Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bisschop en Stoffer over het bericht dat de Europese Commissie een Europees minimumloon wil
Vragen van de leden Bisschop en Stoffer (beiden SGP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat de Europese Commissie een Europees minimumloon wil (ingezonden 6 november 2020).
Antwoord van minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 25 november
2020)
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese Commissie wil minimumloon in heel
Europa»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw visie op de proportionaliteit, noodzaak dan wel wenselijkheid van dit voornemen
van de Europese Commissie?
Antwoord 2
Op de proportionaliteit en noodzaak dan wel wenselijkheid van het voorstel wordt uitgebreid
ingegaan in het fiche dat recentelijk met de Tweede Kamer is gedeeld2. In dit fiche staat dat het kabinet de proportionaliteit van het voorstel als deels
positief, deels negatief beoordeelt. Het deels negatieve proportionaliteitsoordeel
komt voort uit de keuze van de Commissie voor een Richtlijn als instrument. In de
brief aan de Tweede Kamer over de toekomst van de sociale dimensie van de EU3 heeft het kabinet toegelicht dat nieuwe regelgeving niet in alle gevallen de eerste
keuze moet zijn. In haar tweede consultatiedocument noemde de Commissie, naast een
Richtlijn, ook een Raadsaanbeveling als mogelijk instrument4. Een Raadsaanbeveling was naar het oordeel van het kabinet een geschikter instrument
geweest. Een Raadsaanbeveling had ook handvatten kunnen bieden ter verbetering van
de adequaatheid en de dekking van minimumlonen.
Het deels positieve proportionaliteitsoordeel is gebaseerd op het oordeel dat de richtlijn
voldoende ruimte laat voor de lidstaten om zelf invulling te geven aan de regels.
In dezelfde brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU gaf het kabinet
ook aan dat als er toch voor regelgeving wordt gekozen, doelregelgeving de voorkeur
verdient boven gedetailleerde middelregelgeving. Daarmee bedoelt het kabinet dat indien
gekozen wordt voor regelgeving lidstaten voldoende ruimte dienen te houden om hieraan
zelf invulling te geven. Het kabinet constateert dat het voorstel deze ruimte laat.
Voor wat betreft de wenselijkheid en noodzaak stelt het fiche dat het kabinet m.n.
een toegevoegde waarde van actie op EU-niveau ziet op sociaal en werkgelegenheidsterrein
als het initiatief bijdraagt aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een
gelijk speelveld. De Commissie stelt in het voorstel dat het initiatief rondom minimumlonen
kan bijdragen aan eerlijke lonen en aan opwaartse sociaaleconomische convergentie.
De voorzitter van de Europese Commissie heeft in haar Staat van de Unie toespraak
tevens het belang van een gelijk speelveld benadrukt door te stellen dat loondumping
eerlijke concurrentie binnen de interne markt verstoort. Het kabinet deelt deze opvatting.
Binnen de interne markt is het van belang dat er niet wordt geconcurreerd op arbeidsvoorwaarden,
voor zover verschillen in arbeidsvoorwaarden niet worden gerechtvaardigd door verschillen
in productiviteit en/of structurele werkloosheid.
Vraag 3 en 4
Deelt u de constatering dat niet alleen de hoogte van het minimumloon maar ook het
minimumloon als zodanig een nationale bevoegdheid is, en deelt u de analyse dat deze
uitbreiding van de bevoegdheden van de Commissie strijdig is met het subsidiariteitsbeginsel
en daarom onacceptabel is?
Onderschrijft u de conclusie van juristen dat de Europese Commissie zijn boekje te
buiten gaat door hier een richtlijn te willen invoeren, waardoor zij de soevereiniteit
van de lidstaten op dit punt niet respecteert? Deelt u de opvatting dat op dit terrein
generlei verplichting aan de orde kan zijn?
Antwoord 3 en 4
De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel op Artikel 153, lid 1, onder
b en Artikel 153, lid 2, onder b van het VWEU. Artikel 153 lid 1 b geeft de EU de
bevoegdheid om het optreden van de lidstaten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden
te ondersteunen en aan te vullen. De Commissie stelt dat de toegang tot toereikende
minimumlonen onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden. Artikel 153, lid 2, onder
b geeft het Europees Parlement en de Raad de mogelijkheid om onder meer op het gebied
van arbeidsvoorwaarden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vast te stellen
die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de
lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen
wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op
te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen
daardoor zou kunnen worden belemmerd. Artikel 153, lid 5, VWEU bepaalt echter ook
dat de hiervoor genoemde bevoegdheid niet van toepassing is op onder meer de beloning.
De Commissie stelt dat de voorgestelde voorschriften niet rechtstreeks de hoogte van
de beloning raken. Ook eerder zijn de Raad en het Europees Parlement richtlijnen overeengekomen
die wel raken aan lonen, maar niet aan de hoogte van lonen, zoals de richtlijn m.b.t.
transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden.
Op basis van voorgaande interpretatie onderschrijft het kabinet de gekozen rechtsbasis,
aangezien de vaststelling van de hoogte van het minimumloon op basis van het voorstel
een nationale competentie blijft, maar het kabinet zal hier wel, gezien het belang
van het waarborgen van de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten en het
feit dat dit onderwerp van discussie zal kunnen worden, tijdens de onderhandelingen
aanvullende vragen over stellen.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat als gevolg van dit voorstel een opdrijvend
effect kan ontstaan ten aanzien van de loonkosten binnen de Europese Unie?
Antwoord 5
De bepaling van de hoogte van het minimumloon blijft aan lidstaten zelf. De Commissie
stelt dat actie op EU-niveau kan bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie
en een gelijk speelveld. Dit zijn ook prioritaire thema’s voor het kabinet. Om opwaartse
sociaaleconomische convergentie binnen de EU te bewerkstelligen is het noodzakelijk
dat de lonen in lidstaten met lagere (minimum)lonen toe bewegen naar de lidstaten
met hogere (minimum)lonen. Uiteraard is dat een geleidelijk proces, en kan dergelijke
convergentie enkel plaatsvinden als die gebaseerd is op economische fundamenten, in
het bijzonder een verhoogde productiviteit.
Vraag 6
Welke stappen gaat u in Europees verband zetten nu de Commissie toch met een richtlijn
komt, aangezien het kabinet in een eerder stadium aangegeven heeft in te zetten op
een raadsaanbeveling in plaats van een richtlijn?5
Antwoord 6
Voor de inhoudelijke inzet van Nederland ten aanzien van de verschillende elementen
van het voorstel wordt verwezen naar het eerdergenoemde fiche.
Vraag 7
Wat is de status van de nieuwe jaarlijkse rapportage die de Commissie kennelijk graag
zou zien? Deelt u de mening dat het primair aan de Commissie is om desgewenst op basis
van bestaande en eigen informatie analyses op te stellen?
Antwoord 7
De Commissie licht toe dat artikel 10 in het voorstel betrekking heeft op het opzetten
van een doeltreffend systeem voor monitoring en gegevensverzameling. De lidstaten
moeten doeltreffende en betrouwbare instrumenten voor de verzameling van gegevens
ontwikkelen, waardoor de lidstaten relevante gegevens over de dekkingsgraad en de
toereikendheid van de minimumlonen jaarlijks aan de Commissie kunnen rapporteren.
De voorgeschreven dataverzameling en monitoring leiden mogelijk tot extra administratieve
lasten en statistiek- en informatieverplichtingen voor de rijksoverheid. Indien er
additionele data moet worden verzameld, kan dit leiden tot een toename van de administratieve
lasten. Het kabinet zet er op in dat deze lasten beperkt blijven. Het ligt in de ogen
van het kabinet voor de hand dat waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande informatiebronnen.
Vraag 8
Hoe beoordeelt u dit voorstel tegen de achtergrond van de economische achteruitgang
als gevolg van de huidige coronacrisis en de steunpakketten die werkgevers moeten
steunen en de economie en werkgelegenheid moeten stimuleren?
Antwoord 8
Adequate minimumlonen kunnen een duurzaam en inclusief economisch herstel ondersteunen.
Daarbij merkt de Commissie ook op dat tijdens de huidige coronacrisis veel minimumloonverdieners
een belangrijk deel van de «frontlinie» vormden. Bij de vaststelling van de hoogte
van minimumlonen dienen tegelijkertijd ook de effecten voor onder meer de werkgelegenheid
meegewogen te worden. Daarom is het van belang dat de vaststelling van de hoogte van
het minimumloon een nationale bevoegdheid blijft, omdat sociale partners en overheden
van individuele lidstaten het beste in staat zijn om rekening te houden met de nationale
kenmerken van hun arbeidsmarkt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.