Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van den Hul over misstanden rondom meldingen van sociale onveiligheid op universiteiten
Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over misstanden rondom meldingen van sociale onveiligheid op universiteiten (ingezonden 4 november 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
            27 november 2020).
         
Vraag 1
            
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wangedrag docent «UvA nam klachten over grensoverschrijdend
               gedrag niet serieus»»?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Bent u van mening dat de vele acties die door universiteiten in gang zijn gezet om
               grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en de meldingsprocedures te verbeteren2 voldoende zijn gezien de harde kritiek van dit onderzoek?
            
Antwoord 2
            
In het onderzoek bij de Universiteit van Amsterdam naar aanleiding van een specifieke
               casus wordt geconstateerd dat er sprake is van twee werelden, de ervaringen van de
               studenten in een kleine opleiding enerzijds en die van de formele structuren met regels
               en protocollen anderzijds, die niet bij elkaar kwamen. Het rapport geeft aan dat enerzijds
               alert is opgetreden, de klachten als voldoende ernstig zijn beschouwd en maatregelen
               zijn genomen, maar anderzijds dat de betrokken studenten onvoldoende zijn geholpen,
               zich niet gehoord hebben gevoeld en dat is nagelaten een extern onderzoek in te stellen
               omdat werd vertrouwd op de reguliere klachtenprocedures.
            
Door universiteiten zijn en worden stappen gezet met als doel een sociaal veilige
               cultuur te creëren die ondersteund wordt door een formele structuur. Naast het verder
               verbeteren van bijvoorbeeld meldingsprocedures moet ook gekeken worden naar de specifieke
               academische cultuur die elementen kan bevatten die een voedingsbodem zijn voor ongewenst
               gedrag. Ik heb daarom de KNAW gevraagd om te adviseren over de preventie en aanpak
               van wangedrag en intimidatie in de academische wereld en daarvoor een commissie in
               te stellen. Ik heb de KNAW daarbij verzocht om concrete aanbevelingen die de cultuur
               en de structuur van de wetenschap kunnen veranderen en die ertoe kunnen bijdragen
               dat op een (meer) preventieve wijze gewerkt kan worden aan een veilig en duurzaam
               academisch klimaat.
            
Vraag 3
            
Bent u bereid naar aanleiding van dit bericht (nogmaals) met de Universiteit van Amsterdam
               in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 3
            
Het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam heeft in een reactie op
               het onderzoeksrapport laten weten de aanbeveling van de commissie om alsnog een extern
               onderzoek uit te laten uitvoeren, over te nemen. De UvA acht de aanbevelingen waardevol
               en zal deze gebruiken bij de verdere versterking van sociale veiligheid binnen de
               universiteit.
            
Dit geeft mij voldoende vertrouwen dat de UvA concrete stappen zet, zowel in deze
               specifieke casus als in het algemeen bij het versterken van de sociale veiligheid
               aan de UvA.
            
Vraag 4
            
Deelt u de mening dat de lage meldingsbereidheid onder slachtoffers waarschijnlijk
               deels te wijten is aan het slechte meldingsbeleid dat wordt gehanteerd, waardoor melders
               nul op rekest krijgen, meldingen niet goed worden gedocumenteerd en geen duidelijk
               patroon van wangedrag duidelijk wordt? Zo ja, welke lessen trekt u uit deze specifieke
               casus die elders ook voor verbetering zullen zorgen?
            
Antwoord 4
            
Er kunnen verschillende redenen zijn voor de terughoudendheid om ongewenst gedrag
               te melden of meldingen door te zetten. Zo kan er angst zijn dat dit negatieve gevolgen
               heeft voor de carrière van de melder, schaamte en onzekerheid kunnen een rol spelen,
               en de overtuiging dat meldingen door functionarissen niet geregistreerd of niet goed
               afgehandeld worden en dat procedures zeer tijdrovend zijn en uiteindelijk geen oplossing
               bieden.
            
Het onderzoeksrapport doet suggesties en aanbevelingen om de meldingsbereidheid te
               vergroten en de formele procedures, waaronder het registreren van klachten, te verbeteren.
               Deze suggesties en aanbevelingen kunnen ook voor andere universiteiten van belang
               zijn.
            
De sterke academische hiërarchie en de competitieve cultuur spelen een rol bij de
               terughoudendheid om ongewenst gedrag te melden. Om een cultuurverandering te ondersteunen
               heb ik – zoals vermeld in de beantwoording op vraag 2 – de KNAW om advies gevraagd.
               De werking van bestaande meldingsstructuren voor de aanpak van ongewenst gedrag wordt
               eveneens in het KNAW-advies meegenomen.
            
Vraag 5
            
Welke verschillen ziet u tussen de ombudsfuncties per universiteit met «stroomschema»
               samengesteld door de Nationale ombudsman en de VSNU3, met uitwijkmogelijkheid naar de Nationale ombudsman en een mogelijk nationaal onafhankelijk
               meldpunt?
            
Antwoord 5
            
De VSNU en werknemersorganisaties hebben op basis van het rapport Evaluatie universitaire
               ombudsfunctie een Landelijk kader voor invulling universitaire ombudsfunctie opgesteld.
               Ik zal uw Kamer hier voor het Kerstreces nader over informeren.
            
Vraag 6
            
Bent u van mening dat de toekomstige ombudsmogelijkheden voldoende zijn om personen
               een veilige en onafhankelijke plek te bieden waar zij hun melding kunnen doen?
            
Antwoord 6
            
Ik acht het van groot belang dat universiteiten een veilige omgeving bieden waarin
               ruimte is om meldingen van ongewenst gedrag te doen. Het inbedden van een ombudsfunctie
               binnen de bestaande meldingsstructuren bij universiteiten kan bijdragen aan een meer
               gedegen systeem voor de melding, rapportage en aanpak van ongewenst gedrag. Zoals
               aangekondigd in de beantwoording van vraag 5 zal ik u nader informeren over het Landelijk
               kader voor invulling universitaire ombudsfunctie waarin rol en scope van de ombudsfunctie
               staan omschreven.
            
Vraag 7
            
Kunt u toelichten in hoeverre studenten(organisaties) worden betrokken bij de aanpak
               van grensoverschrijdend gedrag?
            
Antwoord 7
            
De UvA heeft mij geïnformeerd dat de studenten (en de medezeggenschap in brede zin)
                  nauw betrokken zijn bij de opstelling van regels op dit terrein en ook zitting hebben
                  in klachtencommissies van de UvA.
               
In de evaluatie van de pilot met ombudspersonen zijn het ISO en de LSVb betrokken
                  als respondenten.
               
Voor het creëren van een sociaal veilige omgeving is betrokkenheid van de (studenten)medezeggenschap
               noodzakelijk. Het is aan instellingen zelf om die betrokkenheid goed vorm te geven.
            
Vraag 8
            
Bieden de conclusies uit genoemd bericht aanleiding om alsnog een landelijk meldpunt
               in te stellen, om te verzekeren dat patronen van ongewenst gedrag duidelijk worden
               en melders een zo laag mogelijke drempel ervaren, gezien de complexiteit van procedures
               waardoor een «stroomschema» noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
            
Antwoord 8
            
Nee, ik zie in het aangehaalde rapport geen aanleiding tot het instellen van een landelijk
               meldpunt. Wel geeft het rapport andere concrete aanbevelingen om de sociale veiligheid
               binnen de academische wereld te versterken.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
