Memorie van toelichting (initiatiefvoorstel) : Memorie van toelichting
35 636 Voorstel van wet van het lid Jasper van Dijk tot verhoging van het wettelijk minimumloon in verband met het achterblijven van de loonontwikkeling (Wet eerlijker inkomen)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
Recent is het draagvlak voor een hoger minimumloon enorm toegenomen. Inmiddels zijn
naast de SP, ook de Tweede Kamerfracties GroenLinks en PvdA voorstander van een verhoging
van het minimumloon naar € 14 per uur. En niet alleen deze partijen willen een verhoging,
ook het CDA is voor een stijging van 10%. En hoewel D66 de koppeling met de uitkeringen
deels wil loslaten, verhoogt de partij in haar verkiezingsprogramma het minimumloon
eveneens met 10 tot 20%. Ook de VVD geeft aan in haar verkiezingsprogramma een hoger
minimumloon te willen. Hoewel de invulling per partij verschilt, is hiermee een grote
politieke meerderheid ontstaan die erkent dat het minimumloon te laag is. Van SP tot
VVD klinkt de roep om een hoger minimumloon. Met dit gegeven gaat initiatiefnemer
graag zo snel mogelijk aan de slag. Er is momentum om woorden om te zetten in daden.
In 1968 werd de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) ingevoerd en in 1969
voor het eerst uitbetaald. Sindsdien wordt het wettelijk minimumloon gezien als een
belangrijke verworvenheid. Het minimumloon zorgt voor een minimale ondergrens. De
vraag is echter of deze ondergrens meer dan 50 jaar na dato nog voldoet. Initiatiefnemer
is van mening dat de hoogte van het wettelijk minimumloon niet meer voldoende is en
dat een hoger minimumloon gerechtvaardigd is voor de algemene loonontwikkeling en
voor de economie. Voorliggend wetsvoorstel regelt een jaarlijkse verhoging van het
minimumloon van 5%, naast de tweejaarlijkse indexaties.
De coronacrisis heeft voorliggende wetsvoorstel alleen maar relevanter gemaakt. Deze
moeilijke tijd heeft ons de waarde laten zien van mensen met een cruciaal beroep.
De verplegers, de schoonmakers, de supermarktmedewerkers en andere mensen met een
cruciaal beroep hebben de samenleving draaiende gehouden in de zwaarste tijden van
de corona-uitbraak. Zij stonden in de frontlinie, vaak met gevaar voor eigen leven.
De mensen verdienen meer dan alleen applaus. Niettemin verdienen velen van hen minder
dan 130% van het minimumloon en hebben zij moeite om rond te komen. De helden van
de coronacrisis doen risicovol werk van vitaal belang, voor een minimaal salaris.
Het is hoog tijd dat de waardering zich niet alleen in woorden uit, maar ook in daden.
In het post-coronatijdperk moeten cruciale beroepen beter betaald worden. Een verhoging
van het minimumloon draagt daaraan bij.
De loongroei in Nederland blijft over de hele linie achter. Dat is niet alleen ongunstig
voor werkenden, maar ook voor de economie in zijn geheel. Als mensen meer te besteden
hebben, is dat een stimulans voor de economie. De opvatting dat hogere lonen wenselijk
zijn voor de economie wordt inmiddels door talloze instanties gedeeld, zoals bijvoorbeeld
de Nederlandse Bank (DNB)1, het Internationaal Monetair Fonds (IMF)2 en de Rabobank. Maar ook de Minister-President3 pleitte voor hogere lonen. Daarnaast heeft voormalig VNO-NCW voorman Hans de Boer4 geen probleem met hogere lonen en pleit hij voor een «nieuw sociaal akkoord met de
vakbeweging en de politiek».
De realiteit is echter anders: de loongroei in Nederland blijft al jaren achter. Een
gemiddeld huishouden uit 2014 heeft (gecorrigeerd voor inflatie) vrijwel hetzelfde
besteedbaar inkomen als een huishouden uit 1977.5 Onderzoek van de Rabobank toont aan dat in de afgelopen zestien jaar de lonen in
de marktsector sterk zijn achtergebleven bij de (toegenomen) arbeidsproductiviteit;
ze zijn maar liefst 8% achterop geraakt.6 In het boek Fantoomgroei (Atlas contact, 2020) lezen we eveneens dat het besteedbaar inkomen nauwelijks is
toegenomen, ondanks de economische groei. De Nederlandse Bank heeft al geruime tijd
voor een loonstijging gepleit.7 De achterblijvende loongroei is ongunstig voor de economie: het beperkt de koopkracht
en remt de innovatie.8
Primair is de hoogte van de lonen een zaak van sociale partners. De overheid kan echter
wel degelijk invloed uitoefenen op de lonen door het wettelijk minimumloon te verhogen.
De hoogte van het minimumloon is immers aan de wetgever.
Investeren in loongroei is nodig. Volgens onderzoek van de Rabobank9 stimuleert loongroei innovatie en jaagt het de economie aan. Het verhogen van het
minimumloon heeft een opwaarts effect op de onderste regionen van het loongebouw en
kan dienen als hefboom voor de door economen gewenste loonstijging. Daarbij heeft
verhoging van het minimumloon een nivellerend effect omdat de stijging sterker doorwerkt
bij de lagere lonen dan bij de hogere lonen.10 Het Centraal Planbureau (CPB) concludeert dan ook dat een hoger minimumloon leidt
tot een lagere loonongelijkheid. Juist investeringen in loongroei voor lage en middeninkomens
komt de economie ten goede. Anders dan hoge inkomens, geven lagere inkomens bij extra
salaris meer geld uit aan boodschappen, de kapper, de bioscoop of een nieuwe wasmachine.
En dat is gunstig voor de economie. Het oppotten van geld bij bedrijven heeft daarentegen
geen effect op de economische ontwikkeling.
De economie groeit sinds 1977 veel sneller dan het huishoudinkomen. Oftewel: huishoudens
krijgen een steeds kleiner deel van de economische groei. Bedrijven daarentegen krijgen
een steeds groter deel van de koek. De arbeidsinkomensquote (AIQ) is het deel van
het nationaal inkomen dat dient als beloning voor arbeid. De AIQ is nu 74%. In 1979
was dat nog 81%.11 De AIQ is sindsdien structureel gedaald en dit hangt nauw samen met een toename van
de winstgevendheid van bedrijven. Hogere lonen zorgen ervoor dat een eerlijker deel
van de welvaart naar werkenden gaat. Dat zorgt daardoor tevens voor een evenwichtiger
AIQ.
De Nederlandse Bank12 heeft eveneens gesignaleerd dat de AIQ is gedaald ten nadele van werknemers. Een
kleiner deel van de rijkdom gaat naar de werknemers, een groter deel gaat naar kapitaalbezitters.
Uit een analyse van gegevens van acht Nederlandse bedrijfstakken over de periode 1996–2015
blijkt dat de daling van de AIQ samenhangt met de toegenomen flexibilisering van de
arbeidsmarkt.
De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag werd zoals gezegd in 1968 ingevoerd en
in 1969 zijn minimumlonen voor het eerst uitbetaald. De reden voor invoering was om
werknemers een fatsoenlijk minimum inkomen te garanderen, waarmee zij tenminste een
gezin konden onderhouden.
Data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en wetenschappelijke studies13 hebben aangetoond dat het wettelijk minimumloon langzaam maar zeker steeds minder
waard is geworden ten opzichte van het gemiddelde loon. Was het minimumloon in 1976
nog ongeveer 68% van het gemiddelde loon, momenteel is het nog slechts 43%, zo blijkt
uit een studie van de Universiteit van Amsterdam en uit CBS data14. Uit gegevens van het CBS blijkt dat het gemiddelde loon tussen 1969 en 2019 is gestegen
met 875%, maar het minimumloon slechts met 462%.15 Er is geen reden om aan te nemen dat de wetgever dit zo heeft bedoeld. De relatieve
achteruitgang is een ongewenst effect. Naast het gegeven dat het minimumloon achterop
is geraakt bij het gemiddelde loon door gebrekkige indexatie, is het ook achterop
gaan lopen doordat in de tachtiger en negentiger jaren en in 2004 en 2005 het minimumloon
is bevroren dan wel verlaagd. De achterstand in de hoogte van het minimumloon komt
dus ten dele door de niet-welvaartsvaste indexering en ten dele door het bevriezen
en actief verlagen van het minimumloon.
Mensen voelen de achterblijvende groei van het minimumloon daadwerkelijk in hun portemonnee.
Uit onderzoek van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud)16 in 2018 blijkt dat het minimumloon lang niet altijd voldoende is om een gezin fatsoenlijk
van te kunnen onderhouden. Een gezin met twee oudere kinderen dat rond moet komen
van een minimumloon, komt per maand € 217 tekort; een gezin met vier kinderen met
het minimumloon komt maandelijks € 305 tekort. Vooral gezinnen met meerdere kinderen
of met oudere kinderen zijn de klos. Daarbij lopen de tekorten op naarmate er meer
kinderen zijn. Maar ook een paar zonder kinderen en met een minimumloon komt maandelijks
nog € 27 tekort. De oorspronkelijke doelstelling om werknemers een fatsoenlijk minimuminkomen
te garanderen, waarmee zij tenminste een gezin kunnen onderhouden, is dus behoorlijk
uit zicht geraakt. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) heeft eveneens door
het Nibud onderzoek laten doen naar het minimumloon. Ook daarin is de conclusie dat
veel mensen met een minimumloon daar nauwelijks van rond kunnen komen.17
De coronacrisis toont aan dat de verpleger, de schoonmaker en de vakkenvuller van
vitaal belang zijn voor de samenleving. Er is alom lof voor de cruciale beroepen.
Maar van applaus betaal je geen huur. En juist veel mensen in cruciale beroepen worden
zwaar onderbetaald. Er zijn 185.000 banen in de gezondheids- en welzijnszorg die minder
dan 130% van het minimumloon verdienen. Daarvan verdienen 55.000 zelfs niet meer dan
het minimumloon. Dat zijn de mensen die in de frontlinie vechten tegen het coronavirus
(COVID-19). Ook supermarktmedewerkers verdienen op of rond het minimumloon. Schoonmakers,
personenvervoer, transport: velen zitten op of rond het minimumloon. In de handel
zitten 568.000 banen onder 130% van het minimumloon, waaronder supermarktmedewerkers.
In totaal zijn er 2,2 miljoen mensen die minder dan 130% van het minimumloon verdienen.
Ook mensen met een niet-cruciaal beroep worden getroffen door de corona-crisis. Werknemers
in de horeca, entertainment en de uitzendbranche worden hard getroffen. Velen raken
hun baan kwijt. In de horeca verdienen 281.000 mensen minder dan 130% minimumloon.
Dat zijn geen mensen die een financiële buffer hebben kunnen opbouwen voor moeilijke
tijden. De coronacrisis laat zien dat de klappen van een economische crisis eenzijdig
terecht komen bij de mensen met een onzekere baan. Lage lonen en onzekere contracten
gaan maar al te vaak hand in hand.18
Ondanks de coronacrisis zal verhoging van het minimumloon een juiste ingreep zijn.
Behoud en herstel van koopkracht zijn immers een adequaat middel om de economie te
stimuleren. Met name horeca, detailhandel en overig midden- en kleinbedrijf kunnen
profiteren van een verbeterde koopkracht. Daarnaast is de initiatiefnemer van mening
dat armoede nooit goed is voor de economie, al is het alleen maar vanwege alle bijkomende
kosten zoals schuldhulpverlening, uithuiszettingen en hogere zorgkosten.
Verhoging minimumloon
Voorliggend wetsvoorstel regelt dat het minimumloon met 5% per jaar wordt verhoogd
bovenop de reguliere indexatie. De initiatiefnemer beoogt zo de opgelopen achterstanden
in te lopen en hogere lonen over de gehele linie te stimuleren. De jaarlijkse verhoging
van 5% wordt stopgezet, indien het punt wordt bereikt dat het minimumloon 60% van
het gemiddelde loon bedraagt. Net als de Europese vakbeweging ziet de initiatiefnemer
een verhouding waarbij het minimumloon tenminste 60% van het gemiddelde loon bedraagt
als te behalen einddoel.
Met de jaarlijkse verhoging van 5% wordt tevens een stimulans afgegeven voor een algehele
loonsverhoging. Hiermee wordt de door economen gewenste algehele loonstijging bevorderd.
Zeker in de lagere loonschalen zal de opwaartse druk goed merkbaar zijn.19
De verhouding tussen het gemiddelde loon en het wettelijk minimumloon is gezakt van
68% in 1976 naar 43% anno nu.20 De European Trade Union Confederation (ETUC)21 adviseert dat het minimumloon wordt vastgelegd op 60% van het gemiddelde loon of
60% van het mediane inkomen van de actieve beroepsbevolking. Dit staat tevens in aanbevelingen
van het Europees Parlement.22 Als het minimumloon met 38% verhoogd wordt, bedraagt het 60% van het gemiddelde loon.23 De initiatiefnemer ziet een minimumloon van omstreeks 60% van het gemiddelde loon
als wenselijke verhouding en wil dit met voorliggend wetsvoorstel realiseren. Dit
sluit ook aan bij de wens van de FNV om het minimumloon naar € 14 te verhogen. Met
voorliggend voorstel wordt – naar verwachting – een minimumuurloon van ongeveer € 14
in 2025 bereikt. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de hoogte van de jaarlijkse
reguliere indexatie. Een snellere verhoging is onwenselijk vanwege de kosten voor
het MKB die het met zich meebrengt. Vandaar dat voor een stapsgewijze verhoging is
gekozen.
Werkgelegenheid
Uit onderzoek blijkt dat de effecten van een hoger minimumloon op de werkgelegenheid
verwaarloosbaar zijn. Per 1 juli 2017 is het wettelijk minimumloon voor 18- tot en
met 22-jarigen in Nederland verhoogd. Voor 18- en 19-jarigen was er een bescheiden
verhoging, maar voor 20- tot en met 22-jarigen is er sprake van een fikse verhoging.
Stichting Economisch Onderzoek (SEO)24 heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van deze hogere lonen en heeft geconcludeerd
dat een verhoging van het wettelijk minimumloon niet of nauwelijks van invloed is
geweest op de werkgelegenheid. Dat is markant aangezien het CPB in haar eerdere publicaties25 uitging van een behoorlijk negatief werkgelegenheidseffect. Daarbij zou het negatieve
werkgelegenheidseffect bij jongeren veel groter zijn dan bij volwassenen. Bij jongeren
bleek het negatief effect op de werkgelegenheid echter nihil.
Er zijn veel studies waaruit blijkt dat werkgelegenheidseffecten van een hoger minimumloon
miniem zijn. Zo blijkt uit een uitgebreid onderzoek26 in de VS tussen 1938 en 2009 dat het verhogen van het minimumloon niet leidt tot
meer werkloosheid. In 68% van de gevallen werd het verhogen van het minimumloon juist
gevolgd door lagere werkloosheid. In een andere uitgebreide Amerikaanse studie27 werd de werkgelegenheid onderzocht in de VS op die plekken waar een staat met een
hoger minimumloon grenst aan een staat met een lager loon. Er werd geen negatief werkgelegenheidseffect
gevonden. In buurland Duitsland is op 1 januari 2015 een minimumuurloon van € 8,50
ingevoerd. In 2017 is dit verhoogd naar € 8,84. Een Duitse studie28 naar de effecten van de recente invoering en verhoging van het minimumloon laat zien
dat het minimumloon een duidelijk opwaarts effect heeft gehad op andere lage lonensegmenten,
zonder dat het een nadelig effect heeft gehad op de economische groei of de werkgelegenheid.
Uit een enquête onder werkgevers bleek dat het minimumloon bij 65% van de bedrijven
heeft geleid tot kleinere loonverschillen bij die bedrijven. In buurland Groot-Brittannië
is een meta-analyse29 gedaan naar de werkgelegenheidseffecten van het minimumloon. De conclusie is dat
in de minimumloonliteratuur in Groot-Brittannië geen bewijs te vinden is voor grote
negatieve werkgelegenheidseffecten. Andere studies en wereldwijde meta-analyses vinden
eveneens geen of slechts een zeer gering negatief effect.30
In de meest recente publicatie van het CPB (april 2020) is gedeeltelijk tegemoet gekomen
aan de kritiek en is het verwachte negatieve effect op de werkgelegenheid van een
hoger minimumloon flink naar beneden bijgesteld.31
Budgettaire gevolgen
Het SEOR (onafhankelijk onderzoeksbureau gelieerd aan de Erasmus Universiteit) heeft
in opdracht van de SP onderzocht wat de budgettaire gevolgen zijn van een verhoging
van het minimumloon.32 Een verhoging van vier keer achtereen 5% per jaar, kost in totaal € 5,9 miljard.
Dat is minder dan het CPB heeft becijferd33 omdat SEOR het inverdieneffect heeft meegerekend en het CPB niet. Als mensen meer
inkomen krijgen, betalen ze ook meer belasting over dat inkomen. Dat betekent dat
de staat naast extra uitgaven, ook extra inkomsten heeft. Die bedragen € 3,24 miljard
bij vier keer een jaarlijkse verhoging van 5%. Het CBS heeft berekend dat een verhoging
van het minimumloon van 38% nodig is te bereiken dat het minimumloon 60% van het gemiddelde
loon bedraagt.34 De totale kosten bedragen daarmee € 11,2 miljard. Dit is inclusief inverdieneffecten.
Aantallen mensen
Er zijn 0,5 miljoen mensen die tot 100% minimumloon verdienen.
Er zijn 1,1 miljoen mensen die tot 110% minimumloon verdienen.
Er zijn 1,6 miljoen mensen die tot 120% minimumloon verdienen.
Er zijn 2,2 miljoen mensen die tot 130% minimumloon verdienen.35
Consultatie
In totaal zijn twintig reacties binnen gekomen bij de consultatie van de Wet eerlijker
loon (zie https://internetconsultatie.nl/weteerlijkerinkomen/reacties). Samenvattend komen de reacties erop neer dat de werkgevers kritisch zijn, de werknemers
vóór en dat de individuele reacties overwegend positief zijn.
Namens de werkgevers hebben VNO-NCW en MKB-Nederland in een gezamenlijke brief gereageerd.
Zij achten het wetsvoorstel bedrijfseconomisch gezien onverantwoord. Het voorstel
zal volgens de werkgevers tot werkgelegenheidsverlies leiden en de arbeidsmarktkansen
van degenen met een zwakkere arbeidsmarktpositie verslechteren. Om tot koopkrachtverbetering
te komen, zien zij meer heil in lastenverlichting en in het verkleinen van het verschil
tussen het bruto- en nettoloon. Initiatiefnemer is van mening dat het minimumloon
voor veel groepen te laag is om van rond te komen. Dit blijkt onder andere uit het
reeds genoemde Nibud onderzoek. Iemand die werkt, moet daar tenminste fatsoenlijk
van kunnen rondkomen. Daarbij is initiatiefnemer van mening dat werkenden een eerlijker
deel van de door hen gecreëerde welvaart verdienen. Een gemiddeld huishouden uit 2014
heeft (gecorrigeerd voor inflatie) vrijwel hetzelfde besteedbaar inkomen als een huishouden
uit 1977. De groei van de welvaart heeft zich dus – gemeten over een langere periode –
niet vertaald in een hoger inkomen. Tot slot blijft het Nederlandse minimumloon, vergeleken
met andere Europese landen achter als het wordt gemeten als percentage van het gemiddelde
loon.36
Er zijn ook reacties van diverse brancheorganisaties ontvangen. Zo wijst Detailhandel
Nederland op de ontijdigheid van het voorstel; in verband met de coronacrisis heeft
een deel van de winkels nu al moeite om het hoofd boven water te houden. INretail
wijst hier eveneens op. INretail erkent de mogelijke positieve effecten van een hoger
nettoloon voor de economie en ook dat juist de retail ondersteund kan worden door
het besteedbaar inkomen van burgers structureel te verhogen. INretail mist echter
de bredere economische analyse over zaken als concurrentiepositie, prijsstijgingen
en participatie aan de onderkant van de arbeidsmarkt evenals noodzakelijk flankerend
beleid. Verder wijst zij erop dat het verhogen van het minimumloon een direct opwaarts
effect heeft op de andere salarisschalen.
Land- en Tuinbouworganisatie LTO noemt de jaarlijkse extra verhoging van 5% te groot
om te behappen. Divebo, brancheorganisatie voor alle ondernemingen in de gezelschapsdierensector,
wijst er op dat het waarschijnlijk is dat extra loongroei weer wordt wegbelast met
zaken als verhoging van de BTW naar 9%, hogere belastingen op energie, enzovoort.
Daarbij leidt verhoging van het minimumloon tot druk op het loongebouw en tot verlies
van draagvlak voor de cao, simpelweg omdat groei van het wettelijk minimumloon bepalend
gaat worden voor de lonen.
Het gevoel dat de politiek zich niet moet bemoeien met de lonen leeft breder onder
de werkgevers. Zo zegt Cumela, brancheorganisatie voor groen, grond en infra: «het
wetsvoorstel beoogt dat de Kamer meer informatie en meer invloed krijgt. De vraag
is wat dit toevoegt aan een onderwerp dat a-politiek is of in ieder geval zou moeten
zijn. In de huidige situatie wordt het wettelijk minimumloon twee keer per jaar op
basis van een neutrale methodiek aangepast.
De Kamer wordt net als de rest van Nederland hierover geïnformeerd via de Staatscourant.
Aangezien de lonen het primaat zijn van sociale partners is het niet wenselijk dat
anderen dan sociale partners zich hiermee gaan bezighouden.» Initiatiefnemer wijst
erop dat de hoogte van het minimumloon bij uitstek een politieke aangelegenheid is.
Waar werkgeversorganisaties kritisch zijn, is de vakbond groot voorstander van een
substantiële verhoging van het minimumloon. De FNV vindt het goed dat werkenden met
een laag inkomen erop vooruitgaan in voorliggend wetsvoorstel. Dit lost immers veel
problemen rondom armoede op en zorgt ervoor dat ook mensen met een minimumloon meeprofiteren
van de economische voorspoed van de afgelopen decennia. Naast de impact die deze minimumloonstijging
heeft op werkenden, zien zij ook een positief effect voor uitkeringsgerechtigden en
gepensioneerden. In de ogen van de FNV lost het voorstel een groot deel van de armoedeproblematiek
in Nederland op. In Nederland zijn werknemers en uitkeringsgerechtigden de twee groepen
waar de meeste armoede heerst. Voorliggend wetsvoorstel zien zij als oplossing voor
armoede bij deze groepen. De FNV zou wel graag zien dat de verhoging sneller wordt
bereikt. Indiener vindt voorliggend voorstel juist evenwichtig. Het zorgt voor een
substantiële verhoging van het minimumloon (5% per jaar, tot 60% van het gemiddelde
loon). Het zou onverstandig zijn om dit te versnellen omdat het MKB-bedrijven in problemen
kan brengen.
Tevens is reactie ontvangen van ouderenbond KBO-PCOB. Zij onderschrijven de noodzaak
van het initiatiefwetsvoorstel Wet eerlijker inkomen om drie redenen:
1. vanwege verbetering van de inkomenspositie van werkenden,
2. vanwege verbetering van de koopkracht van financieel kwetsbare ouderen en
3. vanwege versterking van de samenleving.
Zij wijzen erop dat het aandeel uitzendkrachten en flexwerkers sterk is toegenomen
onder de groep ouderen op de arbeidsmarkt. Deze toename bij ouderen is sterker dan
bij de andere leeftijdsgroepen. Hiermee zien zij dat de wenselijkheid van het ophogen
van het minimumloon zeker ook van toepassing is voor senioren, en dan in het bijzonder
de groepen flexwerkers, payrollers en uitzendkrachten. Initiatiefnemer onderschrijft
dit en had zeker ook ouderen voor ogen bij het opstellen van dit wetsvoorstel. Dat
betreft zowel de kwetsbare groep oudere werknemers als de groep ouderen die door voorliggend
voorstel een hogere AOW krijgt. KBO-PCOB wijst erop dat voor die laatste groep het
in stand houden van de koppeling minimumloon-AOW van groot belang is.
Frankhuis & Twistvliet (financieel en juridisch advies) wijst erop dat andere stappen
noodzakelijk zijn vóór een verhoging van het minimumloon, zoals een flinke verhoging
van de algemene heffingskorting. Tonie Broekhuijsen, De schrijver van het boek «Nederland
kiest voor armoede» wijst erop dat Nederland één van de welvarendste landen ter wereld
is. Dat maakt armoede in Nederland niet te rechtvaardigen. Hij ziet het als een (verkeerde)
politieke keuze om het minimumloon zo laag te houden; om de bijstand te verlagen;
en om mensen afhankelijk te maken van allerlei toeslagen.
Tot slot is nog een aantal, veelal positieve individuele reacties ontvangen. Een bloemlezing:
«Dit is een prima voorstel, het minimumloon is werkelijk te laag nu.» «Aangezien het
minimumloon al jaren achterloopt bij de economie vind ik dit een goed voorstel». «Het
laagste loon is niet meer leefbaar, want alle andere primaire kosten blijven maar
stijgen.» Tevens werd erop gewezen dat het wetsvoorstel zorgt voor een verhoging van
de gezonde levensverwachting en een verbetering van de ontwikkelmogelijkheden van
kinderen uit gezinnen met lage inkomens. De initiatiefnemer dankt alle inzenders voor
hun input.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
In het voorgestelde artikel 14a, eerste lid, wordt de verhoging van 5% geregeld. Elk
jaar dat het artikel van toepassing is wordt het wettelijk minimumloon bovenop de
reguliere indexatie met 5% verhoogt per januari. De initiatiefnemer acht het niet
wenselijk dat in de periode dat deze verhogingen plaatsvinden, de regering een verlaging
kan doorvoeren in verband met een bovenmatige loonontwikkeling. Daarom is in het tweede
lid geregeld dat in de jaren dat de 5% verhoging wordt toegepast, deze verlaging niet
kan worden toegepast. In dezelfde lijn valt ook de verzwaarde voorhangprocedure voor
wijzigingen op grond van het dertiende lid van artikel 14 van de WML. Op grond van
deze verzwaarde procedure krijgen de Kamers een instemmingsbevoegdheid – als de Kamers
niet instemmen met de bijzondere wijziging kan deze niet plaatsvinden –. Er wordt
opgemerkt dat een dergelijke voorhang niet kan plaatsvinden in een reces van de Kamers,
om effectief een besluit door de Kamers te laten nemen. De initiatiefnemer sluit aan
bij de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tevens wijst de initiatiefnemer erop dat
dit ook in andere wetgeving voorkomt, zoals in de Comptabiliteitswet 2016.
Artikel II
Dit artikel regelt in het eerste lid de inwerkingtreding, op een tijdstip dat bij
koninklijk besluit zal worden vastgesteld. In het tweede lid wordt geregeld dat het
artikel vervalt op een koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat niet eerder ligt
dan na het moment dat het minimumloon 60% bedraagt van het gemiddelde loon. Het gemiddelde
loon wordt thans door het CBS vastgesteld, zodat aangesloten kan worden bij het gemiddelde
loon zoals door het CBS is vastgesteld. De facto moet het minimumloon dus zijn verhoogd
tot 60% van het gemiddelde loon alvorens dit artikel kan vervallen. Daarnaast is geregeld
dat het koninklijk besluit in voorhang naar de Kamers moet. Als de leden het niet
eens zijn met de inhoud van het koninklijk besluit (het vervallen van de verhoging),
kunnen zij deze met in ieder geval dertig leden tegenhouden en dient de regering het
vervallen van de jaarlijkse verhoging bij wet te regelen.
Jasper van Dijk
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J. (Jasper) van Dijk, Tweede Kamerlid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.