Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 613 Wijziging van de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PbEU 2019, L 188) (Wet betaald ouderschapsverlof)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 18 november 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
2
I:
Richtlijn (EU) 2019/1158 en gevolgen voor de nationale wetgeving
3
I.a:
Vaderschapsverlof
3
I.b:
Ouderschapsverlof
4
I.c:
Flexibele werkregelingen
4
II:
Implementatie betaling ouderschapsverlof
4
II.a:
Beleidscontext
4
II.b:
Invulling betaling ouderschapsverlof
5
II.b.1:
Duur, hoogte en periode van opname van de uitkering
5
II.b.2:
Aanvraagprocedure
7
II.c:
Arbeidsmarkteffecten
7
III:
Aanpassing Wet flexibel werken
7
IV:
Reacties
7
IV.a:
Stichting van de Arbeid
7
IV.b:
Internetconsultatie
7
IV.c:
Adviescollege toetsing regeldruk
8
IV.d:
College voor de Rechten van de Mens
8
V:
Budgettaire consequenties en regeldruk
8
V.a:
Uitkeringslasten
8
VII.
ARTIKELSGEWIJS
9
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET ARBEID EN ZORG
9
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wijziging van de Wet arbeid en zorg, de
Wet flexibel werken en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn
(EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende
het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking
van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PbEU 2019, L 188) (Wet betaald ouderschapsverlof)
(hierna: het wetsvoorstel). Zij vinden gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen in
onze samenleving van groot belang en erkennen dat beide seksen op de arbeidsmarkt
nog geen gelijkwaardige positie hebben. Deze leden zijn over het algemeen positief
over overheidsmaatregelen die daaraan een effectieve en bijdrage regelen, maar zijn
voorzichtig om al teveel te verwachten van wet- en regelgeving hieromtrent. De eerste
vraag van deze leden is wat de verwachte effecten zijn van dit wetsvoorstel. Is een
inschatting te maken, bijvoorbeeld op basis van al bestaande verlofregelingen, hoe
groot het gebruik gaat zijn de komende jaren? Daarnaast hebben de leden nog enkele
andere vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden beschouwen
het wetsvoorstel als een belangrijke stap in de richting van een betere balans tussen
werk en privé voor werkende ouders in Nederland en een hogere arbeidsparticipatie
van vrouwen. Deze leden maken graag van de gelegenheid gebruik om hierover aanvullende
vragen te stellen.
De leden van de D66-fractie hebben met vreugde kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling
om te komen tot een meer gelijke verdeling van zorgtaken. Dit draagt ook bij aan een
grotere arbeidsdeelname van vrouwen. Dit draagt bij aan de financiële onafhankelijkheid
van vrouwen en heeft positieve effecten voor de economie.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij waarderen het dat
de regering de richtlijn snel implementeert, maar hebben nog enkele vragen en aandachtspunten
bij de invulling daarvan.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben gebaseerd op
de memorie van toelichting nog wel een aantal vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden constateren dat het een richtlijn
betreft van de Europese Unie op het sociaal domein en daarbij het betreffende evenwicht
tussen werk en privéleven. Hoe beoordeelt de regering de subsidiariteit en proportionaliteit
van dit voorstel, en welke consequenties verbindt de regering daaraan? Op welke punten
heeft de regering voor een ruimere interpretatie gekozen dan de richtlijn feitelijk
aangeeft en is de regering het met deze leden eens dat een zo minimaal mogelijke implementatie
van deze richtlijn wenselijk is?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de moeilijkheid om werk en zorgtaken in het
gezin of mantelzorg voor een familielid op een evenwichtige manier te combineren een
belangrijke oorzaak is van de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt.
Zij vinden dat door de zorg voor het gezin of de mantelzorg voor een familielid steeds
af te zetten tegen arbeidsparticipatie, genoemde zorgtaken in een kwaad daglicht kunnen
komen te staan. Hoe kijkt de regering aan tegen genoemde (deels) onbetaalde arbeid?
Is zij niet van mening dat waardering voor deze taken op zijn plaats is? Dit voorstel
ziet op het bevorderen van arbeidsparticipatie van vrouwen. Vindt de regering niet,
met deze leden, dat mannen en vrouwen heel goed in staat zijn zelf de optimale verdeling
in arbeidsparticipatie tussen mannen en vrouwen te bepalen en dat derhalve bevordering
van participatie van de ene of andere sekse betuttelend is? De leden vernemen graag
waarom is gekozen voor een individuele benadering en niet voor een benadering op gezins-/huishoudensniveau.
I: Richtlijn (EU) 2019/1158 en gevolgen voor de nationale wetgeving
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een schematisch overzicht van de verplichtingen die de richtlijn
stelt. Zij vragen in dit overzicht tevens weer te geven welke eisen nu al in Nederland
gelden, welke Nederlandse wettelijke eisen ruimer zijn dan de Europese eisen en welke
huidige Nederlandse wettelijke eisen nog niet aan de richtlijn voldoen. Deze leden
vragen hierbij specifiek naar de duur en voorwaarden van (alle) verlofrechten.
I.a: Vaderschapsverlof
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Nederlandse wetgeving in grote lijnen tegemoet komt aan de minimumnormen
uit Richtlijn (EU) 2019/1158 inzake het vaderschapsverlof. Kan de regering aangeven
waarom niet volledig voldaan wordt aan de minimumnormen en wat er nodig is hier aan
wel te voldoen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de doelgroep die recht heeft op verlof wordt uitgebreid,
onder andere naar huishoudelijk werkers. Deze leden vinden dit een positieve ontwikkeling,
maar vragen of de regering niet beter in kan zetten op het formaliseren van het huishoudelijk
werk en daarmee het ILO Verdrag 189 kan ratificeren. Dan kan er ook een dagloon berekend
worden zoals bij alle andere werknemers en wordt ook de uitvoering en handhaafbaarheid
voor het UWV gemakkelijker.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering schrijft dat de uitkering op 70 procent wordt gesteld. Omdat
er in Nederland ook werkende armoede is kan niet iedereen die 30 procent missen. Kan
de regering aangeven wat ze gaat doen voor de groep werkenden die de 30 procent niet
kunnen missen? Hoe voorkomt de regering dat het een feestje wordt voor werkende rijken?
Hoe voorkomt de regering dat er vaders zullen zijn die geen verlof op gaan nemen omdat
ze het niet kunnen betalen? Deze leden vinden dat het vaderschapsverlof voor iedereen
zou moeten zijn en wil daarom de uitkering naar 100 procent. Kan de regering aangeven
waarom de uitkering in dit voorstel niet 100 procent is? Kan de regering aangeven
hoe zij ongelijkheid gaan voorkomen?
Voornoemde leden lezen dat op grond van de EU-richtlijn het vaderschapsverlof en ouderschapsverlof
toegankelijk moet zijn voor alle werknemers. Daaronder vallen volgens de memorie van
toelichting ook de directeuren-grootaandeelhouders en werknemers die huishoudelijke
arbeid verrichten. Met name de laatste groep zijn werknemers die werken op basis van
de Regeling Dienstverlening aan Huis en dat zijn werknemers die uitgezonderd zijn
van vormen van sociale zekerheid: geen WW, geen pensioen en geen doorbetaling bij
langdurige ziekte. Kan de regering vertellen hoe zij ervoor gaan zorgen dat de richtlijnen
worden nageleefd?
De regering schrijft: «Daarom is voor deze militaire ambtenaren bepaald dat bij zwaarwegend
belang het verlof kan worden uitgesteld, maar wel binnen negen maanden na de dag van
geboorte moeten kunnen worden opgenomen.» De Raad van State vroeg of het niet bijvoorbeeld
binnen zes maanden kan. De regering is van twaalf naar negen maanden gegaan. Kan de
regering uitleggen waarom ze niet voor zes maanden gekozen heeft. Deze leden hechten
er waarde aan dat de vader zo snel als het kan bij het pasgeboren kind kan zijn.
I.b: Ouderschapsverlof
De leden van de VVD-fractie zien dat de regering in de implementatie van deze richtlijn kiest voor een termijn
van negen weken, waar de richtlijn spreekt over twee maanden. Zij vragen de regering
nader toe te lichten waarom niet voor twee maanden is gekozen (in plaats van negen
weken) en wat de budgettaire consequenties zijn van een keuze voor twee maanden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat ouders ouderschapsverlof kunnen opnemen tot en met het achtste levensjaar
van het kind. In één van de reacties die is binnengekomen bij de internetconsultatie
wordt genoemd dat verlofregelingen in te zetten zouden moeten zijn tot het kind 18
jaar is, omdat bijvoorbeeld juist in de eerste twee jaar van de middelbare school
wanneer er ook geen opvang meer is, kinderen nog jong en kwetsbaar zijn. Deze leden
vragen aan de regering hoe zij hier tegenaan kijkt. Kan de regering ook de voor- en
nadelen hiervan in kaart brengen?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn positief over het voorstel in de richtlijn om ouderschapsverlof betaald te maken.
Ze vragen daarbij aandacht voor de vereiste «dat het niveau [van betaling of uitkering]
de opname van ouderschapsverlof door beide ouders vergemakkelijkt». Deze leden vragen
hoe dit in de richtlijn nader geduid is. Wat wordt volgens de richtlijn een acceptabel
niveau geacht?
I.c: Flexibele werkregelingen
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in de Wet flexibel werken al is geregeld dat werknemers een verzoek kunnen
doen voor al dan niet tijdelijke aanpassing van arbeidsduur, werktijd of arbeidsplaats.
Voor aanpassing van de arbeidsplaats gelden echter andere criteria om een verzoek
af- of toe te wijzen. De leden vragen of de regering dit nog van deze tijd acht, gezien
de vele mogelijkheden die er inmiddels zijn om thuis te werken.
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de consequenties van het voorstel voor kleine werkgevers
met minder dan tien werknemers in dienst, aangezien tijdelijke aanpassing van de overeengekomen
arbeidsduur, werktijd of arbeidsplaats voor hen problematisch kan zijn gezien de beperkte
omvang van de organisatie.
II: Implementatie betaling ouderschapsverlof
II.a: Beleidscontext
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om te verduidelijken of de negen weken betaald ouderschapsverlof
bovenop het aanvullend geboorteverlof uit de WIEG komen. Deze leden vragen de regering
nader toe te lichten hoe de reeds bestaande verlofrechten (inclusief de uitbreidingen
vanuit de WIEG) meetellen binnen de verplichtingen die voortkomen uit de Richtlijn
(EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende
het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers.
In aanvulling daarop willen deze leden graag een overzicht van de keuzes voor verlof
die een doorsnee stel met kinderen maximaal kunnen maken in de periode rondom de geboorte
van een kind en welke consequenties die keuzes hebben voor het inkomen of de koopkracht.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook te reflecteren op het SER-advies
uit 20181, waarin gewezen werd op de hoge mate van versnippering en complexiteit van verlofregelingen.
Hoe draagt dit voorstel bij aan het terugdringen van de complexiteit in het huidige
stelsel? Klopt het dat deze complexiteit groter wordt door dit voorstel? Welke ruimte
biedt de EU-richtlijn om deze complexiteit terug te dringen en hoe zijn deze mogelijkheden
door de regering gewogen?
De leden van de D66-fractie constateren dat met het wetsvoorstel wordt voldaan aan de EU-norm. Deze leden vragen
hoe andere landen het ouderschapsverlof hebben geregeld. Kan de regering een overzicht
geven van de verlofregelingen voor ouders in de andere EU-landen, waarbij in ieder
geval ingaat op de duur en hoogte van de doorbetaling, en hoe zij deze eventueel gaan
wijzigen naar aanleiding van de EU-norm?
II.b: Invulling betaling ouderschapsverlof
II.b.1: Duur, hoogte en periode van opname van de uitkering
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de gekozen hoogte voor de uitkering. Welke eisen stelt
de EU-richtlijn over de werk en privébalans aan de hoogte van deze uitkering? Klopt
het dat deze richtlijn geen percentage voorschrijft? Deze leden zien ook dat in diverse
cao’s afspraken zijn opgenomen over betaald ouderschapsverlof. Klopt het dat het sociale
partners vrij blijft staan om (sectoraal) een hoger betalingspercentage af te spreken?
De leden van de CDA-fractie lezen dat het betalingsniveau is vastgesteld op 50 procent van het dagloon tot maximaal
50 procent van het maximum dagloon. Deze leden delen de redenatie van de regering
dat hiermee de opname van ouderschapsverlof door beide ouders wordt vergemakkelijkt
ten opzichte van de huidige situatie waarin ouderschapsverlof wettelijk onbetaald
is. Echter lezen de eerdergenoemde leden onder andere in de reactie van Stichting
van de Arbeid en in diverse internetconsultaties dat niet alle ouders financieel in
staat zullen zijn hiervan gebruik te maken, wat zou kunnen leiden tot sociale ongelijkheid.
Daarnaast werd aangegeven dat het risico bestaat dat juist vrouwen het verlof op zullen
opnemen, omdat mannen gemiddeld meer verdienen, wat kan leiden tot een verdere ongelijke
verdeling van zorgtaken en tevens zwangerschapsdiscriminatie in de hand zou kunnen
werken. Kan de regering aangeven waarom ervoor is gekozen voor een betalingsniveau
50 procent van het dagloon tot maximaal 50 procent van het maximum dagloon en niet
voor een volledige doorbetaling van het ouderschapsverlof? Deelt de regering de opvatting
van deze leden dat een hogere doorbetaling van het ouderschapsverlof het juist aantrekkelijker
zal worden om ouderschapsverlof op te nemen?
De leden van de D66-fractie constateren dat in het huidige voorstel is gekozen om betaald ouderschapsverlof te
realiseren met doorbetaling van 50 procent van het dagloon. Deze leden zien dat als
een stap in de goede richting. Deze leden lezen in de consultatie dat sommige partijen
vrezen dat het ouderschapsverlof niet voor alle inkomensgroepen in gelijke mate bereikbaar
is. Om dit risico te verkleinen zijn zij er voorstander van om de doorbetaling te
verhogen naar 70 procent van het dagloon. Hiermee komt het ouderschapsverlof in lijn
met het partnerverlof. Deze leden vragen de regering waarom er in dit voorstel is
gekozen voor een doorbetaling van 50 procent van het dagloon in plaats van andere
percentages.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het jammer dat ervoor is gekozen maar 50 procent van de negen weken ouderschapsverlof
te betalen. Dit leidt wat de leden betreft tot sociale ongelijkheid. Kan de regering
nader toelichten waarom hiervoor is gekozen? Ziet de regering het risico dat het verlof
op deze manier mogelijk niet door iedereen gebruikt kan worden? Hoe verhoudt zich
dit tot de EU-richtlijn, waarin de doelstelling juist is dat opname van verlof wordt
vergemakkelijkt? Heeft de regering ook overwogen om de negen weken ouderschapsverlof
op te delen in twee fasen? De eerste vier weken van het ouderschapsverlof 100 procent
betalen (op te nemen in het eerste half jaar) en de laatste vijf weken 50 procent
betalen (flexibel inzetbaar tot 16 jaar)? Zo nee, waarom niet? Welke andere opties
uit het document beleidsopties voor vereenvoudiging en uitbreiding verlof zijn meegenomen
in de keuze voor de specifieke vertaling van de richtlijn naar Nederlands beleid?
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de hoogte van het betalingsniveau is vastgesteld
op 50 procent van het dagloon tot maximaal 50 procent van het maximum dagloon. Deze
leden zijn van mening dat niet iedereen de 50 procent kan missen die ze in moeten
leveren. Kan de regering vertellen hoe zij gaat voorkomen dat mensen geen gebruik
van het ouderschapverlof gaan maken omdat ze de 50 procent niet kunnen missen? Deze
leden vinden dat alle kinderen en ouders recht hebben op ouderschapsverlof en dat
dit niet van de grote van je portemonnee af moet hangen. Ook zegt de richtlijn dat
lidstaten bij het vaststellen van de hoogte van betaling er rekening mee moeten houden
dat mensen rond kunnen komen en dat de hoogte van betaling geen belemmering mag opwerpen
voor het opnemen ervan. Voor deze leden is het klip en klaar dat voor veel inkomensgroepen
50 procent inkomensverlies te veel is. Kan de regering vertellen hoe zij ervoor gaat
zorgen dat de richtlijn wordt nageleefd?
Kan de regering uitleggen hoe het zit met flexwerkers met een nul-urencontract? Hoe
kunnen zij ouderschapverlof opnemen en wat is hun betalingsniveau? Als ouders door
de zwangerschap minder uren hebben kunnen maken wordt dit dan meegenomen? Kan de regering
vertellen of dan het bedrag lager uit zal vallen?
De regering geeft aan dat het gebruik van ouderschapverlof onder mannen in 2019 ten
minste 24 procent was tegenover 41 procent onder vrouwen. De leden van de SP-fractie
willen graag weten hoeveel mensen er in 2019 geen gebruik hebben gemaakt van ouderschapverlof
omdat dit financieel niet haalbaar voor hun was.
De regering geeft aan dat het onder omstandigheden mogelijk is dat een werknemer door
de vermindering van het loon bij opname betaald ouderschapsverlof onder het sociaal
minimum komt. De leden van de SP-fractie willen graag weten voor hoeveel procent van
de werknemers dit geldt.
II.b.2: Aanvraagprocedure
De leden van de VVD-fractie hebben enkele zorgpunten over de complexiteit van het stelsel voor kleine werkgevers.
Kan de regering toelichten bij welke soorten verlof werkgevers een vergoeding kunnen
aanvragen, welke termijnen hiervoor gelden, bij welke soorten verlof werkgevers geen
verlof kunnen aanvragen en hoe het betaald ouderschapsverlof hier in valt? Ook vragen
deze leden in het bijzonder aandacht voor kleine werkgevers, die niet over een HR-afdeling
beschikken. Hoe zorgt de regering dat zij goed in staat zijn deze vergoeding aan te
vragen? Op welke wijze worden werkgevers hierover geïnformeerd? Heeft de regering
voor deze aanvraagprocedure een mkb-toets uitgevoerd, of is zij nog voornemens om
dit te doen?
De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de lasten voor de werkgever ten aanzien van het
aanvragen van de uitkeringen voor werknemers. Welke handelingen moet de werkgever
hiervoor ondernemen? In hoeverre wordt in de uitvoering rekening gehouden met het
aspect van belasting voor de werkgever, zodat dit tot een minimum wordt beperkt?
II.c: Arbeidsmarkteffecten
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering om ook uitgebreid in te gaan op de emancipatoire effecten van
dit wetsvoorstel. Ze vragen de regering om daarbij ook specifiek in te gaan op het
mogelijke risico dat juist vrouwen het verlof op zullen opnemen, omdat mannen gemiddeld
meer verdienen, wat kan leiden tot een verdere ongelijke verdeling van zorgtaken en
tevens zwangerschapsdiscriminatie in de hand zou kunnen werken, omdat vrouwen dan
nog langer afwezig zijn op het werk.
De leden van de SGP-fractie zijn geïnteresseerd in de arbeidsmarkteffecten ten gevolge van de maatregelen. Zijn
deze specifiek onderzocht voor de genoemde regelingen, of zijn de effecten totaal
onzeker?
III: Aanpassing Wet flexibel werken
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat er onderscheid is tussen kleine en grote werkgevers. Deze leden
vragen in hoeverre er door werknemers van kleine werkgevers gevraagd wordt om meer
uren te werken en hoe vaak dit wordt toegekend. Deze leden zijn nieuwsgierig hoe vaak
werkgevers zich beroepen op zwaarwegende belangen die dergelijke uitbreidingen in
de weg staan.
IV: Reacties
IV.a: Stichting van de Arbeid
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of er nog in deze kabinetsperiode verder stappen zullen worden
gezet in stroomlijning van de verlofregelingen.
IV.b: Internetconsultatie
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een situatie kan ontstaan waarin werknemers meer dan 100 procent gecompenseerd
worden. Het is op basis van de memorie van toelichting niet duidelijk hoe deze overcompensatie
ontstaat. Zij vragen de regering dit nader toe te lichten en hierbij de precieze doorwerking
op cao-afspraken weer te geven.
Is het daarnaast mogelijk een overzicht te geven van de sectoren waar op cao-basis
afspraken zijn gemaakt over aanvullingen op de verschillende verlofregelingen?
Deze leden zijn benieuwd naar de effectiviteit van eerdere voorlichtingscampagnes
op het gebied van het verdelen van zorg en arbeid. Welke ontwikkelingen in de samenleving
en in de arbeidsmarkt zijn gedeeltelijk toe te wijzen aan welke campagnes.
De leden van de SGP-fractie lezen over de impact van de maatregelen op ouders en gezinnen. Kan de regering hierop
ingaan? Ook vragen voornoemde leden specifiek naar de gevolgen van deze maatregelen
voor de lage inkomensgroep en eenverdieners. Te meer, omdat blijkt dat niet alle ouders
financieel in staat zijn gebruik te maken van de doorbetaling in verband met de hoogte
van het betalingsniveau dat is vastgesteld op 50 procent van het dagloon tot maximaal
50 procent van het maximumdagloon. De facto betekent dit dat bepaalde inkomensgroepen
niet in staat zijn gebruik te maken van de voorgestelde regelingen. Dit achten zij
onwenselijk. Hoe beoordeelt de regering dit feit? Wat is het effect hiervan?
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat deze maatregelen leiden tot een flinke
lastenverzwaring voor het bedrijfsleven. De kosten voor het ouderschapsverlof worden
voor twee derde betaald door werkgevers (uit de Aof-premie). Hoe beoordeelt de regering
dit?
IV.c: Adviescollege toetsing regeldruk
De leden van de CDA-fractie lezen dat het Adviescollege adviseert het wetsvoorstel bij met name kleine werkgevers
op werkbaarheid te toetsen vanwege de aanpassing van de Wet flexibel werken. Dit advies
zal zo mogelijk worden meegenomen in de evaluatie van de Wet flexibel werken die gepland
staat voor 2020. Deze leden vragen of de regering vooraf de werkbaarheid van dit wetsvoorstel
voor kleine werkgevers wil toetsen.
IV.d: College voor de Rechten van de Mens
De leden van de SGP-fractie achten het onwenselijk dat werknemers onder het sociaal minimum komen als gevolg van
de vermindering van het loon bij opname betaald ouderschapsverlof, zelfs al betreft
dit een beperkte groep werknemers. Wat is het oordeel van de regering hierover? Hoe
gaat de regering dit repareren?
V: Budgettaire consequenties en regeldruk
V.a: Uitkeringslasten
De leden van de CDA-fractie lezen dat voor de raming van de uitkeringslasten is verondersteld dat ruim 80 procent
van de vrouwen en circa 60 procent van de mannen die recht op verlof hebben, verlof
opnemen. Voorts lezen deze leden dat aangenomen wordt dat vrouwen van de negen weken
verlof gemiddeld bijna acht weken verlof opnemen; voor mannen is dit vier weken. Kan
de regering deze percentages en cijfers nader onderbouwen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de dekking is gevonden in de verhoging van de Aof-premie met 0,1
procent vanaf 2023. Deze leden begrijpen dat dit in lijn is met andere verlofregeling.
Echter zien zij ook dat de kosten nu dubbel worden belegd bij werkgevers. Werknemers
zullen naar verwachting meer verlof opnemen en werkgevers worden hiervoor extra belast.
De verwachte baten van verhoogde arbeidsdeelname van vrouwen vallen echter uit aan
de kant van de maatschappij in het geheel. Kan de regering aangeven wat haar motivatie
is geweest om de dekking te vinden in Aof-premie en niet bijvoorbeeld in algemene
middelen?
VII. ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET ARBEID EN ZORG
Onderdeel F (artikel 4:3)
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Richtlijn (EU) 2019/1158 de lidstaten verplicht om te waarborgen dat
partners recht hebben op geboorteverlof van tien werkdagen dat «ter gelegenheid van
de geboorte van het kind» van de werknemer wordt opgenomen. Dit verlof moet «rond
het tijdstip van de geboorte van het kind worden opgenomen en moet duidelijk aan de
geboorte gekoppeld zijn met het oog op het verstrekken van zorg». Deze leden begrijpen
dat gelet op de bijzondere positie van militaire ambtenaren een goede balans wordt
gezocht tussen hun dienstbelangen en zorgtaken, maar voor hen is het onduidelijk waarom,
gelet op de eisen van de richtlijn, een periode van bijvoorbeeld drie of zes maanden
niet zou volstaan. Kan de regering toelichten waarom er gekozen is voor negen maanden
in plaats van drie of zes maanden waarin dit verlof opgenomen kan worden?
Onderdeel G (artikel 4:4a)
De leden van de CDA-fractie lezen dat opgemerkt wordt dat er op grond van artikel 4:7 van de Wet arbeid en zorg
nog mogelijkheden bestaan om van genoemde bepaling ten nadele van de werknemer af
te wijken. Om welke mogelijkheden gaat het hier en welk nadeel geeft dit voor de werknemer?
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.