Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid
35 570 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2021
Nr. 127 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 november 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 10 juli 2020 over uitvoering van diverse moties en toezeggingen
op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 212).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 oktober 2020 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 19 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
9
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
10
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
11
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van
diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid
en hebben daarover nog enkele vragen.
Motie van het lid Rudmer Heerema over een sanctiebeleid voor scholen die nog steeds
een eigen bijdrage vragen aan ouders van hoogbegaafde kinderen1
De leden van voornoemde fractie lezen dat de Inspectie van het Onderwijs (hierna:
inspectie) handhavend zal optreden wanneer scholen zich niet houden aan de wettelijke
eisen met betrekking tot de vrijwillige bijdrage. Deelt de Minister de mening dat
passend lesaanbod voor hoogbegaafde leerlingen geen «extra activiteit» is maar dat
het hier gaat om een ondersteuningsbehoefte? Hoe bepaalt een samenwerkingsverband
of school dat het om «extra activiteit» of om een ondersteuningsbehoefte gaat? Wat
is precies handhavend optreden? Wat zijn de stappen die de inspectie neemt en kan
nemen indien scholen de wet overtreden? Tot slot vragen zij welke consequenties er
verbonden zijn aan het niet naleven van deze regels.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij
hebben nog enige vragen.
Motie van het lid Van der Molen c.s. over Sterk in werk2
De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe de Minister onderzoek heeft gedaan
naar de toepassing van het project Sterk in je werk binnen onderwijs. Hoe denken de
bonden en raden over dit idee? Binnen de zorg was dit project heel succesvol in het
interesseren van mensen voor een baan in zorg en welzijn. Dit gold ook voor mensen
die al ooit in de zorg hadden gewerkt, maar er nu niet meer in werkten. De achtergrond
van de motie was dan ook op gericht op de vraag in hoeverre de succesvolle aanpak
van Sterk in je werk ook ingezet kan worden op enigerlei wijze voor het onderwijs.
waar ook tekorten zijn. De leden vragen of de Minister kan aangeven op welke wijze
wel elementen van het project Sterk in je werk meegenomen kan worden in het (externe)
loopbaantraject.
Toezegging Leraarontwikkelfonds (LOF)3
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister naar de hoofdlijnen van de evaluatie
over het LOF en of er al duidelijkheid is of de middelen voldoende zijn. Tevens zijn
deze leden benieuwd wanneer de Minister terugkoppelt of het mogelijk is de middelen
voor het LOF structureel in de begroting in te bedden.
Aanbieden eindrapportage afstandsonderwijs: hoofdlijnen monitoring noodopvang en kinderen/jongeren
in een kwetsbare positie4
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de uitkomsten van de monitor.
Deze leden vragen de Minister wat de mogelijkheden zijn om deze noodopvang weer snel
op te schalen indien dit in de nabije toekomst weer nodig mocht blijken in verband
met oplopende aantal besmettingen in het land en mogelijkheden dat steeds meer scholen
hierdoor problemen krijgen om open te blijven.
De voornoemde leden vragen de Minister welke lering eruit te trekken valt om te voorkomen
dat bij een eventuele nieuwe lockdown weer veel kinderen buiten beeld raken. Worden
de kinderen die in de eerste fase van de lockdown in maart buiten beeld raakten op
de een of andere manier gevolgd om te voorkomen dat zij bij een volgende lockdown
weer buiten beeld raken? Is al duidelijk of deze groep kinderen een achterstand hebben
opgelopen en hoe wordt deze achterstand weggewerkt. Tot slot vragen deze leden of
er in het algemeen goed zicht is op de door de kinderen opgelopen achterstanden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister over de uitvoering van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het
funderend onderwijs en lerarenbeleid. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen
en opmerkingen.
Motie van de leden Rudmer Heerema en Van Meenen over een passend onderwijsaanbod specifiek
voor hoogbegaafde kinderen5
De voornoemde leden lezen dat de Minister nog bezig is om de motie van de leden Rudmer
Heerema en Van Meenen over een passend onderwijsaanbod specifiek voor hoogbegaafde
kinderen uit te voeren. Deze leden hebben er begrip voor dat vanwege de coronacrisis
het gecompliceerder was om deze motie uit te voeren voor de zomer 2020, terwijl het
dictum daar wel om vroeg. Echter met inachtneming dat in het schooljaar 2017–2018
4.479 kinderen langdurig thuis zaten en een groot deel hiervan bestond uit hoogbegaafde
kinderen, is het essentieel dat zo snel mogelijk actie wordt ondernomen om deze groep
extra ondersteuning te bieden. Zeker in het licht van de huidige crisis, die deze
problematiek hoogstwaarschijnlijk niet zal verminderen. De Minister zegt toe de Kamer
dit najaar te informeren over de voortgang. Wanneer kan de Kamer de informatie over
de voortgang precies verwachten? De leden vragen of de Minister deze informatie kan
toesturen voor het einde van het herfstreces. Hoe worden de effecten van de coronacrisis
op deze leerlingen meegenomen in de uitvoering van deze motie? Daarbij roept de motie
de regering op om de Kamer periodiek te informeren. Tevens vragen zij hoe vaak de
Minister de Kamer gaat informeren over de voortgang van deze motie.
Motie van het lid Van Meenen over blijvende beschikbaarheid devices en aansluitingen
voor leerlingen6
De leden van de D66-fractie signaleren dat de Minister de motie van het lid Van Meenen
over blijvende beschikbaarheid van middelen die afstandsonderwijs mogelijk maken heeft
uitgevoerd. Zo heeft het kabinet € 6,3 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanschaf
van devices. Deze leden zijn positief dat alle aanvragen zijn gehonoreerd en dat in totaal 15.000
devices zijn geleverd. Echter deze leden hebben nog een enkele vraag. De Minister stelt dat
internetproviders een grote bijdrage hebben geleverd door via uiteenlopende kanalen
noodoplossingen te bieden aan verschillende sectoren, waaronder het onderwijs en de
zorg. Deze providers bepalen zelf de duur van dit aanbod en hebben aangegeven dat
de ter beschikking gestelde internetaansluitingen zijn verlengd tot het einde van
dit schooljaar en daarna worden beëindigd. Deze leden vragen welke oplossing de Minister
biedt aan leerlingen die momenteel gebruik maken van deze hulp, wanneer zij dit nog
nodig hebben na het einde van dit schooljaar.
Gewijzigde motie van het lid Van Meenen over meer onaangekondigde bezoeken door de
inspectie7
De leden van de D66-fractie lezen dat uitvoering is gegeven aan de motie van het lid
Van Meenen over meer onaangekondigde bezoeken door de inspectie. Deze leden zijn tevreden
dat de inspectie sinds eind 2019 meer onaangekondigd onderzoek is gaan doen. Hoe vaak
heeft de inspectie extra onaangekondigd onderzoek gedaan tot het begin van de coronacrisis
in vergelijking met dezelfde periode het jaar ervoor? Is bekend wat hier de effecten
van waren? Zo ja, kan de Minister dit delen met de Kamer? Zo nee, is de Minister bereid
te onderzoeken wat de effecten waren van meer onaangekondigd onderzoek, zo vragen
de voornoemde leden.
Motie Van Meenen over het direct bekostigen van scholen in het basis- en voortgezet
onderwijs8
De leden van de D66-fractie zien dat de Minister een update heeft gegeven over de
motie van het lid Van Meenen over het direct bekostigen van scholen in het basis-
en voortgezet onderwijs. De Minister geeft hierbij aan dat hij tot de conclusie is
gekomen dat hij de huidige systematiek wil handhaven wat betreft de wijze waarop bekostiging
wordt verstrekt. Hierbij wordt de bekostiging vastgesteld op het niveau van de school
en wordt deze verstrekt op het niveau van het bestuur. Deze leden zijn echter van
mening dat we scholen direct moeten bekostigen in plaats van dat wij het geld sturen
naar besturen. Scholen moeten de verantwoordelijkheid en de zeggenschap hebben zodat
zij het beste onderwijs kunnen geven. Het geld moet naar de plek waar het voor bedoeld
is. Het moet naar de klas waar wordt lesgegeven, bij leraar en leerling. De Minister
geeft aan dat hij meerdere nadelen ziet aan het direct bekostigen van scholen. Echter
deze leden zijn van mening dat de voordelen hiervan meer moeten meewegen dan de nadelen.
Tot slot vragen zij welke voordelen naar voren kwamen in dit onderzoek welke de Minister
verder invulling kunnen geven in zijn beleid,
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de uitvoering van een aantal
moties en toezeggingen.
Motie van het lid Westerveld over een passend onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen9
De voornoemde leden hebben allereerst een vraag over de motie van het lid Westerveld
over een passend onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen. De Minister
schrijft dat de beleidsinventarisatie door het coronavirus langer duurt dan voorzien
en schrijft na de zomer deze aan te kunnen bieden. Wanneer verwacht de Minister deze
beleidsinventarisatie en beleidsreactie op het onderzoek van de inspectie naar residentieel
onderwijs naar de Kamer te sturen? Is het mogelijk dit te doen voor het notaoverleg
over passend onderwijs op 16 november 2020. De motie is aangenomen in juni 2019. Is
er in de tijd waarin deze inventarisatie werd gedaan wel iets gedaan aan een passend
onderwijsaanbod voor jongeren in jeugdzorginstellingen, of heeft dit geheel stilgestaan,
zo vragen de voornoemde leden.
Motie van het lid Westerveld c.s. over een andere dag- en weekindeling10
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over de motie van het lid Westerveld
c.s. over een andere dag- en weekindeling. De Minister schrijft dat naar aanleiding
van de motie de beleidsregel is aangepast. Er wordt nu expliciet vermeld dat het gaat
om een noodmaatregel. Kan de Minister specifiëren of alleen het woord «onderwijstijd»
is veranderd door «noodmaatregel» of is de toelichting ook aangepast? Zo ja, hoe is
de toelichting aangepast? De voornoemde leden vragen ook hoe de tijd die onbevoegden
lesgeven nu moet worden geduid. Is het nu onderwijstijd of niet? De voornoemde leden
vragen hierbij niet om hoe de Minister het ziet, maar of het nu formeel als onderwijstijd
gerekend wordt of niet. Ook zijn de leden benieuwd hoe de inspectie hiermee omgaat,
als het onderwijstijd is, dan is de school verantwoordelijk voor de onderwijskwaliteit
ervan. Als het geen onderwijstijd is, voldoet de school niet aan het verplicht aantal
lesuren. Graag ontvangen zij een uitleg hierover.
Motie van het lid Westerveld c.s. over herkansingsmogelijkheden voor certificaten
in het vso11
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag over de uitvoering van de
motie over herkansingen staatsexamen. De Minister schrijft dat het College voor Toetsen
en Examens (hierna: CvTE) aangeeft dat ze tot en met december 2020 nodig hebben om
extra herkansingmogelijkheden die worden geboden aan kandidaten die opgaan voor een
diploma te organiseren en af te nemen. Is dit nog steeds de inschatting? Is inmiddels
duidelijk hoeveel herkansingen er nog moeten worden afgenomen in 2020? Klopt het dat
het CvtE heeft aangegeven dat er inmiddels voldoende examinatoren zijn om herkansingen
af te nemen? Is er een wettelijke beperking die belemmert dat de examens afgenomen
kunnen worden. Zo ja, welke belemmering is dat, zo vragen deze leden.
Motie van de leden Westerveld en Van den Hul over verlenging kwalificatieplicht in
het voortgezet speciaal onderwijs12
De voornoemde leden hebben ook vragen over de uitvoering van de motie van de leden
Westerveld en Van den Hul over verlenging kwalificatieplicht in het voortgezet speciaal
onderwijs. De Minister schrijft dat leerlingen in het vso tot het einde van het schooljaar
waarin zij twintig jaar worden onderwijs kunnen volgen. De voornoemde leden krijgen
echter signalen dat het zeer willekeurig is of samenwerkingsverbanden onderwijs toekennen
aan 18-plussers. Ook vermeldt een derde van de scholen op hun site dat de school bedoeld
is voor leerlingen tot en met 18 jaar. Hoe kan dat aangezien de wet stelt dat een
leerling tot het 20e levensjaar naar het speciaal onderwijs kan en hier ook meerdere malen in Kamerdebatten
over is gesproken? Kan de Minister de samenwerkingsverbanden en scholen hierop wijzen
en hierop reageren? Hoe controleert de inspectie of er bij het wel of niet geven van
een ontheffing om onderwijs te blijven volgen na het twintigste leerjaar echt alleen
naar het ontwikkelingsperspectief van de leerling gekeken wordt? Tevens vragen zij
of ook wordt gekeken of financiële redenen meespelen.
Motie van de leden Westerveld en Kwint over officieel erkennen van Samen naar School-klassen13
De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag over de uitvoering van de
motie van de leden Westerveld en Kwint over officieel erkennen van Samen naar School-klassen.
In de motie wordt gevraagd om het erkennen van de Samen naar School-klassen als onderwijsprogramma.
Op welke manier wordt hieraan voldaan? Hoe wordt erkenning geregeld, wordt dit wettelijk
vastgelegd? Hoe wordt geregeld dat ouders die hun kind naar een Samen naar School-klas
sturen niet langer een ontheffing van de leerplicht en een toelaatbaarheidsverklaring
moeten aanvragen? Tot slot vragen de voornoemde leden welke afspraken zijn gemaakt
met samenwerkingsverbanden over de bekostiging van de Samen naar School-klassen.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de uitvoering van
diverse moties en toezeggingen op het gebied van funderend onderwijs en lerarenbeleid.
Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over. Tevens vragen zij of het verslag
van dit schriftelijk overleg nog voor de behandeling van de OCW-begroting naar de
Kamer gestuurd kan worden.
Moties
Gewijzigde motie van het lid Kwint over het wegnemen van wettelijke belemmeringen
en inperkingen voor het inrichten van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs14
Door een onafhankelijke partij wordt onderzoek gedaan of er in samenwerkingsverbanden
behoefte bestaat aan nieuwe voorzieningen naast de huidige voorzieningen, waarin niet
door het inrichten van een nevenvestiging kan worden voorzien. De leden van de SP-fractie
vragen in hoeverre ook andere actoren – onder andere schoolleiders, leraren, ouders
en leerlingen – worden meegenomen in dit onderzoek naast de samenwerkingsverbanden,
waar het wellicht financieel gezien niet altijd aantrekkelijk is om een nieuwe school
voor speciaal onderwijs te openen. En klopt het dat als uit het onderzoek naar voren
komt dat samenwerkingsverbanden geen behoefte hebben aan nieuwe scholen voor (voortgezet)
speciaal onderwijs, er dan ook geen wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd en
de motie dus in feite niet wordt uitgevoerd? Zij vragen of de Minister zijn antwoord
kan toelichten? De Minister erkent tevens in zijn brief dat er wachtlijsten zijn voor
het speciaal onderwijs. Kan de Minister ook aangeven hoe groot die wachtlijsten op
dit moment zijn? Zo niet, is hij bereid dat te onderzoeken, zo vragen de voornoemde
leden.
Motie van het lid Kwint over terugvorderen teveel betaald salaris kwartiermaker15
De leden van de SP-fractie vinden het zeer onwenselijk dat het mogelijk is dat een
kwartiermaker voor een onderzoek naar de Onderwijscoöperatie, die al langer niet functioneerde,
zoveel geld kan en mag verdienen.
Motie van de leden Westerveld en Kwint over officieel erkennen van Samen naar School-klassen16
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of de Samen naar School-klassen daadwerkelijk
officieel erkend zijn als onderwijsprogramma, zoals de motie vraagt. Zo ja, hoe is
dit gebeurd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit gebeuren? Moeten ouders nog steeds
een leerplichtontheffing aanvragen voor hun kind en hoe ziet de bekostiging er exact
uit? Tevens vragen zij hoe het gaat met de huidige Samen naar School-klassen?
De leden van de SP-fractie waarderen het dat de Minister ook in gesprek gaat met de
voortgezet onderwijs sector om te bezien wat daar mogelijk is, gezien de juridische
belemmeringen. Zij vragen of de Minister de Kamer op de hoogte kan houden van de gesprekken
met het voortgezet onderwijs en op welke wijze de motie daar uitgevoerd gaat worden.
Motie van de leden Westerveld en Kwint over uitgaven aan personeel dat niet in loondienst
is17
De leden van de SP-fractie vragen wat het voor schoolbesturen zo lastig maakt om informatie
over het personeel dat niet in loondienst (hierna: PNIL) is, aan te leveren. Waarom
hebben schoolbesturen geen goed overzicht van het PNIL dat werkt op hun scholen en
hoeveel zij daarvoor betalen, aangezien bij de eerste leveringen niet al het PNIL
in beeld lijkt te komen? Deelt de Minister de mening dat het een slechte zaak is dat
schoolbesturen hier slecht zicht op hebben, mede aangezien PNIL dat bijvoorbeeld ingehuurd
wordt via uitzendbureaus vaak ontzettend duur is? Zij vragen of de Minister zijn antwoord
kan toelichten.
Motie van het lid Kwint c.s. over het landelijk registeren van het lerarentekort
Tevens willen de leden van de SP-fractie nog enkele vragen stellen over de motie Kwint
c.s.18 over de problematiek van het lerarentekort in de praktijk in kaart te brengen door
landelijk te gaan registreren en over de beantwoording van de schriftelijke vragen
over de noodkreet dat het lerarentekort niet meer wordt gemeld19. Allereerst vragen de leden van de SP-fractie hoe groot het lerarentekort was bij
het aantreden van dit kabinet en hoe hoog het actuele tekort is. Daarnaast vragen
de leden of de Minister vindt dat hij genoeg heeft gedaan om de motie uit te voeren.
De leden van de SP-fractie vinden namelijk van niet. Zij merken op dat de Minister
niet bereid lijkt te zijn om deze motie uit te voeren en het daarom aan de betreffende
leraar werd gelaten, op het verbeteren van de website en wat oproepen aan scholen
om te registeren na. Kan de Minister hierop reageren? Tevens vragen zij waarom de
Minister niet bereid is om registreren te verplichten. De Minister beroept zich steeds
op hoge administratieve lasten voor scholen, maar heeft de Minister al gepeild bij
scholen in hoeverre daar sprake van is en dan ook specifiek bij schoolleiders en leraren
die daadwerkelijk te maken hebben met de gevolgen van het lerarentekort in de praktijk?
Zo ja, wat waren daar de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet en waarom noemt hij de
administratieve last dan steeds als factor om maar niet te registreren? Waar ligt
volgens de Minister de prioriteit: het in kaart brengen van het huidige lerarentekort
en daar gericht oplossingen voor vinden of het beperken van administratieve lasten
voor scholen, terwijl registratie juist in hun voordeel zou zijn? De leden van de
SP-fractie roepen de Minister ten slotte op om de motie van het lid Kwint c.s.20 alsnog uit te voeren en horen graag op welke wijze hij dit gaat doen.
Toezeggingen
Toezegging volgen ontwikkelingen rondom urenuitbreiding voorschoolse educatie
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoeveel gemeenten en aanbieders het
niet gelukt is om per 1 augustus 2020 de urenuitbreiding voorschoolse educatie in
te voeren. En op welke termijn gaat ze dit wel lukken en hoe wordt daar op toegezien,
zo vragen de voornoemde leden.
Overige beleidsontwikkelingen
Evaluatie subsidieregelingen herintreders en onderwijsassistenten
Kan de Minister al meer duidelijkheid geven over de voortzetting van de subsidieregeling
voor onderwijsassistenten (SOOL21), zo vragen de leden van de SP-fractie. Zij achten het van belang dat de subsidieregeling
blijft doorlopen.
Commissie Onderwijsbevoegdheden: aangepaste planning
De leden van de SP-fractie vragen wat de reactie van de Minister is op de resultaten
van het rapport «Leraren over het bevoegdhedenstelsel»22? Wordt dit rapport meegenomen door de Commissie Onderwijsbevoegdheden in de uitwerking
van hun rapportages? Zo nee, waarom niet, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling de brief gelezen over de uitvoering
van diverse moties en toezeggingen op het gebied van het funderend onderwijs en lerarenbeleid.
Ze hebben enkele vragen en opmerkingen over deze uitvoering.
Motie van de leden Van den Hul en Westerveld over maatwerk voor kinderen met achterstanden23
De leden van de PvdA-fractie willen erop wijzen dat de genoemde motie niet vraagt
om het bieden van maatwerk aan kinderen in het primair en voortgezet onderwijs met
door de coronacrisis opgelopen achterstand zoals de Minister schrijft, maar om «te
onderzoeken wat nodig is in het primair en voortgezet onderwijs om kinderen met achterstanden
maatwerk te bieden». De Minister heeft zich ingezet om de achterstanden op te lossen
maar heeft met deze extra investering niet voldaan aan het dictum van de motie van
de leden Van den Hul en Westerveld, daar hij niet heeft onderzocht wat er precies
nodig zou zijn om de achterstanden op te lossen. Is de Minister bereid alsnog te onderzoeken
hoe groot de achterstanden precies zijn en wat er nodig is om deze op te lossen om
te voorkomen dat er een investering is gedaan waarvan men de effecten en toereikendheid
niet kan beoordelen? De leden van de PvdA-fractie kijken met interesse uit naar het
antwoord van de Minister om te bezien of de huidige investering toereikend is gebleken.
Motie van het lid Westerveld c.s. over andere dag- en weekindeling24
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de specificatie «noodmaatregel»
die de Minister hanteert om de 22 uur alsnog te kunnen laten gelden als onderwijstijd.
Hoewel de leden begrijpen dat het lerarentekort een groot probleem is, zeker in de
G4 en Almere, zijn zij niet tevreden met deze noodoplossing. Het labelen van tijd
met onbevoegden als lestijd als «noodmaatregel» biedt geen perspectief. Kan de Minister
toelichten wanneer hij verwacht deze noodmaatregel op te heffen? Houdt de Minister
hierbij ook rekening met het feit dat als deze noodmaatregel voortduurt het van groot
belang is dat deze 22 uur niet als lestijd te boek staat gezien de mogelijke achterstanden
die erdoor ontstaan? Tot slot vragen zij of de Minister in ziet dat juist het bijhouden
van deze klastijd die geen lestijd is van groot belang is om te voorkomen dat de kansenongelijkheid
verder toeneemt.
Motie van de leden Westerveld en Van den Hul over verlenging kwalificatieplicht in
het voortgezet speciaal onderwijs25
De leden van de PvdA-fractie willen nogmaals wijzen op de signalen van vso-leerlingen
die 18 jaar of ouder zijn, die aangeven dat zij in de praktijk niet meer terecht kunnen
op school. Kan de Minister reageren op de berichtgeving dat er sprake is van willekeur
omtrent het wel of niet bieden van onderwijs aan 18+ studenten26? Kan de Minister zich tevens uitlaten over het feit dat sommige scholen zelfs op
hun website verklaren geen onderwijs te bieden aan studenten ouder dan 18 jaar? Welke
concrete stappen is het kabinet voornemens te zetten om deze onwettelijke praktijken
uit te bannen? Is de Minister bereid contact op te nemen met de samenwerkingsverbanden
om uit te zoeken waarom scholen zich niet aan de wet houden, om mogelijke drempels
weg te nemen en de samenwerkingsverbanden te committeren zich aan de wet te houden?
Tot slot vragen zij hoe het kabinet de inspectie gaat instrueren met als doel hier
een einde aan te maken.
Evaluatie subsidieregelingen herintreders en onderwijsassistenten
De leden van de PvdA-fractie zouden graag nadere toelichting ontvangen omtrent het
stopzetten van de subsidieregeling tegemoetkoming herintreders po27, gezien de Minister schrijft dat het aantal herintreders beduidend groter is dan
waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Waarom is de Minister van mening dat vanwege
het beperkte aantal aanvragen de subsidie niet bijdraagt aan het herintreden van sommigen?
Kan de Minister reflecteren op zijn uitspraak dat «de meeste herintreders waarvoor
subsidie is aangevraagd ook zonder de subsidie waren aangenomen en begeleid», namelijk
hoeveel zouden er niet zijn aangenomen en begeleid als deze subsidie er niet was?
Ten slotte vragen zij of de Minister bereid is zijn beleid te heroverwegen ingeval
hij geen antwoord kan geven op de laatste vraag.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitwerking
van de vele moties en toezeggingen. Zij hebben nog enkele vragen.
Motie van het lid Bisschop over toezicht op de openbare orde in het onderwijs, zowel
voor bekostigde als niet-bekostigde scholen28
De leden van de SGP-fractie vragen allereerst waarom de Minister heeft volstaan met
een eigenstandige, korte literatuurstudie, terwijl de motie de regering duidelijk
vroeg het onderwerp te laten onderzoeken. Deze leden vragen dit mede omdat zij de
indruk hebben dat de gegeven uitleg van het criterium openbare orde aanvechtbaar is
en dat juist een extern onderzoek dan meerwaarde biedt.
De leden van de SGP-fractie zien nauwelijks grond in de wetgeving en de literatuur
voor de stelling dat de openbare orde vervangen zou zijn door het voldoen aan de deugdelijkheidseisen.
Naar de mening van deze leden zou de duidelijke beperking in het tweede lid van artikel 23
van de Grondwet dan grotendeels zinledig worden. En hoe reageert de Minister op het
feit dat dit tweede lid in 1848 bewust is ingevoerd uit vrees voor strijdigheid met
de openbare orde en de reactie van de regering op het advies van de Raad van State
bij de Pacificatie in 1917 dat misbruik van de vrijheid van richting steeds voorkomen
zou worden doordat rechtspersonen onder de destijds bestaande wetgeving geen koninklijke
erkenning zouden krijgen?
Afgezien van de vraag naar de interpretatie van de openbare orde vragen de leden van
de SGP-fractie in hoeverre het toezicht op de openbare orde in het niet-bekostigde
onderwijs momenteel onderwerp van aandacht is van de betrokken veiligheidsdiensten.
Tot slot vragen zij in hoeverre ook bereidheid bestaat om ook buiten de routes van
de deugdelijkheidseisen en artikel 2:20 BW initiatieven aan te pakken die strijdig
zijn met de openbare orde.
Motie van de leden Rudmer Heerema en Rog over buitenlandse initiatiefnemers toetsen
op de vormgeving van het burgerschapsonderwijs29
De leden van de SGP-fractie vragen naast de aandacht voor het burgerschapsonderwijs
ook aandacht voor het toezicht op de bestuurlijke organisatie. Deze leden vragen of
het klopt dat de buitenlandse initiatiefnemer in Nederland de school in stand houdt
terwijl de rechtspersoon in het buitenland gevestigd is. Zij wijzen erop dat het territorialiteitsbeginsel
weliswaar betekent dat het bevoegd gezag moet voldoen aan de wettelijke vereisten
die gelden voor de schoolorganisatie en het onderwijs in Nederland, maar dat daaronder
niet de vestigingsplaats van het bevoegd gezag lijkt te vallen.
Vervolg leesoffensief
De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister in zijn brief over het leesoffensief
ook wil ingaan op de toezegging om met het NRO30 te verkennen welke onderzoeken uitgezet kunnen worden naar nieuwe, efficiënte methoden
om andere taalvaardigheden dan leesvaardigheid op goede wijze te toetsen.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen naar mijn mening of passend lesaanbod voor hoogbegaafde
leerlingen een ondersteuningsbehoefte is. Ook vragen zij naar hoe een samenwerkingsverband
bepaalt wat extra activiteiten zijn of een ondersteuningsbehoefte is. Ook ik ben van
mening dat wanneer de school of het samenwerkingsverband bepaalt dat een extra activiteit
voorziet in een ondersteuningsbehoefte dit passend onderwijs is. Hierbij is geen sprake
van iets extra's waar ouders voor kunnen kiezen. De activiteiten dragen dan bij aan
het ononderbroken ontwikkelingsproces voor leerlingen, zoals beschreven in artikel 8
Wpo, artikel 2 Wvo of artikel 11 eerste lid Wec. Dit heb ik ook gemeld in mijn brief
van 23 juni jl. (referentie: 24801483) die ik naar alle scholen en samenwerkingsverbanden
heb gestuurd. In de basisondersteuning moet rekening worden gehouden met de onderwijsbehoefte
van (hoog)begaafde leerlingen. Veel (hoog)begaafde leerlingen zullen met een goede
basisondersteuning onderwijs binnen een reguliere school kunnen volgen dat aansluit
bij hun ontwikkelingsmogelijkheden en -behoeften. Voor (hoog)begaafde leerlingen betekent
dit bijvoorbeeld structureel verrijkend onderwijs in diverse vakken en interessegebieden,
het doorlopen van de leerstof passend bij het ontwikkelingsniveau en -tempo van de
leerling (mogelijk door een vorm van versnellen, of het compacten van regulier aanbod).
Voor een grote groep (hoog)begaafde leerlingen zijn dit effectieve onderwijsaanpassingen.
Wanneer er sprake is van een ondersteuningsbehoefte bij een leerling die verder reikt
dan de basisondersteuning dient het bevoegd gezag van de school een ontwikkelingsperspectief
op te stellen. Wat onder extra ondersteuning valt en wat onder de basisondersteuning
verschilt per samenwerkingsverband. Dit staat beschreven in het ondersteuningsplan
van het samenwerkingsverband en in de schoolondersteuningsprofielen van de scholen
die bij het samenwerkingsverband zijn aangesloten.
Verder vragen de leden wat handhavend optreden van de inspectie is en naar de stappen
die de inspectie kan zetten als scholen de wet overtreden. De inspectie heeft onder
meer als taak het toezien op de naleving van de bij of krachtens een onderwijswet
gegeven voorschriften. De inspectie maakt een jaarlijkse prestatieanalyse van besturen
en scholen, doet onderzoek als zij risico’s constateert en doet in een vierjaarscyclus
onderzoek bij alle besturen en hun scholen en opleidingen. De uitkomst van het onderzoek
bepaalt hoe het vervolgtoezicht eruitziet. Van vervolgtoezicht is sprake als de inspectie
vaststelt dat er iets moet worden hersteld of verbeterd. Als er vertraging in het
herstel optreedt, waardoor leerlingen (te lang) onderwijs van onvoldoende kwaliteit
krijgen of de risico’s ten aanzien van kwaliteitszorg of financieel beheer niet verminderen,
dan volgt escalatie van het toezicht. Doel hiervan is dat het bestuur alsnog en zo
snel mogelijk de tekortkoming(en) herstelt.
Indien een bestuur na een herstelopdracht niet binnen de afgesproken termijn de desbetreffende
wettelijke eis naleeft, kan een bekostigingssanctie worden opgelegd. Ik heb de bevoegdheid
om de bekostiging geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te houden. Deze bevoegdheid
is aan de inspectie gemandateerd tot aan 15 procent van de bekostiging. De manier
waarop de inspectie en ik omgaan met deze bevoegdheid, is vastgelegd in de Beleidsregel
financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen.
Als de inspectie bij besturen ernstige tekortkomingen heeft vastgesteld op het gebied
van de kwaliteitszorg en/of de financiën en het bestuur heeft deze niet binnen de
afgesproken termijn hersteld, dan kan de inspectie een onderzoek doen naar het bestuurlijk
handelen. Het functioneren van het intern toezicht en de medezeggenschap maakt veelal
deel uit van een dergelijk onderzoek.
In uitzonderlijke gevallen kan een situatie ontstaan waarin de interventiemogelijkheden
van de inspectie zijn uitgeput en waarin de inspectie er geen vertrouwen in heeft
dat het bestuur erin zal slagen om de afspraken over de noodzakelijke verbeteringen
binnen een redelijke termijn na te komen. Dit kan het geval zijn bij een combinatie
van aanhoudende risico’s ten aanzien van de kwaliteit, in combinatie met risico’s
ten aanzien van het financieel beheer. Een dergelijke situatie kan zich ook voordoen
naar aanleiding van een zeer ernstig incident. De inspectie en mijn ambtenaren en
ik vormen dan samen een escalatieteam en maken afspraken over de te volgen lijn en
ieders rol daarin. De samenwerking is erop gericht de best passende oplossing voor
het probleem te arrangeren, zodat de voorwaarden voor kwaliteit van het onderwijs
en/of het financieel beheer worden gegarandeerd.
Reactie op de vragen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vragen naar het onderzoek van het project Sterk in je
werk binnen onderwijs en hoe de bonden en raden denken over dit idee. Ook vragen de
leden of er elementen van het project meegenomen kunnen worden in het (externe) loopbaantraject.
Naar aanleiding van de motie van het lid Van der Molen c.s. over Sterk in werk is
een analyse gemaakt van het project en zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers
van de uitvoering van het project en met het CNV dat aan de basis stond van Sterk
in je werk. Onderzocht is of het van toegevoegde waarde is de aanpak ook naar het
onderwijs te vertalen. De activiteiten die worden uitgevoerd door Sterk in je werk
zijn binnen onderwijs belegd bij de werkgevers en in de onderwijscao’s zijn hierover
afspraken gemaakt. Het gaat dan onder meer over professionalisering en duurzame inzetbaarheid,
waar coaching een onderdeel van is. Voor het behouden van personeel, wat een van de
pijlers is van de aanpak van de tekorten, zijn dit belangrijke activiteiten. Daarom
heb ik aangegeven in te zetten op duurzame inzetbaarheid en hierover ook in overleg
te gaan met de raden. Het heeft mijn voorkeur om de bestaande mogelijkheden te versterken
in plaats van een nieuw programma in te richten. De PO-Raad is het daarmee eens en
heeft aangegeven wel bereid te zijn om de huidige inzet op (loopbaan)coaching te intensiveren.
De PO-Raad gaat hierover in gesprek met de besturen.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie naar de hoofdlijnen van de evaluatie over
het LOF en of er al duidelijkheid is of de middelen voldoende zijn. Het LOF heeft
een aantal kenmerken waardoor het aansprekend is: het zet de leraar als professional
in een leidende positie en creëert zo professionele ruimte. Daarnaast ondersteunt
het LOF de professionalisering van leraren in de dagelijkse werkomgeving. Uit de evaluatie
over het LOF blijkt echter dat de regeling LOF een aantal forse nadelen kent, waardoor
de besteding van deze middelen op dit moment niet efficiënt is en ook slechts beperkt
effectief (bron: Rapport «Lof doet de leraar goed» (SEO, 2019) en Kamerbrief 27923–387,
d.d. 16 december 2019):
– LOF-projecten werken niet of nauwelijks blijvend door in de brede onderwijspraktijk:
inhoudelijke effecten blijven beperkt tot één klas, team of school en ook de duurzaamheid
hiervan is niet geborgd. Dit komt vaak doordat leraren teveel in isolement en zonder
steun van schoolleiding en bestuur met hun project aan de slag gaan;
– De huidige regeling kent relatief hoge uitvoeringskosten door intensief proces van
projectbeoordeling en -begeleiding;
– De bekendheid met de regeling is ondanks jarenlange inspanningen beperkt, waardoor
bereik en impact relatief klein blijven.
– Om bovenstaande redenen ben ik op zoek naar een manier om de sterke, aansprekende
punten te behouden, maar de daaraan gekoppelde nadelen te ondervangen. Het streven
hierbij is om te komen tot een structurele aanpak waarmee professionals worden ondersteund.
Ik ben bezig de LOF- en het SIOF31-regelingen om te zetten naar één nieuwe regeling voor het stimuleren en aanjagen
van schoolontwikkeling in het funderend onderwijs. Het streven is om hierbij het doel
en de helpende elementen van LOF overeind houden, zoals bijvoorbeeld dat leraren budget
kunnen aanvragen. In de kabinetsreactie op het rapport van McKinsey heb ik uw Kamer
geïnformeerd over het voornemen tot een dergelijke structurele aanpak te komen.
De leden vragen daarnaast wat de mogelijkheden zijn om de noodopvang weer snel op
te schalen indien dit in de nabije toekomst weer nodig mocht blijken in verband met
oplopende aantal besmettingen in het land en mogelijkheden dat steeds meer scholen
hierdoor problemen krijgen om open te blijven. Voor kinderen van ouders met een cruciaal
beroep en kinderen in een kwetsbare situatie was het in het voorjaar noodzakelijk
om noodopvang mogelijk te maken. Ook in schooljaar 2020/21 kan dit weer aan de orde
zijn, maar alleen in gevallen dat andere maatregelen niet voldoende effectief waren
om de sluiting van een school of kinderopvanglocatie te voorkomen. Hiervoor voer ik
overleg met de VNG en de Ministers van VWS en SZW. Maatwerk in de regio zal nodig
zijn, waarbij de uitgangspunten gelden dat de opvang zoveel mogelijk wordt georganiseerd
in de normale context van het kind, zoals de eigen schoollocatie, en de gemeente regie
voert.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie welke lering er getrokken kan worden om
te voorkomen dat er weer veel kinderen buiten beeld raken bij een nieuwe lockdown
en of de kinderen uit de eerste fase van de lockdown gevold worden. In het voorjaar
heb ik ervaren dat intensieve samenwerking tussen (lokale) partijen een voorwaarde
is om te zorgen dat kinderen niet buiten beeld raken bij een (toekomstige) lockdown.
Voor de zomer is naar aanleiding van de cijfers over het aantal kinderen in het primair
onderwijs dat buiten beeld bleef, hierop extra inzet gepleegd. Zo werkten scholen
samen met leerplicht, jeugd- en gezinscoaches, jeugdhulp en wijkteams om alle leerlingen
in beeld te krijgen en ze naar school te laten komen. Hiernaast werkten de partners
van het programma Zorg voor de Jeugd, de Ministeries van VWS, OCW en J&V, gemeenten,
beroepsverenigingen, cliënt- en ouderorganisaties en branches gespecialiseerde jeugdhulp,
intensief samen. Deze partijen hebben nog steeds regulier contact en zorgen voor een
reguliere terugkoppeling aan OCW. Er hebben mij, sinds de scholen weer open zijn gegaan,
geen signalen bereikt dat er door corona nog kinderen buiten beeld zijn.
Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie of deze groep kinderen een achterstand
hebben opgelopen en hoe deze wordt weggewerkt en of er in het algemeen goed zicht
is op de door kinderen opgelopen achterstanden.
Scholen kunnen op individueel niveau beoordelen welke kinderen achterstanden hebben
opgelopen. Voor het inhalen van leerachterstanden in de voorschoolse educatie (ve),
po, vo en mbo zijn eenmalig extra middelen gereserveerd. De aanbieders van ve, scholen
en instellingen kunnen met de subsidieregeling «inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
onderwijs» in de periode van de zomervakantie van 2020 tot en met de zomervakantie
van 2021 kinderen en leerlingen ondersteunen bij het inhalen van leerachterstanden
door extra facultatieve programma’s en ondersteuning te bieden naast de reguliere
onderwijstijd. Scholen hebben het beste zicht op de opgelopen achterstanden, door
de prestaties van hun leerlingen systematisch te volgen en die vergelijken met de
prestaties van vergelijkbare groepen en klassen uit voorgaande jaren. De prestaties
op leerlingvolgsysteemtoetsen zijn hiervoor bij uitstek geschikt.
Landelijk gezien verkrijgen we inzicht in de opgelopen achterstanden, door daar gericht
onderzoek naar te laten doen. Via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO)
zijn drie onderzoeken uitgezet die o.a. in beeld gaan brengen wat voor programma’s
scholen/ instellingen aanbieden met deze subsidie, hoe groot eventuele leerachterstanden
zijn die leerlingen binnen ve, po, vo en mbo hebben opgelopen als gevolg van Corona,
en welk effect de programma’s hierop hebben gehad. De onderzoekers zijn per 1 oktober
2020 gestart en leveren voor het einde van 2021 hun eerste inzichten op. Een jaar
later volgen de eindconclusies.
Ook voert het NRO het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs uit, waarbij po-scholen
jaarlijks een rapport ontvangen over hoe hun leerlingen het op school en in het vervolg
onderwijs doen ten opzichte van andere vergelijkbare scholen. Dit jaar wordt in maart
een extra terugkoppeling gegeven aan basisscholen over de gevolgen van corona voor
de leergroei van hun leerlingen. Na instemming van de po-school, krijgen de NCO onderzoekers
ook toegang tot de gegevens uit het leerlingvolgsysteem van de school. De onderzoekers
kunnen vervolgens de toetsresultaten voor corona vergelijken met de resultaten van
erna.
Daarnaast hebben onderzoekers van het ROA, verbonden aan de Universiteit van Maastricht,
een NWO-subsidie ontvangen voor onderzoek naar de gevolgen en kansen van corona voor
basisscholen en hun leerlingen. Bij dit project wordt samengewerkt met scholen, de
gemeente Amsterdam, en de inspectie. Een van de beoogde uitkomsten is het geven van
informatie over effecten van de lockdown op leerlingen, zowel op schoolniveau, als
op regionaal en nationaal niveau32.
Reactie op de vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen naar de voortgang rondom passend onderwijsaanbod
specifiek voor hoogbegaafde kinderen en hoe de effecten van de coronacrisis worden
meegenomen in de uitvoering van voornoemde motie. Ook roepen zij de regering op om
de Kamer periodiek hierover te informeren. De motie bestaat wat mij betreft uit twee
delen. Namelijk enerzijds het samen met betrokkenen werken aan een passend onderwijsaanbod
en anderzijds het informeren van de Kamer hierover.
Aan het eerste deel van de motie heb ik voldaan door middel van de subsidieregeling
Begaafde leerlingen in primair en voortgezet onderwijs. Ik krijg veel signalen uit het veld dat samenwerkingsverbanden aan de slag zijn
met een aanbod voor (hoog)begaafde kinderen. Dit doen samenwerkingsverbanden aan de
hand van de plannen die zij hebben moeten indienen om in aanmerking te komen voor
de subsidie. De plannen zijn getoetst door een commissie op onder andere samenwerking
en draagvlak van betrokkenen. Echter heeft de sluiting van scholen vanwege COVID-19
er wel voor gezorgd dat samenwerkingsverbanden en scholen minder ver zijn in de uitvoering
van hun plannen. COVID-19 heeft er ook voor gezorgd dat er is besloten om de vragenlijst
van het monitoringsonderzoek aan samenwerkingsverbanden later en langer open te zetten
dan eerder was gepland. Dit heeft tot gevolg gehad dat het mij niet is gelukt u voor
de zomer te informeren, zoals de motie verzoekt. Ik zal u voor het kerstreces de rapportage
van de nulmeting van het monitoringsonderzoek toesturen. Dit zal ik jaarlijks doen
zolang het monitoringsonderzoek loopt. In de nulmeting is geen rekening gehouden met
COVID-19. Ik zal de onderzoekers echter vragen hoe zij de gevolgen van COVID-19 meenemen
in hun vervolgonderzoek.
Voorts vragen de leden welke oplossingen er geboden worden aan leerlingen die dit
jaar gebruik maken van ter beschikking gestelde internetaansluitingen als zij die
nog nodig hebben na het einde van dit schooljaar. In het voorjaar zijn door diverse
telecomaanbieders kosteloos ruim 1000 tijdelijke internetverbindingen gerealiseerd
voor leerlingen die daar thuis niet over beschikten. Het uitgangspunt is op dit moment
dat het onderwijs zoveel mogelijk op school plaatsvindt. Scholen hebben sinds dit
voorjaar substantiële stappen gezet om hun digitale onderwijs (verder) vorm te geven.
Zij hebben – indien nodig – de randvoorwaarden hiervoor in samenwerking met onder
meer de gemeente verder op orde gebracht. Ook als het gaat om internetverbindingen
bij afstandsonderwijs houden scholen daarbij zo goed mogelijk rekening met de lokale
situatie en de behoeften en mogelijkheden van hun leerlingenpopulatie. Ik hou hierbij
vinger aan de pols. Via de behoeftenpeiling van Kennisnet (Externe link:www.lesopafstand.nl) kunnen scholen aangeven welke knelpunten zij ervaren, waaronder ten aanzien van
devices en internet, waarin zij zelf niet kunnen faciliteren. De signalen zal ik benutten
om de beschikbare ondersteuning verder aan te scherpen. Maatwerk is daarbij steeds
het uitgangspunt.
De leden van de D66-fractie vragen verder hoe vaak de inspectie extra onaangekondigd
onderzoek heeft gedaan tot het begin van de coronacrisis in vergelijking met dezelfde
periode het jaar ervoor en of bekend is wat de effecten hiervan waren. De inspectie
zal over de onaangekondigde onderzoeken (vo) rapporteren in het jaarverslag 2020,
dat de Kamer in het voorjaar van 2021 ontvangt. Eventuele effecten zijn dan nog niet
bekend. In het jaar daarop, in het jaarverslag over 2021, zal de inspectie wederom
aandacht besteden aan de onaangekondigde bezoeken en wordt indien mogelijk ingegaan
op eventuele effecten.
Daarnaast zien de leden graag een update over het direct bekostigen van scholen in
het basis- en voortgezet onderwijs. Ze vragen daarbij welke voordelen naar voren kwamen
uit het onderzoek inzake direct bekostiging. Een voordeel van het direct bekostigen
van scholen is dat scholen zeggenschap hebben over waar het geld naar toe gaat en
hoe het wordt besteed. Daarom is bijvoorbeeld bij de werkdrukmiddelen in het primair
onderwijs en bij een deel van de Prestatiebox-middelen afgesproken dat over de inzet
van deze middelen instemming moet plaatsvinden met de medezeggenschapsraad. Naast
het verbeteren van instemming vooraf, werk ik ook aan een betere verantwoording over
de besteding.
Het direct bekostigen van scholen heeft tegenover dit voordeel meerdere nadelen. Iedere
school zal een zelfstandige organisatie moeten worden. Dit leidt tot meer administratieve
lasten en overhead, waardoor er minder geld overblijft voor handen in de klas. Iedere
school moet ook een eigen reserve opbouwen, waardoor naar verwachting het totaal saldo
van reserves in het primair en voortgezet onderwijs nog verder zal toenemen. In het
huidige systeem wordt de bekostiging op schoolniveau beschikt en op bestuursniveau
uitbetaald. Dit biedt flexibiliteit, omdat besturen kunnen schuiven met bekostiging
tussen scholen als de lokale situatie daarom vraagt. Daarnaast kunnen meerdere scholen
onder één bestuur efficiencywinst bereiken, wat juist tot minder overhead leidt. Zij
hebben ook meer mogelijkheden om deskundigheid en professionaliteit op te bouwen.
Ik concludeer dat de voordelen van de huidige systematiek zwaarder wegen dan de voordelen
van het direct bekostigen van scholen.
Reactie op de vragen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de beleidsinventarisatie en de beleidsreactie
op het onderzoek van de inspectie naar residentieel onderwijs naar de Kamer wordt
verstuurd en of dit mogelijk is voor het notaoverleg over passend onderwijs op 16 november
2020. De motie waar de leden naar verwijzen is aangehouden tot het algemeen overleg
passend onderwijs van 26 juni 2019. In dit algemeen overleg heb ik voorgesteld deze
motie te verwerken in een bredere inventarisatie van het gehele residentiële onderwijs.
Dit betreft naast het onderwijs bij de gesloten jeugdzorg, ook het onderwijs bij de
open jeugdzorg en de justitiële jeugdinrichtingen. Hierin zou ik ook een beleidsreactie
op het onderzoek over residentieel onderwijs van de inspectie geven. Sinds deze aankondiging
is hier hard aan gewerkt. Uw kamer ontvangt hierover meer informatie voor het einde
van het kalenderjaar.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij naar de wijzigingen in de beleidsregel
over de andere dag- en weekindeling in verband met het lerarentekort. Zij vragen mij
of de toelichting van de beleidsregel ook is aangepast. In de beleidsregel is expliciet
aangegeven dat het een noodmaatregel betreft. Hierbij is een toelichting gegeven dat
dit is gebeurd naar aanleiding van de motie van het lid Westerveld c.s., dit is te
lezen in bericht 36801 in de Staatscourant. Vervolgens vragen de leden mij of de tijd
die onbevoegden lesgeven formeel als onderwijstijd geregend wordt of niet. Dit is
correct: deze beleidsregel biedt de ruimte om, onder voorwaarden maximaal 22 uur per
maand binnen de onderwijstijd het onderwijs te laten verzorgen door een andere professional.
Een onderzoeksbureau monitort nauwgezet hoeveel en op welke wijze scholen gebruik
maken van deze ruimte en welke impact dit heeft op de onderwijskwaliteit, kansengelijkheid,
continuïteit van het onderwijs, organisatie van het onderwijs, de personeelstekorten
en de werkdruk. Zowel bij het opstellen van de beleidsregel als over de opzet van
het onderzoek heb overleg gevoerd met de inspectie en de inspectie wordt ook nauw
betrokken bij de (tussentijdse) uitkomsten. In december zal ik uw kamer middels de
brief over de onderwijsarbeidsmarkt nader informeren over de huidige stand van zaken
van de regeling.
De leden van de GroenLinks-fractie informeren verder naar de uitvoering van de motie
over herkansingen bij het staatsexamen. Zij constateren dat de Minister heeft aangegeven
dat het CvTE tot en met december 2020 nodig heeft om de extra herkansingen die worden
geboden aan kandidaten die opgaan voor een diploma te organiseren en af te nemen.
De leden vragen of dit nog steeds de inschatting is. Tevens informeren zij naar hoeveel
herkansingen er in 2020 nog moeten worden afgenomen. De leden vragen of het klopt
dat het CvTE heeft aangegeven dat er inmiddels voldoende examinatoren zijn om de herkansingen
af te nemen. Voorts vragen de leden of er een wettelijke beperking is die belemmert
dat de examens afgenomen kunnen worden en zo ja, welke belemmering dit is. Het CvTE
heeft aangegeven dat het inmiddels vaststaat dat de maanden september tot en met december
nodig zullen zijn om alle resterende examens af te kunnen nemen inclusief de extra
herkansingen voor staatsexamenkandidaten die in 2020 opgaan voor een diploma. In de
huidige planning wordt in de derde week van december de laatste herkansing afgerond.
Het precieze aantal af te nemen (extra) herkansingen in deze maanden is niet op voorhand
vast te stellen. Dat komt omdat er dit jaar drie herkansingsrondes (met in totaal
de mogelijkheid om vier herkansingen af te leggen) zijn en staatsexamenkandidaten
niet gelijk opgaan in het afleggen van herkansingen. Dit wordt individueel bepaald.
Het is pas duidelijk of er nog een extra herkansing plaats moet vinden, zodra een
staatsexamenkandidaat de uitslag krijgt van een voorgaande herkansing. Op de eerste
herkansingsronde hebben alle staatsexamenkandidaten recht die opgaan voor een diploma
en middels een herkansing het diploma kunnen behalen. Hierin mogen zij voor maximaal
twee vakken (en maximaal twee onderdelen per vak) opgaan; dit kan optellen tot vier
afnames per persoon. Er zijn kandidaten die pas nu van deze mogelijkheid gebruik kunnen
maken, omdat zij eerder niet in staat waren om deel te nemen. Volgend op deze herkansingen
zijn er nog twee extra herkansingsmogelijkheden waar een kandidaat gebruik van kan
maken als hij/zij gezakt is en nog kans heeft van slagen. Die kunnen pas ingepland
worden als duidelijk is dat een kandidaat nog een herkansing gaat afleggen en in welk
vak. Dit heeft als gevolg dat kandidaten op verschillende momenten deelnemen aan de
verschillende herkansingsrondes; de ene kandidaat neemt in november al deel aan een
extra herkansing terwijl de andere kandidaat op datzelfde moment deelneemt aan zijn
eerste herkansingsronde omdat hij is doorgeschoven naar een later moment vanwege bijvoorbeeld
ziekte. Het aantal benodigde examinatoren is gekoppeld aan het aantal af te nemen
herkansingen. Navraag bij het CvTE wijst uit dat er voldoende examinatoren zijn om
de inmiddels bekende en ingeplande herkansingen af te nemen. Op basis van het verloop
van de afnames van de herkansingen tot nu toe verwacht het CvTE dat zij de planning
voor de nog resterende en nog in te plannen herkansingen ook rond zullen krijgen.
In het Staatsexamenbesluit VO is bepaald dat de herkansingsregeling voor staatsexamenkandidaten
die opgaan voor een diploma zich normaliter beperkt tot de mogelijkheid om één college-examen
en één centraal examen te herkansen. In 2020 is de herkansingsregeling verruimt. Om
de extra herkansingen in 2020 voor deze groep staatsexamenkandidaten mogelijk te maken,
is met een wijzigingsbesluit geregeld dat er extra herkansingen konden worden afgenomen
door het CvTE. Tevens is geregeld dat de afname van deze herkansingen na de start
van het nieuwe schooljaar, maar nog binnen het huidige kalenderjaar, kon plaatsvinden.
Daarmee zijn de wettelijke kaders tijdelijk verruimd.
De voornoemde leden hebben ook vragen over de verlenging van de kwalificatieplicht
in het voortgezet speciaal onderwijs. Zij ontvangen signalen dat het zeer willekeurig
is of samenwerkingsverbanden onderwijs toekennen aan 18-plussers en vragen zich af
hoe dit kan aangezien de wet stelt dat een leerling tot het 20e levensjaar naar het speciaal onderwijs kan. Zij vragen of ik de samenwerkingsverbanden
en scholen hierop wil wijzen.
Naar aanleiding van signalen dat samenwerkingsverbanden nog steeds de regel hanteren
dat de toelaatbaarheidsverklaringen op een vaste leeftijd aflopen en zich daarbij
niet baseren op het ontwikkelingsperspectief van de individuele leerling, heb ik de
brief van 30 januari 2020 wederom onder de aandacht gebracht van de sectorraden, de
vertegenwoordiging van de samenwerkingsverbanden vo en het steunpunt passend onderwijs.
Ik heb hen gevraagd hier op de websites aandacht voor te hebben. Daarnaast zal ik
ook in de verschillende nieuwsbrieven van mijn ministerie de brief met een toelichting
opnemen met de oproep om zich hier aan te houden. Het kijken naar het rechtmatig toekennen
of afwijzen van toelaatbaarheidsverklaringen is onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek
dat de inspectie bij samenwerkingsverbanden uitvoert. Dit doet de inspectie door tijdens
de onderzoeken toelaatbaarheidsverklaringen op te vragen en te beoordelen of ze aan
de wettelijke voorwaarden voldoen. Inspecteurs vragen dan ook bij samenwerkingsverbanden
na waarom bepaalde toelaatbaarheidsverklaringen niet zijn toegekend. De inspectie
heeft tot nu toe niet hoeven handhaven of om herstel hoeven vragen omdat toelaatbaarheidsverklaringen
op leeftijd worden afgehouden. De afwijzingen voor toelaatbaarheidsverklaringen matchen
met de beleidscriteria die het samenwerkingsverband opstelt (en dus de schoolbesturen).
Deze zijn niet zuiver op leeftijd gebaseerd.
Ten slotte vragen deze leden naar hoe de inspectie controleert of bij een ontheffing
alleen naar het ontwikkelingsperspectief wordt gekeken en of ook wordt gekeken of
financiële redenen meespelen. Een ontheffing van de bepaling dat een leerling het
vso moet verlaten na het bereiken van de 20-jarige leeftijd moet worden ingediend
bij de inspectie met een motivering waarom een voortgezet verblijf op de school de
kansen op de arbeidsmarkt dan wel het behalen van een diploma vergroot. Indien de
inspecteur na ontvangst van het verzoek het nodig acht, kan hij een rapport opvragen
van de commissie voor de begeleiding (voor scholen) dan wel aan de commissie van onderzoek
(bij instellingen). De commissie kan de betrokken leerling hiertoe aan een onderzoek
onderwerpen. Er wordt dus inhoudelijk en zorgvuldig naar het verzoek om ontheffing
gekeken. Financiële redenen zijn niet aan de orde.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen verder naar hoe er voldaan wordt aan het
erkennen van de Samen naar School-klassen als onderwijsprogramma en hoe geregeld wordt
dat ouders die hun kind naar een Samen naar School-klas sturen niet langer een ontheffing
van de leerplicht en een toelaatbaarheidsverklaring moeten aanvragen. Tot slot vragen
de voornoemde leden welke afspraken zijn gemaakt met samenwerkingsverbanden over de
bekostiging van de Samen naar School-klassen.
Ik heb de indruk dat de Samen naar School-klassen voorzien in een behoefte. En zeker
ook in het licht van de roep om meer inclusiever onderwijs is dit een goed initiatief
dat ik graag wil ondersteunen. Een formele erkenning van de Samen naar Schoolklassen
is niet mogelijk, dat is ook niet het geval bij bijvoorbeeld plusklassen voor hoogbegaafden,
integratieklassen en andere onderwijsarrangementen. De samenwerkingsverbanden kunnen
de Samen naar School-klassen wel opnemen in het ondersteuningsplan, dat is ook een
vorm van erkenning. Hiervoor is geen wetswijziging nodig. Zoals ik in de brief heb
aangegeven is het uitgangspunt dat de leerlingen worden ingeschreven op de reguliere
basisschool, de school ontvangt daarvoor de basisbekostiging, de middelen voor de
extra ondersteuning komen vanuit het samenwerkingsverband en de middelen voor de benodigde
zorg vanuit gemeente of zorgverzekeraar. Ouders hoeven dus niet langer een ontheffing
van de leerplicht aan te vragen, omdat de leerling wordt ingeschreven op de reguliere
basisschool. Het netwerk Leidinggevenden Passend Onderwijs heeft een notitie opgesteld
(ook over de bekostiging) voor de samenwerkingsverbanden. Deze notitie zal in overleg
met de bij dit onderwerp betrokken partijen worden uitgewerkt tot een handreiking.
Reactie op de vragen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre andere actoren worden meegenomen in
het onderzoek of er in samenwerkingsverbanden behoefte bestaat aan nieuwe voorzieningen
naast de huidige voorzieningen, waarin niet door het inrichten van een nevenvestiging
kan worden voorzien. En of het klopt dat als er geen behoefte aan nieuwe scholen voor
(voortgezet) speciaal onderwijs uit dit onderzoek naar voren komt er dan ook geen
wetsvoorstel aan de Kamer wordt voorgelegd. Daarnaast vragen de leden naar de wachtlijsten
voor het speciaal onderwijs.
De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod aan voorzieningen,
daarom richt het onderzoek zich op de samenwerkingsverbanden. Andere actoren worden
in het onderzoek niet bevraagd. Mocht uit het onderzoek naar de behoefte aan nieuwe
voorzieningen blijken dat er geen behoefte is aan nieuwe voorzieningen, dan wordt
er ook geen wetsvoorstel aan u voorgelegd. Een van de uitgangpunten bij het tot stand
komen van wetgeving is immers het beantwoorden van de vraag naar nut en noodzaak,
om zo onnodige wetgeving te voorkomen. Ik heb geen zicht op de omvang van de wachtlijsten,
van Lecso begreep ik dat de situatie niet zorgelijker is dan vorig jaar. Ik hou de
vinger aan de pols.
De leden van de SP-fractie vinden het zeer onwenselijk dat het mogelijk is dat een
kwartiermaker voor een onderzoek naar de Onderwijscoöperatie, die al langer niet functioneerde,
zoveel geld kan en mag verdienen. In lijn met het kabinetsbeleid over topinkomens
in de (semi)publieke sector, sta ik voor een evenwichtig beloningsbeleid bij instellingen
in de OCW-sectoren. De Wet normering topinkomens (WNT) maximeert de bezoldiging van
topfunctionarissen en zorgt voor transparantie over topinkomens in de (semi)publieke
sector. Ik hecht daaraan en ben zeer gemotiveerd uitvoering te geven aan de WNT. Uit
de jaarlijkse WNT-rapportage van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
blijkt dat het aantal incidenten in de onderwijssectoren beperkt is. Ik stel vast
dat de nalevingsbereidheid hoog is. Voor incidentele opdrachten biedt de WNT het ruimere
bezoldigingsmaximum voor interim--topfunctionarissen (gedurende twaalf maanden). Zoals
aangegeven in mijn brief van 10 juli 2020 is men bij de door de SP-fractie aangehaalde
casus binnen het toepasselijke maximum gebleven. Bij het inzetten van een interim--topfunctionaris
is het aan de WNT-instelling om binnen het wettelijk kader tot verantwoorde bezoldigingsafspraken
te komen.
De leden van de SP-fractie vragen mij verder naar de erkenning van de Samen naar School-klassen
en of ouders nog steeds een leerplichtontheffing moeten aanvragen voor hun kind. Ook
vragen zij of ik de Kamer op de hoogte kan houden van de gesprekken met het voortgezet
onderwijs. Het aantal Samen naar Schoolklassen groeit en de ervaringen van ouders
zijn positief. Ik zal u op de hoogte houden van de gesprekken over Samen naar Schoolklassen
in het voortgezet onderwijs. Zie verder het antwoord op de voornoemde vragen van de
leden van de fractie van GroenLinks.
Daarnaast vragen voornoemde leden wat het voor schoolbesturen zo lastig maakt om informatie
over het personeel dat niet in loondienst (hierna: PNIL) is aan te leveren en waarom
schoolbesturen geen goed overzicht hebben van het PNIL. Ook vragen zij me of ik de
mening deel dat het een slechte zaak is dat schoolbesturen hier slecht zicht op hebben.
Scholen weten welk personeel er rondloopt op de school, maar de huidige administratie
is veelal nog niet ingericht op de levering van gegevens van het PNIL. Dat komt doordat
de school dan zelf niet de werkgever is, waardoor reguliere administratieve processen
rond personeelsadministratie, salarisbetaling etc. niet kunnen worden gevolgd. Bij
het PNIL geldt dat administratiekantoren de gevraagde personeelsgegevens leveren namens
scholen. Zij beschikken over deze gegevens vanwege de salarisbetalingen. De vraag
naar informatie over deze categorie personeel is nieuw voor scholen; met de pilot
wordt nu verder uitgewerkt hoe die eenduidig kan worden opgevraagd. Een rol speelt
daarbij dat het PNIL divers is. Het kan gaan om uitzendkrachten, maar ook om zzp’ers
of om andere inleenconstructies.
De leden van de SP-factie stellen mij enkele vragen over het in kaart brengen van
de problematiek van het lerarentekort. De leden vragen mij hoe groot het lerarentekort
was bij het aantreden van dit kabinet en hoe hoog het actuele tekort is. Bij het aantreden
van dit kabinet werd de arbeidsmarkt weergegeven op basis van ramingen en vacatures.
Beiden geven inzicht in trends, maar niet in de actuele tekorten. Mede op verzoek
van uw Kamer werk ik er aan om het actuele tekort nu wel in beeld te krijgen, maar
dit is complex. We weten op basis van de ramingen wel dat het tekort in de afgelopen
jaren gegroeid is, maar dat met de extra maatregelen van het kabinet en door de inzet
van het onderwijsveld deze groei gelukkig minder hard gaat dan aan het begin van de
kabinetsperiode werd geraamd.
Vervolgens vragen de leden of ik van mening ben dat ik de motie van lid Kwint c.s.
voldoende heb uitgevoerd. Zoals ik al eerder aan uw Kamer heb laten weten ben ik van
mening dat ik dit doe en dat ik rekening houd met de belastbaarheid van scholen en
schoolbesturen. Ik heb al eerder aan uw Kamer aangegeven verschillende methodes te
onderzoeken om het tekort in beeld te krijgen en over de uitkomsten zal ik uw Kamer
in december informeren.
De leden van de SP-fractie vragen mij ook waarom ik niet bereid ben om het registeren
van de tekorten te verplichten. Zoals de leden zelf al schrijven, ben ik hiertoe nu
niet bereid vanwege de hoge administratieve lasten voor scholen. Ik vind het belangrijk
dat we eerst zeker weten dat dit enige methode is om het actuele tekort in beeld te
brengen. Daarom voer ik op dit moment samen met de schoolbesturen en gemeenten een
pilot uit in Den Haag, Rotterdam, Almere en Utrecht. Alle scholen in deze steden zijn
gevraagd om aan te geven hoe groot het tekort was op 1 februari 2020. Dit wordt dit
schooljaar op 1 oktober en 1 februari nogmaals gedaan. Hiermee krijgen we inzicht
in zowel de openstaande vacatures, in de meer verborgen tekorten als ook in de administratieve
lasten. Op basis van de uitkomsten van deze pilot en de ervaringen van de scholen
met het invullen van deze vragenlijst, zal er dit voorjaar een besluit worden genomen
over eventuele uitbreiding naar de rest van het land en andere sectoren.
De leden vragen mij verder waar mijn prioriteit ligt, uiteraard ligt deze bij het
terugdringen van het lerarentekort en het vinden van gerichte oplossingen. We zijn
het er over eens dat het belangrijk is om het lerarentekort goed in beeld te hebben
en ik werk hier dan ook aan, rekening houdend met de uitdagende omstandigheden die
scholen hebben door de tekorten.
De leden van de SP-fractie vragen mij daarnaast hoeveel gemeenten en aanbieders het
niet gelukt is om per 1 augustus 2020 de urenuitbreiding voorschoolse educatie in
te voeren. En op welke termijn gaat ze dit wel lukken en hoe wordt daar op toegezien.
Ongeveer een derde van de gemeenten en de aanbieders had de urenuitbreiding al voor
1 augustus gerealiseerd en een derde van de gemeenten en een vijfde van de aanbieders
zou de urenuitbreiding op tijd, dus voor 1 augustus, invoeren. Circa op 1 de 10 gemeenten
zou 1 augustus niet gaan halen, voor de aanbieders gold dat voor circa 1 op de 15 aanbieders. De meesten
van hen koersen op invoering op 1 januari 2021. Van een vijfde van de gemeenten en
een derde van de aanbieders was door non-respons niet bekend of ze 1 augustus 2020
zouden gaan halen.
Verder vragen voornoemde leden of ik al meer duidelijkheid kan geven over de voortzetting
van de subsidieregeling voor onderwijsassistenten (SOOL33). De regeling was in principe tijdelijk, maar ik zal u begin volgend jaar laten weten
of er nog mogelijkheden worden gezien tot herprioritering.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie wat mijn reactie is op de resultaten
van het rapport «Leraren over het bevoegdhedenstelsel» en of dit rapport meegenomen
wordt door de Commissie Onderwijsbevoegdheden in de uitwerking van hun rapportages.
De commissie onderwijsbevoegdheden heeft de afgelopen periode vele (digitale) overleggen
gevoerd met leraren en vertegenwoordigers van leraren en zal dit in het nog resterende
deel van haar werkzaamheden voortzetten. De commissie geeft aan dat zij de inbreng
uit al deze overleggen mee neemt bij het komen tot een advies. Het rapport en de onderliggende
enquête helpen daar ook bij. Over deze specifieke enquête en de uitkomsten heeft de
commissie met de AOb, PVVVO/FVOV en CNV – de bonden die deze enquête hebben uitgevoerd –
inmiddels meerdere gesprekken gevoerd.
Reactie op de vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat de motie van de leden Van den Hul en Westerveld
over maatwerk voor kinderen met achterstanden34 niet vraagt om het bieden van maatwerk aan kinderen in het primair en voortgezet
onderwijs met door de coronacrisis opgelopen achterstand, maar om «te onderzoeken
wat nodig is in het primair en voortgezet onderwijs om kinderen met achterstanden
maatwerk te bieden». Zij vragen me of ik alsnog wil onderzoeken hoe groot de achterstanden
precies zijn en wat er voor nodig is om deze op te lossen. Er is brede overeenstemming
over het feit dat sommige leerlingen door de sluiting van de scholen in de eerste
fase van de coronacrisis te maken hebben gekregen met leerachterstanden. Dit kabinet
heeft door het vrijmaken van € 244 miljoen voor inhaal- en ondersteuningsprogramma’s
scholen de mogelijkheid geboden om zich snel te kunnen inzetten voor het inlopen van
deze achterstanden. De subsidieregeling stelt scholen in staat maatwerk te leveren
voor hun specifieke leerlingpopulatie. Zij hebben immers het beste inzicht in hoe
zo effectief mogelijk leerachterstanden kunnen worden ingelopen. Ik heb het NRO gevraagd
om onderzoek te laten uitvoeren naar de aard van de achterstanden en effectiviteit
van de door scholen ingezette interventies. Om alle ingediende aanvragen te kunne
honoreren heeft dit kabinet recent nog eens € 38 miljoen extra vrijgemaakt. Dit om
zo alle aanvragen in de tweede ronde van het bovengenoemde subsidieprogramma alsnog
te kunnen honoreren.
Zoals uw motie uitdrukte was, is en blijft is na de heropening van de scholen extra
inzet nodig om de kansengelijkheid voor alle kinderen te borgen en zijn scholen en gemeenten daarbij aan zet. Scholen worden met
de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s financieel in de gelegenheid
gesteld om die extra inzet te bieden. Ik wil wel benadrukken dat de regeling inhaal-
en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 niet louter als kansengelijkheids-/
onderwijsachterstandenmaatregel was bedoeld maar is gericht op alle scholen waar leerlingen leerachterstanden hebben opgelopen wegens de COVID-19-maatregelen,
waaronder de scholensluiting. Ook op scholen met relatief weinig achterstandsleerlingen
hebben leerlingen leerachterstanden opgelopen, en ook die scholen kunnen financiële
ondersteuning ontvangen. Scholen met meer achterstandsleerlingen (in PO scholen met
een «positieve achterstandsscore», in VO scholen met leerplusarrangement) konden wel
voor twee keer zoveel leerlingen subsidie aanvragen, namelijk voor maximaal 20% van
hun leerlingen terwijl andere scholen maximaal 10% van hun leerlingen subsidie konden
aanvragen. Bovendien zouden scholen met meer achterstandsleerlingen als er geloot
had moeten worden (wat niet meer nodig is door de aanvullende investering van € 38
mln.) voorrang hebben gehad bij loting, zodat zij nagenoeg gegarandeerd de aangevraagde
subsidie zouden ontvangen.
De leden van de PvdA-fractie vragen mij verder wanneer ik verwacht de noodmaatregel
van de andere dag- en weekindeling in de G5 (G4 en Almere) in verband met het lerarentekort
op te heffen. De leden van de PvdA-fractie vragen mij ook of ik rekening houd met
het feit dat het van groot belang is dat deze 22 uur niet als lestijd te boek staat
en of ik in zie dat juist bijhouden van deze tijd van groot belang is om te voorkomen
dat de kansenongelijkheid verder toeneemt. Zoals in de regeling duidelijk is gemaakt,
wordt deze mogelijkheid nu voor vier schooljaren geboden. De omvang van de tekorten
in de G5 is van dusdanige aard dat deze steden noodplannen hebben gemaakt om de continuïteit,
kwaliteit en kansengelijkheid van het onderwijs aan hun leerlingen te borgen. Naar
aanleiding van deze plannen heb ik extra maatregelen genomen specifiek voor het primair
onderwijs in deze steden, waaronder deze noodmaatregel. Met de wijziging van de regeling
naar aanleiding van de motie Westerveld c.s. heb ik nogmaals benadrukt dat het een
noodmaatregel is. Door deze ruimte in onderwijstijd te bieden aan de scholen waar
de nood het hoogst is, waarborgen we de continuïteit, kwaliteit en kansengelijkheid
van het onderwijs. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen van de leden van GroenLinks-fractie
over deze regeling heb aangegeven, wordt de uitvoering van de maatregel en de impact
van de maatregel op de onderwijskwaliteit, kansengelijkheid, continuïteit van het
onderwijs, organisatie van het onderwijs, de personeelstekorten en de werkdruk nauwgezet
gemonitord door een onderzoeksbureau. In december zal ik uw kamer middels de brief
over de onderwijsarbeidsmarkt nader informeren over de huidige stand van zaken van
de regeling.
Voorts vragen de leden van voornoemde fractie naar de signalen dat sommige scholen
voor voortgezet speciaal onderwijs op hun website verklaren geen onderwijs aan te
bieden aan studenten ouder dan 18 jaar. Zij vragen daarbij welke concrete stappen
ik ga ondernemen om deze onwettelijke praktijken uit te bannen en hoe ik de inspectie
ga instrueren hierop toe te zien. Zoals ik ook in antwoord op de vraag van de leden
van de fractie van GroenLinks heb aangegeven ga ik hier opnieuw aandacht voor vragen.
Ik zal daarnaast met de Sectorraad samenwerkingsverbanden vo contact opnemen en bespreken
welke stappen wij nog meer kunnen zetten. Ook in het regulier overleg met de inspectie
zal ik dit punt opnieuw agenderen.
De leden van de PvdA-fractie vragen naar het stopzetten van de subsidieregeling herintreders.
Naar mijn mening heeft de subsidieregeling een rol gespeeld in het aanjagen en onder
de aandacht brengen de doelgroep herintreders in de aanpak van het lerarentekort,
maar momenteel beperktere toegevoegde waarde heeft. Dat is reden om de regeling nu
niet te verlengen. Tussen oktober 2017 en juni 2020 hebben besturen voor 274 herintreders
subsidie ontvangen. De piek lag in het begin en is daarna afgevlakt. Uit de evaluatie
blijkt dat 90% van de besturen de herintreders ook in dienst hadden genomen zonder
de subsidie, en een hoog percentage van de besturen aan dat de meeste herintreders
ook zonder de subsidie waren begeleid. Bovendien zien we in de arbeidsmarktramingen
en in de cijfers van het Participatiefonds, dat veel herintreders al dan niet uit
de WW naar werk te begeleiden.
Reactie op de vragen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie vragen mij waarom er een korte literatuurstudie is gedaan
inzake toezicht op de openbare orde in het onderwijs, zowel voor bekostigde als niet-bekostigde
scholen. daarnaast vragen de leden hoe ik reageer op het feit dat het tweede lid van
artikel 23 van de Grondwet in 1848 bewust is ingevoerd uit vrees voor strijdigheid
met de openbare orde. Ook vragen de leden in hoeverre het toezicht op de openbare
orde in het niet-bekostigd onderwijs onderwerp van aandacht is van de betrokken veiligheidsdiensten.
Het bij motie gevraagde onderzoek is niet extern uitgezet, omdat de literatuurstudie
die in reactie op deze motie is verricht reeds afdoende inzicht bood in de vraag naar
de reikwijdte van het toezicht op de openbare orde in het onderwijs. Verdere uitwerking
van het toezicht op de openbare orde in het onderwijs vindt reeds plaats in het kader
van verschillende trajecten, waaronder het wetsvoorstel dat is gericht op het uitbreiden
van het bestuurlijk instrumentarium. Ook worden als gevolg van de wet «meer ruimte
voor nieuwe scholen» eisen gesteld aan toekomstige bestuurders.
Het toezicht op het Nederlandse onderwijs is in beginsel voorbehouden aan de inspectie.
Indien er aanleiding is voor handhaving, gaat de inspectie daartoe over op basis van
haar wettelijke taak. Naleving van de deugdelijkheidseisen, gesteld in de onderwijswetgeving,
staat hierin centraal. Naar de normen voor het niet-bekostigd internationaal onderwijs
en de wijze waarop daarop toezicht gehouden wordt vindt reeds een verkenning plaats,
gericht op aanscherping.
Het bovenstaande neemt niet weg dat de normen die zijn gesteld in het Wetboek van
Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Algemene Wet Bestuursrecht en het Burgerlijk
Wetboek ook gelden binnen scholen. Indien sprake is een misdrijf tegen de openbare
orde, als bedoeld in titel V van het Wetboek van Strafrecht, is dat aanleiding voor
strafrechtelijke vervolging.
De leden van de SGP-fractie vragen me verder naar toezicht op de bestuurlijke organisatie
en of het klopt dat de buitenlandse initiatiefnemer in Nederland de school in stand
houdt terwijl de rechtspersoon in het buitenland gevestigd is. Het Nederlandse onderwijsstelsel
is gebaseerd op Nederlandse rechtspersonen. Het stelsel sluit echter niet uit dat
buitenlandse rechtspersonen – mits zij voldoen aan de Nederlandse onderwijswetgeving –
ook een school zouden kunnen stichten of in stand zouden kunnen houden. Volgens de
WPO en de WVO wordt een school in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige
rechtsbevoegdheid. Het is niet op voorhand uit te sluiten dat een buitenlandse rechtspersoon
daaraan zou kunnen voldoen. Dat moet per geval worden beoordeeld naar het Nederlandse
internationaal privaatrecht. De school in kwestie moet uiteraard wel aan alle Nederlandse
wettelijke eisen voldoen. Voor de Nederlandse rechtsvormen stichting en vereniging
geldt dat zij in ieder geval in Nederland gevestigd moeten zijn. Voor een buitenlandse
rechtspersoon geldt dit niet. Een buitenlandse rechtspersoon kan een andere vorm hebben,
waarvan per geval moet worden beoordeeld of deze voldoet aan de onderwijswetgeving.
De voornoemde leden vragen mij ten slotte of ik in mijn brief over het leesoffensief
ook wil ingaan op de toezegging om met het NRO35 te verkennen welke onderzoeken uitgezet kunnen worden naar nieuwe, efficiënte methoden
om andere taalvaardigheden dan leesvaardigheid op goede wijze te toetsen. In de Kamerbrief
over het vervolg van het leesoffensief (13-10-2020) ga ik hier verder op in. Het NRO
begint, in samenwerking met de PO-raad, in het najaar van 2020 een kennistafel over
effectief leesonderwijs. Hierbij worden onderwijsprofessionals, wetenschappers en
andere experts op het gebied van leesonderwijs bij elkaar gebracht. Zij brengen vraagstukken
binnen scholen in kaart en verbinden dit aan wetenschappelijke inzichten. Ook verken
ik op korte termijn of dit initiatief uitgebreid kan worden naar het vo.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier