Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Geluk-Poortvliet en Peters over het rapport van de ombudsman 'Blijvende zorg'
Vragen van de leden Geluk-Poortvliet en Peters (beiden CDA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het rapport van de ombudsman «Blijvende zorg» (ingezonden 28 september 2020).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (ontvangen 24 november 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 489.
Vraag 1
Kent u de uitzending van Zembla «Zorgen voor Indy? Wat vindt u van deze uitzending?1
Antwoord 1
Ja. Ik kan niet afzonderlijk ingaan op de individuele casuïstiek die in deze uitzending
centraal stond. In onderstaande antwoorden zal ik ingaan op de acties die zijn ingezet
om de zorg en ondersteuning voor mensen met een levensbrede en levenslange zorg of
hulpvraag te verbeteren.
Vraag 2
Wat vindt u van de conclusie uit het rapport van de ombudsman dat met name mensen
die langdurig behoefte hebben aan verschillende soorten zorg en ondersteuning, knelpunten
ervaren?2
Antwoord 2
Iedereen in Nederland kan rekenen op goede gezondheidszorg, ongeacht het inkomen,
en moet volwaardig mee kunnen doen in de maatschappij. Ten opzichte van andere landen
is de kwaliteit van de zorg in Nederland over het algemeen minstens van een vergelijkbaar
niveau of beter. Het deel van de bevolking dat aangeeft een onvervulde zorgbehoefte
te hebben is in Nederland zelfs het laagste van heel de EU.3 Het lukt dan ook goed om aan het overgrote deel van de burgers met een ondersteuningsbehoefte
passende ondersteuning en zorg te bieden. De Nationale ombudsman constateert echter
terecht dat het voor burgers met complexe, domeinoverstijgende zorgvragen nog vaak
erg lastig is om passende ondersteuning en zorg te ontvangen.
In de afgelopen periode is daarom op veel manieren ingezet om de toegang tot ondersteuning
en zorg, met name voor die groep burgers met complexe domeinoverstijgende zorgvragen,
te verbeteren. De Nationale ombudsman wijst daar ook op in het rapport «Blijvende
zorg» (september 2020). En ondanks dat deze inzet op verbetering van de toegang op
onderdelen heeft geholpen, kan en moet het nog beter. Daarom zullen de in gang gezette
verbeteracties in de komende periode worden voortgezet en waar nodig worden uitgebreid.
Voorbeelden verbeteracties toegang breed:
VWS subsidieert het project «Samen werken aan een betere toegang sociaal domein».
Dit project richt zich op verbetering van de toegang tot ondersteuning voor burgers
op lokaal niveau. Gemeenten, cliëntorganisaties en aanbieders nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid
voor dit verbetertraject en trekken lokaal samen op.
Een ander voorbeeld is dat alle zorgverzekeraars speciale afdelingen hebben waar verzekerden
terecht kunnen voor zorgadvies en zorgbemiddeling.
Het is belangrijk dat verzekerden deze afdelingen ook weten te vinden, want het is
van groot belang dat verzekerden zo snel mogelijk hun weg vinden naar de voor hen
juiste zorg. Om de bekendheid van het werk van deze afdelingen te vergroten heeft
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) – in samenwerking met haar leden – begin van het jaar
het platform «MijnZorgverzekeraar.nl» gelanceerd. Op deze website kunnen verzekerden
en verwijzers de contactgegevens van de zorgadviesafdelingen van de verschillende
zorgverzekeraars makkelijk terugvinden. Op korte termijn ontvangt u de onderzoeken
naar de polissen met beperkende voorwaarden. Bij de begeleidende brief zal ik ook
verder ingaan op dit initiatief van zorgverzekeraars.
Voorbeelden verbeteracties toegang jeugd:
Er wordt gewerkt aan het opstellen van een ondersteunend instrument voor integrale
afweging voor de toegang voor gemeenten en cliënten als extra hulp voor passende hulp
aan jeugdigen met een levenslange en/of levensbrede zorg- of hulpvraag. Het is van
belang dat deze afweging mee wordt genomen als instrument ter ondersteuning van de
doorontwikkeling van de toegang/lokale teams in brede zin. Hierdoor komen jeugdigen
met een (ernstige) verstandelijke beperking al dan niet in combinatie met een lichamelijke
handicap en jeugdigen met een ontwikkelingsstoornis of een chronische, langdurige
ziekte beter in beeld en kan beter passende zorg en ondersteuning op alle terreinen
worden gerealiseerd.
Uit het KPMG onderzoek naar lokale basisfuncties komen 5 basisfuncties en bijbehorende
inzichten. Hiermee zijn gemeenten en hun lokale teams aan de slag. In het onderzoek
wordt ook aandacht besteed aan de rol van de onafhankelijke cliëntondersteuner. Om
gemeenten te ondersteunen bij het in de praktijk brengen van de basisfuncties, biedt
het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd samen met de kennisinstituten regionale
bijeenkomsten, dialoogsessies en lokale ondersteuning aan.
De richtlijn «Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp» is ontwikkeld.
Onderdeel van de richtlijn maakt uit dat jeugdprofessionals bij complexe en/of meervoudige
problematiek met een gedragswetenschapper de conclusies over de aard en ernst van
de problemen bespreken. Dit draagt bij aan het tijdig herkennen en erkennen van een
zorgvraag die levenslang en levensbreed is.
Indien mensen in de praktijk toch vastlopen omdat ze de juiste ondersteuning en zorg
niet ontvangen, blijf ik het belangrijk vinden dat ze goed worden geholpen. Allereerst
natuurlijk door de gemeente, de zorgverzekeraar of het zorgkantoor. Als dat niet lukt,
bij het Juiste Loket (meldpunt@juisteloket.nl of telefonisch: 030 789 78 78). Die
mensen die vragen hebben waar ook het Juiste loket niet uitkomt, komen terecht bij
een speciaal team van VWS (zorgvragen@minvws.nl). Dat team denkt zo goed mogelijk
met deze mensen mee om toch te kunnen voorzien in passende ondersteuning en zorg.
Als ik op een bepaald terrein meerdere signalen krijg, dan zet ik daar een speciaal
team op. Zo’n team kijkt dan ook wat er nodig is om het vinden van passende zorg en
ondersteuning voor toekomstige complexe zorgvragen beter te laten lopen en welke rode
draden er te trekken zijn uit de meldingen. Het zijn meestal tijdelijke teams. Voorbeelden
zijn (of waren) het actieteam hulpmiddelen, het actieprogramma dak- en thuisloze jongeren,
praktijkteams zorg op de juiste plek, palliatieve zorg en intensieve kindzorg, het
interventieteam onderwijs-zorg, het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd, de landelijke
werkgroep «Wij zien je Wel» voor gezinnen met een kind met zeer ernstige verstandelijke
en meervoudige beperkingen en het programma (ont)regel de zorg. Ik heb uw Kamer in
februari4 over deze werkwijze geïnformeerd en 21 oktober heb ik u het boek «Het kan wél» gestuurd
met een aantal van deze verhalen.5
Vraag 3 en 4
Heeft u zicht op hoe groot de groep is van mensen die langdurig behoefte hebben aan
verschillende soorten zorg en ondersteuning?
Hoe vaak betreft dit kinderen die langdurig behoefte hebben aan zorg en ondersteuning?
Antwoord 3 en 4
Gemeenten bieden op grond van de Wmo 2015 een diversiteit aan algemeen toegankelijke
en individuele maatwerkvoorzieningen op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning.
Er is geen landelijke registratie van het aantal mensen dat daadwerkelijk een beroep
doet op deze voorzieningen. In het verlengde daarvan is er ook geen landelijke registratie
van de duur dat mensen een beroep doen op ondersteuning en of ze op meerdere voorzieningen
een beroep doen. Wel zijn er ramingen van het CBS beschikbaar die een inschatting
geven van het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen. Het gaat om het gebruik
van zorg in natura en/of een persoonsgebonden budget, ongeacht het feit of een (inkomensafhankelijke)
eigen bijdrage betaald moet worden. Gegevens zijn afkomstig van gemeenten, die in
het kader van de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein (GMSD) gegevens hebben aangeleverd
en toestemming hebben gegeven voor publicatie. De cijfers over het totaal aantal cliënten
in Nederland zijn door het CBS geschat met een regressiemodel op de data van de deelnemende
gemeenten. De voorzieningen zijn uitgesplitst naar globale categorieën voorzieningen,
omdat de precieze definitie van voorzieningen kan verschillen per gemeente. De cijfers
over het jaar 2019 zijn nog voorlopig.
Tabel6:
In 2019 zijn er ruim 300.000 mensen aangewezen op zorg uit de Wet langdurige zorg
(Wlz) vanwege een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent
toezicht. Ruim 10 duizend van hen zijn jeugdigen onder de 18 jaar. Het geïndiceerde
zorgprofiel geeft aan welke zorg nodig is. Het merendeel van de mensen met een Wlz-indicatie
krijgt de zorg met verblijf in een instelling, zoals een verpleeg- of verzorgingshuis
of een woonvorm in de gehandicaptenzorg. Men kan ook thuis blijven wonen en de zorg
ontvangen via andere leveringsvormen: een modulaire pakket thuis (mpt), volledig pakket
thuis (vpt) of persoonsgebonden budget (pgb). Wanneer men in een instelling woont
die is toegelaten voor behandeling, worden ook de behandeling en het merendeel van
de hulpmiddelen vergoed uit de Wlz. Woont men in een instelling die niet is toegelaten
voor behandeling, dan doet de cliënt voor behandeling en een deel van de hulpmiddelen
een beroep op de Zvw. Voor cliënten die hun Wlz-zorg thuis ontvangen, geldt als voor
elke andere Nederlander dat zij hun behandeling en hulpmiddelen krijgen uit de Zvw
en/of Wmo. Dit geldt bijvoorbeeld in veel gevallen bij cliënten met zeer ernstige
verstandelijke meervoudige beperkingen (ZEVMB), waarvan er in Nederland naar schatting
2.000 zijn. De meeste mensen met ZEVMB zijn jonger dan 18 jaar.
In het kader van het programma Zorg voor de Jeugd hebben we een monitor neergezet.
Maar de groep jeugdigen met een levenslange en levensbrede beperking is nog niet goed
in beeld. Daarom wordt er samen met de cliëntorganisaties gewerkt aan een plan van
aanpak om de verschillende informatievragen die zij hebben te articuleren en deze
groep jeugdigen in beeld te brengen. Dit monitorvraagstuk pak ik graag samen met de
cliëntorganisaties op. Daarnaast wil ik u wijzen op het rapport «Een actueel perspectief
op kinderen en jongeren met een chronische aandoening in Nederland Omvang, samenstelling
en participatie» (april 2019)door instituut Verwey Jonker, dat een eerste beeld geeft
van het aantal jongeren met een chronische aandoening.7
Vraag 5
Zijn dit ook de groep burgers die zich wenden tot het Juiste Loket van het Ministerie
van VWS?
Antwoord 5
Bij het Juiste Loket komen per kwartaal ongeveer 800–1.000 vragen binnen. Dit zijn
vaak enkelvoudige vragen, zoals vragen over de toegang tot zorg en ondersteuning en
onduidelijkheid over welke instantie wanneer verantwoordelijk is. Het Juiste Loket
heeft dan een adviserende rol en verwijst de vraagsteller naar de goede plek. In sommige
situaties blijkt de vraag complexer. Indien nodig neemt het Juiste Loket dan contact
op met de betrokken partij(en). Ook kan het Juiste Loket de casus doorzetten naar
de betreffende beleidsdirectie van VWS. De mensen waarover in het rapport van de Nationale
ombudsman wordt geschreven zullen mogelijk meer complexe zorgvragen hebben. Op dit
moment wenden zij zich dus nog niet heel vaak tot het Juiste Loket, wat waarschijnlijk
te verklaren is door het feit dat het Juiste Loket nog steeds niet overal bekend is.
Het Juiste Loket zet zich daarom dit jaar actief in op het vergroten van haar eigen
bekendheid. Eén van de acties is het verspreiden van informatie over het Juiste Loket
via cliënt- en beroepsorganisaties en via koepels van uitvoeringsorganisaties. Daarnaast
wordt er doorlopend gewerkt aan het meer zichtbaar en inzichtelijk maken van het Juiste
Loket via de website www.informatielangdurigezorg.nl. Ook de website Regelhulp.nl zal hiervoor worden ingezet.
Vraag 6
Burgers, specifiek in de casus van Zembla, waren er niet van op de hoogte dat er cliëntondersteuning
voorhanden is, hoe kunt u bevorderen dat juist dit «soort zorgvragers» hiervan op
de hoogte zijn?
Antwoord 6
Eén van de opgaven waar ik middels de aanpak cliëntondersteuning aan werk is het vergroten
van de bekendheid over het recht op cliëntondersteuning bij mensen met een ondersteuningsbehoefte
en hun naasten. Dit doe ik onder andere middels het meerjarig Koplopertraject dat
ik gestart ben. Al 92 gemeenten hebben in de afgelopen jaren via het koplopertraject
gewerkt aan de lokale versterking van cliëntondersteuning. Het vergroten van de bekendheid
en vindbaarheid is daar een belangrijk onderdeel van. Naast het Koplopertraject is
samen met Zorgverzekeraars Nederland en de VNG een communicatiecampagne ontwikkeld
om cliëntondersteuning binnen gemeenten en voor Wlz-cliënten beter bekend en vindbaar
te maken. Deze campagne is in januari 2020 gelanceerd. Ook op de site informatielangdurigezorg.nl
en Regelhulp.nl wordt er aandacht besteed aan cliëntondersteuning. Als mensen zich
melden bij het Juiste Loket of bij VWS met een complexe zorgvraag wordt ook gekeken
naar de mogelijkheden voor cliëntondersteuning.
Vraag 7
Vindt u dat altijd duidelijk moet zijn wie op welke verantwoordelijkheid kan worden
aangesproken? Ook wanneer gemeenten bepaalde taken uitbesteden aan andere instanties?
Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ik vind het natuurlijk onwenselijk dat mensen die zorg nodig hebben, naar hun gevoel
van het kastje naar de muur worden gestuurd. Er moet duidelijk zijn wie verantwoordelijk
is, ook als taken worden uitbesteed aan andere instanties. Dat is de reden dat ik,
zoals de Nationale ombudsman in zijn rapport ook schrijft, uitga van het principe
van «no wrong door». Toepassing van dat principe is een belangrijk onderdeel van de
beoogde verbetering van de toegang tot ondersteuning en zorg. Dat gebeurt helaas niet
van vandaag op morgen en er zijn veel partijen bij betrokken. Ik blijf dit proces
zo veel mogelijk aanjagen. Dat doe ik naast de al lopende projecten en actieplannen.
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik daarvan al enkele voorbeelden gegeven.
Vraag 8
Kunt u aangeven hoe op een praktische manier ondersteuning kan worden geboden, die
rekening houdt met het gegeven dat de verschillende wetten weliswaar mogelijkheden
bieden om domein overstijgend te werken, maar dit in praktijk heel lastig te organiseren
blijkt?
Antwoord 8
De praktische ondersteuning kan worden geboden via onafhankelijke cliëntondersteuning,
die kunnen helpen bij de aanvraag van zorg en ondersteuning. Cliëntondersteuning voor
het gemeentelijke domein is al domeinoverstijgend geregeld in de Wmo 2015; dit betreft
ondersteuning op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventie, zorg, jeugdhulp,
onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. Wat betreft de overgang tussen de Wmo
2015 en Wlz verwacht ik binnenkort een wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen dat
beoogt om Wlz cliëntondersteuning mogelijk te maken voorafgaand aan het indicatiebesluit.
Deze wijziging stimuleert en vereenvoudigt de samenwerking over de domeinen Wlz en
Wmo 2015 heen.
Daarnaast maakt een groep van ca. 450 naasten en mensen met een beperking, in vijf
pilots, op dit moment gebruik van gespecialiseerde cliëntondersteuning. De pilots
gebruiken we niet alleen om een zo groot mogelijke groep van mensen met een beperking
en hun naasten te ondersteunen, maar ook om gaandeweg te leren hoe we de cliëntondersteuning
kunnen verbeteren. Uw Kamer is bij voortgangsrapportage Volwaardig leven van oktober
2020 geïnformeerd over de stand van zaken van de pilots. Er vindt een overkoepelend
onderzoek plaats naar de pilots. Uw Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang
en resultaten van deze pilots begin 2020.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.