Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de Signaleringswaarden voor mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen van onderwijsinstellingen
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 126
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 25 november 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media over de brief van 29 juni 2020 inzake de Signaleringswaarden voor
mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen van onderwijsinstellingen (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 207).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 november 2020. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
1
Waarom stapt de Inspectie van het Onderwijs over op één signaleringswaarde voor alle
onderwijssectoren? Wat zijn hier de voor- en nadelen van? Kunt u daarbij specifiek
ook ingaan op de voor- en nadelen voor kleinere schoolbesturen? Is een eenpitter in
het basisonderwijs te vergelijken met instelling voor hoger onderwijs?
Wij hebben de inspectie gevraagd een methode te ontwikkelen om te signaleren wanneer
de reserve van een bestuur mogelijk niet in verhouding staat tot de reële risico’s
die het bestuur loopt. De methode gaat uit van een waarde die per bestuur berekend
wordt, ieder bestuur krijgt dus een eigen signaleringswaarde. De methode waarop dit
gebeurt, is in grote lijnen gelijk voor alle onderwijssectoren. Wel geldt voor kleine
besturen een dat zij een grotere buffer mogen aanhouden dan grote besturen. Een eenpitter
in het basisonderwijs wordt dus anders benaderd dan een universiteit.
2
Waarom sluit u met de signaleringswaarde niet aan bij de uitgangspunten van de commissie
Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (commissie-Don)?
De uitkomsten van de commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen gaven geen antwoord
op de verwerking van gebouwen in de balans en het effect daarvan op een signaleringswaarde.
Dat maakte ze ongeschikt voor mbo en ho en besturen in het funderend onderwijs met
vastgoed op de balans. Het Instituut voor Onderzoek Overheidsuitgaven (IOO) heeft
daarom een vervolgopdracht gekregen die geleid heeft tot een methode die wel breed
toepasbaar is. Op die uitkomst heeft de inspectie voortgebouwd.
3
Wat zijn de kwaliteitseisen van een goed bestuurder?
Er worden geen wettelijke eisen gesteld aan de (financiële) kennis van een bestuurder.
Besturen dienen een code goed bestuur te hanteren, die richting geeft aan het bestuurlijk
handelen. De codes goed bestuur van de PO-Raad en de VO-raad bevatten tevens lidmaatschapseisen
en toepassing van de codes wordt gestimuleerd. Voor professionele ontwikkeling willen
we in samenspraak met de beroepsgroepen en sectorraden komen tot concrete beroepsprofielen
en ontwikkelpaden voor schoolleiders, bestuurders en interne toezichthouders in het
funderend onderwijs.
4
Hoeveel thuiszitters kunnen geholpen worden van het geld uit het bovenmatige eigen
vermogen?
Het is niet goed uit te leggen dat er jongeren thuis zitten en niet naar school gaan,
terwijl er wel geld op de plank van samenwerkingsverbanden en schoolbesturen blijft
liggen. Het aanhouden van reserves mag niet tot gevolg hebben dat jongeren thuis komen
te zitten. Tegelijkertijd is het zo dat thuis zitten een maatschappelijk vraagstuk
is dat verder gaat dan de school en er veel partijen betrokken zijn. Naast het samenwerkingsverband
staan ouders, scholen, gemeenten en andere partijen om een kind heen. In deze gevallen
is geld niet altijd de oplossing, maar wordt bijvoorbeeld ook een groot beroep gedaan
op samenwerken en overeenstemming bereiken. Het voorkomen en oplossen van schooluitval
vraagt om speciale oplossingen. Er is helaas niet één eenvoudige oplossing mogelijk
in de meeste gevallen, dus is het ook niet mogelijk om een directe link te leggen
tussen het (mogelijke bovenmatige) eigen vermogen en hoeveel thuiszitters geholpen
kunnen worden met dat geld.
5
Hoeveel besturen zijn financieel gezond?
Op 1 augustus 2020 stonden 14 besturen en instellingen onder aangepast financieel
toezicht in verband met continuïteitsproblemen. Het gaat hier om besturen in zowel
funderend als hoger onderwijs. Financieel gezond vatten wij hierbij op als dat zij
niet onder de ondergrenzen uitkomen.
6
Kunt u enkele voorbeeldberekeningen geven van signaleringswaarden voor verschillende
type schoolbesturen?
De formule voor deze berekening hebben we uw Kamer doen toekomen in onze recente Kamerbrief
inzake de signaleringswaarden (Kamerstuk 35 300-VIII, nr. 207). Op basis hiervan krijgt elk bestuur een «eigen» signaleringswaarde.
7
Klopt het dat samenwerkingsverbanden altijd 250.000 euro vermogen mogen hebben in
de vorm van een risicobuffer?
Ja, dit klopt. Ook voor samenwerkingsverbanden geldt, aldus de inspectie, dat zij
voor hun eigen bedrijfsvoering een zeker bedrag moeten aanhouden om tegenvallers op
te kunnen vangen en (onvoorziene) risico’s te kunnen dekken. Dit zodat er niet op
korte termijn continuïteitsproblemen optreden.
8
Waarom valt privaat vermogen buiten het bestek van de inspectie?
Dit heeft te maken met het (grond)wettelijk kader. De inspectie kijkt als het gaat
om mogelijk bovenmatig eigen vermogen naar de reserves, zoals die worden opgebouwd
met publieke middelen.
9
Hoe weet de Inspectie privaat en publiek eigen vermogen bij instellingen te scheiden?
De instellingen moeten deze apart administreren. De accountant moet er mee akkoord
gaan dat een bepaald deel van het eigen vermogen door het betreffende bestuur is gekenmerkt
als privaat. De accountant houdt de ontwikkeling in de gaten en grijpt in bij onwettige
overheveling.
10
Kunt u voorbeelden noemen van wat onder privaat eigen vermogen valt bij onderwijsinstellingen?
Het gaat bijvoorbeeld om legaten of bijdragen van kerkelijke instellingen. Vrijwillige
ouderbijdragen maken ook deel uit van de private middelen.
11
Is bekend wat de verhoudingen zijn tussen publiek en privaat vermogen bij onderwijsinstellingen?
Hoe groot zijn de verschillen?
Ja dit is bekend. In het primair onderwijs is het privaat vermogen landelijk gezien
gemiddeld 10% van het eigen vermogen. Voor voortgezet onderwijs is dit 5,7%, in het
middelbaar beroepsonderwijs 2,5%, en in het hoger onderwijs 5,2%.
12
Is bekend hoe groot de private eigen vermogens zijn bij onderwijsinstellingen?
Ja, zie het antwoord op vraag 11.
13
Wat verstaat u onder goede redenen voor een bestuur om tijdelijk meer eigen vermogen
aan te houden?
Een bestuur kan sparen voor een grote investering, bijvoorbeeld een kwaliteitsimpuls
voor het onderwijs.
14
Welk termijn krijgt een bestuur om het eigen vermogen af te bouwen als een goede onderbouwing
hiervoor ontbreekt?
We gaan ervan uit dat besturen met een bovenmatig eigen vermogen, dat niet goed onderbouwd
is, bereid zijn om dat de komende jaren af te bouwen door te investeren in onderwijskwaliteit.
Als een bestuur dat niet wil, is handhaving nodig. We willen dat mogelijk maken vanaf
2024, over het verslagjaar 2023. De voorwaarden worden nu uitgewerkt en daarover informeren
we Uw Kamer in onze beleidsreactie op de «Financiële staat van het onderwijs» van
de inspectie.
15
Waarom is gekozen om jaarlijks de 5 procent van de besturen te monitoren die met hun
eigen vermogen het meeste boven de signaleringswaarden zitten? Waar komt die keuze
voor de 5 procent vandaan? Waarom niet alle besturen die erboven zitten?
Dit heeft te maken met een balans tussen effectief toezicht en het beperken van administratieve
lasten, zowel aan de zijde van het toezicht als die van het onderwijsveld.
Vanaf verslagjaar 2020 moeten alle besturen zich over de hoogte van hun reserves verantwoorden
in hun jaarverslag aan de hand van de signaleringswaarde. Daarbij gaan we uit van
het «pas toe of leg uit» principe: alleen van besturen met een eigen vermogen boven
de signaleringswaarde verwachten we tekst en uitleg. Dat moet vooral ook het thema
zijn in de gesprekken tussen het bestuur en belanghebbenden.
Het is daarbij belangrijk op te merken, dat de inspectie ieder najaar een brief zal
sturen aan alle besturen met een eigen vermogen boven de signaleringswaarde. De inspectie
zal daarbij in alle sectoren de komende jaren in ieder geval jaarlijks met 5% van de besturen die met hun eigen vermogen het meest boven de signaleringswaarde
zitten, een gesprek aangaan. Een belangrijk onderwerp in het gesprek is de onderbouwing
van het eigen vermogen en hoe zij het vervolg zien.
16
Is het voldoende dat de Inspectie ieder najaar een brief zal sturen aan alle besturen
met een eigen vermogen boven de signaleringswaarde? Moet er niet meer gebeuren dan
dat?
Dat zijn wij met u eens en er gebeurt ook meer dan dat, ook vanuit het toezicht door
het verdiepend onderzoek onder de 5% besturen met de grootste mogelijk bovenmatige
eigen vermogens. Belangrijk is echter ook dat er actie en beweging in het onderwijsveld
zelf bij besturen. Onderwijsbesturen moeten scherper begroten, en als het nodig is
negatief. Wij zullen ze daarbij helpen, door de bekostiging te vereenvoudigen en de
communicatie over de bekostiging vanuit de rijksoverheid te verbeteren. Daardoor worden
de inkomsten voorspelbaarder, wat de noodzaak om reserves aan te houden verder verkleint.
De PO-Raad en VO-raad zijn verder gezamenlijk gestart met het ontwikkelen van een
benchmark voor besturen in het primair en voortgezet onderwijs. Zij hebben aangegeven
dat de reservepositie ook onderdeel zal uitmaken van de benchmark, die aan het eind
van dit jaar wordt gepubliceerd. De PO-Raad en VTOI-NVTK (interne toezichthouders
kinderopvang en onderwijs) organiseren bijeenkomsten over de vraag hoe bestuur en
intern toezicht tot het goede gesprek kunnen komen over strategisch personeelsbeleid
en financiën. De PO-Raad en VO-raad praten schoolbesturen bij over de ontwikkeling
van de bekostiging. De uitkomsten worden verwerkt in een handreiking, waarin staat
hoe bestuur en intern toezicht beter zicht kunnen krijgen op de kwaliteit van het
financieel beleid.
Verder is het van belang dat ook de raden van toezicht en de medezeggenschapsraden
bijdragen aan het scherper begroten, zoals. Raden van toezicht zijn medeverantwoordelijk
voor negatief begroten en het afbouwen van reserves.
17
Wat kan volgens de Inspectie een goede onderbouwing zijn?
Zie het antwoord op vraag 13.
18
Wat zijn de consequenties als besturen zich niet aan de gemaakte afspraken houden?
De consequenties worden nu bezien. We willen handhaving mogelijk maken vanaf 2024,
over het verslagjaar 2023. De voorwaarden worden nu uitgewerkt en daarover informeren
we Uw Kamer nog dit jaar. Zie ook het antwoord op vraag 14.
19
Hoe vaak zullen besturen worden gecontroleerd op hun vermogen?
Besturen zijn verplicht elk jaar inzicht te geven in hun financiële positie via de
jaarrekeningen. Bij mogelijk bovenmatig eigen vermogen zijn zij verplicht zich ze
verantwoorden in het jaarverslag via «pas toe of leg uit». Die worden uiterlijk 1 juli
verplicht aangeleverd bij DUO. De inspectie gebruikt deze informatie voor haar toezicht.
Zo bekeken wordt elk bestuur minstens één keer per jaar gecontroleerd op hun vermogen.
20
Hoelang krijgt een bestuur de tijd om af te bouwen?
Zie het antwoord op vraag 14.
21
Als de signaleringswaarde geen absolute norm is, is deze dan wel streng genoeg?
Wij denken dat de nieuwe signaleringswaarde de juiste balans vindt tussen strengheid
en redelijkheid. Het gaat er nu vooral om het goede gesprek te hebben op bestuursniveau
over wat de redenen zijn voor het mogelijk bovenmatig vermogen. Doordat een overschrijding
van de signaleringswaarde verantwoord moet worden in het jaarverslag, zullen besturen,
Raden van Toezicht en medezeggenschapsraden hierover komend jaar in gesprek moeten
gaan. En waar nodig ook met de inspectie. Zo doet het onderwijsveld en de inspectie
meer praktijkervaring op met de nieuwe signaleringswaarde.
22
Wat is de reden dat schoolbesturen in het speciaal onderwijs vaker een bovenmatig
eigen vermogen hebben?
Er is geen sectorspecifieke reden bekend waarom schoolbesturen in het speciaal onderwijs
vaker mogelijk bovenmatig eigen vermogens hebben.
23
Wat gaat u doen om duidelijker en voorspelbaarder te zijn richting besturen over de
bekostiging, zodat er minder reden is om reserves aan te houden?
Uit het onderzoek van Oberon blijkt dat besturen onder meer voorzichtig begroten omdat
ze onvoldoende zicht hebben op hoe de bekostiging zich zal ontwikkelen. De PO-Raad
en VO-raad blijven hun leden hierover bijpraten. Wij steunen ze daarbij door zo vroeg
mogelijk en helder te communiceren over bekostigingszaken. In de sector PO en VO vereenvoudigen
we bekostiging. In de MBO-sector onderzoeken wij nu met de sector of de huidige bekostigingssystematiek
nog voldoet aan de ontwikkelingen binnen de sector. Ook kijken wij hoe we de systematiek
het beste kunnen afstemmen met de begrotingsprocessen van instellingen. Als dat nodig
blijkt, stellen we de bekostigingssystematiek voor het mbo bij.
24
Waarom worden er bestuurders aangenomen die geen verstand hebben van begroten?
Een goed bestuur kenmerkt zich door brede kennis en vaardigheden, niet alleen op financieel
gebied. Door bestuurders aan te stellen die elkaar aanvullen, wordt dit geborgd. Wij
kunnen verder niet treden in de redenen die onderwijsbesturen hebben voor het aannemen
van een individuele bestuurder.
25
Hoe groot is de gemiddelde overhead uitgesplitst naar onderwijssector?
Er is geen eenduidig overzicht van de kosten van overhead in het onderwijs. Daarom
werken we samen met de sectororganisaties in het funderend onderwijs aan benchmarks.
Op basis waarvan besturen in po en vo onderling kunnen leren en belanghebbenden hen
in het kader van horizontale verantwoording kunnen bevragen op omvang en nut en noodzaak.
Voor het funderend onderwijs is daarbij afgesproken een gezamenlijke definitie te
gebruiken, die ook wordt gebruikt door het MBO. Deze zal in 2021 in de POVO-Benchmark
van de raden inzichtelijk worden voor de verschillende besturen. Zo bevorderen we
benchlearning als het gaat om «overhead» in het funderend onderwijs. Ook in het hoger
onderwijs gebeurt het nodige. De sectoroverzichten van de Vereniging Hogescholen en
de VSNU bevatten bijvoorbeeld informatie over de omvang van overhead aan de hand van
definities van onderwijsgevend, wetenschappelijk en ondersteunend personeel.
26
In hoeverre hebben raden van toezicht en medezeggenschapsraden voldoende (financiële)
kennis om een besturen aan te spreken op negatief begroten en het oppoten van reserves?
De medezeggenschapsraden en raden van toezicht bestaan uit personen met verschillende
achtergronden en bijhorende expertises, waaronder ook op financieel gebied. Door medezeggenschapsraden
kan een beroep worden gedaan op externe deskundigen. In alle sectoren is geregeld
dat de bestuurder dit op verzoek dient te faciliteren.
27
Wat gaat u doen om de financiële kennispositie van raden van toezicht en medezeggenschapsraden
te vergroten?
Om te zorgen dat de financiële kennispositie van de medezeggenschapsraden in het funderend
onderwijs vergroot wordt, heeft het Ministerie van OCW in de zomer van 2020 een opdracht
gegeven het project «Versterking Medezeggenschap» een duurzaam vervolg te geven. Dit
wordt uitgevoerd door het CAOP en zij zorgen samen met de vertegenwoordigende partijen
voor een ondersteunings- en opleidingsaanbod waarbij onder andere veel aandacht is
voor financiële kennis en vaardigheden.
28
Wat is de meest voorkomende reden voor het hebben van een bovenmatige eigen vermogen?
Uit het eerdere onderzoek van de inspectie kwam naar voren dat de meeste besturen
met een mogelijk bovenmatig vermogen onvoldoende duidelijk maken welke onderbouwing
zij hebben.
29
Hoe kan het dat samenwerkingsverbanden zoveel meer reserves hebben dan andere schoolsectoren?
Het is niet goed te begrijpen dat samenwerkingsverbanden nog steeds zulke hoge reserves
hebben – ondanks eerdere waarschuwingen van de kant van het ministerie. Ook bij samenwerkingsverbanden
geldt, dat mogelijk bovenmatige reserves in verhouding moeten staan tot reële risico’s.
Met de nieuwe signaleringswaarde van de inspectie hebben we vóór dit schooljaar een
duidelijke norm gesteld. Die nieuwe norm is heel helder: een kleine reserve is nodig
gelet op kosten en risico’s die zij lopen. Het gaat dan om risico’s in de bedrijfsvoering.
De formule die de inspectie hiervoor hanteert, is 0,035 maal totaal bruto baten en
tenminste 250.000 euro.
Natuurlijk kunnen er enkele gevallen zijn waarom een hogere reserve logisch en nodig
is, bijvoorbeeld als een samenwerkingsverband de ambulant begeleiders in dienst heeft
genomen en vanuit daar service levert aan de scholen.
Uit de nieuwste cijfers over 2019 blijkt dat er van de circa 150 samenwerkingsverbanden
in totaal 136 boven deze signaleringswaarde zitten. Daarbij wil ik wel de kanttekening plaatsen dat het
bij de meeste samenwerkingsverbanden gaat om een relatief kleine overschrijding. Het
gaat in totaal om 175 miljoen euro boven deze norm, dat niet aan onderwijs wordt uitgegeven.
Wij gaan ervan uit dat de samenwerkingsverbanden per direct een plan maken om hun
reserve terug te brengen tot onder de signaleringswaarde en dit plan komend jaar uit
te voeren.
30
Hebben samenwerkingsverbanden passend onderwijs die te maken hebben met positieve
verevening ook hoge eigen vermogens? Zo ja, om hoeveel samenwerkingsverbanden gaat
het in dit geval en om hoeveel eigen vermogen? Waarom hebben deze samenwerkingsverbanden
hoge eigen vermogens?
Nee. Samenwerkingsverbanden met een positieve verevening hebben verhoudingsgewijs
geen hoger eigen vermogen.
31
Hebben samenwerkingsverbanden meer reserves nodig voor de manier waarop zij werken
dan andere onderwijssectoren?
Nee. Samenwerkingsverbanden lopen minder risico ten opzichte van schoolbesturen. Dit
is deels te verklaren doordat samenwerkingsverbanden over het algemeen minder langlopende
verplichtingen hebben. Daarnaast is de bekostigingssystematiek zo ingericht dat als
de verplichte afdracht aan scholen voor ondersteuning meer bedraagt dan het beschikbare
budget, het verschil verhaald wordt op de onder het samenwerkingsverband ressorterende
schoolbesturen.
32
Wat zijn de consequenties voor samenwerkingsverbanden indien zij hun reserves niet
kunnen afbouwen?
Ik ga ervan uit dat samenwerkingsverbanden de nieuwe signaleringswaarde van de inspectie
en onze waarschuwingen serieus nemen zodat ze dit schooljaar duidelijke stappen gaan
zetten in de goede richting. Als een samenwerkingsverband een goede reden heeft om
de reserves niet af te bouwen, dan zal dat samenwerkingsverband dat goed moeten onderbouwen
en zich verantwoorden via het jaarverslag. Ik vraag de samenwerkingsverbanden om gerichte
plannen te maken om dit het geld doelgericht uit te geven waarvoor het bedoeld is,
de zorg aan kinderen. Als deze plannen ontbreken en het geld op de plank blijft liggen
zal ik ingrijpen. Daarbij zal ik kijken hoe ik dat op een goede manier kan doen.
33
Hoeveel kinderen zitten zonder ondersteuning omdat het samenwerkingsverband een te
hoog reserve aanhoudt?
Er is geen indicatie dat kinderen geen ondersteuning ontvangen omdat het samenwerkingsverband
reserves aanhoudt. Dat betekent niet dat wij het wenselijk vinden dat samenwerkingsverbanden
te hoge reserves aanhouden. Wij verwachten dat we met de maatregelen die wij nemen
het mogelijk bovenmatig eigen vermogen doelmatig ingezet zal worden om passend onderwijs
verder te verbeteren.
34
Hoeveel hoogbegaafde kinderen kunnen geholpen worden uit het te hoge eigen vermogen
van samenwerkingsverbanden?
Bij passend onderwijs wordt uitgegaan van de ondersteuningsbehoefte van een leerling.
De school kan de benodigde ondersteuning bieden zonder dat een diagnose of label nodig
is. Dit leidt ertoe dat kinderen sneller de juiste ondersteuning krijgen met minder
administratieve lasten, maar ook dat er niet meer apart wordt geregistreerd. Er is
daarom geen zicht op het aantal (hoog)begaafde leerlingen dat wel of niet wordt geholpen
en welk budget daarbij hoort. Zie ook het antwoord op vraag 4 over thuiszitters.
35
Hoe wordt het feit dat in de jaren negentig universiteiten de gebouwen in eigendom
van de overheid hebben gekregen zonder aanvullend budget om deze te onderhouden en/of
te vervangen meegewogen in de huidige vermogensnormering?
De methode die de inspectie heeft ontwikkeld om per instelling tot een signaleringswaarde
te komen voor mogelijk bovenmatig eigen vermogen, houdt zoveel mogelijk rekening met
de omstandigheden van de betreffende instelling. De methode bouwt voort op o.a. het
rapport van de commissie Koopmans (1999). Hierin is vastgesteld dat de universiteiten
om de gebouwen op lange termijn in stand te kunnen houden zonder netto-rentebetalingen
een structurele financieringsbehoefte nodig ter grootte van de helft van de herbouwwaarde
hebben. Dit is onderdeel van de methode die de inspectie hanteert. Voor de financiering
van de benodigde overbruggingsleningen is in 2002 de door de commissie aanbevolen
€ 40 miljoen toegevoegd aan de rijksbijdrage van de universiteiten. Universiteiten
hebben de gebouwen in de jaren negentig «om niet» verkregen en bovendien zijn de benodigde
budgetten om deze te onderhouden en te vervangen aan het macrobudget toegevoegd.
36
Klopt het dat enkele universiteiten, volgens opgaaf van de Jaarverslagen 2019, verwachten
dat zij door de ondergrens, dus niet bovengrens, van de signaalwaarde voor liquiditeitsratio
(current ratio) gaan van 0,30? Is dit exclusief financiële impact van COVID-19? Vormt
dit een risico voor de continuïteit van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek?
De inspectie van het onderwijs gebruikt in haar toezicht op de continuiteit van de
onderwijsinstellingen een signaalwaarde voor liquiditeit, gemeten aan de hand van
de current ratio, van 0,5. Dit betreft geen ondergrens, maar een signaalwaarde.
Van de achttien bekostigde universiteiten geeft één instelling in de continuïteitsparagraaf
aan dat de «current ratio» vanaf eind 2020 tot en met 2024 onder de signaalwaarde
zal komen. In 2022 zal, volgens de eigen opgave van de universiteit, een tweede instelling
een «current ratio» onder de signaalwaarde hebben.
De inspectie moet haar gesprekken naar aanleiding van de jaarcijfers nog starten en
ik ga er van uit dat daadwerkelijke risico’s voor de continuiteit tijdig worden onderkend
door raad van toezicht, college van bestuur en de onderwijsinspectie. De toekomstige
liquiditeit is niet eenvoudig in te schatten. Deze liquiditeitscijfers kunnen eerst
en vooral gezien worden als de intentie van het instellingsbestuur om meer financiële
ruimte vrij te maken voor het onderwijs en onderzoek.
Over het algemeen is in de jaarcijfers 2019 zeer beperkt rekening gehouden met de
impact van COVID-19, aangezien de jaarstukken in het voorjaar van 2020 zijn opgesteld
en de precieze impact nog hoogst onzeker was. Het ministerie voert regelmatig overleg
met de Vereniging Hogescholen en de VSNU over de impact op de financiële continuïteit
van de instellingen.
37
Wordt de mogelijkheid tot het verplicht terugboeken van bovenmatige reserves naar
OCW indien besturen of samenwerkingsverbanden niet willen afbouwen, ook meegenomen
in de uitwerking van de handhaving?
Zoals toegezegd zullen we Uw Kamer nog nader informeren over dit juridisch traject
in onze beleidsreactie op de Financiële staat van het onderwijs van de inspectie.
Zie het antwoord op vraag 14.
38
Wat is de reden dat u pas in 2024 (vanaf boekjaar 2023) gaat optreden tegen te hoge
reserves?
Met de totstandkoming van de signaleringswaarde mogelijk bovenmatig eigen vermogen
is een belangrijke stap gezet in het optreden tegen hoge reserves. Voor handhaving
moet een nieuwe bevoegdheid gecreëerd worden voor de Minister die rekening houdt met
de inrichtingsvrijheid en financiële autonomie. Dat dient zorgvuldig te gebeuren en
vraagt de nodige doorlooptijd. Bovendien gaan we er van uit dat besturen die een bovenmatig
eigen vermogen hebben, hun reserves zelf op een goede en doelmatige manier zullen
afbouwen.
39
Op welke wijze gaat u handhaven en sanctioneren als blijkt dat schoolbesturen te hoge
reserves niet afbouwen?
Zie het antwoord op vraag 14, 37 en 38.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier