website: http://www.rsp-projecten.nl/.
Vraag 28
Waarom wordt er, bijvoorbeeld bij vaarwegen, vastgehouden aan vaste brughoogtes, terwijl
de ruimtelijke inpassing in een stedelijke omgeving veel ingewikkelder, duurder en
ingrijpender voor omwonenden en weggebruikers is?
Antwoord 28
Bij de aanleg van nieuwe of vervanging van bestaande vaarweginfrastructuur worden
de «Richtlijnen Vaarwegen» gehanteerd. Met deze standaarden wordt geborgd dat de kunstwerken
op de vaarwegen uniform worden aangelegd en daarmee zo optimaal mogelijk worden benut,
met voldoende diepte, breedte en doorvaarhoogte.
Specifiek voor bruggen dient ook te worden gekeken naar de beleidslijn bruggen die
in 2019 aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 31 409, nr. 239). Hier wordt voor een aantal kansrijke vaarwegcorridors met veel passerende containervolumes
in het achterland en voor de vaarwegen in de zeehavengebieden ruimte voor maatwerk
geboden om deze oeververbindingen/bruggen beter te laten aansluiten op de benodigde
hoogte van de containerbinnenvaart. Voor bruggen over de waterwegen die onder de Akte
van Mannheim vallen (Rijn, Waal, Lek en de doorgaande verbindingen naar zee) gelden
ook de (internationale) eisen van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Door
deze uniforme werkwijze, waarbij de vaarwegklasse bepalend is voor een vaste doorvaarthoogte
voor nieuwe bruggen, is het bij nieuwe stedelijke ontwikkeling op voorhand reeds duidelijk
aan welke hoogte-eisen een nieuwe brug dient te voldoen. Hierdoor kan bij het ruimtelijk
ontwerp op voorhand al worden ingespeeld op deze eisen. Doordat weersextremen als
gevolg van klimaatverandering zullen toenemen, is een robuust vaarwegennetwerk daarom
van nog groter belang.
Daarnaast wordt er bij elk project naar specifieke omstandigheden gekeken met de regio
en andere modaliteiten/beleidsterreinen om tot de optimale oplossing te komen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
L. van der Zande, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.