Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Klaver en Ellemeet over de laatste ontwikkelingen betreffende COVID-19
Vragen van de leden Klaveren Ellemeet (GroenLinks) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de laatste ontwikkelingen betreffende COVID-19 (ingezonden 22 september 2020).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Medische Zorg (ontvangen 30 november 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 497.
Vraag 1
Wat is de huidige testcapaciteit in Nederland? Hoeveel wordt er dagelijks getest per
regio en hoeveel daarvan bestaat uit zorgverleners en onderwijspersoneel, uiteengezet
per sector?
Antwoord 1
In week 46 zijn er door de GGD’en gemiddeld 32.600 Covid-19 testen per dag afgenomen,
en zijn er in totaal 41.200 Covid-19 testen per dag afgenomen (dit zijn testen afgenomen
via de GGD teststraten en voor overige en kritieke Covid-19 diagnostiek). In week
43 werden er nog 46.200 Covid-19 testen per dag afgenomen door de GGD’en, en 58.600
in totaal. In de eerste week van september werden er door de GGD’en nog 26.000 Covid-19
testen afgenomen gemiddeld per dag.
Er is momenteel meer testcapaciteit dan dat er wordt getest, er is momenteel geen
schaarste in de testcapaciteit maar een daling in de vraag naar testen te zien.
Ik kan u niet precies vertellen hoeveel zorgverleners en onderwijspersoneel er afgelopen
periode zijn getest. Ik kan wel aangeven dat gemiddeld gezien ongeveer 8–10% van GGD-teststraten
via de prioritaire testlanen gaan. In dat geval zou het dus gaan om ca. 3300–4200
prioriteitstesten per dag. Dit zijn dus onderwijzers en zorgpersoneel. Personeel uit
ziekenhuizen of andere zorginstellingen kan ook getest worden via de eigen ingerichte
testfaciliteiten. Deze worden meegenomen in de kritieke/overige Covid-19 diagnostiek.
Ik beschik niet over cijfers over welk deel van de kritieke/overige Covid-19 categorie
uitgevoerd wordt voor personeel in de zorg.
Vraag 2
Wat veroorzaakt de schaarste aan labcapaciteit? Kunt u de tekorten aan materiaal specificeren?
Antwoord 2
Er is op dit moment geen sprake meer van schaarste aan labcapaciteit.
Zoals in eerdere uitingen richting uw Kamer aangegeven kende het tekort aan labcapaciteit
verschillende oorzaken, waaronder materiaaltekort. Het tekort aan materiaal verschilt
per leverancier, per machine en per type materiaal. Er is een enorme mondiale vraag
naar materiaal. Daarnaast bleken bepaalde nieuwe machines minder snel inzetbaar te
zijn, bleken er meer operationele verliezen (o.a. suboptimaal gebruik van materiaal)
dan voor geprognotiseerd op basis van de analyses, bleken bepaalde labs uit te vallen,
of minder snel te kunnen opschalen, en bleek het gepoold analyseren van testen minder
snel inzetbaar te zijn dan verwacht.
Vraag 3
Kunt u beamen dat de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-richtlijnen
voor persoonlijke beschermingsmaterialen in de ouderenzorg uit het voorjaar is ingegeven
door zogenoemd «schaarste», zoals is aangetoond door Nieuwsuur?1
Antwoord 3
De uitgangspunten zijn steeds gebaseerd op de actuele kennis van deskundigen omtrent
het virus en hun risico-inschatting van het besmettingsrisico’s ingeval van patiënten
met (verdenking van) Covid-19. De uitgangspunten hebben als doel veilig te kunnen
werken en de verspreiding van het virus tegen te gaan. Het RIVM heeft op 18 en 19 september
persberichten uitgebracht met toelichting op de aanpassing op de uitgangspunten voor
gebruik van mondmaskers waarin ze heeft aangegeven dat de beschikbaarheid van persoonlijke
beschermingsmiddelen geen rol heeft gespeeld bij de risico-inschatting en de formulering
van de uitgangspunten. Ik heb u deze toegestuurd met mijn brief van 22 september 2020
waarmee ik reageer op het verzoek van de vaste commissie van VWS van 18 september
2020 om reactie op het nieuwsbericht «Mondkapjesrichtlijn RIVM voor ouderenzorg toch
gebaseerd op schaarste».
Vraag 4
Op welke datum was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening
dat de schaarste aan medische mondkapjes voorbij was?
Antwoord 4
Het is niet op de precieze dag aan te geven wanneer niet langer kon worden gesproken
over een tekort, omdat het tekort verschillende typen beschermingsmiddelen betrof
met verschillende fabrikanten en leveranciers, aanvoerroutes en kwaliteitscontroles.
In maart is het Landelijk Consortium Hulpmiddelen opgericht om te voorzien in de tijdelijke
extra behoefte aan beschermingsmiddelen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus.
Zij zijn direct gestart met de inkoop van grote hoeveelheden beschermingsmiddelen.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er vanaf half mei grote hoeveelheden mondmaskers
in Nederland aankwamen, die konden worden ingezet voor de zorg. In die periode kwamen
ook vanuit verschillende koepelorganisaties geen signalen meer van tekorten aan beschermingsmiddelen,
behalve voor isolatiejassen en handschoenen.
Vraag 5
Wanneer is voor het eerst een landelijke inventarisatie gemaakt van hoeveel medische
persoonlijke beschermingsmaterialen noodzakelijk zijn in de zorg? Wat was de uitkomst
van die inventarisatie voor de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT)-sector?
Antwoord 5
VWS heeft op 30 januari nog geen signalen dat er sprake is van een tekort aan persoonlijke
beschermingsmiddelen (pbm). Zorgpartijen kopen op dat moment nog zelf in voor de reguliere
zorg. Er zijn dan nog geen COVID-19 patiënten in Nederland. Op 30 januari is VWS op
advies van het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) gestart met een inventarisatie
van beschikbare persoonlijke beschermingsmiddelen, samen met het landelijk netwerk
acute zorg (LNAZ) en de veiligheidsregio. Gevraagd is aan de brancheorganisaties van
fabrikanten of zij tekorten zagen. Die waren er volgens de brancheorganisaties niet.
In de maand februari is van enkele zorginstellingen, waaronder een verpleeghuis, een
concreet signaal ontvangen van vertraagde leveringen of een incidenteel tekort. Hierbij
heeft VWS actie ondernomen en bemiddeld richting de betreffende leverancier.
Op 25 februari heeft VWS opnieuw aan de brancheorganisaties (FME, Nefemed en FHI)
gevraagd of er tekorten waren van andere medische hulpmiddelen die in China geproduceerd
worden, te verwachten zijn. Leveranciers gaven aan dat ze de sterk toegenomen vraag
nog aankonden en dat de productie in Europa al werd uitgebreid.
Op 28 februari heeft het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) geadviseerd over te
gaan tot een centrale verdeling van beschermingsmiddelen, via de GGD-GHOR, in samenwerking
met het ROAZ. Daarmee werd invulling gegeven aan de wettelijke taak van de directeur
Publieke Gezondheid (DPG) om de continuïteit van (veilige) zorg te borgen. Begin maart
heeft VWS de veldpartijen hierover geïnformeerd. Onderdeel van de aanpak was dat zorgaanbieders
zich konden melden bij de ROAZ en dat de ROAZ een onderlinge verdeling van de beschikbare
voorraden maakte op basis van de behoefte. Dit gold ook voor de partijen in de langdurige
zorg. Toen is afgesproken dat ook deze partijen zich bij tekorten konden melden bij
de ROAZ/GHOR en dan zo spoedig mogelijk PBM geleverd konden krijgen, meestal binnen
enkele uren. Ontving VWS concrete signalen van tekorten aan PBM vanuit de brancheorganisaties
of vanuit individuele verpleeghuizen, dan werd in contact met de betreffende ROAZ
gezorgd dat (dreigende) tekorten zo goed mogelijk werden aangepakt. Vanaf dat moment
hielp VWS de regionale inkopers met de centrale inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Samen met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het LNAZ
en de GGD-GHOR werd de inkoop centraal gecoördineerd (Kamerbrieven 2, 10 en 17 maart).
Deze werkwijze is geformaliseerd met de oprichting van het Landelijke Consortium Hulpmiddelen
op 23 maart.
Vanaf de start van het LCH medio maart is getracht een beter beeld te krijgen van
de toekomstige vraag en het aanbod van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de toekomst.
Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat de overheid geen centraal inzicht
heeft in de beschikbare voorraden van zorginstellingen zelf, en de mate waarin zij
in staat waren zelf te voorzien in hun beschermingsmiddelen via reguliere kanalen.
Het LCH heeft in de afgelopen periode beschermingsmiddelen uitgeleverd op basis van
de RIVM-richtlijnen op het gebied van gepast gebruik, waarbij het gebruik gebaseerd
is op het besmettingsrisico van een zorghandeling. Op basis van deze risicohandelingen
kon de behoefte aan beschermingsmiddelen nu grondiger in kaart worden gebracht, waar
eerder vooral op basis van aannames inschattingen waren gemaakt, die nog niet gevalideerd
waren. Dit geldt ook voor de VVT-sector. Het LCH heeft op dit moment voldoende voorraad
persoonlijke beschermingsmiddelen opgebouwd om aan de huidige vraag te voldoen. Ik
heb een nadere analyse laten uitvoeren naar wat vraag en aanbod onder de verschillende
scenario’s doet zoals ook het preventief gebruik in verpleeghuizen of andere sectoren
in de zorg als het aantal besmettingen in de regio sterk stijgt. Ik heb u hierover
op 12 oktober geïnformeerd.
Vraag 6
Kunt u zich voorstellen dat uw antwoorden vragen oproepen over de beschikbare testcapaciteit?
Zo geeft u aan op antwoorden van eerdere schriftelijke vragen (1 september) dat in
augustus de GGD’en 459.037 tests hebben afgenomen. Hoe verklaart u het verschil (10.218)
tussen deze afgenomen tests (14.807 per dag) en de op 28 augustus toegezegde testcapaciteit
van «30.000 testen per dag»?2
Antwoord 6
De 459.034 testen bij de GGD’en zijn gebaseerd op de toen beschikbare cijfers van
de GGD’en. Er zit echter vertraging in de rapportage, en omdat deze vragen beantwoord
zijn op 1 september, klopt dit getal niet. In augustus zijn er 544.000 COVID-19 testen
afgenomen door de GGD’en. Er worden echter ook testen afgenomen in ziekenhuizen, verpleeghuizen,
bij huisartsen. Dit wordt de overige/kritieke COVID-19 diagnostiek genoemd. In augustus
werden er in het kader van de overige/kritieke COVID-19 ca. 155.000 testen. In totaal
werden er dus 699.000 COVID-19 testen afgenomen. Het is niet zinvol om dit aantal
te delen door het aantal dagen in de maand vanwege de ontwikkeling door de tijd; begin
van de maand lag het aantal testen gemiddeld nog rond de 20.000 per dag, in de laatste
week van augustus echter rond de 30.000 COVID-19 (GGD’en kritieke/overige COVID-19)
per dag.
Het tempo waarin de testvraag medio augustus begon te stijgen kon aanvankelijk wel,
maar later niet meer duurzaam worden opgevangen door reeds aangesloten laboratoria.
Op de piekdag van 31 augustus werden er meer dan 42.000 testafspraken gemaakt bij
alleen al de GGD. Daardoor ontstond druk op de testketen, wat het noodzakelijk maakte
om heel snel aanvullende laboratoriumcapaciteit aan te sluiten. Dit kostte inregeltijd.
Vraag 7
Waarom is de beoogde testcapaciteit in twee weken tijd verschoven van 70.000 tests
per dag in december (komt voort uit Kamerbrief 28 augustus), naar de doelstelling
van 70.000 tests per dag eind oktober (komt voort uit Kamerbrief 11 september)? Op
welk moment realiseerde u zich dat de beoogde testcapaciteit rap omhoog moest? Had
u hier niet eerder op kunnen anticiperen?
Antwoord 7
De 70.000 per dag in december was gebaseerd op de RIVM-prognose op basis van luchtweginfectie
ziekte klachten. Er zijn in de zomer een reeks acties in gang gezet om voldoende testcapaciteit
te bereiken, deze waren gericht op de 70 k per dag in december. Vanwege de enorme
toename in de vraag naar testen van eind augustus en september, en door de krapte
in de laboratoriumcapaciteit die ontstond vond ik het van belang dat de ambities naar
boven werden bijgesteld.
Vraag 8
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire coronadebat van
22 september?
Antwoord 8
Voor de beantwoording was meer tijd nodig waardoor dit niet is gelukt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.