Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 522 Wijziging van de Winkeltijdenwet in verband met de bescherming van winkeliers tegen eenzijdige wijzigingen van openingstijden
Nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 23 november 2020
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden vinden het positief dat deze wet erop is gericht om te bepalen
wanneer winkels open mogen zijn, niet wanneer zij open moeten zijn. Zij hebben echter
nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover een beperkt aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Zij hebben geen aanvullende vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met dit wetsvoorstel. Deze leden vinden
dat winkeliers zelf moeten kunnen beslissen of zij bijvoorbeeld op zondag wel of niet
hun winkel openstellen. Zij vinden het belangrijk dat kleine ondwernemers worden beschermd
tegen verhuurders en franchisegevers. Door dit wetsvoorstel hoeven winkeliers hun
winkel niet open te stellen wanneer zij hier niet uitdrukkelijk mee in hebben gestemd.
Deze leden vinden het belangrijk dat winkeliers een eigen afweging kunnen maken en
beschermd zijn tegen eenzijdige wijzingen van openingstijden.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel
en zijn verheugd over de verbetering van de bescherming van vooral kleine ondernemers.
Deze leden hebben hierover een aantal zorgen en aanvullende vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel. Deze leden delen de mening dat de winkelier niet gedwongen moet kunnen
worden zijn winkel te openen als hij dat niet wil en dat er daarom meer beslissingsbevoegdheid
bij de winkelier moet komen te liggen. Zij menen dat dit in lijn is met de aangehouden
en daarna vervallen motie-Van der Staaij/Asscher (Kamerstuk 34 775, nr. 42) waarin de regering werd opgeroepen om met wetgeving te komen om te waarborgen dat
winkeliers, ongeacht hun motief, hun winkel op zondag gesloten kunnen houden zonder
dreiging van dwangsommen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen
van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hechten zeer aan ruimte voor rust in
de samenleving. Het biedt gelegenheid om aandacht te geven aan andere zaken dan werk,
dit komt mens en natuur ten goede. Ruimte voor rust, in de vorm van een rustdag op
de zondag, heeft daarnaast voor deze leden extra waarde als dag van bezinning. Ook
voor winkeliers is het van belang dat zij kunnen kiezen voor rust, of dit nu is ingegeven
vanuit religieuze overtuiging of om een andere reden. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor
dat niemand zomaar kan bepalen dat een winkelier zijn of haar winkel moet openen op
een tijdstip waar de winkelier niet zelf mee heeft ingestemd.
De leden van de SGP-fractie vinden het een goede zaak dat de regering met een wetsvoorstel
is gekomen dat start met de aanpak van het probleem van winkeliers die door verhuurders,
exploitanten, franchisegevers of anderen gedwongen worden op zondag hun winkel open
te stellen. Met dit voorstel wordt tevens een begin gemaakt met het bieden van een
serieuze oplossing voor een probleem dat reeds op 14 mei 2013 via een motie van het
lid van de Eerste Kamer Holdijk c.s.(Kamerstuk 32 412, K) is ingediend. Deze leden hebben de nodige vragen bij het voorliggende voorstel,
met name omdat dit voorstel in hun ogen niet ver genoeg gaat. Zij verwijzen hierbij
onder meer naar de door vrijwel de hele Kamer aangenomen motie-Van der Staaij c.s.
(Kamerstuk 34 550, nr. 21) en de motie-Stoffer/Verhoeven (Kamerstuk 35 000 XIII, nr. 61) die vroegen iets te doen aan gedwongen winkelopenstelling en te waarborgen dat winkeliers
ongeacht hun motief zowel bij een nieuw contract als bij een verlenging de vrijheid
hebben op zondag hun winkel gesloten te houden.
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de fracties
van de VVD, CDA, GroenLinks, SP, PvdA, ChristenUnie en de SGP.
Vraag 1
De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel de mogelijkheid om afspraken
te maken over openingstijden niet beperkt. Deze leden vragen om, gezien het uitgangspunt
van de Winkeltijdenwet dat winkels op zon- en feestdagen en in de nachtelijke uren
in principe gesloten zijn, als uitgangspunt in de wet op te nemen dat er in ieder
geval geen verplichtende afspraken kunnen zijn voor de uren die niet vallen onder
de normale openingsuren op grond van de Winkeltijdenwet (maandag tot en met vrijdag
van 06.00 tot 22.00 uur). Zou dit niet beter in de systematiek van de Winkeltijdenwet
passen?
Artikel 2 van de Winkeltijdenwet regelt dat het verboden is om winkels op zondagen,
feestdagen en op werkdagen (maandag tot en met zaterdag) vóór 6:00 uur en na 22:00
uur open te stellen. Artikel 3 van de wet voorziet erin dat de gemeente hiervan vrijstelling
of ontheffing kan verlenen om openstelling op andere dagen en tijdstippen mogelijk
te maken. De systematiek van de Winkeltijdenwet gaat dus uit van lokaal maatwerk bij
het bepalen van de winkeltijden in een gemeente, buiten de dagen en uren die voortvloeien
uit artikel 2 van de Winkeltijdenwet. Gemeenten zijn beter in staat de lokale belangen
en voorkeuren over winkeltijden buiten die dagen en uren af te wegen dan de rijksoverheid.
In de in 2016 uitgevoerde evaluatie van de Winkeltijdenwet (bijlage bij Kamerstukken
II 2017/18, 34 647, nr. 1) is geconcludeerd dat dit stelsel goed werkt. Daarmee zijn de winkeltijden, waarop
een winkelier open mag zijn, in een gemeente de tijden die volgen uit artikel 2, in
combinatie met die winkeltijden die op grond van artikel 3 van de Winkeltijdenwet
door de gemeente worden vastgesteld. Om geen afspraken toe te staan buiten de tijdstippen
die voortvloeien uit artikel 2 van de Winkeltijdenwet, zoals de leden van de SGP-fractie
voorstellen, strookt derhalve niet met de lokale opzet van de Winkeltijdenwet ten
aanzien van de winkeltijden die op grond van artikel 3 van de wet door de gemeente
worden vastgesteld.
Vraag 2
De leden van de SGP-fractie roepen in herinnering dat het zowel bij de wetsbehandeling
in 1995/96 als in 2013 uitdrukkelijk de bedoeling was om winkeliers de vrijheid te
geven om binnen de gemeentelijk toegestane tijden hun eigen keuzes te maken ten aanzien
van de openingstijden. Deze leden vragen zich af of de huidige praktijk nog wel past
bij dat uitgangspunt. Strijdt het hele idee van min of meer verplichtende afspraken
voor concrete openingstijden niet met het uitgangspunt dat de winkeliers in principe
vrij moeten zijn om eigen keuzes te maken?
Nee, dat is daar niet mee in strijd. De Winkeltijdenwet bepaalt wanneer winkels open
mogen zijn, niet wanneer zij open moeten zijn. Dat geldt ook voor de tijden die door
de gemeenten worden vastgesteld. Maar los daarvan kunnen partijen wel afspraken maken
over de tijden waarop een winkel daadwerkelijk open is, uiteraard binnen de grenzen
van de bij of krachtens de Winkeltijdenwet vastgestelde openingstijden. Op basis van
het beginsel van contractsvrijheid kunnen partijen dit met elkaar afspreken. Zoals
ook in de memorie van toelichting is aangegeven, zijn gecoördineerde afspraken over
openingstijden noodzakelijk voor het aantrekkelijk houden van het winkelgebied voor
de consument. Een winkelgebied is aantrekkelijker voor een consument als er meerdere
winkels gelijktijdig open zijn. Daarnaast staat het verdienvermogen van de retailsector
in toenemende mate onder druk, met name door veranderend koopgedrag van de consument
en sinds kort ook door de ingrijpende gevolgen van de COVID-19 crisis. Het zou voor
het verdienvermogen van de retailsector daarom negatief kunnen uitpakken om afspraken
over openingstijden zodanig te beperken dat er niet in enige mate coördinatie kan
plaatsvinden. Met dit wetsvoorstel is daarmee een balans gezocht tussen de belangen
van de individuele winkelier, het collectieve belang van winkeliers en de consument,
waar de één vrijheid wil en de ander gecoördineerde openingstijden. Dit wetsvoorstel
biedt een oplossing voor die gevallen waarin een ander dan de winkelier, zoals de
verhuurder, een vereniging van eigenaren of een winkeliersvereniging, zonder instemming
van de winkelier, besluit over zijn openingstijden. Deze besluiten zijn dan nietig.
Vraag 3
Tevens vragen de leden van de SGP-fractie of het risico anders niet aanwezig is dat
met name winkeliers die geen of weinig personeel hebben zich min of meer gedwongen
voelen om in te stemmen met openingstijden op voor hen volstrekt onrendabele of ongewenst
uren en dat zij in sommige gevallen feitelijk zeven dagen per week een groot deel
van de dag paraat dienen te zijn?
Dit wetsvoorstel beschermt winkeliers tegen eenzijdige wijzigingen van de openstelling
van hun winkel. Hiermee wordt voorkomen dat een ander dan de winkelier, zoals de verhuurder,
een vereniging van eigenaren of een winkeliersvereniging, zonder instemming van de
winkelier besluit over zijn openingstijden. Tegelijkertijd laat het wetsvoorstel open
dat partijen afspraken kunnen maken over openingstijden, waarbij na instemming ook
een rechtsgeldige overeenkomst tot stand komt, waar de contractpartijen aan gebonden
zijn. De contractsvrijheid wordt op dit punt niet aangetast. De winkelier weet bij
het aangaan van de overeenkomst waartoe hij zich verbindt en heeft op dat moment de
keuze om de overeenkomst al dan niet aan te gaan, maar met eenzijdige wijzigingen
nadien kan hij niet meer worden geconfronteerd. Dit wetsvoorstel voorkomt niet dat
winkeliers zich in bepaalde situaties, vanwege hun onderhandelingspositie, genoodzaakt
zouden kunnen voelen om toch in te stemmen met specifieke openingstijden. De onderhandelingspositie
tussen betrokken partijen is namelijk breder dan alleen openingstijden en wordt vooral
bepaald door de omstandigheden op de markt. Een winkelier bepaalt dus zelf welke voorwaarden
hij uiteindelijk (nog) acceptabel vindt of niet bij het sluiten van de overeenkomst.
Door dit wetsvoorstel kan hij niet gedwongen worden om later alsnog in zijn ogen minder
gunstige openingstijden te accepteren.
Het wetsvoorstel versterkt de positie van de winkelier en kan leiden tot een betere
onderhandelingspositie van de winkelier, omdat hij door dit wetsvoorstel een sterkere
juridische positie krijgt waarbij eenzijdige wijzigingen van openingstijden niet meer
mogelijk zijn.
Vraag 4
Heeft de regering overwogen om ervoor te kiezen dat winkeliers niet gedwongen kunnen
worden op elk moment open te zijn, maar om een bepaald aantal uren per week open te
zijn (binnen de grenzen die lokaal en binnen het winkelcentrum gelden), zoals in het
verleden bijvoorbeeld een maximum van 52 en later 55 uur per week gold?
Er zijn meerdere opties voor dit wetsvoorstel overwogen. De suggestie van de leden
van de SGP-fractie zou een oplossing kunnen bieden voor een beperkt aantal winkeliers,
maar tegelijkertijd ook winkeliers treffen die hierdoor onvoldoende afspraken over
openingstijden kunnen maken. Er is daarom gekozen voor een uitdrukkelijk instemmingsrecht
voor wijzigingen van openingstijden, waarbij de winkelier zelf kan bepalen of het
aantal uren acceptabel is en er tegelijkertijd ruimte overblijft voor enige mate van
coördinatie.
2. Hoofdlijnen van het voorstel
2.1 Uitgangspunten van de Winkeltijdenwet
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het met de regering eens dat gemeenten beter
in staat zijn de lokale belangen en voorkeuren omtrent winkelopenstelling af te wegen
dan de rijksoverheid. Deze leden vinden dan ook dat deze afweging bij de gemeenten
moet blijven en de rijksoverheid zich niet daarmee hoeft te bemoeien.
Vraag 5
De leden van de SP-fractie merken op dat de wijziging van de Winkeltijdenwet is bedoeld
om vooral de kleine winkelier te beschermen tegen eenzijdige wijzigingen van de openingstijden
door derden waarmee de winkelier een contractuele relatie heeft. Kan de regering aangeven
welke gevolgen het niet akkoord gaan met een eenzijdige wijziging kan hebben voor
het gelijke speelveld tussen kleine en grote winkelbedrijven?
De onderhandelingspositie van kleine bedrijven ten opzichte van hun verhuurder/franchisegever
wordt door dit wetsvoorstel versterkt. Dit betekent ook dat zij een meer gelijkwaardige
positie krijgen in vergelijking met grote winkelbedrijven, aangezien laatstgenoemden
vaak een sterkere onderhandelingspositie hebben dan kleine winkeliers. Daarbij voorkomt
dit voorstel ook dat kleine winkeliers in een winkeliersvereniging of vereniging van
eigenaren kunnen worden overstemd door grote winkelbedrijven en daardoor gedwongen
worden om open te gaan op tijdstippen die zij niet willen. Door de winkelier middels
dit wetsvoorstel een uitdrukkelijk instemmingsrecht te geven, wordt ook in deze situatie
het speelveld tussen kleine en grote winkelbedrijven meer gelijk getrokken. Zie ook
het antwoord op vraag 6 en 20.
Vraag 6
De leden van de SP-fractie vragen de regering of deze wijziging de garantie geeft
dat een ondernemer geen nadeel van zijn of haar beslissing kan of mag ondervinden
bij onderhandelingen over een contractverlenging? Zo ja, op welke wijze is dit verankerd
in de wijziging? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke garantie kan niet worden gegeven. De onderhandelingspositie tijdens
onderhandelingen over een contactverlenging worden vooral bepaald door de omstandigheden
op de markt. Dat is nu ook al het geval. Het wetsvoorstel brengt daarin geen verandering,
maar leidt wel tot een betere onderhandelingspositie van de winkelier, omdat hij door
dit wetsvoorstel een sterkere juridische positie krijgt, waardoor eenzijdige wijzigingen
van openingstijden niet meer mogelijk zijn. Zie in dit verband ook het antwoord op
vraag 8.
2.2 Overeenkomsten met bepalingen over openingstijden
Vraag 7
De leden van de CDA-fractie lezen dat overeenkomsten met afspraken over openingstijden,
eventueel met boetebeding, zijn bedoeld als instrument om de openingstijden van winkels
in met name winkelcentra te coördineren en zo de aantrekkelijkheid van het winkelgebied
te vergroten in een tijd waarin winkelgebieden onder druk staan onder andere door
een toename van online winkelen. Welke andere instrumenten naast het coördineren van
en sturen op openingstijden kan de regering zich voorstellen om de aantrekkelijkheid
van winkelgebieden te vergroten en bijvoorbeeld langdurige leegstand tegen te gaan?
Welke acties onderneemt de regering op dit terrein?
Er zijn tal van manieren om de aantrekkelijkheid van winkelgebieden te vergroten.
Zo kunnen gemeenten en winkeliers zich samen inzetten voor een schoon, veilig en aantrekkelijk
winkelgebied, met een goede mix aan voorzieningen als horeca en goede toegankelijkheid.
Tevens kunnen manifestaties worden georganiseerd waar bewoners en bezoekers graag
op af komen, uiteraard met inachtneming van de maatregelen die op dit moment gelden
vanwege de COVID-19 crisis. Het is ook goed om te beseffen dat retail onderhevig is
aan enkele langjarige trends, die samen voortdurend druk uitoefenen op de retailsector:
denk bijvoorbeeld aan vergrijzing en bevolkingskrimp, technologische ontwikkelingen
die online-shoppen aantrekkelijker maken en niet in de laatste plaats aan de veranderende
voorkeuren van de consument. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat winkelgebieden
soms hun vroegere centrumfunctie verliezen. Een ontwikkeling die we vooral zien bij
middelgrote steden in het hele land. De COVID-19 crisis versterkt en versnelt deze
ontwikkelingen, al laat deze crisis zich ook hard voelen in centra die zich richten
op funshoppen.
Tegenover structurele ontwikkelingen horen structurele maatregelen te staan. Ondernemers
in de retail moeten zich beraden op hun verdienmodel om ook op de langere termijn
aantrekkelijk te blijven voor consumenten. Veel Nederlandse binnensteden richten zich
bovendien eenzijdig op retail. Gezien de ontwikkelingen in de retail zullen binnensteden
zich opnieuw moeten oriënteren en vernieuwen, om ook in de toekomst aantrekkelijk
te zijn voor bewoners en bezoekers. Gemeenten en marktpartijen zullen samen moeten
werken aan het compact houden van het kernwinkelgebied en het zoeken naar andere functies,
zoals wonen, voor overtollig geworden winkelvastgoed. De partijen achter de Retailagenda
(overheden, marktpartijen en kennisinstellingen) werken sinds vijf jaar samen om de
transitie van de retailsector te faciliteren en de aanpak van winkelgebieden in binnensteden
te stimuleren. Naast een sterk bestuurlijk netwerk levert de Retailagenda een breed
scala aan initiatieven dat zich richt op het verwerven en delen van kennis en ervaringen
op het gebied van human capital, innovatie, scholing en transformatie. Het kabinet heeft onlangs 100 miljoen euro
aan middelen gereserveerd voor de herstructurering van winkelgebieden in binnensteden
en kernen. Bij het bepalen van de wijze waarop deze middelen zullen worden aangewend,
zal gebruik worden gemaakt van het netwerk, de kennis en ervaring die de afgelopen
jaren is opgebouwd binnen de Retailagenda.
De leden van de SP-fractie delen de mening van de regering dat voldaan is aan de motie-Alkaya
c.s. over de positie van winkeliers bij contractverlenging niet (Kamerstuk 34 647, nr. 8). De motie verzoekt de regering om bij het nieuwe wetsvoorstel te betrekken dat winkeliers
bij contractverlenging niet door vastgoedeigenaren gedwongen kunnen worden om akkoord
te gaan met verplichte openstelling.
Vraag 8
Deze leden vragen de regering uit te leggen waarom zij van mening is dat en op welke
wijze met deze wijziging van de Winkeltijdenwet wordt voldaan aan deze motie.
De motie-Alkaya c.s. verzoekt de regering om bij dit wetsvoorstel te betrekken dat
winkeliers bij contractverlenging niet door vastgoedeigenaren gedwongen kunnen worden
om akkoord te gaan met verplichte openstelling. Met dit wetsvoorstel en de bestaande
bescherming via het huurrecht wordt, zoals hieronder wordt toegelicht, voldaan aan
deze motie.
Dit wetsvoorstel beschermt winkeliers tegen eenzijdige wijzigingen over openstelling
van hun winkel, of het nu een besluit van een winkeliersvereniging betreft of via
een (bepaling in een) overeenkomst, en of het nu gaat om een eerste contract of een
verlenging ervan.
Daarnaast kent de winkelier als huurder extra bescherming via het huurrecht. De huurder
van bedrijfsruimte wordt beschermd op grond van titel 4, afdeling 6 van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek. Op grond hiervan kan de verhuurder niet zonder meer weigeren
akkoord te gaan met een contractverlenging. Van de bepalingen in deze afdeling kan
niet ten nadele van de huurder worden afgeweken.
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn er voor huurovereenkomsten van langer
dan twee jaar twee situaties waarin een huurcontract verlengd dan wel opgezegd kan
worden, te weten na het aflopen van de eerste termijn als bedoeld in artikel 7:292,
eerste lid, BW en na het aflopen van de tweede en volgende termijn, bedoeld in artikel
7:292, tweede lid, BW, respectievelijk artikel 7:300, eerste lid, BW. In beide situaties
dienen ofwel beide partijen in te stemmen met opzegging ofwel de verhuurder moet bij
de rechter verzoeken de huurovereenkomst te beëindigen (artikel 7:295 BW).
Na de eerste termijn kan een verhuurder alleen op beperkte gronden opzeggen (artikel
7:296, eerste lid, BW), te weten slechte bedrijfsvoering van de huurder (artikel 7:
296, eerste lid, onderdeel a, BW) of dringend persoonlijk gebruik (artikel 7: 296,
eerste lid, onderdeel b, BW). Wijzigingen in het contract ten aanzien van eerder overeengekomen
openingstijden kunnen daarmee doorgaans vanwege dit wetsvoorstel (geen eenzijdige
wijzigingen mogelijk) en het huurrecht in die situaties op dat moment alleen met instemming
van de winkelier plaatsvinden, want de verhuurder heeft geen grond om op basis van
het weigeren van gewijzigde openingstijden het huurcontract te beëindigen.
Ook na het aflopen van de tweede (en volgende) termijn is tussenkomst van de rechter
vereist om de huurovereenkomst eenzijdig te beëindigen. Naast de hierboven genoemde
beëindigingsgronden, kan de rechter de vordering slechts toewijzen op grond van een
redelijke afweging van belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst
tegen die van de huurder bij verlenging van de huurovereenkomst (artikel 7:296, derde
lid). Daarbij wijst de rechter het verzoek van de verhuurder in ieder geval toe als
zich een van de eerdergenoemde gronden voordoet (slechte bedrijfsvoering van de huurder
of dringend persoonlijk gebruik), als de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod
tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst, voor zover dit aanbod niet een wijziging
van de huurprijs is (artikel 7:296, vierde lid, onderdeel c) of als de verhuurder
een krachtens een geldig bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil
verwezenlijken (artikel 7:296, vierde lid, onderdeel d).
Dit wetsvoorstel regelt dat een huurder niet tegen zijn wil gebonden kan worden aan
een wijziging van de openingstijden. Dit betekent dat een aanbod van de verhuurder
tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met gewijzigde openingstijden, in
beginsel niet kan worden gezien als een «redelijk aanbod». De weigering door de huurder
om akkoord te gaan met gewijzigde openingstijden is dan ook geen grond om de huurovereenkomst
op te zeggen.
De onderhavige wijziging van de Winkeltijdenwet in combinatie met het huurrecht maakt
het derhalve onmogelijk om eenzijdig wijzigingen door te voeren in openingstijden
zonder rechterlijke toets vooraf op de in de wet opgenomen beëindigingengronden. Aanpassing
van voorgeschreven openingstijden door aanpassing van een reeds lopende huurovereenkomst
is daarmee niet mogelijk zonder uitdrukkelijke instemming van de winkelier of rechterlijke
tussenkomst.
Vraag 9
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het wetsvoorstel niet ziet op bestaande overeenkomsten
met bepalingen over openingstijden of een besluit van bijvoorbeeld een winkeliersvereniging
of een vereniging van eigenaren dat al is genomen voorafgaand aan het lidmaatschap
van de betrokken winkelier van die vereniging. Waarom ziet dit wetsvoorstel hier niet
op? Winkeliers die met dergelijke overeenkomsten of besluiten geconfronteerd worden,
worden geacht zich daaraan te houden en desnoods hun winkel op straffe van een boete
te openen. Dat betekent dat winkeliers die dat niet willen toch hun winkel moeten
openen. Waarom wordt niet voorgesteld dat dergelijke bestaande overeenkomsten of besluiten
ook nietig worden verklaard?
Het wetsvoorstel ziet niet op overeenkomsten met daarin uitdrukkelijk opgenomen openingstijden
en evenmin op dergelijke besluiten van bijvoorbeeld een winkeliersvereniging of een
vereniging van eigenaren dat al is genomen voorafgaand aan het lidmaatschap van de
betrokken winkelier van die vereniging. De winkelier weet bij het aangaan van de overeenkomst
of toetreding tot de vereniging ook waartoe hij zich verbindt en heeft op dat moment
de keuze om de overeenkomst al dan niet aan te gaan, of al dan niet lid te worden
van de vereniging. Dit is wezenlijk anders dan bij eenzijdige wijzigingen van openingstijden.
Het wetsvoorstel strekt er namelijk toe de winkelier te beschermen tegen eenzijdige
wijzigingen van de openstelling van zijn winkel. Door dit wetsvoorstel moet de winkelier
enerzijds altijd uitdrukkelijk instemmen met zijn openingstijden en kan daardoor niet
tussentijds tot eenzijdige wijzigingen daarvan worden gedwongen, of er nu sprake is
van besluitvorming in een winkeliersvereniging of van een huurders- of franchiserelatie.
Anderzijds laat het wetsvoorstel open dat partijen afspraken kunnen maken over openingstijden,
waarbij na instemming ook een rechtsgeldige overeenkomst tot stand komt, waar de contractpartijen
aan gebonden zijn.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het wetsvoorstel daarmee bescherming biedt
tegen bestaande overeenkomsten op grond waarvan het mogelijk is eenzijdige wijzigingen
door te voeren in de openingstijden. Het is derhalve niet langer mogelijk om op grond
van zo’n overeenkomst eenzijdige wijzingen door te voeren in openingstijden. Deze
wijzingen behoeven op grond van dit wetsvoorstel uitdrukkelijke instemming van de
winkelier op het moment van die wijziging, anders zijn deze nietig ten opzichte van
hem.
Vraag 10
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de wijziging van de Winkeltijdenwet in
2013 betekende dat er vanaf die tijd sprake was van de mogelijkheid van ruimere openingstijden,
bijvoorbeeld op zondagen. Deelt de regering de mening dat winkeliers die gebonden
zijn aan overeenkomsten of besluiten van voor de wijziging van de Winkeltijdenwet
in 2013 op het moment dat zij die overeenkomst sloten of geconfronteerd werden met
een besluit, niet konden voorzien dat dit zou kunnen betekenen dat zij gedwongen zouden
worden hun winkel op zondagen te openen? Zo ja, welke gevolgen verbindt de regering
hieraan?
Dit voorstel van wet strekt ertoe alle winkeliers te beschermen tegen eenzijdige wijzigingen
van de openingstijden van hun winkel. Het voorstel beschermt dus ook winkeliers die
daarmee zijn geconfronteerd vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Het voorstel
biedt daarmee een oplossing voor problemen die zijn ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding
in 2013 van de gewijzigde Winkeltijdenwet en die daarvan een onbedoeld en ongewenst
neveneffect zijn. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 21. Voor zover de leden van
de PvdA-fractie vragen of dergelijke overeenkomsten of besluiten van voor de wijziging
van de Winkeltijdenwet in 2013 nadien hebben kunnen leiden tot openstelling op zondag,
zonder dat hiervoor de afspraken zijn gewijzigd, waarvoor uitdrukkelijke instemming
nodig is, lijkt dit moeilijk voorstelbaar. Dit zou immers betekenen dat uitdrukkelijk
opgenomen openingstijden zouden zijn overeengekomen of een daartoe strekkend besluit
zou zijn genomen, zonder dat de wet de openstelling op die dag toestond.
Vraag 11
De leden van de PvdA-fractie vragen wat het standpunt van de regering is over het
creëren van een wettelijk recht voor winkeliers om zich te kunnen onttrekken aan eerdere
overeenkomsten of besluiten ten aanzien van ruimere winkeltijden?
Zie ook het antwoord op vraag 9. In algemene zin acht ik het daarnaast ongewenst om
winkeliers het wettelijk recht te geven zich te onttrekken aan gemaakte afspraken
als de winkelier eerder ingestemd heeft met de (gewijzigde) openingstijden. Als een
winkelier uitdrukkelijk instemt met een voorstel over vaststelling of wijziging van
openingstijden, is hij hieraan gebonden. De winkelier weet bij het aangaan van de
overeenkomst waartoe hij zich verbindt. Datzelfde geldt voor besluiten van bijvoorbeeld
een winkeliersvereniging of een vereniging van eigenaren dat al is genomen voorafgaand
aan het lidmaatschap van de betrokken winkelier van die vereniging. Indien de winkelier
niet uitdrukkelijk heeft ingestemd met de wijziging, dan is zo’n wijziging conform
dit wetsvoorstel nietig ten aanzien van die winkelier, ook als deze heeft plaatsgehad
voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Vraag 12
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering in de memorie van toelichting spreekt
over de contractsvrijheid die partijen hebben om afspraken te maken over gezamenlijke
openingstijden. Deze leden zijn bekend met praktijkvoorbeelden waarin ondernemers
alleen een contract krijgen als zij instemmen met zondagsopenstelling. Hoe oordeelt
de regering over zulke contracten? Is er dan nog sprake van contractsvrijheid of is
er feitelijk sprake van «winkelopenstellingsdwang»?
Dit wetsvoorstel voorkomt niet dat winkeliers zich in bepaalde situaties, vanwege
hun onderhandelingspositie, genoodzaakt zouden kunnen voelen om toch in te stemmen
met specifieke openingstijden. De onderhandelingspositie tussen betrokken partijen
is namelijk breder dan alleen openingstijden en wordt vooral bepaald door de omstandigheden
op de markt. Dit neemt niet weg dat de winkelier uiteindelijk zelf beslist wat hij
bij het sluiten van een contract (nog) acceptabel vindt en wat niet. Het wetsvoorstel
versterkt de positie van de winkelier en kan leiden tot een betere onderhandelingspositie
van de winkelier, omdat hij door dit wetsvoorstel een sterkere juridische positie
krijgt waarbij eenzijdige wijzigingen van openingstijden niet meer mogelijk zijn.
Er is sprake van contractsvrijheid, zie ook het antwoord op vraag 3. Daarbij wil ik
opmerken dat er met dit wetsvoorstel een balans is gezocht tussen de belangen van
de individuele winkelier, het collectieve belang van winkeliers en de consument, waar
de een enerzijds vrijheid wil en de andere gecoördineerde openingstijden. Gecoördineerde
afspraken over openingstijden zijn namelijk noodzakelijk voor het aantrekkelijk houden
van het winkelgebied voor de consument. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 13
De leden van de SGP-fractie verwijzen naar de Algemene wet gelijke behandeling. Zeker
als het niet op zondag open willen zijn ingegeven is door religieuze motieven, is
er sprake van een situatie waarbij de verhuurder direct dan wel indirect onderscheid
maakt op grond van godsdienst. Hoe oordeelt de regering over zulke situaties die zich
in de praktijk voordoen? De regering geeft aan dat dit voorstel niet ziet op besluiten
die zijn genomen voorafgaand aan het lidmaatschap van een vereniging van de betrokken
winkelier. Deze leden vragen waarom dat zo is. Kan er ook bij die besluiten sprake
geweest zijn van drang of dwang? Moet daar niet op een gelijke manier tegen worden
opgetreden?
In algemene zin geldt, dat als een verhuurder zondagsopening als voorwaarde stelt
dat er sprake kan zijn van indirect onderscheid in de zin van de Algemene wet gelijke
behandeling als deze ogenschijnlijk neutrale eis personen met een bepaalde godsdienst
of levensovertuiging bijzonder treft. Een dergelijk onderscheid is alleen toegestaan
als hier een objectieve rechtvaardiging voor bestaat. Dat zal de verhuurder moeten
onderbouwen. In een concreet geval kan de rechter of het College voor de Rechten van
de Mens beoordelen of het indirecte onderscheid al dan niet verboden is.
In verband met de vraag van de leden van de SGP-fractie over besluiten die zijn genomen
voorafgaand aan het lidmaatschap van een vereniging, wordt verwezen naar het antwoord
op vraag 9.
2.3 Andere manieren om openingstijden te coördineren
De leden van de GroenLinks-fractie zien twee manieren waarop kleine ondernemers op
dit moment kunnen worden benadeeld. Zo kan er in een overeenkomst geen uitdrukkelijke
openingstijd worden bepaald, maar verwezen worden naar een besluit van een ander.
Hierdoor kunnen de kleine winkeliers worden overstemd door een meerderheid in de vergadering
en wordt de winkelier verplicht de winkel open te stellen op tijdstippen die hij niet
wil. Daarnaast kan er in een overeenkomst staan dat de wederpartij op een later moment
eenzijdig wijzigingen kan aanbrengen in de geldende openingstijden. Hierdoor kan het
zijn dat de winkelier op een later moment ineens toch op zondagen moet werken. Deze
leden vinden het belangrijk dat kleine ondernemers beschermd worden in hun keuzevrijheid
en gaan ervan uit dat deze wet hiervoor opkomt.
Vraag 14
De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of er naast deze wet nog andere manieren
zijn om dit probleem op te lossen. In hoeverre moet deze wet ingevoerd worden voor
het oplossen voor deze problemen? Zijn er nog andere manieren om winkeliers te ondersteunen?
In de praktijk blijkt dat andere oplossingen niet voldoende effectief zijn. Een voorbeeld
hiervan is de modelclausule van de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) op grond waarvan
een huurder van een winkelpand een onderbouwd verzoek kan doen aan de verhuurder om
zijn winkel niet open te stellen op zon- en feestdagen waarover afspraken zijn gemaakt
tussen verhuurder en huurder. Dit verzoek zal, aldus de clausule, niet op onredelijke
gronden worden geweigerd. Het gevolg van deze clausule is dat er geen sprake is van
een standaard, maar dat er ruimte is voor maatwerk. Zie hiervoor ook het antwoord
op vraag 27. In de praktijk blijkt dat deze vorm van zelfregulering heeft bijgedragen
aan het oplossen van een deel van de problematiek, maar niet toereikend is. Zo bestaat
er geen verplichting het model te volgen en is onduidelijk wanneer een verzoek geweigerd
kan worden. Het grootste bezwaar is dat de huurder afhankelijk blijft van de verhuurder
voor instemming met zijn verzoek en zodoende verplicht kan worden open te zijn. Bovendien
biedt dit modelcontract alleen een (mogelijke) oplossing voor afspraken inzake openingstijden
in een huurovereenkomst, maar niet voor afspraken in franchiseovereenkomsten of in
verenigingsverband. Daarom is dit wetsvoorstel noodzakelijk.
Vraag 15
De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen waarom niet gekozen is
voor een verbod op het maken van contractuele of andere afspraken over winkeltijden
buiten de in de wet aangegeven winkeltijden, zodat het iedere ondernemer altijd vrij
staat om al dan niet invulling te geven aan via ontheffingen verruimde winkeltijden.
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 16
De leden van de SGP-fractie vragen om verduidelijking van het voorbeeld van een winkeliersvereniging
die bij meerderheid een besluit neemt over openingstijden. De regering geeft aan dat
de gebondenheid van de winkelier dan voortvloeit uit het lidmaatschap van de vereniging.
Wat is de betekenis daarvan? Biedt het wetsvoorstel een oplossing voor dit vraagstuk?
Winkeliers kunnen gebonden zijn aan openingstijden die worden vastgesteld door een
winkeliersvereniging waarvan de winkelier lid is of door een (bij wet verplichte)
vereniging van eigenaren (VvE) van het pand waarin de winkelier is gehuisvest. Het
komt ook voor dat in verhuur- of franchiseovereenkomsten met de winkelier is opgenomen
dat de winkelier lid moet worden van een dergelijke vereniging of dat de winkelier
zich moet houden aan de door die vereniging vastgestelde openingstijden. In het geval
van een winkeliersvereniging of VvE worden besluiten over (verplichte) openingstijden
veelal bij meerderheid van stemmen genomen. Op deze manier is de winkelier ook gebonden
aan besluiten over zijn openingstijden die door de vereniging op die manier worden
vastgesteld, ook als hij het daar niet mee eens is. Dit wetsvoorstel biedt een oplossing
voor dit vraagstuk, door te bepalen dat ook deze eenzijdige wijzigingen de uitdrukkelijke
instemming behoeven van de winkelier. De winkelier kan dus niet meer worden gebonden
aan dergelijke besluiten zonder zijn instemming. Dat gebrek aan instemming kan bijvoorbeeld
blijken uit het feit dat hij heeft tegengestemd of zich onthouden heeft van stemming.
Vraag 17
Rondom de afspraak dat op een later moment eenzijdige afspraken gemaakt kunnen worden
over de openingstijden vragen de leden van de SGP of zij het goed begrijpen dat die
eenzijdige afspraken niet van toepassing zijn op een winkelier die er niet mee instemt.
Ja, dat klopt. Artikel 10 van het voorstel bepaalt dat een eenzijdige wijziging van
openingstijden waarmee de winkelier niet uitdrukkelijk heeft ingestemd op het moment
van die wijziging, nietig is ten aanzien van die winkelier. Dat betekent dat een verhuurder,
franchisegever of andere wederpartij die bij aanvang van een contract de mogelijkheid
heeft bedongen dat er later eenzijdig wijzigingen doorgevoerd kunnen worden, op het
moment van die wijziging de uitdrukkelijke instemming nodig heeft van de winkelier.
Anders is deze wijziging nietig. Daardoor verliest een bepaling uit een contract die
vooraf de mogelijkheid geeft op een later moment eenzijdig wijzigingen door te voeren
in de openingstijden van de winkelier haar betekenis.
2.4 Problemen die winkeliers ondervinden met betrekking tot openingstijden
Vraag 18
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting de rechtszaak
inzake winkelcentrum Paddepoel beschreven wordt. Daar nam de vereniging van eigenaren
een meerderheidsbesluit over de openingstijden tegen de wil van een kleine winkelier.
Is bekend hoeveel rechtszaken over vergelijkbare situaties er in de afgelopen jaren
in Nederland hebben plaatsgevonden? Hoe heeft de rechter in deze zaken geoordeeld?
In hoeveel gevallen zijn boetes opgelegd en ook daadwerkelijk geïnd?
Er heeft de afgelopen jaren een aantal rechtszaken plaatsgevonden, de precieze omvang
van dit aantal is mij echter niet bekend. Deze zaken vonden bijvoorbeeld plaats tussen
verhuurder en huurder of tussen franchisegever en franchisenemers. In de meeste gevallen
oordeelde de rechter in het voordeel van de winkelier en is er geen sprake geweest
van het opleggen van een boete. Dit was veelal omdat de winkelier niet in strijd bleek
te handelen met de gemaakte afspraken of omdat de franchisegever/verhuurder zich niet
hield aan de gesloten overeenkomst.
Vraag 19
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering daarnaast een inschatting van het
aantal gemeenten heeft dat, na inwerkingtreding van de gewijzigde Winkeltijdenwet
in 2013, heeft besloten tot verruimde openingstijden, waardoor in die gemeenten de
winkels langer open mogen zijn dan voorheen, met als onbedoeld gevolg dat winkeliers
ook verplicht kunnen worden om open te zijn? Betreft het hier vooral gemeenten met
een toeristische status, dat wil zeggen een beroep op de toerismebepaling in de Winkeltijdenwet,
of ook gemeenten die deze status niet hebben?
Uit de evaluatie van de Winkeltijdenwet 2016 (bijlage bij Kamerstukken II 2017/18,
34 647, nr. 1) blijkt dat 60% van de ondervraagde gemeenten gekozen heeft voor een (ruime) openstelling
op zondag. Daarnaast biedt 82% van de gemeenten winkels de mogelijkheid een individuele
ontheffing aan te vragen, die bijvoorbeeld gebruikt worden om een beperkt aantal koopavonden/zondagen
open te mogen zijn. Uit de evaluatie blijkt eveneens dat gemeenten in de provincies
Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland aanzienlijk
meer ruimte bieden voor openstelling op zondag dan de gemeenten in de andere provincies.
De huidige Winkeltijdenwet kent overigens geen toerismebepaling meer, dus daarin wordt
tussen gemeenten geen onderscheid meer gemaakt.
Daarbij wil ik graag benadrukken dat uit de evaluatie blijkt dat in 89% van alle gemeenten
winkeliers zijn betrokken bij de belangenafweging die de gemeenten hebben gemaakt,
terwijl dat voor verhuurders en vastgoedbeleggers 16% respectievelijk 9% is.
Vraag 20
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de economische ruimte die met name
kleine ondernemers hebben om te besluiten om niet open te gaan als dit betekent dat
omliggende winkels of concurrenten wel open zijn op de verruimde openingstijden. Kan
de regering aangeven wat deze aanpassing van de Winkeltijdenwet betekent voor de concurrentiepositie
van de kleine ondernemer in relatie tot die van de grotere bedrijven op korte en lange
termijn?
De concurrentiepositie van een winkelier wordt vooral bepaald door de omstandigheden
op de markt en deze omstandigheden zijn niet enkel afhankelijk van de openingstijden
van omliggende winkels of concurrenten. Of dit voorstel leidt tot een verbetering
of verslechtering van de concurrentiepositie van de kleine ondernemer is niet op voorhand
te zeggen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Vraag 21
Het is de leden van de ChristenUnie-fractie een doorn in het oog dat er winkelcentra
zijn waar tegen de wil van de winkelier wordt bepaald dat winkels open moeten op bijvoorbeeld
de zondag. Klopt het dat voorliggend voorstel ook werking heeft op eenzijdige afspraken
die vóór ingang van de wet zijn gemaakt? Kan de regering hier nader op ingaan? Betekent
dit ook dat eventuele boetes niet geldig zullen zijn en/of kunnen worden teruggevorderd?
Dit voorstel van wet strekt ertoe alle winkeliers te beschermen tegen eenzijdige wijzigingen
van de openingstijden van hun winkel. Dus ook winkeliers die daarmee zijn geconfronteerd
vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Ook deze eenzijdige wijzigingen zijn vanaf
de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel nietig. Dit wetsvoorstel heeft daarmee gevolgen
voor reeds bestaande rechtsverhoudingen. Het wetsvoorstel heeft weliswaar gevolgen
voor bestaande rechtsverhoudingen, maar heeft geen rechtsgevolgen voor in het verleden
opgelegde boetes. Dit betekent dat opgelegde boetes, die voortvloeien uit eenzijdige
wijzigingen van openingstijden, niet geraakt worden door dit wetsvoorstel, voor zover
zij betrekking hebben op de periode voor inwerkingtreding daarvan. Dit overgangsrecht
is geregeld in artikel 10, tweede lid.
De reden hiervoor is dat dit naar mijn oordeel een te grote aantasting van de rechtszekerheid
zou betekenen. Het was (en is) immers mogelijk om dergelijke afspraken te maken, respectievelijk
besluiten te nemen en partijen mochten (en mogen) erop vertrouwen dat deze afspraken
en besluiten rechtsgeldig zijn. Hiermee is een balans gevonden tussen enerzijds de
wens om ook bestaande rechtsverhoudingen (contracten en besluiten) onder de werking
van dit voorstel te brengen en anderzijds om de rechtsgevolgen daarvan voor het verleden,
gelet op de rechtszekerheid, in stand te laten.
Vraag 22
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Afdeling advisering van de Raad
van State terecht stelt dat er zeker niet altijd een gelijke relatie is tussen winkelier
en verhuurder of franchisegever. Deze leden vragen de regering hoe kan worden voorkomen
dat winkeliers zich gedwongen voelen, of grote druk ervaren om tegen hun wil in te
stemmen met wijziging van de openingstijden. Acht de regering het denkbaar dat dit
soort situaties zich voordoen? Is het voorstelbaar om ook hiervoor een wettelijke
bepaling op te nemen, namelijk dat het niet is toegestaan buitenproportionele dwang
of drang uit te oefenen om in te stemmen met uitbreiding van de winkeltijden?
Zoals bij de beantwoording van de vragen 3 en 12 is aangegeven, voorkomt dit wetsvoorstel
niet dat winkeliers zich in bepaalde situaties, vanwege hun onderhandelingspositie,
genoodzaakt zouden kunnen voelen om toch in te stemmen met specifieke openingstijden.
Zoals aldaar is aangegeven, is dit afhankelijk van de omstandigheden op de markt en
keuzes die de winkelier daarin zelf maakt. Ook is daar aangegeven dat dit voorstel
de juridische positie van de winkelier versterkt, maar dat tevens een balans is gezocht
tussen alle betrokken belangen. In verband met de vraag over buitenproportionele dwang
of drang merk ik op dat op grond van het Burgerlijk Wetboek de winkelier en de verhuurder
of franchisegever zich jegens elkaar dienen te gedragen overeenkomstig de eisen van
redelijkheid en billijkheid en betamelijkheidsnormen in acht hebben te nemen. Voorts
is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of
door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen. Daarom is hiervoor geen extra
wettelijke bepaling nodig.
Vraag 23
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat ook op vaste marktplekken de kwestie
kan spelen. Vallen markten met een vaste standplaats ook onder het bereik van deze
wet, zodat marktondernemers niet door een marktbeheerder – bijvoorbeeld de gemeente
– kunnen worden verplicht deel te nemen aan bijvoorbeeld een zondagse openstelling
of dat zon- en feestdagen in mindering worden gebracht op de zogenoemde teldagen,
waarmee de keuzevrijheid van marktondernemers zou worden beperkt?
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Winkeltijdenwet zijn vaste standplaatsen
gebonden aan de grenzen van de Winkeltijdenwet. Dit wetsvoorstel ziet alleen op winkeliers,
zijnde eigenaren of beheerders van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte,
waarin goederen aan particulieren plegen te worden verkocht.
Hiervoor zijn enkele redenen. Allereerst is er bij (vaste) marktstandplaats sprake
van een relatie tussen marktondernemer en de gemeente. Die relatie zie ik anders dan
de relatie tussen winkelier en verhuurder, franchisegever of winkeliersvereniging.
Daarnaast heb ik geen indicaties uit de sector dat hier sprake is van een structureel
probleem dat er (eenzijdige) wijzigingen plaatsvinden van openingstijden zonder instemming
van de marktbeheerders.
Tot slot komt het in gemeenten vaak voor dat vaste marktondernemers vrij zijn om te
bepalen welke vergunde dagen zij op de markt staan, zolang zij maar een minimaal aantal
keer op de markt zijn per jaar. Ook zijn er doorgaans mogelijkheden voor marktondernemers
zich te laten vervangen door personen die door de marktondernemer kunnen worden aangewezen.
Deze praktijk biedt meer flexibiliteit en zie je doorgaans niet bij winkeliers.
Vraag 24
De leden van de SGP-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel voor situaties
vergelijkbaar met het in de memorie van toelichting genoemde voorbeeld van winkelcentrum
Paddepoel geen concrete gevolgen heeft. De regering heeft er immers voor gekozen om
niet met terugwerkende kracht iets te doen aan de opgelegde boetes in dat winkelcentrum,
maar die ook in andere winkelcentra aan de orde zijn. Deze leden vragen of de door
de regering geconstateerde negatieve gevolgen van de wet van 2013 dan niet voor alle
gevallen rechtgezet moeten worden. Elders in de memorie van toelichting wordt gezegd
dat dit wetsvoorstel een situatie repareert die van de aanvang af niet gewenst was.
Zou het wetsvoorstel dan geen terugwerkende kracht moeten hebben ten aanzien van alle
boetes die sinds 2013 zijn opgelegd?
Nee, zie het antwoord op vraag 21.
2.5 De omvang van het probleem
Vraag 25
De leden van de VVD-fractie lezen dat slechts 7% van de winkeliers gebonden zijn aan
een boetebepaling over winkelopenstelling in hun huurcontract. 22% van deze groep
geeft aan dat er mogelijkheden zijn om in overleg met een verhuurder passende afspraken
te maken over hun openingstijden, zonder dat het boetebeding wordt gehandhaafd. Was
er voor deze groep van 78% van 7% ook een andere oplossing denkbaar geweest? Wat voor
soort bedrijven bevinden zich vooral in deze groep van 78% van 7%?
Het is niet bekend waar de winkeliers in de groep van 78% van 7% zijn gevestigd, welke
grootte zij hebben en wat voor soort bedrijf het betreft. Het is niet te zeggen of
deze groep het oneens is met zijn afspraken met de verhuurder. Andere informatie uit
de evaluatie laat zien dat 4% van de winkeliers onder andere open zijn op zondag vanwege
afspraken in het huurcontract, waaruit ik opmaak dat deze winkeliers liever niet open
zijn als die afspraken niet zouden bestaan. In verband met het deel van de vraag over
mogelijke andere oplossingen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 14.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de evaluatie van de Winkeltijdwet laat zien
dat 50% van de winkeliers niet open is op zondag, 22% van de winkeliers wel open is
op zondag, maar niet elke zondag en dat 28% van de winkeliers elke zondag open is.
Van de winkeliers die op zondag hun winkel opstellen geeft 26% aan dit onder andere
te doen vanwege afspraken met de winkeliersvereniging, 4% geeft aan dit te doen vanwege
afspraken met de winkelformule en 4% doet dit vanwege afspraken in het huurcontract.
Deze leden onderschrijven dat, hoewel het trekken van definitieve conclusies over
de omvang van het probleem van gedwongen winkelopenstelling lastig is, het onwenselijk
is dat winkeliers gedwongen kunnen worden om in te stemmen met eenzijdig gewijzigde
openingstijden, zelfs als het zou gaan om een kleine groep.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het ermee eens dat het onwenselijk is dat
winkeliers gedwongen kunnen worden om in te stemmen met eenzijdig gewijzigde openingstijden,
ondanks dat er geen definitieve conclusies kunnen worden getrokken over de omvang
van het probleem. Deze leden vinden dat kleine ondernemers, ook als het om een kleine
groep gaat, goed moeten worden beschermd.
Ik ben het met de leden van de CDA-fractie en GroenLinks-fractie eens dat ondanks
dat er geen definitieve conclusies kunnen worden getrokken over de omvang van het
probleem, dit niet weg neemt dat het onwenselijk is dat winkeliers, zelfs als het
zou gaan om een kleine groep, gedwongen kunnen worden om in te stemmen met eenzijdig
gewijzigde openingstijden. Dit kan zeker voor kleinere winkeliers leiden tot grote
problemen en dat heeft ook daadwerkelijk tot die problemen geleid.
De leden van de SGP-fractie wijzen op eerdere evaluaties van de Winkeltijdenwet. Bij
de evaluatie van 2006 werd reeds duidelijk dat zeer veel winkeliers in zowel grote
als middelgrote en kleine bedrijven het eens zijn met de stelling dat zij de zondagsrust
te belangrijk vinden om hun winkel op zondag te openen. Ook was één van de conclusies
destijds dat de Winkeltijdenwet schaalvergroting bewerkstelligt (Kamerstukken 30 800 XIII, nr. 8). Ook uit de evaluatie van 2016 blijkt dat een fors deel van de winkeliers er helemaal
niet op zit te wachten om hun winkel ook op zondag open te moeten stellen. Een behoorlijk
deel van de winkeliers die dat liever niet zouden doen, voelen zich toch gedwongen
om dat te doen.
Vraag 26
De leden van de SGP-fractie vragen daarom of de regering ook heeft overwogen om juist
te kiezen voor een inperking van het aantal zondagen waarop winkels open kunnen zijn,
zodat er minder verschillen zijn tussen grote bedrijven en kleinere bedrijven. Zou
dat niet een effectieve aanvulling zijn naast de voorliggende regeling? Zou daarmee
de vrijheid van de ondernemer niet meer centraal komen te staan?
De Winkeltijdenwet bepaalt dat gemeenten kunnen besluiten tot het vaststellen van
ruimere winkeltijden, bijvoorbeeld voor de zondag. De opzet van de Winkeltijdenwet
is dat gemeenten de afweging maken over winkelopening op zondag en zondagsrust. Zoals
uit de evaluatie van de Winkeltijdenwet 2016 blijkt, is geconcludeerd dat dit stelsel
goed werkt (zie ook het antwoord op vraag 1). Het beperken van deze mogelijkheden
voor gemeenten, door het reduceren van het aantal zondagen waarvoor de gemeenten een
uitzondering kunnen maken op grond van de Winkeltijdenwet, strookt daar niet mee.
Zoals beantwoord bij vraag 19, blijkt ook uit de evaluatie van de Winkeltijdenwet
2016 dat het overgrote merendeel van de winkeliers bij de belangenafweging van de
gemeenten is betrokken en dat een grote meerderheid daarvan voldoende, goed of uitstekend
tevreden is over die belangenafweging. Het kan natuurlijk altijd voorkomen dat er
winkeliers zijn die minder tevreden zijn met de belangenafweging en de ruime (of juist
beperkte) openingstijden in hun gemeente, maar dat betekent niet dat de winkelier
geen centrale positie inneemt in deze afweging.
Vraag 27
De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat het percentage winkeliers dat gedwongen
open is door contractuele bepaling is toegenomen. Heeft de regering onderzoek gedaan
naar deze toename? Deze leden constateren dat de aanvullende bepaling over gedwongen
openstelling bij het model contract van de Raad voor Onroerende Zaken in de praktijk
niet vaak wordt gebruikt. Zij vernemen graag of de regering zich er nog voor heeft
ingespannen om die bepaling in het modelcontract te krijgen in plaats van als een
appendix. Zou dat niet een extra bescherming bieden voor de winkeliers?
Sinds de evaluatie van de Winkeltijdenwet 2016 is er niet opnieuw onderzoek gedaan
naar een eventuele toename van contractuele bepalingen in huurcontracten over openingstijden.
Er is dus maar beperkte informatie hierover en over het gebruik van de ROZ-bepaling.
4% van de winkeliers geeft aan dat zij open zijn op zondag vanwege afspraken die specifiek
in het huurcontract zijn opgenomen. Er is daarnaast enige informatie beschikbaar waaruit
ik het gebruik van de ROZ-clausule kan afleiden, maar die is niet volledig. Uit die
evaluatie blijkt dat slechts 7% van de winkeliers contractuele boetebepalingen in
het huurcontract heeft over openingstijden, waarvan 22% via een onderbouwd verzoek
daarvan ontheffing kan krijgen van de verhuurder. Dat laatste kan wijzen op het gebruik
van de ROZ-bepaling, maar dit is geenszins volledige informatie.
Mocht de ROZ-bepaling niet vaak worden gebruikt, dan kan dit verschillende oorzaken
hebben. Zo kennen huurcontracten een lange looptijd en zijn tijdrovend om aan te passen,
waardoor het niet logisch lijkt dat partijen de moeite zullen nemen om een dergelijk
lopend contract aan te passen met zo’n ROZ-bepaling, zeker niet als er geen geschil
over de openingstijden is. Zoals ik eerder heb aangegeven, lijkt de groep die hier
met de verhuurder discussie over heeft beperkt te zijn. Daarnaast is het niet verplicht
om deze bepaling in een contract op te nemen. Bovendien is de bepaling ook (nog) niet
opgenomen in het modelcontract, maar staat enkel als attentie op de ROZ-website vermeld.
Dat het (nog) niet is opgenomen in de modelcontracten is te verklaren doordat deze
contracten niet direct worden herzien. Die herziening wordt in de komende jaren voorzien.
Ik heb er bij de ROZ op aangedrongen om deze bepaling bij de komende herziening van
de ROZ-modelcontracten op te nemen. Ik vind de bepaling belangrijk voor winkeliers
die op zondag in overleg met de verhuurder willen afwijken van de eerder gemaakte
afspraken over opening op zondag. Ik moedig ook elk goed initiatief vanuit de sector
aan en sta open voor andere initiatieven vanuit de sector. Ik zie deze bepaling ook
als blijk dat de sector met elkaar het goede gesprek aangaat over openingstijden op
zondag en ik hoop dat deze bepaling bij zal dragen aan verbetering en bewustwording
van het belang van keuze over de openingstijden van de winkelier. ROZ heeft aangegeven
dat deze bepaling, met in achtneming van de wetswijziging, een onderdeel zal zijn
van de besluitvorming over de toekomstige herziening van de modelcontracten.
2.6 Uitgangspunten van dit wetsvoorstel
Vraag 28
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel ook geldt voor winkeliers die
voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel met eenzijdige wijzigingen van de openingstijden
zijn geconfronteerd. Worden deze contracten door de wetswijziging nietig verklaard?
Dienen winkeliers dit met hun contractverstrekkers te regelen? Op welke wijze gaat
de regering de wet handhaven?
De bepaling uit een contract waarin is opgenomen dat eenzijdige wijzigingen mogen
worden doorgevoerd, verliest zijn betekenis. Daar is in beginsel geen verdere actie
tussen winkelier en contactverstrekker voor nodig. De op basis van dit contract doorgevoerde
eenzijdige wijzigingen zijn immers nietig.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de andere afspraken in het contract onverminderd
van kracht blijven. De nietigheid ziet alleen op de eenzijdige wijziging van openingstijden.
Handhaving van overheidswege is niet aan de orde. Het wetsvoorstel biedt de winkelier
bescherming tegen eenzijdige wijzigingen door derden van zijn openingstijden. De winkelier
kan zich op het voorgestelde artikel beroepen en, indien nodig, hierop ook een beroep
doen bij de burgerlijke rechter.
Vraag 29
Kan worden bevestigd dat de wijziging van de winkeltijdenwet alleen geldt voor de
winkelier die niet uitdrukkelijk met een besluit over verplichte openingstijden en
dat derhalve de afspraken ten aanzien van winkeliers van een winkeliersvereniging
die akkoord zijn met wijzigingen hierdoor niet worden aangetast of gewijzigd?
Ja, de nietigheid werkt alleen ten aanzien van de winkelier die daarmee niet heeft
ingestemd. Dit is geëxpliciteerd in artikel 10, eerste lid. Ten aanzien van andere
winkeliers blijft de wijziging in stand.
Winkeliers die met het besluit hebben ingestemd zijn daardoor wel gebonden, uiteraard
zolang het voorstel voldoende meerderheid heeft conform de eisen krachtens of bij
de statuten en er derhalve sprake is van een besluit.
Vraag 30
De leden van de CDA-fractie waarderen de balans die in het wetsvoorstel is gevonden
tussen de belangen van de individuele winkelier, het collectieve belang van winkeliers
en de consument. Het wetsvoorstel heeft gevolgen voor bestaande rechtsverhoudingen,
maar heeft geen terugwerkende kracht. Hierdoor worden boetes die voor de inwerkingtreding
van de wet zijn opgelegd niet geraakt. Ziet de regering het risico dat voorafgaand
aan de inwerkingtreding nog (massaal) openingstijden inclusief boetebepalingen gaan
worden opgelegd? Hoezeer zou een beperkte terugwerkende kracht tot bijvoorbeeld één
jaar voor inwerkingtreding dit kunnen voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 21. Daarnaast zie ik geen groot risico dat er voor inwerkingtreding
nog (massaal) boetes opgelegd zouden worden. In theorie zou dat in twee situaties
aan de orde kunnen zijn: winkeliers zijn nu niet op de afgesproken tijdstippen open
en verhuurders, winkeliersverenigingen of franchisegevers handhaven daar niet op,
óf er is vóóruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet een aantal winkeliers dat
de winkels, anders dan voorheen, in strijd met de afspraken sluit (of opent), waardoor
nieuwe geschillen ontstaan.
Wat betreft de eerste situatie kan het zo zijn dat er nog boetes worden opgelegd,
maar ik heb niet de verwachting dat dit zal plaatsvinden. Dat zou leiden tot verstoorde
verhoudingen en daar zijn zowel verhuurder, winkeliersvereniging en franchisegever
als de winkelier niet bij gebaat. In dat licht zie ik ook niet dat dit wetsvoorstel
een aanleiding zou kunnen zijn voor deze partijen om strenger te handhaven.
Wat betreft de tweede situatie, is het goed om te benadrukken dat pas bij inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel winkeliers kunnen afwijken van gewijzigde openingstijden indien
zij daar niet uitdrukkelijk mee hebben ingestemd. Ik heb daar geen signalen van dat
dit op dit moment plaatsvindt noch de verwachting dat dit zal gebeuren.
Vraag 31
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat ook winkeliers die voor
het ingaan van dit wetsvoorstel een contract hebben afgesloten, worden beschermd tegen
verplichte openingstelling zonder hun eigen instemming. Deze leden zijn dan ook blij
om te lezen dat dit voorstel ertoe strekt alle winkeliers te beschermen tegen eenzijdige
wijziging van openingstijden. Klopt het dat winkeliers die nu een boete hebben moeten
betalen deze dan terug kunnen krijgen?
Nee, zie het antwoord op vraag 21.
Vraag 32
De leden van de SGP-fractie vragen waar de regering de stelling op baseert dat winkeliers
de keuze hebben om in te stemmen met besluiten over openingstijden. Is die keuze er
in de praktijk wel daadwerkelijk? Kunnen ondernemers die niet met die openingstijden
instemmen zich nog wel op goede locaties vestigen? De regering geeft aan dat gecoördineerde
afspraken belangrijk zijn om een winkelgebied aantrekkelijker te houden voor consumenten.
Daarbij wordt onder meer verwezen naar een voorbeeld van een bakker en een slager
die het belangrijk vinden om te weten wanneer de ander open is, zodat afstemming mogelijk
is. Deze leden begrijpen dat voorbeeld, maar vragen zich wel af of daar verplichte
afspraken over openingstijden voor nodig zijn omdat zulke winkeliers op de meeste
doordeweekse dagen hun winkel toch wel openstellen.
In verband met de vraag over de keuze van de winkelier om in te stemmen met besluiten
over openingstijden en de mogelijkheid zich op goede locaties te kunnen vestigen,
wordt verwezen naar het antwoord op vraag 12 en 38.
Winkeliers zijn individueel gebaat bij enige zekerheid over openingstijden van hun
medewinkeliers. Die zekerheid kan alleen via afspraken verkregen worden. Ik heb zelf
het voorbeeld van de slager en de bakker aangehaald, maar er zijn natuurlijk veel
meer verschillende winkeliers actief binnen een winkelgebied. Dat deze winkeliers
op de meeste doordeweekse dagen dezelfde openingstijden zullen hanteren, zoals de
SGP aangeeft, is zonder afspraken daarover lastig te bereiken en niet vanzelfsprekend.
Dit nog los van de wenselijkheid van afspraken over openingstijden op zondag. Niet
alleen voor de bakker en de slager onderling is duidelijkheid over openingstijden
nodig, ook heeft het gehele winkelgebied baat bij afgestemde openingstijden, zeker
aan de randen van de dag, koopavonden of op zondag.
Vraag 33
De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre die afspraken over openingstijden zich
ook bijvoorbeeld uitstrekken tot verplichte opening op maandag of juist in de avonduren.
Worden zulke afspraken door verhuurders op dezelfde manier gehandhaafd met boetes,
of wordt er in de praktijk onderscheid gemaakt tussen niet open willen op zondag en
niet open willen op andere dagen of uren van de week?
Afspraken kunnen per winkelgebied verschillen, waarbij er ook afspraken over de maandag(avond)
gemaakt kunnen worden. Ik heb geen aanwijzingen dat er verschil wordt gemaakt in handhaving
tussen openstelling op doordeweekse dagen versus de zondag. Ook vanuit de sector heb
ik hierover geen signalen ontvangen. Dit wetsvoorstel maakt hierin ook geen onderscheid.
3. Verhouding tot nationale wetgeving
Vraag 34
De leden van de SGP-fractie wijzen op het principe van redelijkheid en billijkheid
uit artikel 6:248 BW, waar in de memorie van toelichting naar wordt verwezen. Deze
leden vragen of het niet onredelijk is om bijvoorbeeld van een winkelier die voor
slechts enkele klanten zijn winkel open moet houden of langer open moet houden te
vragen om zich toch aan afspraken ten aanzien van gezamenlijke openingstijden te houden.
Belangrijk is uiteraard dat alle betrokken partijen op een redelijke manier met elkaar
omgaan en oog hebben voor ieders belangen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag
14. Mochten partijen er toch niet samen uitkomen, dan het is aan de rechter om in
een concreet geval te oordelen of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn dat een winkelier die eerder heeft ingestemd met bepaalde
openingstijden hier in de gegeven omstandigheden nog langer aan gehouden kan worden.
In zijn algemeenheid acht ik het onredelijk en onbillijk dat winkeliers geconfronteerd
kunnen worden met openingstijden waarmee zij niet uitdrukkelijk mee hebben ingestemd.
Met dit wetsvoorstel wordt daarvoor een oplossing geboden.
Vraag 35
De leden van de SGP-fractie vragen wat precies wordt bedoeld met het eenzijdig doorvoeren
van wijzigingen zonder rechterlijke toets vooraf. In welke situaties is dat dan wel
mogelijk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 8.
4. Gevolgen
Vraag 36
De leden van de VVD-fractie lezen dat dit wetsvoorstel leidt tot mogelijk minder coördinatie
van gezamenlijke openingstijden in een winkelgebied. Is de regering samen met de leden
van de VVD-fractie van mening dat juist nu de lokale winkeliers het moeilijk hebben
en de winkelstraten steeds verder leeglopen, het verschil in openingstijden een winkelgebied
minder aantrekkelijk kan maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, eenduidige openingstijden dragen in belangrijke mate bij aan de aantrekkelijkheid
van een winkelgebied. Dit voorstel leidt weliswaar mogelijk tot minder coördinatie
van gezamenlijke openingstijden in een winkelgebied, maar voorkomt dat winkeliers
gedwongen kunnen worden openingstijden te hanteren waarmee zij niet uitdrukkelijk
hebben ingestemd. Hiermee is een balans gezocht tussen de belangen van de individuele
winkelier, het collectieve belang van winkeliers en de consument, waar de een enerzijds
vrijheid wil en de ander gecoördineerde openingstijden.
Vraag 37
De leden van de CDA-fractie merken op dat erop wordt gerekend dat na inwerkingtreding
van het wetsvoorstel verhuurders, franchisegevers of winkeliersverenigingen een inventarisatie
zullen bijhouden, bijvoorbeeld ten behoeve van de inzet van bijvoorbeeld beveiliging
in een winkelcentrum of voor gezamenlijke reclame-uitingen, en communiceren met betrekking
tot de winkeliers die wel/niet meedoen met de gewijzigde openingstijden. Verwacht
de regering dat dit kan leiden tot een pervers effect als antireclame jegens winkeliers
die niet meedoen aan gewijzigde openingstijden en bijvoorbeeld hun winkel op zondag
gesloten houden? Zijn hiervan voorbeelden bekend?
Ik verwacht niet dat een dergelijk effect zich zal voordoen. Er zijn ook nu al winkeliers
die hun winkel niet openstellen op tijden die tussen andere winkeliers zijn afgesproken.
Er zijn mij geen voorbeelden bekend waarin dit tot dergelijke problemen heeft geleid.
5. Mkb-toets
De leden van de VVD-fractie lezen de zorg van het midden- en kleinbedrijf (mkb) dat
verplichte openingstijden steeds vaker in huurcontracten zullen worden opgenomen.
Hierdoor bestaat het risico dat kleine winkeliers die zich op A-locaties willen vestigen,
zich genoodzaakt zullen zien akkoord te gaan met de voorgeschreven openingstijden
dan wel zich elders moet vestigen.
Vraag 38
Deze leden delen de zorg en vragen of de regering de meerwaarde inziet van kleine
winkeliers op A-locaties. De leden van de VVD-fractie vragen of de regering van mening
is dat het juist kleine winkeliers zijn die een winkelstraat divers maken? Zo nee,
waarom niet? Deelt de regering de mening dat het risico bestaat dat de aanpassing
van de Winkeltijdenwet mogelijk zorgt voor vergroting van het probleem dat de regering
poogt te bestrijden?
Ik onderschrijf de mening dat een divers winkelaanbod, en daarmee onder andere een
mix tussen kleine en grote winkeliers, van belang is voor de aantrekkelijkheid van
een winkelgebied.
Uit de MKB-toets blijkt dat ondernemers inderdaad verwachten dat openingstijden steeds
vaker uitdrukkelijk in het huurcontract worden opgenomen en dat kleine winkeliers
zich hierdoor sneller elders zullen vestigen of toch akkoord gaan met de voorgeschreven
openingstijden. De kans dat dit in een aantal gevallen zal gebeuren, acht ik aanwezig.
Het voorliggende wetsvoorstel ziet op de situatie na totstandkoming van de overeenkomst.
Zowel voor als na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal de positie van de onderhandelingspartijen
vooral afhangen van de omstandigheden van de markt. Een verhuurder kan in de regel
meer eisen stellen bij de verhuur van winkelruimte op een A-locatie en ik deel het
inzicht dat het voor kleine gespecialiseerde (familie)winkels lastiger kan zijn om
aan deze eisen te voldoen dan voor grotere winkelketens. Echter, verschraling van
het winkelaanbod is voor geen enkele partij gunstig. Dit maakt een winkelgebied namelijk
minder aantrekkelijk voor consumenten en kan op den duur daardoor ook nadelig uitpakken
voor het verdienvermogen van dat deel van de winkeliers dat wel gevestigd is op A-locaties.
Ik verwacht daarom dat betrokken partijen ook zullen streven naar een divers winkelaanbod
binnen het winkelgebied. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Vraag 39
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe zij monitoren
dat het probleem van verplichte openingstijden voor kleine winkeliers niet groter
wordt door onderhavig wetsvoorstel? Is de regering bereid het wetsvoorstel te herzien
indien de aanpassing van de Winkeltijdenwet leidt tot een slechtere (rechts) positie
van kleine winkeliers, bijvoorbeeld doordat meer afspraken over openingstijden worden
opgenomen in huurcontracten? Wat zijn in dat geval de mogelijkheden om kleine winkeliers
beter te beschermen?
Om te kunnen beoordelen hoe dit wetsvoorstel in de praktijk uitwerkt, zal ik deze
aanpassing in de eerstvolgende evaluatie van de Winkeltijdenwet evalueren over de
normale periode van vijf jaar. Ik zal bovendien regulier contact houden met de sector
over de toepassing van deze wet. Het doel van deze wijziging is de positie van de
winkelier te versterken en ervoor te zorgen dat er geen sprake is van eenzijdige wijzigingen
van zijn openingstijden. Ik vertrouw er op dat de retailsector gezamenlijk een oplossing
vindt voor mogelijke knelpunten. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 14.
Mocht uit de evaluatie evenwel blijken dat deze wijziging ongewenste effecten heeft,
dan zal het kabinet bezien welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Vraag 40
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de mkb-toets naar voren komt dat het panel
meent dat als gevolg van het wetsvoorstel op veelgevraagde A-locaties vooral winkelketens
zullen overblijven en de kleine gespecialiseerde (familie)winkels verdwijnen, met
een verschraling van het winkelaanbod tot gevolg. In hoeverre deelt de regering dit
standpunt?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 38.
Vraag 41
De leden van de CDA-fractie vragen welke (flankerende) maatregelen buiten dit wetsvoorstel
denkbaar zijn om een divers winkelaanbod van grote en kleine winkels te bevorderen?
Hoe kijkt de regering in dit licht naar gemeenten waar de economie sterk afhankelijk
is van toeristen, waar winkeliers met name in het weekend hun omzet moeten verdienen?
Het bevorderen van een divers winkelaanbod is een typisch lokale aangelegenheid. Uiteindelijk
is het aan de ondernemer om zich ergens te vestigen. Daarbij hangt alles af van de
vraag of hij ervan overtuigd is dat hij ergens op termijn een boterham kan verdienen.
Belangrijk daarvoor zijn het aantal passanten en de beschikbaarheid van een mooie
locatie, tegen een redelijke huur. Ondernemers willen zich graag vestigen in winkelgebieden
die al succesvol zijn, die schoon en veilig zijn, groen en makkelijk toegankelijk.
Op die manier kunnen ondernemers verleid worden zich ergens te vestigen. Daarvoor
dragen lokale overheden en betrokken marktpartijen gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Dat geldt zowel voor winkelgebieden die zich richten op de eigen inwoners, als voor
winkelgebieden die zich sterk richten op bezoekers van buiten. Zie ook het antwoord
op vraag 7.
Vraag 42
De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering bekend is over de mate waarin winkeliers
koopzondagen en -avonden nodig hebben voor hun omzet? Bestaat hier informatie over?
Uit de evaluatie van de Winkeltijdenwet 2016 blijkt dat door koopzondagen de omzet
van 19% van de winkels tussen de 0–5% is gestegen, de omzet van 30% van de winkels
tussen de 5–10% is gestegen en 10% van de winkels een omzetstijging van meer dan 10%
ervaart. 4% van de winkeliers geeft aan dat de weekomzet gedaald is. Circa 28% geeft
aan geen omzetstijging te zien, terwijl 10% aangeeft hierin geen inzicht te hebben.
Overigens zijn deze cijfers in de evaluatie aan het einde van de financiële crisis
gepubliceerd, waardoor deze cijfers in normale economische omstandigheden anders kunnen
uitvallen. Ook zijn er niet direct cijfers beschikbaar over het effect van koopzondagen-
en avonden in COVID-19 omstandigheden, maar die zijn vanzelfsprekend niet representatief
voor normale omstandigheden.
Het is niet duidelijk of winkeliers deze omzet nodig hebben voor de continuïteit van
de winkel.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in de toelichting staat dat dit voorstel naar
verwachting geen invloed heeft op de ongelijke onderhandelingspositie tussen kleine
winkeliers en vastgoedorganisaties. Het toenemend gebruik van boetebedingen en verplichte
openingstijden heeft ook gevolgen voor verschraling van het winkelaanbod.
Vraag 43
De leden van de SGP-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om meer in
het algemeen iets te doen aan de slechte onderhandelingspositie van de kleine winkelier.
Waarom is er geen aandacht voor dat zulke winkeliers mogelijk helemaal geen overeenkomst
meer kunnen sluiten of geen nieuw contract (verlenging) meer kunnen krijgen als zijn
niet instemmen met de verplichte openingstijden? Moet dat probleem niet opgelost worden,
zoals ook in de motie-Stoffer/Verhoeven (Kamerstuk
35 000 XIII, nr. 61
) wordt gevraagd?
De wijziging kan niet voorkomen dat winkeliers zich in een ongelijke behandelingspositie
bevinden, maar heeft wel tot doel deze positie te versterken en ervoor te zorgen dat
een winkelier zijn winkel niet open hoeft te stellen (of te sluiten) op tijden waar
hij niet uitdrukkelijk mee heeft ingestemd. Bovendien wordt middels deze wijziging
ook rekening gehouden met het belang van gecoördineerde afspraken, de redenen hiervoor
kunt u teruglezen in het antwoord op vraag 32. Er is dus naar een balans gezocht tussen
de belangen van de individuele winkelier, het collectieve belang van winkeliers en
de consument. In het antwoord op vraag 36 kunt u bovendien lezen dat als uit de evaluatie
van deze wijziging blijkt dat de positie van de (kleine) winkelier nog steeds onvoldoende
beschermd is, er zal worden gekeken naar verdere wetgeving.
De leden van de SGP-fractie vragen daarnaast over de invulling van de motie-Stoffer/Verhoeven.
De motie verzoekt de regering om te waarborgen dat winkeliers ongeacht hun motief
zowel bij een nieuw contract als bij een verlenging de vrijheid hebben op zondag hun
winkel gesloten te houden. Ik heb veelvuldig contact met de sector gehad over de motie
en invulling daarvan. De retailsector leest deze motie, net als ik, tot een oproep
om afspraken op zondag in zijn geheel te verbieden, dan wel een mogelijkheid voor
een winkelier om eenzijdig af te wijken van gemaakte afspraken op zondag. Een groot
deel van de retailsector heeft aangegeven dat zij dat onwenselijk zou vinden. Tegelijkertijd
hoor ik van een aantal individuele winkeliers dat zij meer vrijheid willen in het
bepalen van hun openingstijden. Ik heb er daarom voor gekozen om alvast te voorzien
in de onderhavige wijziging van de Winkeltijdenwet en ik zal verder met de sector
bespreken of, en zo ja hoe zij verdere invulling van deze motie graag zien.
6. Advies en consultatie
Reacties belangenverenigingen
Vraag 44
De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de regering van mening is dat het wetsvoorstel
mogelijk leidt tot extra juridisering van de relaties tussen verhuurder en winkelier.
Laat ik voorop stellen dat het mijn voorkeur altijd is geweest dat partijen er zelf
uitkomen. Daar zijn gelukkig ook genoeg voorbeelden van. Echter, de problematiek die
ik in de toelichting en deze beantwoording beschrijf, noopt mij tot het nemen van
wettelijke maatregelen. Dit kan in sommige situaties wellicht leiden tot extra juridisering
van de relaties tussen winkeliers, winkeliersverenigingen, verhuurders en franchisegevers.
Tegelijkertijd hoop ik dat het vooral bijdraagt aan het inzicht dat partijen elkaar
nodig hebben en zullen moeten samenwerken om het winkelgebied aantrekkelijk te houden.
ATR-toets
Vraag 45
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Adviescollege toetsing regeldruk pleit voor
een integrale aanpak van eventuele knelpunten voor (kleine) winkeliers. De regering
geeft aan dat dit meegenomen wordt in de Retailagenda. Kan de Kamer hierover vóór
1 januari 2021 een update/brief van de regering ontvangen? Welke knelpunten voor (kleine)
winkeliers ziet zij op dit moment?
De (regeldruk)problematiek voor winkeliers is eerder onder de aandacht gebracht door
INRetail in een brief aan de Kamer onder de titel «Help de veenbrand bestrijden!».1 In lijn met wat er tijdens de Begrotingsbehandeling 2019 is besproken, heb ik voorgesteld
om in het kader van de vervolgaanpak Retailagenda 3.0 met alle betrokkenen een aantal
gerichte opdrachten voor het versterken van ondernemerschap, het tegengaan van leegstanden
en het inventariseren van knelpunten vorm te geven. De in de brief genoemde voorbeelden
van knelpunten en maatregelen zullen hierbij worden betrokken. In dat kader ben ik
tevens voornemens een onderzoek te laten doen naar de regeldruk in de retail. Door
te kiezen voor een inbedding van deze problematiek binnen de Retailagenda wordt geborgd
dat alle relevante partijen, zoals ook INRetail, worden betrokken.
Door de crisis heeft dit dossier binnen de Retailagenda minder aandacht gekregen dan
voorzien. Ik verwacht Uw Kamer in het voorjaar van 2021 te kunnen informeren over
de voortgang op dit dossier.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat