Advies van andere adviesorganen : Reactie op de brief van het Presidium over een adviesaanvraag aan de Raad voor de rechtspraak over het initiatiefwetsvoorstel van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van de wet handhaving kraakverbod
35 296 Voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het wijzigen van de rechterlijke procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen (Wet handhaving kraakverbod)
Nr. 11
BRIEF VAN DE RAAD VOOR DE RECHTSPRAAK
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2020
Bij brief van 3 november 2020 (Zie Kamerstuk 35 296, nr. 7), verzocht u de Raad voor de rechtspraak (de «Raad») advies uit te brengen inzake
het voorstel van wet van de leden Koerhuis en Van Toorenburg tot wijziging van het
Wetboek van Strafvordering («Sv») in verband met het wijzigen van de rechterlijke
procedure voor de beoordeling van de rechtmatige binnentreding van een woning of lokaal
met als doel het verwijderen van personen alsmede voorwerpen die daar worden aangetroffen
(Wet handhaving kraakverbod, hierna het «Wetsvoorstel»)1.
HET WETSVOORSTEL
Het Wetsvoorstel beoogt de handhaving van het kraakverbod te verstevigen en snellere
huisuitzetting van vermeende krakers2 mogelijk te maken. Daar waar thans in geval van verdenking van kraken een aankondiging
van de ontruiming wordt gegeven waarna een kort geding bij de civiele rechter kan
worden ingesteld, wordt in het Wetsvoorstel voorgesteld om bij een dergelijke verdenking
direct de rechter-commissaris in strafzaken te betrekken. De officier van justitie
doet in dat geval een vordering bij de rechter-commissaris waarin hij vraagt om een
machtiging tot ontruiming op grond van het herziene artikel 551a Sv. De rechter-commissaris
beslist binnen drie dagen op de vordering van de officier van justitie. Hij stelt
zo mogelijk binnen die periode van drie dagen de vermeende krakers in de gelegenheid
om te worden gehoord. Na hen te hebben gehoord, neemt de rechter-commissaris een beslissing.
Hij verleent een machtiging tot ontruiming of wijst de vordering van de officier van
justitie af. Het horen van de vermeende krakers blijft achterwege bij dringende noodzaak.
De termijn van drie dagen (drie maal 24 uur) geldt in beginsel als maximale termijn
waarbinnen de procedure bij de rechter-commissaris is afgerond. In uitzonderlijke
gevallen kan de rechter-commissaris hiervan afwijken, maar beslist hij zo snel mogelijk
na afloop van deze termijn.
Indien de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie afwijst, kan
het Openbaar Ministerie (hierna: het LOM») op grond van artikel 446 Sv binnen veertien
dagen in hoger beroep. Indien de rechter-commissaris de machtiging verleent, kan de
officier van justitie (direct) aan opsporingsambtenaren bevelen tot ontruiming over
te gaan. Tegen de beschikking van de rechtercommissaris staat voor de vermeende krakers
hoger beroep open. Het ontruimingsbevel van de officier van justitie is echter dadelijk
uitvoerbaar. Het hoger beroep van de vermeende krakers heeft dus geen schorsende werking.
Na overleg met de gerechten, adviseert de Raad als volgt3.
HOOFDLIJNEN VAN HET ADVIES4
De Raad heeft vraagtekens bij nut, noodzaak en haalbaarheid van het Wetsvoorstel.
Gelet op de strafrechtelijke mogelijkheden tot onmiddellijke ontruiming die nu al
bestaan, lijkt de noodzaak voor dit Wetsvoorstel te ontbreken. De met de nieuwe procedure
bij de rechter-commissaris verwachte tijdwinst is voorts, om meerdere redenen, weinig
reëel. De Raad adviseert daarom primair om af te zien van dit Wetsvoorstel.
Voorzover dit Wetsvoorstel toch wordt doorgezet, heeft de Raad zwaarwegende bezwaren
tegen de huidige vormgeving. De procedurele waarborgen zijn in het Wetsvoorstel nog
onvoldoende uitgewerkt. Mocht het Wetsvoorstel worden doorgezet, dan vraagt de Raad
subsidiair om het Wetsvoorstel te wijzigen en nader toe te lichten op de in dit advies
genoemde punten.
ADVIES
I. Vraagtekens bij nut, noodzaak en haalbaarheid van het Wetsvoorstel
Kanttekeningen bij de gestelde lange wachttijd
De initiatiefnemers zijn van mening dat de wachttijd alvorens tot ontruiming kan worden
overgegaan nu te lang is. Het Wetsvoorstel beoogt hier verandering in aan te brengen.
Alvorens in te gaan op de haalbaarheid van de met de nieuwe procedure beoogde tijdswinst,
hecht de Raad eraan eerst te wijzen op het feit dat de maximale wachttijd van acht
weken5 waaraan de initiatiefnemers refereren zelden ten volste wordt benut, en dat de gestelde
lange wachttijd niet wordt veroorzaakt door vertraging in de behandeling van het kort
geding. Doorgaans worden kort gedingen die zien op ontruiming met voorrang boven andere
kort gedingen eerder gepland, behandeld en beslist, uitzonderingen daargelaten. De
rechtbank Amsterdam (die het leeuwendeel van deze zaken behandelt) streeft ernaar
– als het kort geding doorgang vindt – de zaak binnen twee tot drie weken op zitting
te behandelen en om snel uitspraak te doen, desnoods met een motivering op een later
moment. In 2020 bedroeg de gemiddelde doorlooptijd van kort gedingen met betrekking
tot gekraakte panden 27 dagen. Mocht deze termijn toch als «te lang» worden beschouwd,
dan zal een oplossing hiervoor in eerste instantie binnen de bestaande civiele procedure
zelf moeten worden gezocht. Zoals hierna zal worden betoogd, biedt het verschuiven
van deze zaken naar de rechter-commissaris voor de doorlooptijd geen oplossing.
De met de nieuwe procedure beoogde tijdswinst is niet reëel
Het Wetsvoorstel gaat uit van de onjuiste veronderstelling dat overheveling van deze
zaken naar de rechter-commissaris tot een versnelling zal leiden. De voorgestelde
termijn van drie dagen waarbinnen de rechter-commissaris moet beslissen is echter
niet werkbaar en evident te kort gelet op de belangen die moeten worden afgewogen
en de acties die moeten worden ondernomen, te weten: het bestuderen van de vordering
met de onderliggende stukken, het oproepen en horen van de vermeende kraker(s) en
het afgeven van een – met redenen omklede – beschikking. De mogelijkheid tot verlenging,
die volgens de Toelichting expliciet voorbehouden is voor «uitzonderlijke omstandigheden»,
maakt dit niet anders. Ook uit oogpunt van rechtsbescherming is de oproeptermijn evident
te kort.
Het is ook een misvatting te veronderstellen dat de termijnen bij de rechter-commissaris
voor het nemen van eenzelfde beslissing korter zullen zijn dan bij de civiele kort
geding rechter. De verschuiving van een beslissing in kort geding naar een beslissing
door de rechter-commissaris maakt de door de rechter te maken afweging niet anders.
Zoals hieronder onder «Rechtsbescherming» zal worden uiteengezet, dient de door de
rechter-commissaris te verrichten toets in de visie van de Raad dusdanig te zijn (lees:
gelijk aan de afweging die thans door de civiele kort geding rechter wordt gemaakt
en met dezelfde zorgvuldigheid), dat voldoende tegemoet gekomen wordt aan het bepaalde
in artikel 13 EVRM, nu de gevolgen van de beslissing vergaande consequenties heeft.
Voorzover een andere – – marginale(re)- – toets wordt beoogd, rijst de vraag of er
dan nog wel sprake is van een «effective remedy» in de zin van artikel 13 EVRM ter
bescherming het huisrecht als bedoeld in artikel 8 EVRM.
De Raad betwist voorts of het beoogde doel – een snellere ontruiming- – reëel is.
Onduidelijk is hoeveel tijdwinst nu daadwerkelijk kan worden geboekt. Het is immers
nog maar de vraag of de aanname in de MvT dat de officier van justitie na de door
de rechter-commissaris verleende machtiging onmiddellijk de ontruiming zal bevelen
reëel is. De ontruiming moet immers worden voorbereid en ingepland, en is afhankelijk
van de beschikbaarheid en inzet van politiecapaciteit, terwijl de politie ook andere
taken heeft.
Ingrijpende organisatorische impact
Als gevolg van het Wetvoorstel zullen kennis, mankracht en zittingscapaciteit dienen
te worden overgeheveld naar de kabinetten-rc, alwaar expertise zal moeten worden ontwikkeld
met dit type zaken. Met de overheveling en met de expertise-opbouw zijn tijd en geld
gemoeid. Daarnaast impliceert de voorgestelde drie dagen termijn dat de rechter-commissaris
op ad hoc basis binnen zeer korte termijn opeens drie dagen in zijn agenda zal moeten
vrijmaken voor de behandeling van deze ontruimingszaken, waardoor hij gedurende drie
dagen niet meer/slechts beperkt kan worden ingezet op (reeds geplande activiteiten
in) andere lopende strafzaken. Hierdoor kunnen er vertraging en logistieke problemen
ontstaan in andere lopende stafzaken zoals bij bijv. getuigenverhoren en voorgeleidingen.
Dit zal een andere organisatie van de kabinetten-rc vergen, met name van het kabinet-rc
in Amsterdam.
Het Wetsvoorstel leidt bovendien tot een onnodige toename van het aantal door de rechter
te beoordelen ontruimingen. De huidige werkwijze komt erop neer dat de vermeende krakers
zelf het initiatief tot een kort geding moeten nemen. De initiatiefnemers stellen
voor om dit uitgangspunt te verlaten en in alle gevallen een automatische rechterlijke
toetsing door de rechter-commissaris voor te schrijven. Een dergelijke standaard toets
is echter niet verplicht gesteld onder het EHRM. Dit leidt tot een onnodige toename
van de werklast van de Rechtspraak.
Onmiddellijke ontruiming nu ook mogelijk
Reeds onder het huidige beleid6 en recht (artikel 551a Sv) is een onmiddellijke strafrechtelijke ontruiming mogelijk
indien krakers het huisrecht van een ander schenden, wanneer zij worden verdacht van
andere strafbare feiten ten gevolge waarvan de rechthebbende van het pand ernstig
wordt getroffen, door de bewoning een gevaarlijke situatie ontstaat of in stand blijft
of er vrees is voor verstoring van de openbare orde in het pand of in de omgeving
daarvan.
Verder biedt het huidige strafrechtelijke instrumentarium reeds de mogelijkheid om
het «van pand naar pand-hoppen» aan te pakken7. In de rechtspraak is uitgemaakt dat het beleid inzake strafrechtelijke ontruimingen
niet van toepassing is indien de krakers geen ongestoord woongenot hebben opgebouwd8.
II. Zorgen over de rechtsbescherming en de procedurele waarborgen
Zoals hierboven uiteengezet, heeft de Raad vraagtekens bij nut, noodzaak en haalbaarheid
van het Wetsvoorstel en adviseert de Raad om af te zien van het Wetsvoorstel (primair
standpunt). Voorzover dit Wetsvoorstel toch wordt doorgezet, is de Raad van mening
dat de procedurele waarborgen in het Wetsvoorstel nog onvoldoende zijn uitgewerkt,
en stelt de Raad zich subsidiair op het standpunt dat het Wetsvoorstel dient te worden
gewijzigd en nader toegelicht op de navolgende punten.
Zorgen over de verschuiving van een civielrechtelijk geschil naar een strafrechtelijke
context
Het Wetsvoorstel leidt tot een ingrijpende verschuiving van een civiele beoordeling
door de civiele kort geding rechter naar een strafrechtelijke beoordeling door de
rechter-commissaris in strafzaken. De keuze om een civielrechtelijke procedure om
te zetten in een strafrechtelijke procedure wordt in de Toelichting niet toegelicht,
anders dan dat de procedure bij de rechter-commissaris in strafzaken sneller zou zijn
dan de procedure bij de civiele kort geding rechter. Hiermee wordt voorbij gegaan
aan het fundamenteel verschillende karakter van de civiele en de strafrechtelijke
procedure. Waar in een civiele procedure sprake is van een geschil tussen min of meer
gelijkwaardige civiele partijen, gaat het bij een strafrechtelijke procedure om een
procedure tussen de samenleving (vertegenwoordigd door het OM) en een verdachte omtrent
de verdenking van een strafbaar feit. Een strafprocedure is naar zijn aard anders
ingericht dan een civiele procedure en met extra waarborgen omkleed. Zo is de eigenaar
van het pand geen procespartij, heeft de verdachte het recht om te zwijgen en is de
rechter op zoek naar de materiële waarheid; een eventuele schikking ligt in een strafprocedure
ook niet voor de hand.
Zoals hierna zal blijken wringt de strafrechtelijke jas van een in essentie civielrechtelijk
geschil op allerlei punten. De Raad is dan ook van mening dat deze strafrechtelijke
jas niet past en adviseert om deze civielrechtelijke zaken niet te verschuiven naar
de rechter-commissaris. Voorzover het verschuiven van deze zaken naar de rechter-commissaris
toch wordt doorgezet, dan vraagt de Raad om in de Toelichting te motiveren waarom
nu gekozen wordt om een civielrechtelijke procedure om te zetten in een strafrechtelijke
procedure, alsook stil te staan bij de implicaties van het fundamenteel andere karakter
van de strafrechtelijke procedure voor de te verrichten rechterlijke toets, de positie
van de eigenaar en van de vermeende krakers, de rechtsbescherming en de procedurele
waarborgen voor de verdachten.
De drie dagen termijn en de exceptie op de drie dagen termijn
«De termijn van drie dagen (drie maal 24 uur,) geldt in beginsel als maximale termijn
waarin de procedure bij de rechter-commissaris is afgerond», aldus de MvT9. Zoals hierboven vermeld, is deze drie dagen termijn te kort om de vereiste zorgvuldige
belangenafweging te maken.
Hoewel het blijkens de Toelichting wel mogelijk is om de drie dagen termijn te overschrijden,
maakt de Toelichting duidelijk dat dit expliciet is «bedoeld voor uitzonderlijke omstandigheden. In reguliere casussen wordt de termijn
van 72 uur redelijk geacht»10.
Bij een standaard termijn van drie dagen, vreest de Raad dat de rechter-commissaris
niet alleen bij «uitzonderlijke omstandigheden» genoodzaakt zal zijn om de termijn
te overschrijden, maar ook in reguliere zaken. Mocht de overheveling van deze zaken
naar de rechter-commissaris toch worden doorgezet, dan verzoekt de Raad om de standaardtermijn
aan te passen in een reële standaardtermijn die meer in lijn is met de huidige doorlooptijd
van de procedure bij de civiele kort-geding rechter.
Het valt de Raad voorts op dat de exceptie op de standaardtermijn van drie dagen alleen
is opgenomen in de Toelichting, en niet in de wettekst. Het strekt tot aanbeveling
om deze exceptie ook in de wettekst expliciet te vermelden.
Rechtsbescherming: de toets door de rechter-commissaris en de civielrechtelijke geschillenbeslechting
De toets die de rechter-commissaris dient te verrichten is onduidelijk. Die toets
dient in de visie van de Raad dusdanig te zijn (lees: gelijk aan de afweging die thans
door de civiele kort geding rechter wordt gemaakt en met dezelfde zorgvuldigheid)
dat voldoende tegemoet gekomen wordt aan het bepaalde in artikel 13 EVRM, nu de gevolgen
van de beslissing verregaande consequenties heeft.
In de Toelichting11 wordt volstaan met de volgende opmerking: «De informatie die hiervoor nodig is, kan in een bescheiden dossier worden aangeleverd
aan de rechter-commissaris. Het betreft immers een vrij overzichtelijke situatie.
De rechter-commissaris beoordeelt vervolgens of er uitzonderlijke omstandigheden zijn
die ertoe nopen het huisrecht van de krakers te laten prevaleren boven het kraakverbod.
Zulke omstandigheden zijn er meestal niet: net als in de huidige praktijk, zal de
rechter commissaris naar verwachting in vrijwel alle gevallen de ontruiming goedkeuren».
Uit deze passage in de Toelichting lijkt te volgen dat de initiatiefnemers een marginale(re)
toetsing voor ogen hebben. Uit de Toelichting blijkt niet waarom de zorgvuldige toets,
waarbij tegemoet gekomen wordt aan het bepaalde in artikel 13 EVRM, hier kennelijk
niet noodzakelijk wordt geacht.
Een marginale(re) toets is een verslechtering in rechtsbescherming ten opzichte van
de huidige toetsing. De vraag is daarom of de initiatiefnemers werkelijk een beperktere
rechtsbescherming voor de vermeende krakers beogen, of dat het de bedoeling is dat
de rechter-commissaris dezelfde belangenafweging maakt als de kort geding rechter
nu maakt.
Bij een beperktere rechterlijke toets is het zeer de vraag of nog voldaan wordt aan
de eisen van artikel 13 EVRM; bij eenzelfde belangenafweging als bij de kort geding
rechter zal onder ogen moeten worden gezien dat een bescheiden dossier en een zeer
korte periode om alle benodigde informatie te verzamelen en af te wegen, niet zullen
volstaan.
De Raad verzoekt om de door de rechter-commissaris te verrichten toets te verduidelijken,
met inachtneming van de hierboven naar voren gebrachte aspecten ten aanzien van de
rechtsbescherming.
De eigenaar van het pand blijft buiten beeld in de procedure
Het valt op dat het Wetsvoorstel niet voorziet in participatie van de eigenaar van
het pand in de procedure, afgezien van het doen van aangifte van een misdrijf als
bedoeld in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht. Dit is vermoedelijk
een rechtstreeks gevolg van de keuze voor het strafrecht, waarin de eigenaar geen
procespartij is. De Raad vraagt zich echter af of enkel een aangifte van de eigenaar
toereikend is voor het maken van een zorgvuldige belangenafweging. Naar de mening
van de Raad is de kwaliteit van de belangenafweging gediend bij een zitting waarbij
zowel de vermeende krakers als de eigenaar gehoord kunnen worden.
De procedure voor het horen van de vermeende kraker(s) is onvoldoende uitgewerkt
De procedure voor het horen van de vermeende krakers door de rechter-commissaris is
opgenomen in het voorgestelde derde lid van artikel 551 a Sv en luidt als volgt: «De rechter-commissaris beslist binnen drie maal vierentwintig uur na de indiening
van de vordering van de officier van Justitie, bedoeld in liet tweede lid. De personen,
bedoeld in het eerste lid, worden zo mogelijk door de rechter-commissaris gehoord.
Bij dringende noodzaak beslist de rechter-commissaris zonder de personen te hebben
gehoord.»
Dit derde lid van het voorgestelde artikel 55 la Sv roept veel vragen op.
Wanneer/waar horen
Over het moment van horen vermeldt p. 12 van de Toelichting «De rechter-commissaris stelt een moment vast binnen 72 uur, waarop de krakers de gelegenheid
krijgen hun zienswijze kenbaar te maken.» Betekent dit dat vermeende krakers op elk moment voordat op de vordering wordt beslist
kunnen worden gehoord, ook gedurende het weekend of op een feestdag? Of tellen weekenddagen/feestdagen
niet mee in de drie dagen termijn? Het verdient aanbeveling om het Wetsvoorstel te
verduidelijken op dit punt.
Ook de plaats van horen is onduidelijk. Dienen de vermeende krakers ter plaatse te
worden gehoord? Of gebeurt dat op het kabinet van de rechter-commissaris? Ook op dit
punt dient het Wetsvoorstel te worden verduidelijkt. In de MvT staat bovendien dat
één kraker gehoord kan worden als vertegenwoordiger van de groep (p. 12). Dit staat
haaks op de gedachte van individuele aansprakelijkheid in het strafrecht. Ook dit
punt verdient nadere aandacht in de Toelichting. Dient de rechter-commissaris in dit
geval bijvoorbeeld te controleren of de andere vermeende krakers de gehoorde persoon
hebben gemachtigd? Hoe gaat dit in zijn werk bij een groot pand met meerdere verdiepingen
waarbij niet iedereen op hetzelfde moment zijn intrek heeft genomen?
Dringende noodzaak
Het vierde lid van het voorgestelde artikel 551 a Sv beschrijft de situaties waarin
in ieder geval sprake is van een dringende noodzaak en waarbij de rechter-commissaris
kan afzien van het horen van de vermeende krakers. Blijkens de toelichting op dat
artikel gaat het hierbij «bijvoorbeeld om het kraken van een bewoond huis, verdenking van een misdrijf verstoring
van de openbare orde en het veroorzaken van een gevaarlijke situatie. Dit zijn de
situaties die in de huidige praktijk ook leiden tot een spoedontruiming. De rechter-commissaris
is bevoegd ook in aanvullende situaties over te gaan tot machtiging zonder de krakers
te horen», aldus de Toelichting. «Dit gaat om situaties die in de geest van deze wet vergelijkbaar zijn, maar die evenwel
niet expliciet omschreven zijn in dit lid.»
Wellicht kan dit in de Toelichting nog nader worden uitgewerkt. Valt een drukke agenda
van een rechter-commissaris bijvoorbeeld aan te merken als een dringende noodzaak?
Cautie
Krakers zijn verdachten. Hoe verhoudt de aan hen te geven cautie zich tot hun aanspraak
op het huisrecht? Noch in de wettekst, noch in de Toelichting, worden deze vragen
besproken/beantwoord. Als het Wetsvoorstel wordt doorgezet, strekt het tot aanbeveling
de Toelichting op deze punten aan te vullen.
Onduidelijkheid over bijstand vermeende krakers door raadsman
Blijkens p. 12 van MvT kunnen vermeende krakers zich laten bijstaan door een raadsman.
In verband met die bijstand rijst nog de vraag hoe de vermeende krakers binnen de
drie dagen termijn aan een betaalbare raadsman komen. Wordt daar een piketregeling
voor ingericht? De Raad acht het van belang om hier aandacht aan te besteden in de
Toelichting.
De mogelijkheid van cassatieberoep dient te worden geëxpliciteerd
Het Wetsvoorstel zegt niets over de mogelijkheid van cassatieberoep voor de vermeende
kraker. Deze dient expliciet in de wet te worden opgenomen. Voor de officier van justitie
volgt de mogelijkheid tot cassatie uit artikel 446 Sv, maar voor de vermeende kraker
is hierin (nog) niet voorzien.
Onduidelijk hoe de civiele procedure zich verhoudt tot de procedure bij de rechter-commissaris
Blijkens p. 13 van de MvT blijft het de eigenaar vrij staan een civiele procedure
tegen de vermeende krakers te starten. Het is echter onduidelijk hoe de gang naar
de civiele kort geding rechter zich verhoudt tot een gang naar de rechter-commissaris
in strafzaken. Wanneer dient een civielrechtelijke procedure bij de kort geding rechter
te worden geïnitieerd, en wanneer bij de rechter-commissaris in strafzaken? En wat
gebeurt er als voor eenzelfde feitencomplex een procedure bij zowel de kort-geding
rechter als bij de rechter-commissaris wordt geëntameerd, en de rechter-commissaris
beslist dat ontruimd mag worden en de kort geding rechter beslist dat niet ontruimd
mag worden? Dat anders wordt beslist is niet geheel ondenkbaar. Welke beslissing gaat
dan voor? De Raad acht het van belang om hier aandacht aan te besteden in de Toelichting.
WERKLAST
Het Wetsvoorstel leidt tot een toename van de werklast van de Rechtspraak. Deze toename
van de werklast is in financiële zin naar verwachting echter niet substantieel. Hieronder
is dit toegelicht.
Kort gedingen (civiel)
De Raad deelt de inschatting van de initiatiefnemers dat het aantal civielrechtelijke
procedures in kort geding zal afnemen (zie p. 17 van de MvT). De Raad verwacht echter
niet dat het aantal civielrechtelijke procedures substantieel zal afnemen, omdat civielrechtelijke
procedures tot ontruiming beperkt voorkomen. In de jaren 2014 t/m 2018 hebben gemiddeld
15 kort gedingen perjaar geleid tot een uitspraak. De overige aangekondigde kort gedingen
(ongeveer 35 per jaar) zijn ingetrokken.»12 Een eventuele daling in dat aantal zal dus hooguit marginaal zijn.
Vorderingen bij de rechter-commissaris (straf)
De Raad verwacht dat het aantal vorderingen bij de rechter-commissaris toeneemt. Het
Wetsvoorstel introduceert immers een nieuwe procedure voor het ontruimen waarbij de
rechter-commissaris wordt betrokken. Onder de huidige wetgeving zijn het de vermeende
krakers zelf die het initiatief tot een kort geding moeten nemen. De initiatiefnemers
stellen voor oiri dit uitgangspunt te verlaten en in alle gevallen een automatische
rechterlijke toetsing door de rechter-commissaris voor te schrijven. Hierdoor zullen
meer ontruimingszaken aan de rechter worden voorgelegd dan thans.
Het Wetsvoorstel kan voor de eigenaar een laagdrempelige manier zijn om ontruiming
af te dwingen. Dat heeft mogelijk ook een aanzuigende werking op het aantal vorderingen
dat bij de rechter commissaris wordt aangebracht. Verder is de beslissing op de vordering
geen eenvoudige beslissing. De rechter-commissaris zal met de belangen van de eigenaar
en met de belangen van de verdachten rekening moeten houden. De verdachten zullen
moeten worden gehoord indien mogelijk. Dat maakt een beslissing op de vordering van
de officier van justitie in de regel ingewikkelder en arbeidsintensiever dan andere
beslissingen van de rechter-commissaris.
Omdat het aantal ontruimingszaken van vermeende krakers echter beperkt is, is in financiële
zin de toename van de werklast bij de rechter-commissaris naar verwachting niet substantieel.
Ingrijpende organisatorische impact op de kabinetten-rc
Hoewel de Raad verwacht dat de financiële gevolgen van het Wetsvoorstel niet substantieel
zijn, hecht de Raad er aan op te merken dat het Wetsvoorstel ingrijpende organisatorische
gevolgen voor de kabinetten-rc heeft. Het Wetsvoorstel introduceert een geheel nieuwe
procedure bij de rechtercommissaris. De kabinetten-rc zullen op deze nieuwe zaken
moeten worden ingericht en zullen moeten investeren in extra scholing, teneinde expertise
bij de rechters-commissarissen en hun ondersteuning op te bouwen.
De voorgestelde procedure vraagt een ad hoc optreden en beslissing van de rechter-commissaris,
binnen een zeer kort tijdsbestek. De rechterlijke capaciteit die ad hoc vrijgemaakt
zal moeten worden voor de behandeling van deze ontruimingszaken, kan niet worden ingezet
op andere lopende strafzaken. Dit kan tot vertraging en logistieke problemen in andere
strafzaken leiden, bijv. bij getuigenverhoren en voorgeleidingen.
CONCLUSIE
De Raad voor de rechtspraak heeft ernstige bezwaren tegen het Wetsvoorstel en adviseert
primair om af te zien van dit Wetsvoorstel. Subsidiair vraagt de Raad om het Wetsvoorstel
te wijzigen en nader toe te lichten op de in dit advies genoemde onderdelen.
TOT SLOT
Indien na het uitbrengen van dit advies het Wetsvoorstel op belangrijke onderdelen
wordt gewijzigd of indien uit nadere uitvoeringsregelgeving belangrijke werklastgevolgen
voortvloeien, dan wordt de Raad graag in de gelegenheid gesteld daarover aanvullend
te adviseren.
Henk Naves Voorzitter Raad voor de rechtspraak
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Indiener/ondertekenaar n.v.t., Functie n.v.t.