Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 638 Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van deel IV van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code inzake sociale zekerheid (Trb. 1965, 47)
Nr. 3
                   MEMORIE VAN TOELICHTING
            
1. Algemeen
               
Het onderhavige voorstel van wet strekt tot goedkeuring van het voornemen tot opzegging
                  van deel IV van de op 16 april 1964 te Straatsburg tot stand gekomen Europese Code
                  inzake sociale zekerheid (hierna: de Code)1. Deel IV heeft betrekking op de uitkering bij werkloosheid.
               
De Code en het bijbehorende Protocol zijn op 16 maart 1967 door het Koninkrijk der
                  Nederlanden bekrachtigd. Beiden gelden vanaf 17 maart 1968 voor het Europese deel
                  van Nederland.2
De Code is een verdrag van de Raad van Europa dat minimumnormen bevat op het terrein
                  van de sociale zekerheid. Het verdrag bestaat uit XIV delen, een bijlage en twee addenda.
                  Op grond van artikel 81 kan het verdrag in zijn geheel, of één of meer van de delen
                  II tot en met X daarvan, steeds na een periode van vijf jaar worden opgezegd, waarbij
                  een opzeggingstermijn van één jaar in acht moet worden genomen.
               
Nederland heeft zich destijds gebonden aan alle onderdelen van de Code. Op 22 februari
                  2007 heeft het Koninkrijk der Nederlanden deel VI van de Code («Uitkeringen en verstrekkingen
                  bij arbeidsongevallen en beroepsziekten») opgezegd, omdat in een uitspraak van de
                  Centrale Raad van Beroep van 8 september 2006 werd bepaald dat het opleggen van een
                  eigen bijdrage in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor ziekenhuiszorg
                  in strijd is met deel VI van de Code wanneer die zorg het gevolg is van een arbeidsongeval
                  of beroepsziekte. De parlementaire goedkeuring voor deze opzegging is verkregen bij
                  wet van 1 oktober 2009 (Stb 2009, 474).3
De Code is op 6 november 1990 herzien (Trb. 1993, 123). De herziene Code is op 1 juni 1993 voor het Koninkrijk der Nederlanden ondertekend.
                  De parlementaire goedkeuring van de herziene Code heeft plaatsgevonden bij wet van
                  1 oktober 2009 (Stb 2009, 421).4 Het Koninkrijk der Nederlanden heeft de herziene Code vervolgens op 22 december 2009
                  voor het Europese deel van Nederland aanvaard. Deze herziene Code is nog niet in werking
                  getreden, aangezien behalve het Koninkrijk nog geen enkele andere Lid-Staat van de
                  Raad van Europa de herziene Code heeft bekrachtigd. Voor de inwerkingtreding ervan
                  is de bekrachtiging door tenminste twee verdragspartijen vereist.
               
2. Deel IV van de Code
               
Conform het bepaalde in artikel 74 van de Code heeft Nederland een jaarlijks rapport
                  betreffende de toepassing van de Code over de periode 1 juli 2018 tot en met 30 juni
                  2019 overgelegd aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Naar aanleiding
                  van dit rapport heeft Nederland erkend dat de Werkloosheidswet door wetswijzigingen
                  die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd niet meer voldoet aan de minimumnormen in
                  relatie tot deel IV van de Code.5
Deel IV van de Code («Uitkering bij werkloosheid») bevat minimumnormen voor het verstrekken
                  van een uitkering in geval van werkloosheid. Met inachtneming van dit Deel is Nederland
                  gehouden de minimumnormen op te nemen in de algemene wettelijke regelingen die de
                  risico's van werkloosheid dekken. Deze normen spitsen zich toe op de voorwaarden voor
                  het recht op uitkering en de bescherming die de verzekerde ten minste moet worden
                  geboden, zowel wat betreft de hoogte als de duur van de uitkering. Deel IV van de
                  Code schrijft voor dat een werkloosheidsuitkering voor een duur van tenminste 21 weken
                  na één jaar werken tot uitbetaling dient te komen.
               
Het Nederlandse socialezekerheidsstelsel biedt een algemene bescherming voor werkloosheid
                  in de Werkloosheidswet (WW). Iemand die werkloos is, heeft recht op een WW-uitkering.
                  Daarvoor moet wel aan een aantal vereisten worden voldaan, waaronder de wekeneis en
                  de jareneis (tezamen hierna te noemen: de referte-eis). Deze twee eisen geven het
                  arbeidsverleden weer en bepalen daarmee of en voor welke duur iemand recht heeft op
                  een WW-uitkering. De wekeneis houdt in dat de persoon die werkloos is in 36 kalenderweken
                  onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid ten minste 26 kalenderweken
                  moet hebben gewerkt. Indien aan deze eis is voldaan, heeft de werknemer recht op een
                  WW-uitkering voor de duur van drie maanden (13 weken). Indien ook wordt voldaan aan
                  de jareneis kan de duur van de WW-uitkering meer zijn dan drie maanden. Aan deze eis
                  wordt voldaan indien de werknemer in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk
                  voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen,
                  in tenminste vier kalenderjaren over 208 of meer uren per kalenderjaar loon moet hebben
                  ontvangen. Indien de werkloze persoon ook aan deze tweede eis voldoet, wordt de duur
                  van zijn basisuitkeringsduur van drie maanden verlengd met één maand voor ieder volledig
                  kalenderjaar arbeidsverleden, voor zover het arbeidsverleden niet meer dan 10 kalenderjaren
                  is, en voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren, wordt de basisuitkeringsduur
                  verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen na 2015
                  en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen vóór 2016.
               
Op grond van de referte-eis heeft iemand in Nederland pas recht op een uitkering met
                  een duur van 21 weken, als hij voorafgaand aan de werkloosheid gedurende 5 jaar heeft
                  gewerkt. Indien sprake is van een arbeidsverleden van minder dan 5 jaar, dan is de
                  duur van de uitkering korter. De WW voldoet daarom niet aan deel IV van de Code.
               
3. De herziene Code en het ILO-Verdrag betreffende minimumnormen van sociale zekerheid
               
De herziene Code kent een aantal wijzigingen ten opzichte van de Code, waaronder artikel
                  24 dat de duur van de WW-uitkering bepaalt. Hoewel de voorgeschreven duur van de WW-uitkering
                  met de herziene Code is verhoogd van 21 weken naar 39 weken, kent de herziene Code
                  een bijzondere regeling voor stelsels zoals het Nederlandse, die de maximale duur
                  van de uitkering afhankelijk stellen van de verzekeringsduur. De voorgeschreven duur
                  van alle uitkeringen dient in dat geval gemiddeld ten minste 39 weken, dan wel de
                  helft van de referteperiode te bedragen. Dit houdt in dat een gemiddelde uitkeringsperiode
                  wordt vastgesteld, gewogen tegen de frequentie van de werkelijk geregistreerde gevallen
                  van werkloosheid.6 Bij deze middeling dient te worden uit gegaan van de maximale wettelijke uitkeringsduur.
                  Uitgaande van de maximaal wettelijke uitkeringsduur voldoet Nederland op basis van
                  de gegevens van UWV over 2019 met een gemiddelde van 78 weken over het jaar 2019 aan
                  de herziene Code.
               
De Nederlandse werkloosheidswetgeving is ook in overeenstemming met het op 28 juni
                  1952 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende minimumnormen van sociale zekerheid
                  (Trb. 1953, 69, hierna: het ILO-verdrag). Dit in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie
                  opgestelde verdrag, waarvan nog enkele delen voor Nederland gelden, komt grotendeels
                  overeen met de Code. Onder deel IV van het ILO-verdrag kan echter de duur van de WW-uitkering
                  worden beperkt tot een periode van 13 weken die binnen een periode van 12 maanden
                  tot uitbetaling dient te komen. Doordat Nederland een basisuitkering WW kent van minimaal
                  3 maanden, wordt aan de vereisten zoals opgenomen in het ILO-verdrag voldaan.
               
4. Opzegging deel IV
               
De regering is van mening dat aanpassing van de Nederlandse werkloosheidswetgeving
                  aan de maatstaven inzake uitkering bij werkloosheidarbeid van deel IV van de Code
                  niet mogelijk is. Het voldoen aan het uitgangspunt zoals opgenomen in deel IV van
                  de Code vereist fundamentele en omvangrijke wijzigingen van de Werkloosheidswet. Daarnaast
                  zou het in overeenstemming brengen van de Nederlandse werkloosheidswetgeving met de
                  Code tot gevolg hebben dat de WW-lasten in Nederland substantieel stijgen. De regering
                  acht het dan ook niet juist gebonden te zijn aan een onderdeel van een verdrag, waarin
                  normen worden gesteld voor een specifiek risico dat in de Nederlandse werkloosheidswetgeving
                  op een andere, ook doeltreffende wijze is afgedekt. Het uitgangspunt is dat het Koninkrijk
                  der Nederlanden verdragen waartoe het zich gebonden heeft naleeft en de nationale
                  wetgeving daarmee in overeenstemming wordt gebracht. Tot opzegging van (een deel van)
                  een verdrag wordt slechts overgegaan indien daartoe goede redenen bestaan. Een dergelijke
                  reden is thans ten aanzien van deel IV van de Code aanwezig, nu dit verdragsonderdeel
                  gegrond is op een uitgangspunt dat in alle gevallen waarin aan de wekeneis wordt voldaan
                  een werkloosheidsuitkering van 21 weken dient te worden verstrekt, terwijl in Nederland
                  de duur van een uitkering bij werkloosheid wordt afgestemd op het arbeidsverleden
                  en het niet in het voornemen ligt het stelsel voor de toekomst alsnog op dit uitgangspunt
                  te gaan baseren. Naar de mening van de regering biedt het Nederlandse socialezekerheidsstelsel
                  een adequate bescherming tegen het risico van werkloosheid.
               
Op grond van deze overwegingen heeft de regering het voornemen om deel IV van de Code
                  op te zeggen. Rekening houdend met de bepalingen van artikel 81 dient opzegging plaats
                  te vinden vóór 17 maart 2022, waarna dit deel van de Code dan vanaf 17 maart 2023
                  niet meer voor het Europese deel van Nederland zal gelden.
               
5. Koninkrijkspositie
               
Aangezien de Code alleen voor het Europese deel van Nederland geldt, geldt de opzegging
                  eveneens alleen voor dat deel.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  W. Koolmees
De Minister van Buitenlandse Zaken,
                  S.A. Blok
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.