Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wörsdörfer over antwoorden op vragen inzake de berichten ‘Tekorten aan jeugdzorgers steeds nijpender’ en ‘Sterke daling nieuwe werknemers in de jeugdzorg: ‘Zo gaat het kapot’
Vragen van de leden Wörsdörfer (VVD) en Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over antwoorden op vragen inzake de berichten «Tekorten aan jeugdzorgers steeds nijpender» en «Sterke daling nieuwe werknemers in de jeugdzorg: «Zo gaat het kapot» (ingezonden 21 oktober 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen
17 november 2020).
Vraag 1
Welke rol heeft naar uw mening het Rijk bij de aanpak van knelpunten waarvoor u een
gezamenlijke verantwoordelijkheid ziet van de sector, van werkgevers, werknemers,
gemeenten, brancheorganisaties en vakbonden?1 Hoe kunt u de aanpak verder bespoedigen?
Antwoord 1
Ik neem in samenwerking met het veld actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk
te maken en te houden. Een gezamenlijke aanpak, gericht op zowel het behoud van personeel
als ook het vergroten van de instroom. Het aanpakken van de knelpunten op de arbeidsmarkt
jeugdzorg bereiken we alleen als betrokken partijen daarbij samenwerken en hun verantwoordelijkheid
nemen. Onder andere via het programma «Zorg voor de Jeugd» nemen we in samenwerking
met gemeenten, aanbieders, vakbonden en beroepsorganisaties acties om het werken in
de jeugdsector aantrekkelijk te maken en te houden. Voorbeelden hiervan zijn het opbouwen
van een samenwerkingsplatform vakmanschap jeugdprofessionals, de inrichting van een
lerend netwerk van en voor professionals en het nemen van acties om de regeldruk voor
professionals te verlagen in de jeugdzorg.
VWS en JenV hebben hierbij een stimulerende en faciliterende rol. Daarnaast investeert
VWS in het werven en behoud van personeel, ook in de jeugdzorg, via het actieprogramma
«Werken in de Zorg». Ook heeft VWS voor de uitvoering van projecten uit de Arbeidsmarktagenda
jeugdhulp een financiële bijdrage van € 2,4 miljoen (tot eind 2022) beschikbaar gesteld.
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat de krappe arbeidsmarkt en de blijvende daling van het aantal
medewerkers, laat zien dat de aanpak in het actieplan «Zorg voor de Jeugd» tot nu
toe onvoldoende resultaat heeft? Welke concrete resultaten verwacht u van het aanvullende
bedrag van 2,4 miljoen (tot eind 2022) voor de Arbeidsmarkttafel Jeugd?
Antwoord 2
De aanpak uit o.a. het programma «Zorg voor de Jeugd» laat zien dat we gezamenlijk
maatregelen nemen die bijdragen aan het vakmanschap van professionals, het terugdringen
van administratieve lasten bij zorgaanbieders en professionals en het bevorderen van
een gezonde arbeidsmarkt.
Zoals aangegeven in de beantwoording van uw Kamervragen van 6 oktober j.l. over genoemde
artikelen, is het belangrijk dat mensen kiezen om in de jeugdzorg te werken en we
zien dat dat nog steeds in grote aantallen gebeurt. Tegelijkertijd is het zorgelijk
dat de instroom in het eerste kwartaal van 2020 lager is in vergelijking met het eerste
kwartaal van 2019. Onbekend is of de COVID19-pandemie een rol heeft gespeeld bij de
instroom in het eerste kwartaal 2020.
Jeugdzorg Nederland, FNV en CNV, werken met ondersteuning van VWS en JenV, aan projecten
uit de Arbeidsmarktagenda jeugdhulp die samen met werkgevers en professionals worden
uitgevoerd. Dat doen we door goede ideeën en praktijken in de branche op te halen,
te versterken en te delen met anderen. Een van de projecten is gericht op het thema
inwerken en begeleiden van nieuwe medewerkers.
In dit project ligt de focus op drie manieren van inwerken en begeleiden die aantoonbaar
werken in de praktijk. De werkzame inzichten worden breed gedeeld in de jeugdsector
en werkgevers zullen gefaciliteerd worden om de inzichten concreet toe te passen.
Ook voor de andere projecten werken we gezamenlijk toe naar het opleveren van concrete
producten en resultaten. Begin 2021 volgen mogelijk nog voorstellen voor nieuwe projecten
of aanpassingen van projecten. Het gesprek hierover vindt plaats aan de arbeidsmarkttafel.
De partijen aan de arbeidsmarkttafel zijn van mening dat de projecten uit de Arbeidsmarktagenda
jeugdhulp daadwerkelijk een bijdrage leveren aan het aanpakken van de knelpunten die
er zijn, in de gelijktijdige erkenning dat de aanpak van personeelsproblematiek niet
eenvoudig is.
Vraag 3
Is er een onderverdeling te maken in welke specifieke branches de uitstroom het hoogst
is? Is er een verband met de ontoereikende hulp aan de meest kwetsbare jongeren zoals
gesignaleerd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)? Zo ja, wat gaat u doen
om te zorgen dat medewerkers met specialistische kennis behouden blijven voor de sector?
Antwoord 3
Het is niet mogelijk om de gegevens die in het kader van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn (AZW) worden verzameld uit te splitsen naar subbranches. Deze gegevens
worden niet op het niveau van subbranches verzameld. Eind 2018 hebben mijn ambtsvoorganger
en de Minister voor JenV een arbeidsmarktverkenning2 naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit dit onderzoek volgt dat de gemiddelde uitstroom
bij Veilig Thuis 14% is, bij de jeugdbescherming en jeugdreclassering is de mediane
uitstroom 17%3 en bij de Raad voor de Kinderbescherming is de uitstroom gemiddeld 11%. Bij grote
instellingen (met een omzet van meer dan € 5 miljoen per jaar; in de jeugdhulp zijn
dat er meer dan 100, die samen ongeveer 40% van het totaal aantal professionals in
dienst hebben) is er sprake van een uitstroom van gemiddeld 15%.
In het rapport van de IGJ van o.a. november 2019 wordt aangegeven dat de arbeidsmarktknelpunten
in de jeugdbeschermingsketen, zoals groot personeelsverloop en hoog verzuim, één van
de factoren zijn die bijdragen aan het niet in alle gevallen kunnen bieden van passende
hulp aan kinderen.
Het krijgen en behouden van goed gekwalificeerd personeel, onder meer met specialistische
kennis, is lastig vanwege krapte op de arbeidsmarkt. Zoals eerder aangegeven in het
antwoord op vraag 1, nemen we actie om het werken in de jeugdsector aantrekkelijk
te maken en te houden. Dit is ook van toepassing op de specialistische kennis.
Vraag 4
Bent u van plan om, totdat u uw voornemen hebt ingevuld om in een algemene maatregel
van bestuur (AMvB) kostprijselementen van een redelijk tarief vast te leggen, met
gemeenten en jeugdzorgorganisaties in gesprek te gaan over het betalen van faire tarieven
waardoor professionals meer tijd en ruimte krijgen om goede zorg te verlenen? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, welke insteek kiest u voor deze gesprekken? Bent u bereid daarin
ook duidelijk aan te geven dat specialistische zorg nou eenmaal duurdere zorg zal
zijn en dat tariefdifferentiatie logisch lijkt?
Antwoord 4
Op grond van artikel 2.12 Jeugdwet geldt momenteel al dat gemeenten en aanbieders
reële tarieven moeten afspreken voor jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Omdat in de praktijk veel discussie is over de uitleg van dit wetsartikel gaan we
in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) elementen van een reëel tarief vastleggen,
zoals dat eerder voor de Wmo 2015 is gebeurd. Dit schept zowel voor gemeenten als
aanbieders helderheid.
Bij de verdere uitwerking van de AMvB betrekken we ook gemeenten en aanbieders en
hierin is ook aandacht voor de periode tot de AMvB is ingevoerd. Bij deze gesprekken
zal ook aandacht worden besteed aan tariefdifferentiatie.
Daarnaast hebben het kabinet en de VNG vorig jaar in bestuurlijke afspraken afgesproken
dat het belangrijk is dat er faire tarieven worden betaald. De gemeenten hebben dit
opgepakt door in hun Norm voor opdrachtgeverschap op te nemen dat regio’s in hun contractering
reële tarieven hanteren.
Vraag 5
Nu u niet wenst te treden in het specifiek regelen van inspraak van professionals
bij het beleid van hun organisaties omdat dat tussen werkgevers en werknemers geregeld
moet worden, bent u bereid om in overleg te treden met jeugdzorgorganisaties en jeugdzorgbrancheorganisaties
en hen te wijzen op het belang dat u hecht aan inspraak van de professionals? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 5
Ik heb aangegeven dat ik vind dat inspraak van professionals wenselijk en helpend
is. Krachtige organisaties betrekken hun professionals bij het beleid van de organisatie
en gaan met hen in gesprek over professionele autonomie en wat nodig is om hun vak
goed te kunnen doen. Er zijn mij geen signalen bekend van professionals, werkgevers
of branchepartijen dat inspraak van professionals een knelpunt is. Ik neem dit punt
graag mee in mijn gesprekken die ik heb met partijen. Het Ministerie van VWS subsidieert
een project van beroepsvereniging Verzorgenden en Verpleegkundigen (V&VN) en CNV waarbij
onder andere vernieuwende medezeggenschap gestimuleerd wordt. In dit kader wordt een
«menukaart» van bewezen effectieve interventies gemaakt om medewerkers op een goede
manier te betrekken bij het beleid en de aanpak van knelpunten binnen de organisatie.
De resultaten zullen ook voor de jeugdzorg beschikbaar komen.
Vraag 6
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van de concrete opvolgacties zoals afgesproken
in het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg», zoals het beschrijven
van voorbeelden van gemeenten/regio’s die erin geslaagd zijn zonder vermijdbaar tijdschrijven
jeugdzorg te bekostigen?
Antwoord 6
In het convenant «stoppen met tijdschrijven in de jeugdzorg» hebben de convenantpartijen
(Jeugdzorg Nederland, FNV, CNV, de VNG en VWS) afgesproken om samen twee concrete
acties op te pakken: het delen van goede voorbeelden en het vereenvoudigen van het
aantal productcodes.
Beide acties zijn inmiddels gestart. Wat betreft het project goede voorbeelden van
het stoppen met tijdschrijven hebben de convenantspartijen een oproep verspreid voor
de werving van goede voorbeelden.
Inmiddels zijn de eerste gesprekken met gemeenten en instellingen die werken zonder
tijdschrijven gevoerd. Rond 15 december wordt het eerste goede voorbeeld gedeeld.
Vanaf 2021 zal dit doorlopend gebeuren. In het hiernavolgende antwoord op vraag 7
ga ik nader in op het programma productcodes.
Vraag 7
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het project van uw Ministerie van
en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om te komen tot een vereenvoudiging
van productcodes? Wat is hierbij uw inzet bijvoorbeeld met betrekking tot een maximaal
wenselijk aantal codes? Hoe gaat u er verder op inzetten dat het door professionals
gevoelde wantrouwen wordt verminderd?
Antwoord 7
Het programma productcodes, waarin de administratieve overlast van de wirwar aan productcodes
sterk wordt teruggebracht, bestaat uit een viertal projectgroepen, te weten productcodes
jeugd- en opvoedhulp, productcodes jeugdbescherming/jeugdreclassering, productcodes
niet cliëntgebonden tijd en productcodes reistijd. De kaders van het programma zijn
geformuleerd. Nu wordt gewerkt aan bemensing vanuit het brede veld en vanuit alle
convenantspartijen: professionals vanuit de uitvoering en vanuit de administratie,
financials, inkopers en bestuurlijk verantwoordelijken.
Belangrijk is dat de gemeentelijke beleidsvrijheid aan de ene kant niet wordt ingeperkt,
terwijl aan de andere kant de administratie wel drastisch wordt versimpeld. Dit kan
bereikt worden door de administratie op een hoger aggregatieniveau (dus meer algemene
productcodes) in te richten. Om dit proces goed in te richten moet het programma komen
tot productcodes die eenvoudig zijn, maar ook herkenbaar genoeg om door de praktijk
echt gebruikt te kunnen worden. Om deze reden heeft het programma geen vooraf vastgesteld
maximaal wenselijk aantal codes, wel is duidelijk dat het aantal geminimaliseerd moet
worden.
In het proces om tot de juiste vereenvoudiging te komen, krijgen professionals een
belangrijke stem. Professionals zijn vanaf de start betrokken in de projectgroepen
bij de voortgang en resultaten. Zij moeten aan het eind van het programma (31 december
2021) immers in hun praktijk de vermindering in administratie en vergroting van het
vertrouwen zien en voelen.
Vraag 8
Hoe gaat u bij de verdere uitwerking van de motie Wörsdörfer c.s.4 de verantwoordingscriteria betrekken, zodat bij gemeenten ook een eenduidige verantwoording
achteraf wordt gehanteerd?
Antwoord 8
De resultaten van het programma productcodes, namelijk de gerealiseerde vereenvoudiging
van de productcodes, zal worden vastgelegd in een ministeriële regeling, zoals verzocht
in de motie Wörsdörfer c.s. is de streefdatum voor deze ministeriele regeling 1 januari
2022.
Vraag 9
Kunt u verklaren waarom in bovengenoemd convenant staat dat uw ministerie de uitwerking
van dit convenant – waarin ook het project vereenvoudiging van productcodes is opgenomen
– vóór 1 januari 2021 gaat opnemen in een ministeriële regeling, terwijl u in de beantwoording
van de vragen onder nummer 2020Z15472 schrijft dat uw streefdatum voor het vastleggen van de vereenvoudiging van productcodes
1 januari 2022 is?
Antwoord 9
Naast het feit dat de COVID19-pandemie helaas ook effect heeft op het tempo van de
uitwerking, is het zo dat de convenantpartijen hebben afgesproken dat het niet alleen
van belang is om deze vereenvoudiging zo snel mogelijk te realiseren, maar dat draagvlak
voor het resultaat essentieel is. Gezien de huidige omstandigheden hebben de partijen
daarom gekozen voor een einddatum van 1 januari 2022. Dit zou betekenen dat de regeling
niet op tijd is voor het inkoopproces 2021. Ik hoop de productcodelijst zo snel mogelijk
met draagvlak van eenieder te kunnen vaststellen, zodat zij wellicht nog wel een rol
kan spelen bij het inkoopproces 2021. Dit vereist wel optimale samenwerking van alle
betrokken convenantpartijen en het programma Informatievoorziening Sociaal Domein,
dat de productcodes zal moeten verwerken in I-standaarden.
Vraag 10
Mocht uw streefdatum daadwerkelijk 1 januari 2022 zijn, wat gaat u dan tot die tijd
doen om ervoor te zorgen dat de administratieve lasten, en daarmee een flink deel
van de coördinatiekosten die nu niet aan zorg wordt gespendeerd, ook vóór genoemde
datum al omlaaggaan?
Antwoord 10
Vooruitlopend op de ministeriële regeling worden diverse inspanningen verricht om
de administratieve lasten omlaag te laten gaan. Zoals door het project goede voorbeelden,
waarin goede voorbeelden van werken zonder tijdschrijven worden geïnventariseerd.
Deze worden uitgewerkt door VWS en actief gedeeld door alle convenantpartijen met
als doel aan te tonen dat bekostigen zonder tijdschrijven kan. Deze voorbeelden dienen
tevens als inspiratie om anderen aan te zetten tot actie en verandering.
Daarnaast zijn alle convenantpartijen uit het programma «stoppen met tijdschrijven»
van Rita Verdonk vanuit hun verantwoordelijkheid voor de beide programma’s optimaal
gemotiveerd en betrokken om met elkaar de administratieve wirwar en bijbehorende last
aan te pakken, bijvoorbeeld door al vooruitlopend op de ministeriële regeling, de
vereenvoudigde set aan productcodes in de geest van de ministeriële regeling (de jure)
te gebruiken voor het inkoopproces 2021.
Vraag 11
Deelt u de mening dat u met het concreet en praktisch zo veel als mogelijk beperken
van de lokale en regionale verantwoordingseisen niet moet wachten totdat het wetsvoorstel
«Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» effectief behandeld, aangenomen
en geïmplementeerd kan worden, als dit voorstel al een oplossing voor deze problematiek
zou kunnen zijn? Zo ja, wat gaat u tot die tijd doen?
Antwoord 11
Om deze reden heeft mijn ambtsvoorganger Rita Verdonk als speciaal adviseur administratieve
lasten aangesteld, met onder meer het convenant «Stoppen met Tijdschrijven» als uitkomst.
In de AMvB «Verbetering uitvoering jeugdwet, WMO2015 en zorgverzekeringswet» is al
vastgelegd dat gemeenten eenduidig moeten verantwoorden conform de gekozen uitvoeringsvariant.
Dit houdt in dat zij in hun hele proces – van contract tot controle – volgens dezelfde
systematiek moeten werken.
Hiermee worden verantwoordingseisen naar instellingen toe gestroomlijnd en (gedeeltelijk)
geüniformeerd.
Vraag 12
Bent u bereid na te gaan in hoeverre branchepartijen, bijvoorbeeld door interne richtlijnen
en keurmerken, zélf bijdragen aan de overvloed aan administratieve lasten, om er vervolgens
met deze partijen het gesprek over aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Branchepartijen en instellingen kunnen zelf een belangrijke bijdrage leveren aan het
verminderen van de overvloed aan administratieve lasten. Het is zeker niet zo dat
deze lasten alleen door gemeenten veroorzaakt wordt. Uit georganiseerde schrapsessies
is regelmatig gebleken dat administratieve lasten veroorzaakt worden door de interne
administratie van de instelling zelf, vaak vanuit een (onjuiste) veronderstelling
dat gemeenten deze informatie nodig hebben. Of doordat vereisten versoepeld zijn,
maar dat dit nog niet verwerkt is in de administratie. Het komt ook voor dat instellingen
zelf bewust kiezen voor een grotere administratieve last voor hun eigen sturings-
of verantwoordingsvraagstukken. Of dat instellingen elkaar onderling (bijvoorbeeld
bij hoofd- en onderaannemerschap) administratieve verplichtingen opdragen, die vanuit
de gemeente nooit gevraagd zijn.
Branchepartijen en instellingen zouden interne richtlijnen kunnen opstellen. Dit vereist
een gesprek over de nut en noodzaak van detailsturing- en verantwoording binnen instellingen
en branches. Ik neem dit punt graag mee in mijn gesprekken met de branche. Immers,
administratieve lasten zijn een van de redenen voor professionals om de sector te
verlaten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.