Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bisschop over het bijtekenen van tienduizenden hectares stikstof gevoelige natuur in rekenmodel Aerius
Vragen van het lid Bisschop (SGP) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bijtekenen van tienduizenden hectares stikstof gevoelige natuur in rekenmodel Aerius (ingezonden 11 november 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 23 november
2020)
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Stichting Agrifacts over het bijtekenen
van stikstofgevoelige natuur in AERIUS?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de constatering dat in de afgelopen vijf jaar 80.000 hectare stikstofgevoelige
natuur is bijgetekend in de habitatkaart van AERIUS?
Antwoord 2
In de versie van 2020 zit niet meer stikstofgevoelige natuur dan die in de versie
van 2019, maar wel meer dan in de versie van 2016. De conclusies over meer stikstofgevoelige
natuur in het rapport van Agrifacts gaan over het verschil tussen de AERIUS-versies
van 2016 en 2017 (tussen 2017 en 2020 zijn de verschillen gering, zo blijkt ook uit
het rapport).
Op 1 september 2017 is namelijk een nieuwe versie van AERIUS in gebruik genomen (versie-16L)
waarin voor het eerst stikstofgevoelig leefgebied is verwerkt. Het oppervlak stikstofgevoelig
leefgebied bedroeg toen 83.942 ha.
Deze toevoeging is op transparante wijze gebeurd door op 1 september 2017 o.a. het
volgende bericht te plaatsen op de AERIUS-website: «Toevoeging leefgebieden: AERIUS
2016L bevat een aanvulling voor leefgebiedenkaarten. Dit betekent dat er meer hexagonen
zijn waarop binnen het PAS de impact van stikstofdepositie berekend en getoetst wordt.»
De resultaten zijn verwerkt in alle relevante PAS-gebiedsanalyses, waarin steeds afzonderlijk
is ingegaan op de leefgebieden. Deze documenten zijn actief openbaar gemaakt en door
belanghebbenden veelvuldig gebruikt. Ook bij de terinzagelegging van de partiële herziening
van het Programma Aanpak Stikstof (zomer 2017) is expliciet gewezen op het feit dat
naast habitattypen ook leefgebieden van soorten relevant waren geworden. Daar zijn
ook inspraakreacties op gekomen, waarin door de insprekers werd gewezen op de gevolgen
voor de vergunningverlening.
De betreffende leefgebieden van soorten waren overigens ook al eerder dan in 2017
stikstofgevoelig, maar de kartering daarvan liep achter op die van de habitattypen.
Oorzaak daarvan was dat pas in 2012 een indeling in aanvullende stikstofgevoelige
leefgebieden beschikbaar was, met bijbehorende kritische depositiewaarden (het bekende
rapport van Van Dobben e.a.). Vervolgens moesten die typen nog in kaart worden gebracht
en per gebied gekoppeld aan de verschillende soorten die ervan gebruik maken. Dat
is met name in de jaren 2016–2017 gebeurd. Het resultaat is ten slotte in 2017 verwerkt
in AERIUS.
Vraag 3
Is de analyse juist dat terreinbeherende organisaties de facto vrije ruimte hebben
om habitats als stikstofgevoelig leefgebied aan te merken en in te tekenen?
Antwoord 3
Terreinbeherende of andere natuurorganisaties zijn niet verantwoordelijk voor het
opstellen, actualiseren en verbeteren van habitatkaarten – dat zijn de provincies,
Rijkswaterstaat (namens I&W, voor de grote wateren) en – voor één gebied – het Ministerie
van Defensie. Deze bevoegde gezagen maken gebruik van informatie van onafhankelijke
ecologische bureaus, met name vegetatiekarteringen. De opdrachten voor de karteringen
worden vaak verleend door de terreinbeherende organisaties en andere eigenaren van
natuurterreinen, die subsidie krijgen voor beheer en monitoring (waar ook kartering
onder valt). De vertaling en bewerking van die vegetatiekarteringen naar habitatkaarten
vindt in het algemeen plaats in opdracht van de bevoegde gezagen zelf, die ook altijd
verantwoordelijk zijn voor de controle op juistheid van de habitatkaarten. Daarnaast
vindt nog een onafhankelijke, grondige validatie van habitattypenkaarten plaats door
experts, in opdracht van de gezamenlijke bevoegde gezagen.
Een habitatkaart maakt alleen zichtbaar waar de habitattypen en (overige, stikstofgevoelige)
leefgebieden, die op grond van het aanwijzingsbesluit zijn beschermd, zich concreet
bevinden – en waar niet. Dat gebeurt op een objectieve, wetenschappelijk-technische
manier. Het is dus geen juridische of beleidsmatige beslissing, maar een weergave
van de feitelijke situatie. De openbaarmaking van habitatkaarten kent dan ook geen
aanwijzingsprocedure. Overal waar een reeds aangewezen habitat voorkomt, is dat al
beschermd via het aanwijzingsbesluit, met bijbehorende inspraak- en beroepsprocedure.
Uiteraard kan eenieder het bevoegde gezag wijzen op mogelijke fouten op een habitatkaart.
Daarnaast is het mogelijk om hierop te wijzen in een bezwaar- en beroepsprocedure
waar van de kaart gebruik wordt gemaakt, zoals bij vergunningverlening in het kader
van de Wet natuurbescherming.
Vraag 4
Kunt u nader duiden hoe het kan dat leefgebieden van soorten de afgelopen jaren opeens
als stikstofgevoelig aangemerkt worden, terwijl dat eerder niet het geval was?
Antwoord 4
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Wie is bestuurlijk verantwoordelijk voor de habitatkaart die in AERIUS gebruikt wordt?
Antwoord 5
De habitatkaart die in AERIUS wordt gebruikt, is een compilatie van alle afzonderlijke
gebiedskaarten. Per gebied is de voortouwnemer van de bevoegde gezagen verantwoordelijk
voor aanlevering van het bronbestand (habitattypenkaart en leefgebiedenkaart) aan
de provinciale uitvoeringsorganisatie BIJ12, die elk bronbestand verifieert op technische
juistheid en de aangeleverde data verwerkt tot één landelijke dataset. De gezamenlijke
bevoegde gezagen voor Natura 2000 zijn bestuurlijk verantwoordelijk voor de habitatkaart
in AERIUS.
Vraag 6
Hoe wordt toegezien op het intekenen van stikstofgevoelige leefgebieden en op welke
wijze vindt daarbij ecologische en bestuurlijke toetsing plaats?
Antwoord 6
Zie de antwoorden op vraag 3 en 5.
Vraag 7
Bent u bereid te zorgen voor een meer transparant besluitvormingsproces rond het intekenen
van stikstofgevoelige leefgebieden, inclusief ecologische en bestuurlijke toetsing
ervan?
Antwoord 7
Het opnemen van stikstofgevoelige leefgebieden wordt eerst ecologisch getoetst en
vervolgens onder bestuurlijke verantwoordelijkheid van Rijk en provincies doorgevoerd
in AERIUS. Dat is en wordt op transparante wijze gedaan, zie het antwoord op vraag
2.
Vraag 8
In hoeverre ziet de voorgestelde omgevingswaarde voor 2030 dat de depositie op minimaal
50% van het areaal stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden onder de kritische
depositiewaarde uit moet komen ook op het areaal stikstofgevoelige leefgebieden? Wat
betekent dat voor de haalbaarheid van de omgevingswaarde?
Antwoord 8
De voorgestelde omgevingswaarde heeft ook betrekking op stikstofgevoelige leefgebieden.
De haalbaarheid van de omgevingswaarde is daarop al getoetst, omdat die toetsing heeft
plaatsgevonden met een AERIUS-versie waarin deze leefgebieden al waren opgenomen.
Vraag 9
Kunt u de juridische status van leefgebieden van soorten ten opzichte van habitats
van Natura 2000-habitattypen nader duiden?
Antwoord 9
De juridische status van leefgebieden is niet anders dan van habitattypen. Volgens
de Vogel- en Habitatrichtlijn moet in Natura 2000-gebieden verslechtering van de habitats
(leefgebieden) van soorten worden voorkomen. Ook moeten passende maatregelen worden
genomen die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de soorten. Vandaar dat
ook in de instandhoudingsdoelstellingen in aanwijzingsbesluiten expliciet het leefgebied
van de soorten wordt genoemd. Daarop moet dan ook worden getoetst bij toestemmingsverlening.
In artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn staat namelijk dat «een passende
beoordeling [moet worden] gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend
met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied».
Vraag 10 en 11
Wordt bij de passende beoordeling en de toetsing van vergunningaanvragen wat betreft
stikstofdepositie verschil gemaakt tussen depositie op habitats van stikstofgevoelige
habitattypen (potentieel direct effect) en depositie op stikstofgevoelige leefgebieden
van beschermde soorten (potentieel indirect effect)? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat terughoudend omgegaan wordt met het aanwijzen en
intekenen van stikstofgevoelige leefgebieden van beschermde soorten en dat bij de
passende beoordeling en toetsing minder zwaar getild wordt aan depositie op stikstofgevoelige
leefgebieden van soorten?
Antwoord 10 en 11
Het is enerzijds zo dat stikstof voor diersoorten slechts een indirect effect heeft,
namelijk via het leefgebied. Maar, omdat – conform de Vogel- en Habitatrichtlijn –
ook het leefgebied zelf is beschermd, moet anderzijds ook getoetst worden op het leefgebied
zelf. Daarbij wordt er uiteraard wel op gelet in hoeverre stikstof daadwerkelijk een
relevante factor is bij het gebruik wat de betreffende soort van het leefgebied maakt.
Zo kan het zijn dat stikstof voor een vogelsoort alleen een voedselprobleem veroorzaakt
in de kuikenfase; als er echter in een gebied alleen een doelstelling is voor het
doortrekken en niet voor het broeden, kan er in dat geval geen sprake zijn van een
significant effect op de doelstelling.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.