Verslag van een notaoverleg : Verslag van een notaoverleg, gehouden op 15 oktober 2020, over Politie
29 628 Politie
Nr. 987 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG
            
Vastgesteld 12 november 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 15 oktober 2020 overleg gevoerd
                  met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:
               
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 6 april 2020 inzake – instemming
                           oprichting stichting schadeafhandeling schietincident Alphen aan den Rijn (Kamerstuk
                           32 739, nr. 8);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 april 2020 inzake contouren
                           verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten en dienstongevallen (Kamerstuk
                           29 628, nr. 945);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 juni 2020 inzake antwoorden
                           op vragen commissie over contouren verbeterd stelsel beroepsziekten, beroepsincidenten
                           en dienstongevallen (Kamerstuk 29 628, nr. 945) (Kamerstuk 29 628, nr. 961);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 8 juni 2020 inzake vervolging
                           politiegeweld in relatie tot wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar (Kamerstuk
                           34 641, nr. 26);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 24 juni 2020 inzake actuele
                           ontwikkelingen in het politieonderwijs en Jaarbeeld Inspectie (Kamerstuk 29 628, nr. 962);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 26 juni 2020 inzake rapportage
                           commissie administratieve lastenreductie in de opsporing (Kamerstuk 29 628, nr. 964);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 juni 2020 inzake cijfers
                           geweldsaanwending politie 2019 (Kamerstuk 29 628, nr. 965);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 30 juni 2020 inzake geactualiseerde
                           prognose operationele bezetting (Kamerstuk 29 628, nr. 966);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 2 juli 2020 inzake overdracht
                           beheer spraaknetwerk C2000 (Kamerstuk 25 124, nr. 105);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 juli 2020 inzake voortgang
                           plan van aanpak versterking toezicht en handhaving in het buitengebied (Kamerstukken
                           33 576 en 28 684, nr. 194);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 20 augustus 2020 inzake reactie
                           op het verzoek van het lid Azarkan, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van
                           16 juni 2020, over het bericht «Stroomstootwapen op basis van oneigenlijke argumenten
                           ingevoerd» (Kamerstuk 29 628, nr. 969);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 3 september 2020 inzake afschrift
                           van de reactie op de brief van de Coalitie voor Veiligheid met betrekking tot het
                           instellen van een Nationaal Fonds Ereschuld (Kamerstuk 30 139, nr. 236);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 14 september 2020 inzake
                           onderzoek landelijke eenheid politie (Kamerstuk 29 628, nr. 972);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 25 september 2020 inzake
                           communicatienetwerk C2000 en toekomst (missiekritische) communicatie hulpdiensten
                           (Kamerstuk 25 124, nr. 106);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 25 september 2020 inzake
                           verstoringen ICT politie met gevolgen voor meldkamers (Kamerstuk 29 628, nr. 973);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 14 oktober 2020 inzake afhandeling
                           van lopende restschadezaken bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 983);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 oktober 2020 inzake reactie
                           op verzoek commissie over het informele medewerkersnetwerk Roze in Blauw (Kamerstuk
                           29 628, nr. 976);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 oktober 2020 inzake reactie
                           op het verzoek van het lid Van Dam, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van
                           22 september 2020, over berichtgeving over ernstige corruptie bij de politie (Kamerstuk
                           29 628, nr. 975);
– de brief de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 oktober 2020 inzake reactie
                           op de motie van de leden Van Dam en Buitenweg over het tijdpad van de ICT-ontwikkeling
                           bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 974);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 oktober 2020 inzake beantwoording
                           vragen commissie inzake de beleidsreactie inzake beleidsdoorlichting multisystemen
                           2012–2018 (Kamerstuk 33 199, nr. 40);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 juni 2020 inzake beleidsreactie
                           inzake beleidsdoorlichting multisystemen 2012–2018 (Kamerstuk 33 199, nr. 35).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Voorzitter: Kuiken
Griffier: Burger
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Beukering-Huijbregts, Bisschop,
                  Van Dam, Kuiken, Özütok, Van Raak en Yeşilgöz-Zegerius,
               
en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 15.01 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Welkom bij de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid. We hebben
                     het notaoverleg over de politie. Ik zal ook als woordvoerder deelnemen, maar ik verkeer
                     in de gelukkige omstandigheid dat ik deze vergadering ook mag voorzitten. Ik weet
                     dat er in de openbare ruimte waar meegeluisterd kan worden in ieder geval een aantal
                     politieagenten of oud-politieagenten aanwezig zijn die te maken hebben gehad met trauma
                     en PTSS. Ik wil hen namens ons allen hartelijk welkom heten. Fijn dat jullie het debat
                     op deze manier toch kunnen bijwonen.
                  
We hebben een spreektijd van zes minuten. Ik zou dat ook echt de max willen laten
                     zijn. Ik sta graag twee interrupties toe, maar laten we ook ruimte maken voor goede
                     vragen en antwoorden daarop van de Minister. Ik heb één klein voorbehoud: ik moet
                     straks nog wel een begrotingsbehandeling bijwonen, dus als we nog niet klaar zijn
                     voordat die start, dan zal ik een van u liefdevol aankijken om mij te vervangen.
                  
Dan zijn we zover. Mevrouw Özütok is ook aanwezig. Hartelijk dank. We hebben afgesproken
                     om niet zozeer de begrotingsvolgorde aan te houden. Is daar een probleem mee? Nee?
                     Dat is akkoord. Dan geef ik nu graag als eerste het woord aan mevrouw Van Beukering
                     van D66 voor haar inbreng. Dank u wel.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het is goed dat we vandaag met elkaar in gesprek gaan over
                     de politie, in deze onzekere tijd die niet normaal is en waarvan ik hoop dat hij ook
                     niet normaal zal worden. Ik kan mij daarom best voorstellen dat mensen hier gefrustreerd
                     van worden. Ik mis zelf ook de sociale contacten en het niet even een arm om een schouder
                     mogen slaan. Er is het steeds moeten bewaren van afstand. Dat betekent echter geen
                     vrijbrief voor het opzoeken of zelfs overschrijden van grenzen en het aangaan van
                     de confrontatie met zorgmedewerkers, boa's of politiemensen. Of dat je dicht op mensen
                     gaat staan of, nog erger, een politieagent in het gezicht spuugt. Wat zoiets met je
                     doet, kan ik me maar moeilijk voorstellen, maar dat agenten dagelijks dingen meemaken
                     die diepe sporen achterlaten, is een feit. Om daarmee om te kunnen gaan, is het belangrijk
                     dat er een goede politieorganisatie is, een organisatie met een prettig werkklimaat,
                     met leidinggevenden die je steunen en die signalen oppikken, en teams waar je je veilig
                     voelt om moeilijke thema's bespreekbaar te maken.
                  
Ik sta in mijn inbreng eerst stil bij de erkenning van PTSS en veilige teams. Daarna
                     ga ik in op de rol van data en technologie in het politiewerk en voor de politieagenten
                     van de toekomst. Voordat ik verderga, begin ik met een voor de hand liggende vraag
                     aan de Minister die ik ook namens collega Van der Graaf van de ChristenUnie wil stellen.
                     Zijn er nu voldoende coronatesten beschikbaar voor de politiemedewerkers?
                  
Voorzitter. Tijdens een werkbezoek deze zomer heb ik een aantal medewerkers met PTSS
                     gesproken. Het belangrijkste punt dat zij meegaven, is erkenning door leidinggevenden
                     en collega's. Ook de Nationale ombudsman noemde gebrek aan erkenning een van de belangrijkste
                     knelpunten binnen het beleid. Het is daarom goed dat de Minister nu stappen zet om
                     meer bewustwording te creëren binnen de organisatie. Vroegsignalering is daarbij essentieel.
                     We lezen in de beantwoording van eerdere vragen over vrijblijvende voorlichting over
                     vroegsignalering van PTSS. Daarom heb ik de volgende vragen aan de Minister. Waarom
                     is deze voorlichting geen onderdeel van de verplichte training voor leidinggevenden?
                     En is het in het kader van veilige teams niet verstandig om een bredere verplichte
                     training voor leidinggevenden op te zetten waarin bijvoorbeeld ook omgang met racisme
                     en uitsluiting op de werkvloer worden meegenomen? We lezen over corruptie, over de
                     racistische appgroep in Rotterdam en recent, in het KPMG-onderzoek waarin vele vormen
                     van ongewenst gedag aan de orde worden gesteld, over uiteenlopende problemen op verschillende
                     plekken in de organisatie. De gemene deler lijkt steeds het ontbreken van daadkrachtig
                     leiderschap. Hoe gaat de Minister daarin verandering aanbrengen? Hoe zorgt hij dat
                     de politie daadwerkelijk een politie voor iedereen wordt?
                  
Voorzitter. In de rol van data en technologie ligt een enorm potentieel voor de politie,
                     maar schuilen tegelijkertijd ook gevaren. We zagen bij de Belastingdienst al hoe het
                     mis kan gaan met discriminerende algoritmen. In het buitenland vinden we extreme voorbeelden
                     van hoe slimme camera's gebruikt worden om burgers te monitoren. Ik ben dan ook geschrokken
                     toen ik in het recente rapport van Amnesty International las dat beide praktijken
                     door de Nederlandse politie werden ingezet in het Sensingproject in Roermond. Volgens
                     het alarmerende onderzoek vormt het project een schending van het recht op privacy,
                     het recht op gegevensbescherming en het recht om niet gediscrimineerd te worden. Daarom
                     is mijn vraag aan de Minister: kan de Minister een reactie geven op het onderzoek
                     van Amnesty International? Welke toetsing heeft hier plaatsgevonden op aspecten van
                     privacy en non-discriminatie? Wie houdt daar toezicht op? Klopt het bijvoorbeeld dat
                     in de definitie van «mobiel banditisme» alleen mensen met een bepaalde nationaliteit
                     worden meegenomen? Als in de definitie van een misdrijf al wordt gediscrimineerd op
                     basis van nationaliteit, wordt controle daarop dan niet automatisch ook een vorm van
                     etnisch profileren? Is de Minister het met mij eens dat de politie mensen nooit anders
                     zou moeten behandelen enkel op basis van hun nationaliteit? Tot slot op dit punt:
                     is de Minister bereid om maatregelen te nemen om dit soort praktijken een halt toe
                     te roepen?
                  
Voorzitter. Tot slot kijk ik terug op de rellen van deze zomer. Ze hebben me aan het
                     denken gezet. Hoe kunnen we de relatie tussen politie en jongeren verbeteren? Jongeren
                     komen vaak in contact met de politie als het misgaat, ofwel als slachtoffer, ofwel
                     als dader. Het zijn ook potentiële politieagenten. Dan moeten ze wel weten wat het
                     werk inhoudt. Ik zou ze daarom meer willen betrekken bij het politiewerk. De Politiekids,
                     gericht op de jeugd, vind ik daar een mooi voorbeeld van. Er is op dit moment geen
                     regeling die voorziet in meeloopdagen voor jongeren. Dichtbij meemaken wat bijvoorbeeld
                     de wijkagent doet, kan een enorme bijdrage leveren aan het creëren van wederzijds
                     begrip én aan het enthousiasmeren van jongeren voor het werk van de politie. We weten
                     dat hier enorm veel animo voor is en dat er wijkagenten zijn die dit lokaal mogelijk
                     maken. Graag hoor ik van de Minister welke mogelijkheden er zijn om in overleg met
                     die wijkagenten en bijvoorbeeld de politiejongerenraad op zo veel mogelijk plekken
                     meeloopdagen mogelijk te maken, natuurlijk onder het voorbehoud van de coronamaatregelen.
                  
Nogmaals, het zijn hele zware tijden. Daarom wil ik extra benadrukken dat wij veel
                     respect en waardering voor de politie hebben.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Yeşilgöz-Zegerius voor
                     haar inbreng. Zij spreekt namens de VVD.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Als wij steeds kijken hoe ver we kunnen gaan met het opzoeken
                     van de grenzen van de coronaregels totdat we gecorrigeerd worden door politie en handhavers,
                     dan discussiëren we elkaar niet alleen het ziekenhuis in, zoals mijn fractievoorzitter
                     het eerder deze week zei, maar dan houden we ook zo veel agenten en handhavers onnodig
                     bezig dat we dit zullen gaan merken aan de criminaliteitscijfers. De politie moet
                     zich primair bezighouden met criminelen, niet met jou omdat je stiekem thuis toch
                     een feestje wilde geven of nog even hier op het Plein feest wilde vieren. Ik hoop
                     echt dat we kunnen voorkomen dat politie en handhavers hun handen vol hebben aan mensen
                     die lak hebben aan de coronaregels.
                  
Ondertussen blijven we investeren in onze politie. Er worden volop nieuwe agenten
                     opgeleid, maar het zal wel even duren voordat zij op straat aan de slag kunnen. We
                     moeten ondertussen dus doorgaan met het zoeken naar manieren om onze agenten meer
                     tijd te geven voor het politiewerk waar zij vol overgave voor gekozen hebben, zodat
                     ze zich minder hoeven bezighouden met taken die niet primair op hun bord liggen.
                  
Voorzitter. Ik wil vandaag specifiek stilstaan bij het feit dat de politie sinds 2014
                     een vijfde van haar tijd, of inmiddels meer, besteedt aan meldingen betreffende personen
                     met verward gedrag en dat er nog steeds sprake lijkt te zijn van een toename. We konden
                     gisteren in de krant lezen dat agenten zich vaak machteloos voelen bij de aanpak van
                     mensen die mede door psychische problematiek overlast veroorzaken of een gevaar vormen
                     voor zichzelf. Geregeld escaleert de situatie en is de politie gedwongen geweld te
                     gebruiken. Ruim 1.000 agenten gaven dit tijdens een onderzoek aan. Dit moeten we zo
                     veel mogelijk voorkomen. Daar waar primair zorg nodig is, moet de zorg aan de slag
                     kunnen. Er is de afgelopen tijd heel veel aandacht besteed aan dit onderwerp, maar
                     structurele verbeteringen zijn nog niet zichtbaar. Ik wil de Minister vragen of hij
                     bereid is te starten met pilots in de gemeenten waar de meeste meldingen rond mensen
                     met verward gedrag komen, waarbij de ggz en de politie samen in een wat ik noem «straattriageteam»
                     zitten, een soort second response team dat bij acute en subacute meldingen waar mogelijk
                     24 uur per dag de hele week door in beweging kan komen.
                  
Voorzitter. Mijn collega had het net over PTSS. Ook ik heb met agenten gesproken die
                     heel heftige dingen hebben meegemaakt. Ik sluit me aan bij de woorden van mijn collega.
                     Het gaat hier echt over erkenning en zich gehoord voelen. Ik zou het op prijs stellen
                     als de Minister nader zou willen ingaan op het verbetertraject, dat hij ook met ons
                     heeft gedeeld. Hoe ziet hij dat voor zich? En hoe gaan we monitoren dat het ook echt
                     aansluit bij wat mensen nodig hebben?
                  
Voorzitter. Vervolgens wil ik hier ook aandacht vragen voor de wankele positie van
                     speciale netwerken bij de politie, zoals het Joods Politie Netwerk en Roze in Blauw.
                     Graag een reactie van de Minister op de vraag of hij het met de VVD eens is dat deze
                     netwerken van grote waarde zijn en moeten blijven bestaan.
                  
Voorzitter. Tot slot in dit blokje: de politievrijwilligers. Daar hebben wij vaak
                     vragen over gesteld. Het zijn mensen die naast hun reguliere baan vaak ook de politie,
                     de agenten op straat of op andere plekken, ondersteunen en daar flink mee aan de slag
                     kunnen gaan. Dat gebeurt bijvoorbeeld in de weekenden. Ik ken er een aantal die dat
                     in het weekend doen. Wij zien dat er een stagnatie van de instroom is, en ook van
                     de doorstroom naar de verschillende plekken. Kan de Minister daarop ingaan?
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik wil het toch eens vragen aan mevrouw Yeşilgöz. Er wordt veel gesproken over instroom
                     en doorstroom, maar er is ook een categorie zittende politievrijwilligers. Dat noemen
                     ze «brede niveau 2-opgeleide mensen». Die hebben alleen nog een vuurwapenopleiding
                     nodig. Bijzonder genoeg gaat het soms zelfs om mensen die in hun eigenlijke baan als
                     militair of boswachter al een vuurwapen dragen. Zij krijgen keer op keer niet die
                     opleiding. Die zijn dus ook niet net dat laatste stukje inzetbaar voor bijvoorbeeld
                     de noodhulp, waar dringend behoefte aan is. Wat vindt de VVD daarvan?
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik ben erg blij met deze vraag, want dit is inderdaad echt een grote frustratie van
                     veel mensen die daarop wachten. Ik ken er een aantal persoonlijk. Ze krijgen continu
                     de toezegging, om het even simpel te zeggen: «oké, je kan die laatste stap zetten
                     en dan kan je de agenten op straat vol ondersteunen». Maar dat wordt continu uitgesteld.
                     Het CDA vindt de VVD dus aan zijn zijde. Aan die mensen zijn dingen toegezegd. Zorg
                     nu dat ze een wapen kunnen dragen als ze daarvoor bevoegd en bekwaam zijn – dat zijn
                     deze mensen als ze dat laatste stapje kunnen zetten – en echt aan de slag kunnen om
                     de politie te versterken. Volgens mij kunnen we overal alle versterking goed gebruiken
                     als het gaat over onze agenten.
                  
Voorzitter, ik ga verder. Een thema dat mij zeer aan het hart gaat, is het geweld
                     dat onze agenten, handhavers en andere ambtenaren met een publieke taak wordt aangedaan.
                     Dat moeten zij continu meemaken. Het gebeurt door tuig dat zijn poten niet thuishoudt.
                     Ik denk dat we het erover eens zijn dat dit onacceptabel is. We zijn druk bezig, met
                     aangepaste en nieuwe wetten, om daders stevig aan te pakken, bijvoorbeeld middels
                     een taakstrafverbod, dat er eerdaags aan komt. Maar dan moet de dader wel eerst voor
                     de rechter verschijnen. Nu blijkt dat werknemers of werkgevers niet altijd aangifte
                     doen. Kan de Minister hierop ingaan? Welke oorzaken liggen hieronder? En wat kunnen
                     we doen om de aangiftebereidheid te vergroten?
                  
Voorzitter, ik ga door met een volgend blok. We konden in de krant lezen dat tijdens
                     de bijeenkomst over de oprichting van het MIT, het Multidisciplinair Interventie Team
                     – waar de Minister ook zelf aanwezig was, als ik me niet vergis – zeer grote zorgen
                     zijn geuit over ambtelijke corruptie bij de politie en andere opsporingsdiensten.
                     Uit een eerste zoekslag in 23 miljoen berichten uit het onderzoek 26Lemont blijkt
                     een diepe verwevenheid van boven- en onderwereld, en daarbij een grote kwetsbaarheid
                     van de politie.
                  
Voorzitter. Corrupte politiemensen, douaniers en andere ambtenaren zijn echt funest
                     voor de strijd tegen de georganiseerde misdaad en voor de positie van alle integere
                     collega's die elke dag zo hun best doen om ons veilig te houden. Ik heb hier dus echt
                     ongelofelijk veel vragen over. Ik heb er een schriftelijke set van gemaakt. Ik heb
                     ze allemaal aangehouden, omdat de Minister op verzoek van de Kamer met een brief zou
                     komen. Weken nadat het artikel in de krant had gestaan, kregen we een A4'tje van de
                     Minister. Ik vat het even samen: pijnlijk wat zichtbaar is geworden, maar alles wat
                     ik doe is heel goed. Dit kan niet. Hoezo moeten wij, Kamerleden, in de krant lezen
                     dat er zeer grote zorgen zijn bij de politie over corruptie, dat rechercheonderzoeken
                     gevaar lopen, dat er een intern team is opgezet om dit te onderzoeken? Ziet de Minister
                     hier echt geen enkele rol voor zichzelf? Ik zie in ieder geval wel echt een rol voor
                     mij hier. Niet alleen verrast het mij dat de Minister er op deze manier op reageert,
                     het verontrust mij ook. Ik wil hier echt graag een reactie op, en graag wel eentje
                     die meer inhoudt dan «er loopt een onderzoek». Het gaat over veel meer dan dat.
                  
Voorzitter. Als het mag, wil ik tot slot nog heel kort stilstaan ...
De voorzitter:
Tien seconden.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
... bij handhavers, en wel boswachters. Ik geef nu één voorbeeld. De rest laat ik
                     over voor in een interruptie. We hebben te maken met boswachters die heel lang met
                     een wapenstok of handboeien hebben rondgelopen en tegen wie nu is gezegd: je hebt
                     het nu zo lang niet hoeven te gebruiken dat we het van je afpakken. We zeggen ook
                     niet tegen een agent: joh, je hebt niemand hoeven neer te schieten, dus je mag geen
                     wapen meer. Dit is de omgekeerde wereld. Dit is hier meerdere malen aangekaart. Ik
                     wil heel graag dat de Minister serieus naar dit soort zaken kijkt en ervoor zorgt
                     dat boswachters, die vaak in het buitengebied moeten opereren, zonder versterking
                     van politie op korte termijn ... Wij willen echt laten zien dat we achter hen staan.
                  
De voorzitter:
Dank u. De heer Van Dam van het CDA. Ik geef u graag het woord.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter. Ik heb vandaag een beetje een boze inbreng, omdat een aantal dingen mij
                     echt dwarszitten. Laat ik beginnen met de integriteitsonderzoeken bij de politie.
                     Ik houd me daar al langere tijd mee bezig. Ik ben vele ervaringen rijker en enkele
                     illusies armer. Als ik zou mogen kiezen tussen een VIK-onderzoek of de Rijksrecherche,
                     zou ik blind voor de Rijksrecherche kiezen. Mag ik u meenemen naar Noord-Limburg,
                     naar het wijkteam Horst-Peel en Maas? Daar zijn sinds april 2019 negen dienders uit
                     één basisteam geschorst. Dat is onderwerp van een VIK-onderzoek. In deze zaak zijn
                     gedurende 5 maanden 160 mensen gehoord, 30 VIK-rechercheurs uit het hele land ingezet
                     en recent zijn er 5 dienders voorgedragen voor strafontslag. Wat hebben ze gedaan?
                     Een moord? Een overval? Gegevens doorgegeven aan de onderwereld? Je zou, gelet op
                     de inzet die op deze zaak gepleegd is, denken van wel, maar een moordzaak krijgt minder
                     aandacht. Nee, er was sprake van ondermijning van de leidinggevende. Het gaat om foute
                     appjes in een besloten appgroep.
                  
Er zal vast heel veel aan de hand zijn geweest in de cultuur en sfeer van dat team,
                     maar je ziet het keer op keer, ook hier: een probleem in de organisatie wordt opgelost
                     door mensen naar huis te sturen en eigenlijk kapot te maken en door een VIK-onderzoek
                     in te stellen. Wat ze uiteindelijk fout hebben gedaan, wordt in nagenoeg iedere andere
                     organisatie door het management zelf opgelost, maar bij de politie start men een VIK-onderzoek.
                     Dit is maar één voorbeeld. Ik grossier inmiddels in vele voorbeelden waarbij dienders
                     op de werkvloer de grasmaaier van een VIK-onderzoek over zich heen krijgen. Mijn vragen
                     aan de Minister zijn de volgende. Wanneer komt de evaluatie van de integriteitsonderzoeken
                     naar de Kamer? Is hij zich bewust van de vernietigende werking van die integriteitsonderzoeken?
                     Is hij bereid om op korte termijn een onafhankelijke externe commissie het onderzoek
                     in Horst-Peel en Maas te laten bekijken?
                  
Voorzitter. Dan de Landelijke ...
De voorzitter:
Een moment, want de heer Van Raak heeft een vraag op dit onderwerp.
De heer Van Raak (SP):
Dit is ook mij uit het hart gegrepen. Ik ben blij dat de heer Van Dam hier aandacht
                     voor vraagt. Ik zou het wat breder willen trekken. Ik merk namelijk ook dat er met
                     de aansturing, de bestuurscultuur bij de politie nog heel veel mis is. Er wordt aangestuurd
                     op regels, straffen en procedures in plaats van dat er leidinggevenden zijn met blauw
                     bloed die op een goede manier een team weten aan te sturen en in de goede richting
                     weten te krijgen. Ik weet dat dit een oud probleem is van de korpsen. Toen is beloofd:
                     als er nationale politie komt, gaan we de cultuur bij de politie veranderen. Wil de
                     heer Van Dam met mij nu concluderen dat die bestuurscultuur bij de politie veel te
                     weinig veranderd is, dat er nog veel te weinig blauw in het management zit en dat
                     er te veel spreadsheetmatig en projectmatig leiding wordt gegeven?
                  
De heer Van Dam (CDA):
Laat ik dit zeggen: ik begin er steeds meer achter te komen dat er binnen de politie,
                     als het gaat om de menselijke maat, iets ernstig fout zit. Bij de laatste reorganisatie
                     is het aantal leidinggevenden fors teruggebracht. Daar waren misschien best goede
                     redenen voor, maar ik zie nu dat heel veel mensen dobberen en dat leidinggevenden
                     – ik weet niet of het een spreadsheetmentaliteit is – niet weten wat de diender aan
                     de basis doet, wat niet zo raar is met twee leidinggevenden op een team van 100 of
                     200 man. Ik heb eerder een notitie ingediend over het onderwerp VIK-onderzoeken. Daarin
                     heb ik erop gewezen dat er een tuchtrecht binnen de politie moet komen. Daarmee bedoel
                     ik een systeem van tuchtrecht, dat niet primair gericht is op straffen, maar op leren,
                     ontwikkelen en professionaliteit. In die lijn zou ik dit willen zien en zou ik willen
                     bijdragen aan de menselijke maat binnen de organisatie.
                  
De heer Van Raak (SP):
Maar dan gaat de heer Van Dam weer iets toevoegen: weer een tuchtrecht, weer een procedure,
                     weer een rechterlijk of bestuurlijk iets. Ik zou heel graag met het CDA willen nadenken
                     over hoe we nou een beetje een blauw management, een blauw bestuur, bij de politie
                     kunnen krijgen. Moeten we niet ook nadenken over leidinggevenden met blauw bloed,
                     die snappen wat een diender, een agent, meemaakt, die op een hele persoonlijke wijze
                     agenten kunnen begeleiden en bijsturen en ervoor kunnen zorgen dat die teams goed
                     gaan werken, in plaats van dat chefs nu door agenten vaak als een vijand worden gezien?
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik denk dat er heel veel leidinggevenden met blauw bloed zijn bij de politie. Maar
                     als je basisteamchef bent en één of twee basisteamchefs in formele zin leiding moeten
                     geven aan een eenheid van 200 man, dan zie je je mensen alleen op de negatieve momenten,
                     bijvoorbeeld als iemand langdurig ziek is, een klacht heeft of een onderzoek aan zijn
                     broek heeft. Je krijgt dus een negatieve oriëntatie op je personeel. Daar moet echt
                     verandering in komen. Naast die ene aanhouding die mislukt, moet je ook die 99 aanhoudingen
                     zien die goed zijn gegaan om in te kunnen schatten of iemand wel of niet een topdiender
                     is. Wat betreft dat tuchtrecht voeg ik helemaal niks toe. Ik vind juist dat al die
                     onderzoeken weer terug in de lijn moeten worden gebracht, dus niet ergens ver weg
                     in een VIK-onderzoek. Het moet gewoon zoals ik het in mijn jaren als leidinggevende
                     bij de politie gewend was, namelijk dat je zelf iets vond van je eigen mensen en dat
                     je het niet uitbesteedde aan anderen.
                  
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog, meneer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter. Het volgende hoofdstuk in mijn klaagzang – dat is het toch een beetje –
                     is de Landelijke Eenheid. Wat is daar in hemelsnaam aan de hand? We hebben het KPMG-cultuuronderzoek
                     gezien, afgedwongen door de politiebonden na onthullende uitzendingen in Argos. We
                     hebben het onderzoek gezien naar de suïcide van een gewaardeerde politiemedewerker.
                     De reactie van de eenheidsleiding was: we sturen twee teamchefs weg. Later dit jaar
                     komt de Inspectie Justitie en Veiligheid met rapporten over problemen bij diverse
                     diensten.
                  
Voorzitter. Daarnaast loopt mijn mailbox de laatste tijd vol met meldingen van individuele
                     medewerkers van de Landelijke Eenheid. Als ik die zie, kan ik maar één ding duiden:
                     er is een forse angstcultuur. Onlangs bevond ik mij, vanwege die angstcultuur, op
                     een geheime plek. Daar werd mij uitgelegd dat zo'n vijftien dienders die nauw betrokken
                     waren bij het MH17-onderzoek aan hun lot worden overgelaten. De problemen zijn bekend
                     bij de eenheidsleiding, maar men doet niets.
                  
Ook heb ik geluiden gehoord over een fors discriminatieprobleem binnen DLIO, de informatieorganisatie.
                     Bij de Landelijke Eenheid draaien zeer essentiële, massief belangrijke onderzoeken,
                     die niet mogen lijden onder organisatorische ellende. Ook hier is VIK de aspirine
                     die de symptomen moet bestrijden. Organisatorische problemen worden afgewenteld op
                     individuele mensen. Herkent de Minister deze problematiek? Wat gaat hij doen bij de
                     Landelijke Eenheid? Wordt het niet hoog tijd dat de eenheidsleiding wordt opgeplust
                     met iemand die oog heeft voor individuele, schrijnende zaken? Graag een reactie.
                  
Tot slot, voorzitter, PTSS. Deze week heb ik van mevrouw Sheila Bordewijk een PTSS-engeltje
                     gekregen. De griffier deelt die nu uit. Ik heb beloofd – ik kan natuurlijk niet beloven
                     dat u het aanneemt – om het aan de Minister en de Kamerleden uit te delen. Het spreekt
                     voor zich, denk ik: Blauw in het Nauw. Mijn twee vragen aan de Minister zijn de volgende.
                     Ik waardeer heel erg de lijn die de Minister heeft ingezet met zijn brief uit april.
                     Ik heb stellig de indruk dat de Minister het goed voorheeft met de PTSS'ers bij de
                     politie. Hij doet er zelf veel aan: roeien, wandelen enzovoort. Maar ik zie twee problemen.
                     Een heleboel mensen krijgen een zorggesprek. Althans, uit de brief blijkt dat de toezegging
                     dat het dit najaar gebeurt qua capaciteit best weleens in het gedrang kan komen. Wordt
                     hier voldoende capaciteit op gezet? Dat zorggesprek heeft voor een aantal mensen meer
                     weg van een soort onderhandelings-/rechtspositiegesprek. Wat is nou het karakter daarvan?
                     Er worden beloften gedaan dat er binnen drie maanden een reactie komt. Ik ben eigenlijk
                     nog nooit iemand tegengekomen die binnen drie maanden reactie heeft gehad.
                  
Een tweede probleem – dan sluit ik af, voorzitter – is de hoogte van het smartengeld.
                     Er wordt kennelijk voorgesorteerd op een nieuw systeem, waarbij er één bedrag komt,
                     dus niet meer apart smartengeld en restschade. Dat nieuwe systeem is nog niet in beleid
                     vervat, maar wordt nu wel al toegepast op de situaties van individuele PTSS'ers. Dat
                     leidt tot zeer veel ongemak en ongenoegen, zeker in de hoofden van deze mensen, bij
                     wie de dingen door die storing soms juist anders met elkaar verbonden worden dan bij
                     u en ik. Graag een reactie van de Minister.
                  
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius heeft een vraag. Gaat uw gang.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Even over dat laatste punt. Ik hoor collega Van Dam zeggen dat hij blij is met het
                     verbetertraject dat de Minister met ons gedeeld heeft. Ik vraag me af of hij daar
                     nader op in kan gaan. Denkt hij dat daarmee al deze knelpunten worden aangepakt? Ik
                     hoor hem zelf twee knelpunten op tafel leggen en zeggen dat hij daar nog geen vertrouwen
                     in heeft. Loopt de rest dan wel goed met het verbetertraject?
                  
De heer Van Dam (CDA):
In de brief van de Minister van april staan dingen die hij nader gaat uitwerken. Dat
                     vond ik goed, want daaruit klonk volgens mij dat we niet meer gaan zitten miezemauzen,
                     dus dat het niet meer «goh, heb je het wel?» en «hoe zit het dan?» is en dat de commissie
                     dan moet kijken of het wel heel erg is of niet. Dat klonk mij goed in de oren. Maar
                     de uitwerking van het beleid is op dit moment huilen met de pet op. Eerlijk gezegd
                     denk ik dat er ook totaal geen rekenschap van wordt gegeven dat men te maken heeft
                     met PTSS'ers. Stel dat je tegen een PTSS'er letterlijk zegt: goh, je hebt een hulphond,
                     maar op termijn gaan we dat met een robot oplossen. Ik heb ook een hond. Als u aan
                     mij vertelt dat u die op termijn gaat inleveren en dat daar een robot voor terugkomt,
                     dan is dat meer dan alleen een technische mededeling. Dat doet mij wat. Dat is de
                     situatie die zich keer op keer voordoet. Er worden daar allerlei boodschappen verkondigd,
                     soms te zakelijk, te hard, te weinig invoelend, en ook worden afspraken niet nagekomen.
                     Dit zijn mensen die vaak al jaren wachten op een oplossing. Die lezen in de brief
                     van de Minister: nou jongens, we gaan het binnenkort doen. Er komt een gesprek, en
                     daarna is er weer niks. Dus de richting van het beleid is goed maar de uitvoering
                     is echt niet goed.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dit deel ik wel. Wat mij daarbij ook nog verontrust is dat wij al dit soort signalen
                     via onze gesprekken met mensen krijgen. Dat is natuurlijk ook ons werk, maar op enig
                     moment moet je dit ook op een goede manier kunnen monitoren, zodat je niet alleen
                     maar afhankelijk bent van de signalen die ons bereiken, maar we als Kamer het gevoel
                     hebben dat we echt zicht hebben op hoe dit wel of niet gaat. Wellicht heeft de heer
                     Van Dam ideeën hoe we dat zouden kunnen doen. Anders stel ik mijn vraag via de heer
                     Van Dam ook graag aan de Minister. Maar ik word heel onrustig als het idee is dat
                     wij dit alleen maar in de gaten kunnen houden door de signalen die wij krijgen. Ik
                     wil dat op een systematische manier goed kunnen volgen.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik zou die vraag willen verwoorden in een vraag aan de Minister. Hij heeft aangekondigd
                     met een nadere invulling van het beleid te komen, volgens mij ergens in het najaar.
                     Ik controleer de Minister; ik controleer hier niet de korpschef. Alleen, in de uitvoering
                     leg ik het ook weer op het bord van de Minister. Dus eerlijk gezegd heb ik hoop, en
                     heb ik geen reden om eraan te twijfelen dat het beleid de goede kant op gaat. Het
                     gaat mij puur om de uitvoering nu, en dan met name om de mensen die in die – dat vind
                     ik een rotwoord – «restcategorie» zitten. Maar dit is voor mij wel de allerbelangrijkste
                     categorie om op dit moment te regelen qua PTSS.
                  
De voorzitter:
Dank. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Van Raak namens de SP.
De heer Van Raak (SP):
We sturen onze agenten de straat op om de coronaregels te handhaven. Dat is een zware
                     taak. Maar er zijn geen coronatesten. Agenten worden niet met voorrang getest en het
                     wordt niet door het kabinet geregeld. Ik vraag de Minister: waarom? Dat kan echt niet.
                     Nu is het zo dat de politieorganisatie commercieel zelf testen moet inkopen, maar
                     ik heb ook begrepen dat die testen er niet meer zijn. Ze zijn op. Waarom zijn ze op?
                     Omdat ze zijn ingekocht door het kabinet. Om ervoor te zorgen dat mensen met voorrang
                     getest kunnen worden. Maar de agenten dus niet. We hebben bijvoorbeeld te maken met
                     veel verwarde personen, ook met kwaadwillende. Met agenten die in het gezicht worden
                     gespuwd, agressief worden benaderd. En er zijn geen testen. Die agenten hebben ook
                     familieleden. Die hebben ook opa's en oma's. Of die hebben huisgenoten, die koorts
                     kunnen krijgen. Of ze hebben kinderen die koorts kunnen krijgen. En dan moeten ze
                     thuisblijven.
                  
Zal ik de Minister eens wat verklappen? Als de arbeidstijden nu zouden worden gehandhaafd,
                     zou de hele politie en zorg in Nederland in elkaar klappen. Dan zouden die coronaregels
                     helemaal niet gehandhaafd kunnen worden. Maar dat betekent ook dat op dit moment agenten
                     vreselijk overvraagd worden, vreselijk overvraagd worden. Effe naar huis om te slapen
                     en weer op pad. Ja, het telt op. Ik zie de volgende PTSS-slachtoffers alweer komen
                     opdagen. Dus kan de Minister nou eens aangeven hoe het kan dat die agenten niet getest
                     kunnen worden, terwijl ze wel de coronamaatregelen moeten gaan handhaven? Ik snap
                     het niet, ik kan het niet uitleggen. Ik hoop dat de Minister het wel kan.
                  
En ja, dan zijn die verwarde personen nog een extra groot probleem. 100.000 keer uitrukken
                     per jaar, 275 keer per dag, en dan alleen als er geen sprake is van een strafbaar
                     feit. De feitelijke cijfers zijn veel hoger. Ik heb het zelf ook meegemaakt, op werkbezoek
                     's nachts met de politie in Amsterdam. Wat je tegenkomt aan verwarde personen, is
                     met geen pen te beschrijven. En die agenten zijn daar niet op voorbereid. Je kunt
                     dat ook niet in je eentje of met z'n tweeën af. Je moet dan hulp vragen. Dan zijn
                     vier agenten daarmee bezig. Zo'n man of vrouw moet naar het bureau worden geholpen,
                     waar helemaal geen voorzieningen zijn. Die zijn er niet. In een cel? Dat gaat helemaal
                     niet lukken. Dan moet er contact opgenomen worden met de ggz. Daarover zijn afspraken
                     gemaakt, maar er is geen plek. Er is geen plek. Agenten krijgen te horen: nee, nee,
                     deze persoon is niet gek genoeg, niet verward genoeg. Dan moeten ze die persoon weer
                     laten gaan. En die agenten weten: ja hoor, over een uurtje, over een halfuurtje, over
                     een kwartier kunnen we er weer achteraan. Zo worden ze de hele nacht beziggehouden.
                     Die mensen zorgen voor overlast en tegenwoordig, in deze coronatijd, ook echt voor
                     gevaar. Er zijn allerlei plannen en afspraken gemaakt. Op papier zal er van alles
                     geregeld zijn, maar in de praktijk is dat niet zo. Dat moet nu geregeld worden.
                  
Dat moet ook geregeld worden omdat er veel te weinig agenten zijn. De cijfers die
                     de Minister geeft, deugen niet; dat weten we allang. In 2019 waren er al ruim 450
                     fte te weinig. De Minister verwacht dat we in 2024 enigszins op normale sterkte zijn.
                     Maar dat gaat niet gebeuren, en waarom niet? Dat gaat niet gebeuren omdat het kabinet
                     vrijwel niets investeert in het politieonderwijs en we nu al weten dat de Politieacademie
                     de vraag niet aankan. Wat gaan we dan doen? Óf we gaan zorgen dat er meer agenten
                     komen, óf we gaan zorgen dat agenten gewoon hun basiswerk gaan doen, en dus niet de
                     hele nacht, de hele dag achter verwarde personen aan moeten jagen. Dan moeten we ook
                     zorgen dat er geïnvesteerd wordt in de ggz en dat mensen, verwarde personen, daar
                     opvang kunnen krijgen.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik denk dat de capaciteit van de politie, met name in de basisteams, momenteel de
                     grootste zorg is. Het is in ieder geval een zorg die een stuk groter is dan allerlei
                     andere onderwerpen die hier vandaag misschien ook aan de orde worden gesteld. Je moet
                     kiezen. Ik ben heel blij dat meneer Van Raak dit onderwerp naar voren brengt. Er zijn
                     twee oplossingen. Hij noemt het verminderen van het werkaanbod, minder verwarde personen.
                     Daarnaast hoor ik hem zeggen: uitbreiden capaciteit. Maar stel dat je nu de capaciteit
                     gaat uitbreiden, dan ben je op z'n minst drie jaar verder – nog even los van de 14.000
                     die nog opgeleid moeten worden – voordat je in dat opzicht iets hebt. Je kunt dan
                     misschien in Polen gaan kijken of ze daar nog agenten hebben die we kunnen inhuren.
                     Maar wat gaat meneer Van Raak op de korte termijn doen? Wat ziet hij nog aan mogelijkheden
                     om meer capaciteit in die basisteams te krijgen?
                  
De heer Van Raak (SP):
Ja, dat valt niet mee, omdat het vorige kabinet daar flink op bezuinigd heeft, net
                     als op het politieonderwijs. Vier jaar geleden is dit probleem ontstaan, bewust. Kijk,
                     politiewerk is heel ingewikkeld, maar dit is heel simpel. Je weet precies hoe oud
                     die agenten zijn. Je weet hoeveel er uitvallen. Je weet ongeveer hoeveel er ziek worden.
                     Je weet hoeveel er met pensioen gaan. Sommige dingen zijn voor die politiemanagers
                     dus niet zo ingewikkeld. Dat kan achter op een bierviltje. Je weet precies hoeveel
                     mensen je nodig hebt. Je weet precies hoeveel mensen je over vier tot zes jaar nodig
                     hebt. Dus je weet precies hoeveel je er moet opleiden. In plaats van te investeren
                     is er bezuinigd. Dat kan ik niet oplossen. Dat kan de heer Van Dam ook niet oplossen.
                     Wat we dan wel moeten doen, is denken over taken. Wat doet de politie wel en wat doet
                     de politie niet? De hele dag, de hele nacht achter verwarde personen aan kan niet
                     het politiewerk zijn, want dan kan al het andere niet gebeuren.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik denk dat er wel degelijk een oplossing is en die is dat er herverdeeld wordt binnen
                     de politie. We hebben eigenlijk nog nooit zo veel politie gehad als nu, alleen zit
                     die naar mijn smaak, zeker voor de nood in de basisteams, op dit moment op de verkeerde
                     plekken. Er zijn basisteams waar een derde van de sterkte niet in het basisteam zit,
                     omdat die aan het bijspringen is op andere plekken in de organisatie. Dat is wat volgens
                     mij aangepast moet worden.
                  
De heer Van Raak (SP):
Ik wil de heer Van Dam danken, want we zijn het vandaag ontzettend met elkaar eens.
                     En ik moet zeggen dat we elkaar ook aardig aanvullen, want hier ben ik het volslagen
                     mee eens. Dan zal er wel geïnvesteerd moeten worden. De politie vraagt zelf om 600 miljoen.
                     Ik heb een amendement gemaakt en ingediend voor 600 miljoen. Dat is niet genoeg; dat
                     weet ik ook wel. Daarvan zegt u: meneer Van Raak, daar kunt u alle problemen niet
                     mee oplossen. Maar dit is in ieder geval wat de politie nu vraagt, 600 miljoen. Dus
                     dat amendement heb ik ingediend. Als het kabinet niet levert, moet de Kamer het maar
                     doen. Dat wil ik dus in ieder geval aan de heer Van Dam voorleggen. Ik ben het met
                     zijn plannen eens, maar dat zal niet gratis gaan. Al die commerciële testen moeten
                     immers straks ook nog worden ingekocht wanneer ze weer beschikbaar zijn. Er zal dus
                     geld moeten komen, en daar nodig ik de heer Van Dam ook van harte toe uit.
                  
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Van Raak (SP):
Ik heb nog heel veel punten. Maar ik zou mij eerst alvast bij de Minister willen verontschuldigen
                     omdat ik iets eerder moet vertrekken in verband met de behandeling van een begroting
                     en een ander debat. Maar we zullen alles nauwgezet volgen.
                  
Ik wil toch even reageren op het betoog van de heer Van Dam, want daar hebben we ook
                     een debat voor. Die aansturing van de politie is precies wat we bij de invoering van
                     de nationale politie probeerden te bereiken. Toen hadden we gewild dat die prinsdommetjes
                     van de korpsen voorbij waren en dat we een politieleiding zouden krijgen voor de ondersteuning
                     van de agenten, de mensen op straat, met minder bureaucratie, minder spreadsheets
                     en minder projectmatig werken. Het doet mij pijn dat ik met de heer Van Dam moet constateren
                     dat dit niet is gelukt. Ik ben ook heel benieuwd naar de reactie van de Minister.
                  
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan ga ik nu graag naar de heer Bisschop van de SGP voor zijn inbreng.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ik weet niet of het erom gedaan is, maar gisteravond deed
                     zich op zo'n honderd meter afstand een prachtige casus voor, een lockdownparty. Wij
                     constateerden dat de politie pas om 22.00 uur ingreep en dat roept toch wat vragen
                     op. Wat is daar de oorzaak van? Had de politie onvoldoende juridische basis om in
                     te grijpen, nu de maatregelen pas om 22.00 uur ingingen, had de politie op dat moment
                     onvoldoende capaciteit om in te grijpen, of was de veiligheid van de politie zelf
                     in het geding als ze zouden ingrijpen? Ik zou daar graag een reflectie van de Minister
                     op willen.
                  
Politie en Openbaar Ministerie doen veel om de veiligheid van eenieder te waarborgen.
                     De SGP vindt dat belangrijk. De Minister heeft aangegeven dat verdachten mondbescherming
                     gegeven kan worden. Is deze maatregel inmiddels volledig doorgevoerd in de praktijk?
                     Is deze maatregel in de praktijk voldoende tegen verdachten die het in hun hoofd zouden
                     kunnen halen om politieagenten te bespugen?
                  
Daarnaast constateert de SGP dat er met name bij de contactberoepen een hoog ziekteverzuim
                     is in verband met coronaklachten. Mijn concrete vraag aan de Minister is: kan hij
                     aangeven hoe hoog dit coronagerelateerde verzuim bij de politie is en in hoeverre
                     dat te herleiden valt tot verdachten als bron? Of stagneert hier ook het bron- en
                     contactonderzoek?
                  
Voorzitter. In het huidige maatregelenpakket tegen corona is het dragen van een mondkapje
                     in publieke binnenruimtes verplicht, maar de juridische basis daarvoor ontbreekt nog.
                     De politievakbond maakt zich zorgen over de handhaafbaarheid van deze maatregel, nu
                     die enkel gekwalificeerd kan worden als een dringend advies. Kan de Minister aangeven
                     op welke termijn de regering zorgt voor een juridische basis voor de mondkapjesplicht?
                     Kan de Minister aangeven hoe hij het dringende advies voor het dragen van een mondkapje
                     in publieke binnenruimtes wil handhaven zonder juridische basis?
                  
Ondanks de investeringen van dit kabinet in het opleiden van meer politiemensen blijft
                     de capaciteit een groot probleem. In het regeerakkoord is een toename van 1.100 fte
                     agenten beloofd. Uit de bijlage van de brief van de Minister van 30 juni 2020 constateert
                     de SGP dat de geactualiseerde prognose van de ontwikkeling van de operationele bezetting
                     niet de benodigde stijging van het aantal fte's laat zien om überhaupt op die 1.100
                     fte extra te komen. Kan de Minister aangeven of deze constatering klopt en, zo ja,
                     wat het plan is om de bezetting zo snel mogelijk wel op peil te brengen?
                  
Voorzitter. Dan de digitaliserende samenleving. Er verandert ongelofelijk veel in
                     een ongelofelijk hoog tempo. Om te kunnen blijven functioneren in deze samenleving
                     moet de politie met de digitalisering meebewegen. Kan de Minister aangeven in hoeverre
                     de politieopleiding gericht is op deze digitalisering van de samenleving en de daarmee
                     gepaard gaande cybercrime? De SGP constateert dat tegen deze nieuwe vormen van cybercrime
                     legitiem opgetreden dient te worden. Kan de Minister aangeven of de huidige politiecapaciteit
                     en -kwaliteit voldoende toegerust is om deze nieuwe vormen van criminaliteit adequaat
                     aan te pakken?
                  
Voorzitter. De Wet politiegegevens wil de balans borgen tussen noodzakelijke aanpassingen
                     ten behoeve van de taakuitvoering in de veranderende maatschappij op het gebied van
                     criminaliteit en technologie, en de eerbiediging van grondrechten, zoals het recht
                     op privacy, in een gedigitaliseerde organisatie. Kan de Minister aangeven of deze
                     wet voldoende actueel is en bestand is tegen die snel ontwikkelende vormen van cybercrime?
                  
Voorzitter, tot slot. De SGP constateert dat een agent die bij de uitoefening van
                     zijn beroep letsel heeft opgelopen, in het nieuwe stelsel direct de zorg, aandacht
                     en ondersteuning krijgt die nodig zijn om zich te kunnen richten op herstel en integratie.
                     Dat is een goede zaak. Hierdoor worden veel zorgkosten gedekt, maar niet alle. Als
                     een agent uit hoofde van zijn beroep zwaar letsel oploopt, heeft dit ook gevolgen
                     voor de thuissituatie. De partner zal in de toekomst mogelijk meer moeten gaan werken,
                     om het gezin financieel te onderhouden. Daarnaast zal die partner in geval van een
                     ernstig ongeval mogelijk juist meer in het gezin aanwezig moeten zijn om allerlei
                     zorgtaken te blijven waarnemen en als een soort mantelzorger te kunnen functioneren.
                     Dit zorgt voor een enorme extra druk op de partner van een agent. Erkent de Minister
                     dat deze extra zorgen van de partner onvoldoende ondervangen zijn in het huidige stelsel?
                     Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er meer rekening gehouden wordt met veranderende
                     privéomstandigheden als gevolg van werkgerelateerd ernstig letsel? Wil de Minister
                     zich inzetten om daarin verandering aan te brengen?
                  
Voorzitter, om niet uit de toon te vallen: ik verontschuldig mij ook, want ik moet
                     ook eerder weg in verband met de begrotingsbehandeling die om 18.30 uur begint, volgens
                     mij. Maar dan zijn we waarschijnlijk al ruimschoots klaar.
                  
De voorzitter:
Dat geldt ook voor mevrouw Özütok, maar we moeten eerst eens even zien hoe wij hier
                     varen en hoe ze daar varen. Het gaat over onderwijs, dus je weet het nooit. Het kan
                     altijd uitlopen. Ja, daar hou ik gewoon rekening mee. Mevrouw Özütok, mag ik u het
                     woord geven voor uw inbreng namens GroenLinks?
                  
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Heel graag, voorzitter. Vandaag neem ik het debat over van mijn collega Buitenweg.
                     Dat vind ik geen straf, omdat ik als woordvoerder emancipatie regelmatig te maken
                     heb met de dossiers die vandaag geagendeerd staan. Ik heb grote bewondering voor het
                     politiewerk. Zonder de tomeloze inzet van politieagenten in dit land hebben we met
                     z'n allen echt een groot probleem. Maar helaas loopt het bij de politie niet op rolletjes.
                  
Voorzitter. Mijn fractie maakt zich al tijden zorgen over de werkcultuur bij verschillende
                     eenheden. Het KPMG-onderzoek naar de cultuur binnen de Dienst Landelijke Informatieorganisatie
                     van de Landelijke Eenheid bevestigt onze zorgen. De bevindingen in het onderzoek zijn
                     niet mals. Zo hebben de onderzoekers fors meer incidenten waargenomen dan bij vergelijkbare
                     onderzoeken. De 253 respondenten hebben bij elkaar maar liefst 611 incidenten gemeld.
                     Het gaat om bedreiging, discriminatie, pesten, machtsmisbruik en het voortrekken van
                     collega's. Ook stellen de onderzoekers dat slechts 30% van de respondenten alle incidenten
                     heeft gemeld bij de organisatie. De meldingsbereidheid is zeer laag, omdat personeelsleden
                     negatieve gevolgen verwachten voor zichzelf. Ook zou het melden van incidenten geen
                     zin hebben, omdat er toch niets mee wordt gedaan. Zo wordt er in de wandelgangen over
                     gepraat. Dat vind ik een ernstig signaal over de werkcultuur. Het is bekend dat het
                     aantal overspannen werknemers bij de politie hoog is en dat veel agenten thuiszitten
                     met PTSS. Het politiewerk is gewoon zwaar werk. Het is daarom van cruciaal belang
                     dat de juiste randvoorwaarden worden geschapen zodat mensen hun werk goed kunnen doen.
                     Is de Minister ook geschrokken van de uitkomsten van dat onderzoek? Hoe heeft het
                     zover kunnen komen binnen deze eenheid? En misschien de belangrijkste vraag: wat gaat
                     de Minister doen om het tij te keren? In dat licht is het ook bijzonder jammer dat
                     de Minister geen werk maakt van het Nationaal Fonds Ereschuld.
                  
Ik wil het ook graag hebben over corona en de politie. Nu Nederland zich begeeft in
                     een tweede golf maakt mijn fractie zich zorgen over alles wat op onze handhavers afkomt.
                     Er is een gebrek aan politiecapaciteit en vakbonden maken zich zorgen over mogelijke
                     corona-uitbraken onder het politiepersoneel zelf. Ook blijkt het testen van politiepersoneel
                     een heikel ding. Vanwege lange wachttijden bij de GGD's heeft de politieleiding besloten
                     om gebruik te maken van Eurofins, een commercieel testbedrijf. Daar kunnen agenten
                     wel snel voor een coronatest terecht. Mijn vraag aan de Minister is of hij het met
                     mij eens is dat testen een publieke voorziening hoort te zijn, zeker voor onze vitale
                     beroepen. Is de Minister het met mij eens dat agenten met prioriteit getest moeten
                     kunnen worden bij de GGD'en?
                  
Voorzitter. Ik wil ook van deze gelegenheid gebruikmaken om stil te staan bij de positie
                     van Roze in Blauw. De afgelopen tijd bereiken mij signalen dat vanwege de hoge werkdruk
                     agenten uit het Roze in Blauwnetwerk de roze werkzaamheden neerleggen. Bijvoorbeeld
                     in Amsterdam is dit het geval. Hoe heeft het zover kunnen komen, vraag ik de Minister.
                     Eerder heb ik in een motie gevraagd om een betere inbedding van dit waardevolle netwerk
                     in de politieorganisatie. Roze in Blauw is belangrijk, omdat zij monitoren, agenderen
                     en zich bezighouden met de bestrijding van anti-homogeweld naast hun dagelijkse werk.
                     De meeste agenten moeten deze werkzaamheden in hun vrije tijd verrichten, naast hun
                     drukke baan. Dit moet toch op te lossen zijn? Wordt niet eens tijd dat deze agenten
                     beter gefaciliteerd worden, bijvoorbeeld door ze urenvrijstelling te geven voor deze
                     werkzaamheden?
                  
Ook heeft mijn fractie vragen over de jaarlijkse rapportage Discriminatiecijfers.
                     Het rapport over 2019 bevat namelijk geen cijfers meer over geregistreerde incidenten
                     met moslimdiscriminatie, terwijl we weten dat de meeste incidenten rondom godsdienstdiscriminatie
                     voortkomen vanuit moslimdiscriminatie. Mijn vraag aan de Minister is waarom dit niet
                     meer wordt geregistreerd.
                  
Dan het punt stroomstootwapens. Het televisieprogramma Medialogica heeft blootgelegd
                     dat de onderbouwing voor het toevoegen van het stroomstootwapen aan de politie-uitrusting
                     rammelt. Mijn fractie weet dat de Minister bij de invoering daarvan niet over één
                     nacht ijs is gegaan. Toch zou ik hem willen vragen hoe hij heeft gekeken naar deze
                     uitzending en welke mogelijkheden hij ziet voor alternatieven voor het stroomstootwapen
                     binnen ggz-instellingen. De Nationale ombudsman is niet voor niets kritisch over de
                     inzet van het stroomstootwapen in ggz-instellingen.
                  
Tot slot wil ik graag aandacht vragen voor het project Sensing. Een paar weken geleden
                     publiceerde Amnesty International een uitvoerig rapport over dit twijfelachtige project
                     in Roermond. Mijn collega Buitenweg heeft hier al uitvoerige schriftelijke vragen
                     over gesteld, maar deze zijn tot op heden niet beantwoord. Daarom wil ik de Minister
                     alvast de volgende vragen meegeven. Is hij geschrokken van het Amnesty International-onderzoek?
                     Zo ja, wat is hij van plan te ondernemen en zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide
                     reactie.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Mevrouw Yeşilgöz, u had nog een vraag.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik hoor GroenLinks beginnen met lof voor de politie, zeggen dat ze belangrijk werk
                     doen, en vervolgens gaat praktisch de hele inbreng over profilering, discriminatie
                     en de vraag of ze wel met stroomstootwapens kunnen omgaan. Ik wil zo graag van mijn
                     collega van GroenLinks weten of zij weleens agenten spreekt.
                  
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Jazeker.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik was nog niet klaar, voorzitter. Luistert u weleens naar wat zij elke dag meemaken,
                     terwijl er ook nog vanuit de Tweede Kamer continu wantrouwen is over hoe ze optreden
                     en wat ze daar doen? Heeft u enig idee waarom ze zo'n stroomstootwapen willen? Dat
                     is omdat ze dan zwaardere wapens niet hoeven te gebruiken. Heeft u enig idee wat ze
                     elke dag doen om te proberen te voorkomen dat er ook maar een schijn is van etnisch
                     profileren, van discriminatie vanuit de politie? Mag ik één keer een inbreng van GroenLinks
                     horen waar vertrouwen richting onze agenten uit spreekt, niet alleen in de eerste
                     zin van «ze doen belangrijk werk» en daarna alleen maar wantrouwen richting de agenten?
                     Ik ben er zo klaar mee.
                  
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ik ben klaar met de karikaturale voorstelling die u nu geeft. Natuurlijk hebben wij
                     vertrouwen in onze politie. Zij moeten ook adequate middelen krijgen, instrumenten
                     krijgen om te gebruiken. U en ik zijn het niet eens over het wapen waarover het gaat,
                     maar dat betekent niet dat wij onze eigen politiemensen wantrouwen. De situatie die
                     u schetst, vind ik echt kwalijk.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik vat de spreektekst van GroenLinks samen. Als dat als een karikatuur klinkt, zou
                     ik dat graag als een advies voor een volgende tekst willen meegeven. We zijn het niet
                     alleen maar oneens over het gebruik van één instrument, namelijk het stroomstootwapen,
                     waar ontiegelijk veel onderzoek naar is gedaan. Het gaat ook over preventief fouilleren,
                     wat niet mag van GroenLinks. Het gaat over cameratoezicht, wat niet mag van GroenLinks.
                     Agenten mogen niks van GroenLinks, maar in woorden staan we vol achter ze. Dit is
                     niet te rijmen met wat agenten elke dag op straat meemaken. Het is niet fair. We vragen
                     steeds meer van deze mensen. Laten we dan ook echt alsjeblieft in de praktijk met
                     elkaar achter ze staan. Zij staan daar elke dag voor onze veiligheid. Het is zo makkelijk
                     om van een afstandje een beetje te oordelen over hoe zij hun werk doen. Zij geven
                     heel duidelijk aan wat nodig is. Laten wij dan ook zorgen dat ze dat op een gedegen
                     manier kunnen krijgen. Dit is niet één discussie over één instrument, dit is continu,
                     terugkerend, elke keer als het gaat over meer bevoegdheden voor de politie om gewoon
                     bekwaam hun werk te kunnen doen. We hebben vertrouwen in de politie. Dat betekent
                     dat je ook moet leveren en niet alleen in woorden, GroenLinks.
                  
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Vertrouwen is er, mevrouw de voorzitter. Ik vind het ongehoord dat mevrouw Yeşilgöz
                     nu ineens stelt dat mijn bijdrage zou zijn dat er geen vertrouwen in de politie is.
                     Dan vind ik toch dat u beter had moeten luisteren. Vertrouwen is er. Het vertrouwen
                     moet er ook in het instrumentarium zijn en het vertrouwen moet er ook in de organisatie
                     zijn. Kritiek betekent niet dat je blindelings vertrouwen hebt. We blijven er scherp
                     op toezien dat een aantal dingen gewoon gebeurt, juist in het belang van onze politiemensen.
                  
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Van Beukering, zou u even willen voorzitten zodat ik mijn
                     eigen inbreng kan doen?
                  
Voorzitter: Van Beukering-Huijbregts
De voorzitter:
Nou, mevrouw Kuiken, ik geef u het woord voor uw inbreng.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, hartelijk dank. Ik zal proberen te voorkomen om heel veel in herhaling
                     te vallen. Kortheidshalve wil ik me aansluiten bij alle vragen die zijn gesteld over
                     de capaciteit, met name als het gaat over het gebrek aan testen waardoor agenten te
                     lang onnodig thuis zitten en er enorme gaten vallen in roosters.
                  
Ik sluit mij aan bij de vragen – die hebben we in het verleden al vaker gesteld –
                     over verwarde personen. Dat hoort echt niet thuis op het bordje van de politie. Ik
                     vraag de Minister weer met klem om daar gewoon met zijn collega's, in dit geval Staatssecretaris
                     Blokhuis, afspraken over te maken. We roepen het al jaren, maar eigenlijk gebeurt
                     er nog, enkele goede experimenten en initiatieven daargelaten, niks. Ik word er zo
                     langzamerhand een beetje moedeloos van. Het is wel een keer klaar.
                  
Voorzitter. Er zijn ook vragen gesteld over PTSS en smartengeld. Ik heb daar nog een
                     iets verdiependere vraag bij. Ik noem gewoon één voorbeeld. Een politieagent heeft
                     vijf jaar geleden schade opgelopen door het werk. Dan mag je aanspraak doen op een
                     smartengeldfonds. Maar wat blijkt nu? Dat is bij Achmea belegd. En wat weten we van
                     verzekeraars? Wie betaalt bepaalt en dan wordt er dus niet betaald. Dat zien we in
                     heel veel letselschadezaken. Als dat nou allemaal private of civiele partijen zijn,
                     kan ik me er nog iets bij voorstellen. Maar als agenten in dezelfde mallemolen verstrikt
                     raken als het gaat over uitkering van smartengeld, heb ik toch wel een probleem. Het
                     systeem van smartengeld gaat op de schop, maar hoe gaat het dan op de schop? Hebben
                     private partijen daar nog een rol in of is die dan weggestreept? En hoe gaan we om
                     met oude gevallen die eigenlijk nu al jaren wachten? Dit is niet alleen een probleem
                     dat we bij deze Minister aankaarten. Dat doen we ook bij Minister Dekker, omdat dat
                     hele letselschade gewoon één grote puinhoop is. Het is het miskennen van rechten van
                     slachtoffers, mensen die iets mee hebben gemaakt. Dat is dus een algemeen punt. Maar
                     ik wil het nu even specifiek hebben over agenten die eigenlijk in diezelfde situatie
                     terecht zijn gekomen.
                  
Voorzitter. Ik heb ook een specifieke vraag over Roze in Blauw, maar dan over lhbti.
                     We zien toch dat het aantal incidenten toeneemt. Er wordt nagedacht over hoe we daar
                     nou een versterking zouden kunnen aanbrengen. Een van de concrete suggesties die uit
                     Roze in Blauw zelf komen, is of er niet in bijvoorbeeld Amsterdam en Rotterdam een
                     pilot zou kunnen starten met één vrijgestelde agent die zich specifiek kan richten
                     op lhbti-zaken. Dat is spannend, want we willen nooit mensen vrijstellen. Maar we
                     zien ook dat het aantal incidenten eigenlijk steeds meer toeneemt. We hebben ook allerlei
                     moties aangenomen over het geven van een grotere prioriteit aan discriminatie. We
                     hebben moties aangenomen over discriminatierechercheurs. Zou het dan een idee zijn,
                     in het verlengde van wat mevrouw Özütok zei, waar we mee kunnen stoeien? Het lijkt
                     me een beetje te veel om dat in dit debat meteen met een ja of een nee beantwoord
                     te krijgen. Het is eigenlijk meer mijn vriendelijke, aardige, lieve verzoek om daar
                     eens even serieus naar te kijken en ook in contact te treden met de mensen die daar
                     concrete ideeën over hebben. Want anders weet ik precies hoe het gaat. Dan word ik
                     met een kluitje in het riet gestuurd en dat is precies wat ik niet wil, want ik zit
                     hier niet voor de show. Ik wil heel graag wat dingen bereiken.
                  
Dan kijk ik even naar mijn lijstje. Dat brengt mij bij mijn laatste punt, als ik daar
                     nog tijd voor heb. Ja? Dat betreft de problemen die er zijn geweest rondom het communicatienetwerk
                     C2000 en ICT. Er ligt een brief van de Minister waarin wordt gezegd: technisch is
                     het eigenlijk allemaal wel zo gelopen en de veiligheid van politieagenten is nooit
                     in het geding geweest. Maar goed, dan ga ik weer terug naar dezelfde werkvloer en
                     krijg ik weer berichten van politieagenten dat zij zich niet in dit verhaal herkennen.
                     Dat vind ik wel een probleem. Technisch zal het allemaal wel zo uitgerold zijn, maar
                     als je zelf die agent bent die de meldkamer op een bepaald moment in een speciale
                     nacht probeert te bereiken en het lukt niet, hoe veilig heb je je dan gevoeld? In
                     hoeverre komen dan de technische realiteit en de echte realiteit nog overeen? Dat
                     is wat voortdurend gebeurt. Als je dan zegt dat het niet allemaal volgens plan is
                     verlopen of dat een aantal dingen niet goed zijn gegaan ... Maar nu is er weer sprake
                     van een miskenning van gevoelens en beleefde situatie en ervaringen die zijn gedeeld.
                     Het zou zo fijn zijn als we daar eens mee stoppen. Graag een reactie van de Minister
                     of hij dit ziet en herkent. Het kan namelijk niet anders dan dat de Minister deze
                     signalen herkent. Hij heeft bijna wekelijks contact met de vakbonden, die hem hetzelfde
                     zullen vertellen. Dus graag een reactie van de Minister. Ik denk dat ik nu wel door
                     mijn tijd heen ben.
                  
De voorzitter:
U heeft nog een minuut.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Lhbti, innovatie, personeel, Achmea, nee, dat is een volgend onderwerp. Volgens mij
                     hebben we alles gehad. Ik vond de vraag van de heer Bisschop over digitalisering en
                     de vraag of de agenten daar klaar voor zijn interessant. Maar dat komt terug als we
                     het over opsporing en ondermijning gaan hebben. Hoe verbinden we twee werelden, die
                     van de innovatie en de agenten die dat kunnen en diegenen die nog een been bij moeten
                     trekken? Dat was het.
                  
Voorzitter: Kuiken
De voorzitter:
We gaan schorsen voor vijftien minuten, zodat we hier stipt om 16.10 uur weer terug
                     zijn.
                  
De vergadering wordt van 15.58 uur tot 16.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij zijn klaar voor de beantwoording. Ik geef de Minister graag het woord.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Het is door een aantal van uw leden al gezegd en benadrukt: onze politiemensen
                     zijn van wezenlijk belang in de samenleving die we hebben. Ze zijn – ik heb het vaak
                     gezegd – handhavers, maar ze zijn vooral ook hulpverleners. In de coronacrisis hebben
                     we dat opnieuw in veel opzichten kunnen vaststellen. Ondertussen is het politievak
                     een zwaar vak. Het is iets waar de mensen die het doen dingen tegenkomen die vaak
                     echt een enorme impact op hen persoonlijk kunnen hebben.
                  
Dat is een van de redenen waarom ik toen ik Minister werd heb gevoeld dat ik heel
                     veel zou moeten gaan kijken naar datgene waar de politie nog echt slagen zou kunnen
                     maken, namelijk de begeleiding van mensen binnen de politie met beroepsziekten en
                     met name PTSS. Het stelsel dat er was, miste eenvoud. Dat legde te veel druk op de
                     medewerker. De afhandeling kon veel sneller. Het uitgangspunt moest ook zijn dat de
                     medewerkers nou juist binnen de politie een kans zouden kunnen krijgen. Die vier uitgangspunten
                     heb ik eind november vorig jaar in een bijeenkomst met een aantal PTSS'ers afgesproken
                     met de bonden en de korpsleiding. Daar moeten we met elkaar voor gaan, om dat voor
                     de mensen in orde te maken: eenvoudiger, minder druk, snelle afhandeling en echt zo
                     veel mogelijk terug, op de een of andere manier, binnen of bij de politie.
                  
Eind april heb ik de contouren daarvan gedeeld en op dit moment worden die contouren
                     van het nieuwe stelsel nader uitgewerkt met de vakorganisaties en de centrale ondernemingsraad.
                     Ik vind het ook echt van belang om hen ...
                  
De voorzitter:
Mag de deur dicht? Dank je wel. Gaat u verder, Minister.
Minister Grapperhaus:
Sorry. Ik vind het echt van belang om hen daarbij te hebben, want dit is iets van
                     werkgevers en werknemers, van de leiding en van de collega's en natuurlijk van de
                     mensen die het betreft zelf. Ik heb het streven dat we dit aan het eind van het jaar
                     uitgewerkt hebben. Dan kunnen we het met elkaar verankeren in regelgeving. Dan hebben
                     we ook, als het goed is, nieuwe afspraken over de uitvoering. Dan kijk ik even naar
                     het lid Van Dam. Ik ga daarover dit najaar verder in gesprek en ik zal de punten die
                     hij aankaartte ten aanzien van de zorg over bepaalde uitvoeringsaspecten daarin meenemen.
                     Ik wil ook nog benadrukken dat de korpschef en ik hebben uitgesproken dat we met passende
                     oplossingen moeten komen voor mensen met oude restschadezaken, waar een aantal van
                     u terecht aandacht voor vraagt. Met iedere collega wordt daartoe een persoonlijk gesprek
                     gepland, waarbij ook de individuele belangenbehartiger wordt uitgenodigd. Ik zal – dat
                     zeg ik hierbij toe – dit najaar nagaan of die uitvoering echt zo is als we dat met
                     elkaar in maart hebben afgesproken, want het was echt nodig om het op die manier te
                     doen, om het niet zozeer een juridisch karakter geven, maar vooral te kijken naar
                     de zorg voor de medewerker en naar wat de behoeften zijn op dat punt.
                  
Als het om schade gaat, kijken we naar het totale bedrag dat aan de medewerker wordt
                     vergoed. Dat wordt vergeleken met het totale bedrag dat in de nieuwe opzet zou worden
                     vergoed. Het uitgangspunt daarbij is echt dat we daar ruimhartig mee omgaan. Tegen
                     het lid Kuiken wil ik nog zeggen dat niet verzekeraar Achmea het aanbod bepaalt, maar
                     dat de contouren van het nieuwe stelsel het uitgangspunt zijn. Maar ik begrijp de
                     zorg die mevrouw Kuiken daarover heeft opgepakt. Die zal ik – dat zeg ik hierbij ook
                     toe – onder de aandacht brengen van de korpschef. Als ik eind van dit jaar bij u terugkom
                     als we de contouren hebben, zal ik ook verslag aan u doen over dit punt. Omdat smartengeld
                     vaak al is toegekend en uitgekeerd, is de berekening van de schade en de daaropvolgende
                     verrekening met het al uitgekeerde smartengeld iets wat we natuurlijk telkens goed
                     moeten uitleggen aan mensen. Er zijn inmiddels 50 gesprekken gevoerd en in een aantal
                     gevallen is een voorstel gedaan om tot een oplossing te komen, maar ik benadruk dat
                     het hier echt om maatwerk gaat, want ik moet bedremmeld toegeven dat het vaak al lang
                     lopende zaken zijn.
                  
Voorzitter. Mevrouw Van Beukering vroeg: waarom is voorlichting over PTSS geen deel
                     van de vaste voorlichting voor leidinggevenden? Ik ben het meteen met haar eens dat
                     bewustwording en vroegsignalering van heel groot belang zijn en dat de leidinggevende
                     daar een belangrijke signalerende rol in heeft. Op dit moment worden leidinggevenden
                     via training beter toegerust, juist op dit punt. Ze krijgen training in het creëren
                     van een veilige werkomgeving, maar ook in het voeren van het goede gesprek, waarin
                     je hier aandacht voor zoekt en vraagt. Het is echt van groot belang dat de vroegsignalering
                     van psychosociale problemen en het hele re-integratieproces tijdig aan bod komen.
                     Daarnaast werd in het afgelopen jaar ook binnen de politie via campagnes heel erg
                     gewerkt aan de bewustwording van medewerkers. Maar dit is echt iets wat bij de uitwerking
                     van de contouren met de cor, de centrale ondernemingsraad, de bonden en de korpsleiding
                     heel goed vorm moet worden gegeven, want – en dan houd ik op met het beantwoorden
                     van deze vraag – ik onderschrijf wat mevrouw Van Beukering gezegd heeft. Toen ik begon
                     en mij hierin verdiepte, was er nog een hele weg te gaan om dit bij de leidinggevenden
                     in het veld, niet alleen de leidinggevenden ergens bovenin maar ook de leidinggevenden
                     van de basisteams en dergelijke, goed binnen te brengen.
                  
De heer Bisschop vroeg naar de partners bij werkgerelateerd geweld. Ik vind het erbij
                     betrekken en het informeren van het thuisfront van groot belang. Daar heb ik gesprekken
                     over gevoerd met PTSS'ers. Ik ben echt onder de indruk geraakt – en dat is voorzichtig
                     uitgedrukt – van hoe het op hun thuissituatie doorwerkt. Het programma Bijzondere
                     Zorg besteedt daar aandacht aan. Medewerkers, hun partners en kinderen kunnen met
                     vragen terecht bij het 24/7 Loket en er worden partnerbijeenkomsten georganiseerd.
                     Maar ik zeg ook hierbij dat we hier bij de uitwerking van de contouren extra aandacht
                     aan besteden om te zien hoe dit meer aandacht kan krijgen.
                  
Als de heer Bisschop het mij niet euvel duidt, wil ik heel kort het volgende zeggen.
                     Ik ben begonnen met de PTSS'ers omdat een aantal mensen elders in het gebouw, en misschien
                     ook thuis, meekijkt. Ik wil dit onderwerp meteen in alle helderheid duidelijk maken.
                     Ik bedoel daarmee niet dat ze daarna iets anders kunnen gaan doen, want ze zijn bijna
                     allemaal nog steeds heel erg betrokken bij de politie en het politiewerk. Maar ik
                     wil heel duidelijk aangeven – ik merk dat ook in allerlei discussies en debatten die
                     wij voeren en dat waardeer ik – dat dit onderwerp mij in ieder geval zeer aan het
                     hart gaat. De Kamer mag mij hierop zeer najagen, zodat ik niet alleen zeg dat het
                     mij aan het hart gaat maar ik het ook in acties omzet.
                  
De voorzitter:
De heer Bisschop als eerste en daarna kom ik bij de andere kant.
De heer Bisschop (SGP):
Ik dank de Minister voor zijn reactie op deze vragen. Het is heel goed om royaal beschikbaar
                     te zijn voor mensen die daaraan behoefte hebben, maar het heeft niet alleen een mentale
                     kant. Het heeft ook een materiële kant, die grote consequenties kan hebben voor een
                     gezin. Wordt bij de uitwerking van de contouren, waar de Minister mee bezig is, ook
                     aandacht besteed aan het materiële aspect?
                  
Minister Grapperhaus:
Hoe de wijze waarop schade, ook immateriële schade, dus smartengeld, wordt vastgesteld
                     en berekend in een individuele casus uitpakt, kan ik hier natuurlijk niet aangeven.
                     Maar de impact die een situatie en een daaruit voortvloeiende beroepsziekte heeft
                     op een persoon en zijn omgeving, respectievelijk op zijn verdere levensweg, wordt
                     natuurlijk in het algemeen bekeken, juist ook bij smartengeld.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik heb al eerder aangegeven dat ik niet zo veel twijfels heb over de intenties van
                     de Minister. Het gaat mij vooral om de uitvoering, en vooral om de categorie van 202
                     lopende restschadezaken, zoals de Minister schrijft. Voor die mensen is het een buitengemeen
                     ongewis traject. Ze zitten al jaren in een soort onduidelijkheid. Zij verwachten dat
                     «zorggesprek». Daar zijn er nog maar 50 van gevoerd. Ik vind dat er duidelijker moet
                     worden aangegeven op welke termijn die zorggesprekken gevoerd zijn en ik vind dat
                     er ook duidelijker moet worden aangegeven hoe de wijziging in de toekenning van smartengeld
                     gaat plaatsvinden. Er komt nieuw beleid. Dat wordt al toegepast in hun zaken, in die
                     gesprekken. Dat leidt tot heel veel onzekerheid en onduidelijkheid. Volgens mij zou
                     een verhelderende brief die op korte termijn naar de Kamer wordt gestuurd, enorm helpen,
                     ook voor die mensen.
                  
Minister Grapperhaus:
Dat vind ik wat ingewikkeld. Ik begrijp heel goed dat de heer Van Dam zegt: zorg dat
                     deze iets meer dan 200 mensen in al hun zaken voldoende en zo snel mogelijk duidelijkheid
                     krijgen. Ik wil dat nog eens toezeggen en ook aangeven dat als we straks aan het eind
                     van het jaar met de uitwerking komen, we ook zullen zeggen hoe dat gelopen is. Ik
                     denk dat het er vooral om gaat dat we in die gevallen aan de mensen de duidelijkheid
                     geven waar het de heer Van Dam om gaat. Daarom heb ik eerder toegezegd dat ik de kritische
                     vragen die hij stelt over de uitvoering, over hoe het op dit moment precies gaat,
                     meeneem. Op hoe het tegen die tijd is uitgepakt, zal ik terugkomen in de brief waarin
                     we de verdere uitwerking van het contourenplan aan uw Kamer rapporteren.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik vind dat eigenlijk te weinig. De Minister heeft in april een brief geschreven.
                     Hij weet dat er 202 zaken zijn en hij weet hoe hoog de nood is. Dan is het toch niet
                     onredelijk om een horizon te vragen en te zeggen: dán zullen die zorggesprekken zijn
                     uitgevoerd? Daar moet je toch iets over kunnen zeggen? Ik vind dat echt veel te onbepaald
                     blijven.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik heb gezegd dat het in ieder geval al in 50 gevallen is gebeurd. Daar wordt echt
                     hard aan gewerkt. We hebben door een bij u bekende factor ... Ik denk dat er anders
                     misschien veel meer hadden kunnen worden gevoerd. Ik laat het woordje «misschien»
                     weg. Daar wordt echt aan gewerkt. Ik neem het punt ter harte dat ik zelf goed moet
                     kijken of in de uitvoeringspraktijk datgene gebeurt waar ik in de contourenbrief over
                     gerapporteerd heb. Dat zeg ik ook toe. Maar ik vind het vooral van belang om die mensen
                     op korte termijn duidelijkheid te geven. Als ik straks kom met de definitieve uitwerking
                     van wat we in april met de bonden en de cor in contouren hebben afgesproken, kom ik
                     ook bij uw Kamer terug op hoe het inmiddels is gegaan met die 200 gevallen.
                  
De heer Van Raak (SP):
Die slachtoffers van PTSS wachten eigenlijk al heel lang. Ik heb er al vaak aandacht
                     voor gevraagd. We zijn het hierover iedere keer in de Kamer allemaal eens. De Minister
                     en iedereen is het erover eens dat er snel een goede oplossing moet komen. Maar een
                     halfjaar later zitten we hier weer, een paar maanden later zitten we hier weer. Nu
                     moeten er allemaal gesprekken worden gevoerd. Dat vinden deze slachtoffers ontzettend
                     belangrijk. Die persoonlijke aandacht is heel belangrijk. Maar gaat het ook worden
                     opgelost? Want anders zitten we hier over een paar maanden, of begin volgend jaar,
                     weer met goede voornemens. Gaat het na die gesprekken ook echt worden opgelost? Kunnen
                     de mensen die nu kijken en die hier slachtoffer van zijn, ook ergens op rekenen, behalve
                     op een gesprek en goede bedoelingen?
                  
Minister Grapperhaus:
Waar mensen op mogen rekenen, is dat die restschadezaken door de politie, onder vigeur
                     van de korpsleiding, voortvarend en met voorrang worden opgepakt en afgewikkeld. Half
                     februari, zo'n beetje net voordat de coronatoestand inging, heb ik gesproken met de
                     korpsleiding, een aantal PTSS'ers die in zo'n restschadezaak zitten en degenen die
                     verantwoordelijk zijn voor de afwikkeling over het feit dat dat nu echt voortvarend
                     moet worden opgepakt. Ik ben ook bereid – ik meen zelfs dat ik dat heb voorgesteld
                     in antwoord op Kamervragen, ook al weet ik dat niet helemaal zeker, maar anders stel
                     ik het nu voor – om een technische briefing aan uw Kamer aan te bieden over hoe die
                     uitvoering daadwerkelijk in zijn werk gaat, over hoe het allemaal werkt. Maar ik wil
                     daar zelf pas over rapporteren als ik aan het eind van het jaar met de brief kom waarin
                     ik de uitgewerkte afspraken ga presenteren.
                  
De heer Van Raak (SP):
Dank voor die briefing, graag zelfs. Voor het einde van het jaar komt er een plan,
                     maar dan moet er toch weer van alles gebeuren. Het duurt allemaal zo lang. Het feit
                     dat het zo lang duurt, is ook onderdeel van het probleem. Deze mensen kun je niet
                     laten zitten. Het moet gewoon een keer opgelost worden. Wanneer is er nou een einddatum?
                     Mensen zitten te wachten. Telkens zijn er beloftes en goede bedoelingen. De hele Kamer
                     vindt het, de Minister, iedereen, maar kan er ook een soort einddatum komen, een horizon?
                     Wanneer is dit nou klaar? Wanneer kunnen deze mensen proberen om dit af te sluiten?
                     Wanneer kunnen ze weer verder met hun leven?
                  
Minister Grapperhaus:
Deze problematiek deel ik met de heer Van Raak. Ik heb geconstateerd dat het om schadezaken
                     gaat die echt al jaren spelen. Daarom heb ik in februari gezegd: mensen, we moeten
                     hier echt op een voortvarende manier op afgaan. Ik vind het op dit moment niet verantwoord
                     om te zeggen: dit wordt de horizon. Maar ik zeg u toe dat ik in de brief van eind
                     dit jaar, waarin ik met de uitwerking van het geheel kom en waarin ik u verslag doe
                     van hoeveel van die 200 zaken inmiddels wel of niet zijn afgedaan en waar ze staan,
                     u ook een horizon geef en zeg: op die datum moeten ook alle andere zaken afgedaan
                     zijn. Want ik ben het wel met de heer Van Raak eens. Dus laat ik die tip van de sluier
                     oplichten: dit mag echt niet nog een jaar gaan duren.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Ik zou bijna willen zeggen dat ik toch enige contouren van een horizon heb gegeven.
Voorzitter. Ik kom op een volgend punt: de kwestie van de interne onderzoeken. Ik
                     ben zo vrij geweest om mijn brief van 13 oktober erbij te pakken. Ik heb veel begrip
                     voor de kritiek uit uw Kamer, maar als ik u in serieuze zin in een brief antwoord
                     – en dat heb ik daarin echt gedaan – dan vind ik het toch bijzonder spijtig als die
                     brief volledig wordt gediskwalificeerd, zoals een van de leden eerder deed. Ik heb
                     in die brief heel duidelijk een paar dingen aangegeven. Ten eerste legt het EncroChat-onderzoek
                     heel duidelijk bepaalde corruptie bloot. Dat heeft de korpschef in een interview met
                     De Telegraaf van 16 september ook aangegeven. De korpschef heeft in dat interview
                     niet zozeer aangegeven dat de ernst of omvang van deze corruptie hem sec genomen is
                     tegengevallen of heeft verontrust, maar hij heeft wel onderstreept dat dit een kwestie
                     is die speelt en dat die onder zijn voorganger, de heer Akerboom, al zeer voortvarend
                     is opgepakt. Ik heb al eens eerder in antwoord op uw Kamer gezegd dat het in de laatste
                     jaren stelselmatig beleid is om hiertegen op te treden. De huidige korpschef wijst
                     er ook op dat er een speciaal team is opgezet. Juist daardoor zie je dat zaken veel
                     meer manifest worden, dat ze veel duidelijker worden.
                  
EncroChat, moeten we eerlijk zeggen, helpt politie en Openbaar Ministerie in heel
                     veel zaken bij bewijslevering, ook in deze integriteitszaken. Dat is aan de ene kant
                     pijnlijk en aan de andere kant is dat alleen maar goed, omdat die zaken daardoor veel
                     beter vervolgbaar zijn. Maar daarmee zijn we er niet. Het onderzoek naar wat er uit
                     de server komt, loopt nog steeds. De korpschef heeft benadrukt dat er ook nog steeds
                     meer zaken uit zouden kunnen voortkomen. Ik kan niet inhoudelijk op dat specifieke
                     EncroChat-verhaal ingaan – dat zult u begrijpen – maar het is wel zo dat wij op deze
                     integriteitskwesties nou net speciaal de Rijksrecherche, waar de heer Van Dam net
                     aan refereerde, en het Openbaar Ministerie hebben gezet. Een speciaal team onder leiding
                     van de Rijksrecherche doet dat. Ik spreek met de korpschef nu zeer regelmatig over
                     de vorderingen. Er is een apart debat over corruptie door uw Kamer aangevraagd. Ik
                     heb gemeend dat ik er inderdaad voor zal zorgen dat we voor dat debat veel meer zicht
                     hebben op een aantal zaken die spelen. Ik kom zo dadelijk op het VIK-onderzoek, maar
                     ik wou dat even zo gezegd hebben. Dat is ook de reden dat ik daar in mijn brief van
                     13 oktober nog niet in alle uitvoerigheid op ben ingegaan.
                  
Voorzitter. De heer Van Dam vroeg in dat verband ook naar de evaluatie van het VIK-onderzoek.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Volgens mij is de Minister klaar met dit onderdeel. Ik kan oprecht niks met deze antwoorden.
                     In de krant staat op 16 september: «Geheim telefoonverkeer legt ernstige corruptie
                     bij de politie bloot». Ik vraag de Minister dus: was dat inderdaad bij een bijeenkomst
                     van de oprichting van het MIT? Was u daarbij? Heeft u dat gehoord? Heeft u toen gedacht:
                     oké, laat ik hier verder in duiken en de Kamer even informeren dat daar veel aan de
                     hand is? Op 13 oktober ontvangen we inderdaad dat A4'tje en in de eerste alinea wordt
                     verwezen naar het notaoverleg over strafrechtelijke onderwerpen. Hierover zou gesproken
                     zijn. Nee. De Minister kreeg een vraag en verwees naar een Telegraafartikel. Dit is
                     helemaal niet uitvoerig besproken. De Kamer is helemaal niet uitvoerig geïnformeerd.
                  
Ik vraag niet naar informatie over EncroChat, waarbij inderdaad heel veel relevante
                     informatie over criminelen op tafel is gekomen waar de politie en recherche uitstekend
                     werk mee doen. Ik vraag wat dit vervolgens betekent. Wanneer, door wie en hoe is de
                     Minister geïnformeerd? Wat heeft hij daar gehoord? Waar moeten wij op aanslaan? Welke
                     rechercheonderzoeken zijn stilgelegd en hoeveel zijn dat er? Wat betekent dit voor
                     het aannamebeleid en de selectie? Wat betekent dit voor die honderden miljoenen die
                     we investeren in de aanpak van ondermijning? Wordt onze aanpak van ondermijning nu
                     ondermijnd?
                  
Voorzitter, ik snap dat ik het kort moet houden. Maar ik kan nog wel even doorgaan
                     met vragen die niet aan het strafrechtelijk onderzoek zijn verbonden en die uitermate
                     relevant zijn voor wat wij hier proberen te doen. Hoe moet ik nou als Kamerlid hierbij
                     mee kunnen kijken en begrijpen dat alles wat we investeren goed terechtkomt?
                  
Minister Grapperhaus:
Zoals gezegd heeft uw Kamer een apart debat aangevraagd over het onderwerp integriteit.
                     De negatieve kant daarvan is corruptie. Ik ga ervan uit dat we in dat debat inderdaad
                     met elkaar verdiept zullen spreken over wat bepaalde vormen van corruptie – je kunt
                     het nog breder trekken – betekenen voor bijvoorbeeld het aannamebeleid van de politie,
                     zoals het lid Yeşilgöz zegt. Dat is absoluut een discussie die ik graag aanga in dat
                     debat. Dat is de ene kant van de zaak.
                  
De andere kant is dat ik wel een beetje bij het punt blijf dat ik de diskwalificatie
                     van de brief van 13 oktober niet goed begrijp. In die brief heb ik er namelijk op
                     gewezen dat we inderdaad al eerder hebben gesproken over dat EncroChat-onderzoek.
                     Ik heb er ook nog een aantal overwegingen aan gewijd over hoe belangrijk het is enzovoorts,
                     juist ook omdat we – dat is echt van belang voor u als parlement en voor het kabinet –
                     hier bewijsposities krijgen die van onschatbare waarde zijn voor de aanpak van die
                     georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Het punt is: het gaat naar de Rijksrecherche,
                     die daar nota bene een combiteam op heeft gezet om dit integriteitsaspect intensief
                     te onderzoeken, en dan kan ik nu niet in dit kader op die zaak ingaan. Dus dan zeg
                     ik: de Kamer wil graag een keer een uur of drie apart aan de algemene problematiek
                     wijden en dat is prima. En bij de problematiek voor zover die betrekking heeft op
                     de bevindingen uit het onderzoek, heb ik inderdaad wel de terughoudendheid die ik
                     moet hebben. Deels is die er vanwege het bekende principe van de machtenscheiding
                     en deels is die er ook omdat ik die onderzoekers niet voor de voeten wil gaan lopen.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik ben nog nooit zo hard geweest, voor mijn gevoel, maar ik wil heel graag dat de
                     Minister mijn rol hier als Kamerlid serieus neemt. Ik heb tientallen vragen, die ik
                     schriftelijk heb aangehouden in afwachting van deze brief. Niet een van die vragen
                     gaat over het strafrechtelijk onderzoek. Het gaat over wat voor regierol de Minister
                     ziet voor zichzelf en hoe hij de Kamer in de gelegenheid stelt om vervolgens te bekijken
                     of alle investeringen die wij doen, alle inzet die wij plegen op ondermijning, ook
                     goed terechtkomt, zodat dat goed gaat. Ik krijg telefoontjes van politiemensen die
                     zeggen: «Ik zou het wel fijn vinden als je dit in de Kamer ook serieus zou nemen.
                     Ik doe integer mijn werk. Ik zet mij dag en nacht in.» Vervolgens staat er in de krant
                     dat er ernstige corruptie is bij de politie. Laat dan vervolgens zien dat je dat uit
                     elkaar trekt.
                  
Voorzitter, ik rond af en ik begrijp dat interrupties kort moeten zijn, maar u snapt
                     hopelijk ook een beetje mijn frustratie hier. De Minister verwijst naar een debat
                     dat is aangevraagd, dat ergens op de rol staat op plek 190 en drie jaar na de verkiezingen
                     aan de orde komt. Ik kan daar niks mee. Ik wil graag actief geïnformeerd worden door
                     de Minister. Wat doen we? Hoe houden we het in de gaten? Wat betekent dit voor al
                     die rechercheonderzoeken? Hier hebben we het alleen over de politie, omdat het een
                     notaoverleg Politie is, maar dit gaat ook over de opsporingsdiensten, de Douane en
                     ga zo maar door. Er is hier fundamenteel wat aan de hand en ik word verwezen naar
                     een debat dat is aangevraagd en waarvan ik niet weet wanneer het ingepland gaat worden.
                     Dat gaat niet.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik ben zonder meer bereid om hierover te spreken, ook als de Kamer zou zeggen: hier
                     moet al over twee weken over gesproken worden. Volgende week is het, in naam, reces.
                     Dus ik ben bereid om onmiddellijk met uw Kamer hierover te spreken. Ik wil mij toch
                     jegens mevrouw Yeşilgöz verantwoorden. De kwestie is niet dat ik hier niet over dit
                     onderwerp zou willen praten. Dit is een belangrijk onderwerp. Terecht vraagt zij daar
                     aandacht voor. Het is een belangrijk onderwerp omdat we tot nu toe altijd een politie
                     hebben gehad – daar sta ik nog steeds voor – die op plek vijf of zo wereldwijd staat
                     op het punt van integer, professioneel, zakelijk en goed georganiseerd zijn. Dat willen
                     we absoluut zo houden. Ik sta er ook voor dat dat nog steeds zo is, maar dan moeten
                     we dit wel goed met elkaar bespreken. Vandaar dat ik zo'n apart debat toejuich en
                     onderschrijf.
                  
Het gaat verder. Daar heeft mevrouw Yeşilgöz ook een punt, want het is zeer wel mogelijk
                     dat het EncroChat-onderzoek nog veel meer informatie oplevert die betrekking heeft
                     op het punt van allerlei vormen van ambtelijke corruptie. Dat is overigens ook al
                     in de pers geweest, dus daarmee vertel ik niets nieuws. Ik vind de vraag ook heel
                     terecht – dus ik probeer toch weer een beetje tot elkaar te komen – wat dit nou betekent
                     voor onze investeringen. Zijn we straks in ondermijning aan het investeren, voor mensen
                     die vervolgens met hun met misdadig geld gekochte speedboot op pad gaan? Dus dat snap
                     ik heel goed. Maar ik ga ervan uit dat de bedoeling is dat we dat breed in een apart
                     debat met elkaar bespreken, want het onderwerp is groot genoeg.
                  
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Afrondend, voorzitter, als dat mag. Ik dien al mijn vragen alsnog in. Ik wil niet
                     wachten op een debat dat een keer wordt gepland. Ik hoop dat de Minister serieus op
                     al die vragen ingaat. Ik besef dat ik het hier nu kort moet houden, maar dit is echt
                     niet afdoende.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Dan haak ik toch aan bij het volgende onderwerp: de kwestie van die interne
                     onderzoeken. Hoe gaan we daar nou mee verder? De heer Van Dam heeft daar opnieuw aandacht
                     voor gevraagd. Wat gaan we doen om de kwaliteit van door de politie gedane interne
                     onderzoeken te verbeteren? Ik denk dat dit onderwerp bij uitstek verbonden is met
                     datgene waar mevrouw Yeşilgöz net aandacht voor vroeg.
                  
Overigens, over dat onderwerp sprekend: we hebben het onderzoek dat in november wordt
                     afgerond; dat heb ik uw Kamer gemeld. Daar zit de evaluatie van de VIK's bij. Dat
                     is in ieder geval onderdeel van het onderzoek van de Politieacademie. Ik zal dat direct
                     met uw Kamer delen. Wat mij betreft kunnen we dan – dat wil ik hier ook toezeggen –
                     op de kortst mogelijke termijn die uw Kamer wenst daarover met elkaar in gesprek gaan.
                  
Ik ben het helemaal met meneer Van Dam eens dat het gaat om samenhang tussen leren,
                     preventie, cultuur en leiderschap. Er is nu een vorm van tuchtrecht die strafrechtelijk
                     is afgedekt. Die disciplinaire trajecten zijn een vorm van tuchtrecht, maar dat is
                     te juridisch geworden. Daar heeft de heer Van Dam zojuist terecht op gewezen. Ik heb
                     daarvan al in een eerder debat met uw Kamer gezegd: daar moeten we wat mee. In dat
                     kader, dus zodra de evaluatie er is, zal ik daarop ingaan. Ik zal dan ook antwoorden
                     wat volgens mij de beste oplossing is om hierin verder te komen.
                  
Wat betreft de zaak Horst-Peel en Maas: het Openbaar Ministerie doet daar op dit moment
                     onderzoek naar, dus ik kan daar nu niet mijn licht over laten schijnen.
                  
Voorzitter. Er zijn een aantal vragen gesteld over het onderzoek in de Landelijke
                     Eenheid, ook door GroenLinks. Ik wil daar maar direct op antwoorden. Ik wil in de
                     eerste plaats zeggen dat ik de uitkomsten tot nu toe van het onderzoek, zoals ik dat
                     onlangs ook aan uw Kamer heb aangeboden, laat ik zeggen, natuurlijk buitengewoon zorgelijk
                     vind. Ik ben er maar heel duidelijk over: buitengewoon zorgelijk. Ik wil wel zeggen
                     dat ik eind vorig jaar, 2019, de diverse betrokken partijen zelf heb opgeroepen om
                     zo'n onderzoek te laten instellen, omdat ik vond dat we daar ook echt de onderste
                     steen boven moesten halen. Ik vind dat daarmee ook de mogelijkheid is geboden aan
                     mensen om vrijuit te spreken, uiteraard met de waarborgen die daarbij horen van anonimiteit
                     en vertrouwelijkheid. Ik hoop dat dit mensen het gevoel geeft dat er een dergelijk
                     klimaat aan het komen is dat dat mogelijk maakt.
                  
Maar als ik dan eerst nog even aan de heer Van Dam mag zeggen wat de stand van zaken
                     is: het onderzoek naar de organisatiecultuur is inmiddels naar u toe gestuurd. Er
                     zijn nog drie deelonderzoeken. Het eerste deel is de problematiek bij DLIO en LIRC.
                     Het tweede deel komt dit jaar ook nog. Dat is de problematiek DLOS-AO. Ten slotte
                     is er nog een derde deel. Dat is de bestuurlijke rapportage. Ik zeg u toe dat ik die
                     meteen aan uw Kamer zal toesturen zodra ze er zijn.
                  
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ik hoor de Minister goed zeggen dat hij hetgeen uit het onderzoek naar voren is gekomen,
                     een buitengewoon zorgelijke situatie vindt. Daarin deel ik zijn mening, maar mijn
                     vraag is de volgende. Een van de lastigste dingen is het veranderen van de cultuur
                     in een organisatie. Wat gaat de Minister precies doen om dat dilemma bij de kop te
                     pakken?
                  
Minister Grapperhaus:
Er zijn natuurlijk, als je alle resultaten van dat eerste onderzoek ziet, al een aantal
                     maatregelen getroffen, maar er zal zeker straks, als we al die onderzoeken hebben,
                     serieus gekeken moeten worden naar maatregelen, naar veranderingen. Ik ga daar nu
                     niet op vooruitlopen, omdat de onderzoeken nog bezig zijn. Ik vind het te vroeg. Maar
                     het is wel heel duidelijk dat we met elkaar tot een verandering moeten komen. Dat
                     is ook naar voren gebracht bij het punt van een inclusieve organisatie. Ik wil daar
                     toch dit over zeggen. Het toewerken naar zo'n organisatie leidt altijd tot wrijvingen.
                     Dat heeft er nou juist mee te maken dat je de organisatie open krijgt om die inclusiviteit
                     inderdaad te verwezenlijken. Samen met de korpschef zeg ik: daar moeten we heel duidelijk
                     in zijn, ook over wat ontoelaatbaar en grensoverschrijdend is. Ik zie dat de korpsleiding
                     dat ook echt serieus oppakt. Ik heb afgelopen zomer een uitvoerig gesprek gehad met
                     een groot aantal mensen die hier in de politie mee bezig zijn, onder leiding van Martin
                     Sitalsing, de korpschef Midden-Nederland. We hebben met elkaar vastgesteld: als je
                     dat met alleen maar forse maatregelen en ferme taal doet, dan krijg je weer polarisatie.
                     Dat is in de samenleving te zien, maar dat zien we ook bij de politie. Het is echt
                     heel belangrijk dat we dat op een goede manier doen, vandaar ook die «politie voor
                     iedereen»-aanpak. Ik heb dat eerder in uw Kamer uitgelegd. Ik ben daar heel positief
                     over, omdat we het daarmee juist – excuses voor het Engels – bottom-up aanpakken.
                     We gaan namelijk in de teams zeggen: oké, waar draait het om, wat speelt er en wat
                     is een inclusieve organisatie? Ik heb daar deze week nog met de korpsleiding over
                     gesproken. Het is steeds verder in de ontwikkeling. Ik heb er heel veel vertrouwen
                     in dat dit ons echt verder gaat helpen.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik denk dat het ongelofelijk weerbarstige materie is; dat is een ding dat zeker is.
                     In mijn inbreng heb ik voor twee dingen aandacht gevraagd. In de casus Horst-Peel
                     en Maas loopt er natuurlijk nog een Rijksrechercheonderzoek, maar die mensen worden
                     nu wel ontslagen. Ze worden ontslagen op grond van dat VIK-onderzoek, dus ik vraag
                     heel expliciet aan de Minister of hij in dit onderzoek toch niet bereid is – ik heb
                     aangegeven met wat voor overmacht die mensen bejegend zijn – tot een soort second
                     opinion. Dan heb ik het niet over het Rijksrechercheonderzoek, maar over het tuchtrechtelijk
                     onderzoek.
                  
Voorzitter, een ander punt. Ik zeg het maar zoals ik het voel. Ik maak mij echt enorm
                     veel zorgen over de situatie bij de Landelijke Eenheid. Ik denk dat de Minister ook
                     weet dat de Inspectie Justitie en Veiligheid nog met een rapport komt. Daar moet gewoon
                     ingegrepen worden. Er moet gewoon ingegrepen worden, omdat ikzelf vanuit DSI, de DKDB
                     – nou, ik kan nog een aantal afkortingen noemen – gewoon mensen naar mij toe krijg
                     met dingen waarvan ik denk: jongens, dit klopt gewoon niet.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik begrijp de zorgen daarover en ik hoor die ook van anderen, ook van mevrouw Yeşilgöz
                     en de heer Van Raak. Omdat zij met mensen daarover spreken, komen die zorgen uit de
                     organisatie naar boven. Ik neem die serieus. Ik moet dit natuurlijk zelf als Minister
                     in goed overleg oppakken, niet alleen met de korpsleiding, maar met iedereen die daarbij
                     betrokken is. Daarbij spelen ook beginselen als zorgvuldigheid van onderzoek, hoor
                     en wederhoor en dergelijke een rol.
                  
Over de zaak Peel en Maas: ik vind dat ik nu niet het Openbaar Ministerie in de wielen
                     moet gaan rijden. Dat ga ik niet doen. Ik neem het punt over de Landelijke Eenheid
                     heel erg serieus; vandaar dat ik richting mevrouw Özütok misschien al enigszins een
                     heel klein beetje voor de troepen uitliep door te zeggen: ik denk dat daar zeker nog
                     een aantal dingen moeten gebeuren. Maar ik hoop dat de heer Van Dam het met mij eens
                     is. Er zijn naar aanleiding van het eerste rapport ook al een aantal ingrepen geweest.
                     Ik heb het vorig jaar november, toen de zorgen bij mij terechtkwamen, zeer serieus
                     genomen. Ik moet zeggen: ik was buitengewoon ... Ja, hoe zeggen we dat? De Engelsen
                     noemen dat «taken aback». Ik was echt heel erg geschokt door wat er daarna is gebeurd
                     met de medewerker die suïcide heeft gepleegd. Hier wordt zeer serieus naar gekeken.
                     Maar begrijpt u mij: ik moet de onderzoeken heel zorgvuldig hun weg laten vinden,
                     anders doe ik mensen aan allebei de kanten van de streep tekort.
                  
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Ik kom op een ander belangrijk punt: de politievrijwilligers. Mevrouw
                     Yeşilgöz-Zegerius heeft terecht aandacht gevraagd voor de stagnatie van de instroom.
                     Ik vind dat ook heel lastig, maar dan kom ik meteen op het punt van de formatie bij
                     de politie. Dat is ook een punt waar ik inmiddels uit mijn hoofd over kan spreken.
                     Dat ga ik dan ook doen.
                  
Voorzitter. Toen we aan deze kabinetsperiode begonnen, is er meteen gezegd: we gaan
                     structureel 291 miljoen in de politie investeren voor het vergroten van de formatie.
                     De heer Van Raak en ik hebben in deze Kamer regelmatig met allerlei staatjes zitten
                     kijken hoe dat precies ging uitwerken. Dat was een heel ingewikkelde rekensom, omdat
                     ondertussen enkele tienduizenden mensen in een paar jaar tijd gingen uitstromen. Ik
                     ga niet nu hier zeggen: dat was misschien een kanskaart die ik op 27 oktober 2017
                     nog niet in het spel had gezien. Dat maakt niet uit, want het is mijn verantwoordelijkheid;
                     het valt onder mij. Het is in ieder geval een ontwikkeling die de politie parten speelt,
                     hoe ontzettend goed men ook inzet op werven, ook op de zijinstroomwerving.
                  
We hebben, om die enorme uitstroom te kunnen dichten, gezegd: we doen er incidenteel
                     nog een keer 50 miljoen bij. Uiteindelijk is dat met geld uit een paar andere dingen
                     90 miljoen geworden. Dankzij GroenLinks – dat zeg ik maar even zoals het is – hebben
                     we er vorig jaar bij de begroting 15 miljoen structureel voor zeden bij gekregen.
                     Er is vorig jaar – dankzij de VVD; ere wie ere toekomt, mevrouw Yeşilgöz – ook nog
                     geld bij gekomen voor bewaken en beveiligen. Dit jaar zit er weer 55 miljoen bij in
                     het kader van de 150 miljoen structureel voor de versterking van de aanpak van ondermijning.
                     We zien dat het gewoon praktisch niet lukt om de mensen te krijgen, simpelweg omdat
                     we dan echt heel grote nieuwe aantallen mensen moeten werven, ook zijinstromers met
                     bepaalde vaardigheden die op andere niveaus binnenkomen. Denkt u bijvoorbeeld aan
                     psychologen bij zeden, of aan ICT'ers; ik noem maar even wat.
                  
Maar we moeten heel realistisch zijn: het heeft ook te maken met de capaciteit van
                     de Politieacademie. Die is inmiddels aanzienlijk uitgebreid. Ik heb u in het voorjaar
                     het hele plan gepresenteerd voor hoe we dat op de best mogelijke manier oppakken.
                     Maar laten we heel duidelijk zijn: we moeten nu eerst de 1.100 fte extra, plus de
                     extra mensen bij zeden en de andere extra's, daadwerkelijk realiseren. Toen ik vorige
                     week in een artikel in een grote krant las dat de wens bestaat tot een verdere investering
                     van 600 miljoen, dacht ik: ik begrijp wel dat men nog wensen heeft voor de toekomst,
                     want ik zou zelf ook zeker vinden dat we in een volgende kabinetsperiode verder moeten
                     investeren in onze politie, maar dan moeten we er echt voor zorgen dat we deze investeringen
                     ook echt bemenst krijgen. Dat ligt, nogmaals, niet aan de Politieacademie of de korpsleiding.
                     Het ligt eenvoudigweg aan de enorme uitstroom, die we eerst nog aan het goedmaken
                     zijn.
                  
Ik kom nu terug op de vraag van mevrouw Yeşilgöz; de voorbereiding op dit antwoord
                     was enigszins meanderend. In 2022 kunnen nieuwe vrijwilligers aan de brede basispolitieopleiding
                     beginnen. Ik heb u dit voorjaar uitgelegd wat we eigenlijk voor een salto maken in
                     2021. De Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers heeft daar op zichzelf begrip
                     voor. Nu moeten we echt de prioriteit leggen bij een groot aantal aspiranten.
                  
Het punt van de heer Van Dam is eerder aan de orde geweest. Ik heb het ongenoegen
                     gehoord van de politievrijwilligers over de opleiding met vuurwapen erbij. Dat gaat
                     over niveau 3. Ik heb het voornemen om voor het einde van het jaar concreet terug
                     te komen op de vraag van de heer Van Dam.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik heb in mijn vorige interrupties heel bewust maar één termijn benut om nu nog een
                     beetje munitie los te kunnen laten. Ik wil de Minister vooral het volgende vragen.
                     We zitten met z'n allen in de mal van de Politieacademie. Het moet allemaal via die
                     Politieacademie. Ik heb er alle begrip voor dat de Politieacademie al z'n energie
                     moet richten op het werven en opleiden van beroepspersoneel. Maar wat nou juist het
                     mooie van die politievrijwilligers is, is dat daar een bonk creativiteit en kennis
                     zit om zelf iets te doen aan de opleiding. Laat dan de Politieacademie de normen vaststellen
                     en tentamineren, en daarbij hartstikke streng zijn, maar de opleidingsinspanning hoeft
                     juist niet via de Politieacademie. Zou de Minister daar nou eens naar willen kijken,
                     en daar ook gewoon eens een beetje de vrijheid in willen zoeken?
                  
Minister Grapperhaus:
Ja, dat laatste moet u mij niet te snel zeggen. Op het eerste kom ik – dat was wat
                     ik bedoelde – nog voor het eind dit jaar in een brief terug: hoe zouden we een nieuwe
                     doorstromingsopleiding of iets dergelijks zodanig kunnen configureren dat we om de
                     belasting van de Politieacademie heen zouden kunnen gaan? Daar kom ik dus op terug.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter, nog heel kort. Zoals het nu is opgeschreven in antwoorden op vragen die
                     ik daarover heb gesteld, moet bij wijze van spreken iedereen in die nieuwe opleiding.
                     Maar dit zijn zeer ervaren politiemensen. Die hoef je echt niet meer op te leiden.
                     Ze moeten alleen nog maar het onderdeel vuurwapen hebben. Vandaar dat ik daar een
                     pleidooi voor houd.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik kom daar, als gezegd, spoedig op terug, alles wat de heer Van Dam zegt daarin meenemend.
De voorzitter:
Oké, gaat u verder. Mijn vriendelijke verzoek is of het tempo iets omhoog mag.
Minister Grapperhaus:
Nou ja, ik ben gewoon om uw Kamer te antwoorden.
De voorzitter:
Nou, vooral het spreektempo iets omhoog.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, ik zal het allemaal nog sneller doen dan ik zelf al deed.
Dan heb ik een hele korte, want ik vind het idee van mevrouw Yeşilgöz over de triageteams
                     bij de pilots erg goed. Ik kan dat meteen omarmen, wat niet kan in de covidtijd; ik
                     ga er in ieder geval ja op zeggen. Ik ben zelf in Zwolle geweest. Daar heb ik u over
                     verteld. Misschien is mevrouw Yeşilgöz daar ook geweest. Ik heb het daar gezien. Ik
                     was zeer enthousiast. Collega Blokhuis was dat ook. Het wordt een druk brievenseizoen,
                     maar ik zeg toe dat ik er bij u nog even nader op terugkom hoe we zo'n pilot met straattriage
                     door hulpverleners, inclusief politie, voor verwarde personen zouden vormgeven.
                  
Voorzitter. Met betrekking tot de verwarde personen ben ik op dit moment met collega
                     Blokhuis in gesprek, samen met alle daarbij betrokken instanties zoals zorgverzekeraars,
                     om te komen tot afspraken. Dat zou binnen een afzienbare termijn moeten kunnen. Dat
                     zou bij de politie de ergste druk door verwarde personen kunnen weghalen. Ik zeg u
                     toe dat we daar in de loop van november samen mee naar de Kamer zullen komen.
                  
Voorzitter. Dan eenduidige landelijke afspraken en aangiftebereidheid. Ik ben het
                     ook hier weer met mevrouw Yeşilgöz eens dat we vierkant, hard in moeten gaan tegen
                     geweld tegen hulpverleners. Daar zetten uw Kamer en ik allebei op in. We hebben nu
                     een taskforce onder leiding van burgemeester Van Bijsterveldt. Ik ga ervan uit dat
                     die taskforce in de komende tijd zal komen met plannen die echt een impuls gaan geven
                     aan het beleid. Daar zal het punt van het aangifte doen, dat ik onder de aandacht
                     heb gebracht, een heel belangrijke rol bij spelen. Overigens zal het ook allemaal
                     worden betrokken bij het actieplan wapens en jongeren, waar collega Dekker en ik op
                     dit moment hard aan werken.
                  
Mevrouw Yeşilgöz vroeg ook naar de groene boa's. Ik heb op 10 juli een voortgangsbrief
                     gestuurd over het toezicht en de handhaving in de buitengebieden. Er zijn al allerlei
                     verbeteringen in de samenwerking met de politie. Zoals u weet, zijn wij ook aan het
                     werken aan een verbetering van de uitrusting van boa's. Dat zal zich ook uitstrekken
                     tot de groene boa's. Overigens wil ik daarbij zeggen – dat heb ik vaker tegen uw Kamer
                     gezegd – dat dit ook weer een discussie is met twee kanten. Ik heb u verslag gedaan
                     van de gesprekken die ik heb gevoerd met groene boa's. Er zijn groene boa's, maar
                     ook niet-groene boa's, die juist een ander standpunt innemen. Zij zeggen: wacht even,
                     wij willen helemaal niet een uitbreiding van onze uitrusting. Maar er zijn ook boa's
                     die dat wel willen. Die pilots op het punt van verdere uitrusting gaan binnenkort
                     uitgezet worden in een groot aantal gemeenten. Ik hoop dat we vrij spoedig kunnen
                     kijken wat dat gaat betekenen voor alle boa's, dus ook voor de groene boa's.
                  
De voorzitter:
Eén vraag.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Eén vraag, voorzitter. De Minister heeft helemaal gelijk. Wij hebben ook altijd gezegd:
                     als het nodig is en als boa's bekwaam en bevoegd zijn, moeten ze geweldsinstrumenten
                     krijgen. Ik wil graag expliciet aandacht vragen voor de boswachters die met geweldinstrumenten
                     op stap konden maar bij wie ze zijn afgenomen omdat ze ze niet vaak genoeg zouden
                     gebruiken. Je wilt toch juist dat ze de-escalerend werken? Ik kan mijn collega's aanbieden
                     om een keer met boswachter Theo op pad te gaan. Hij kan precies laten zien waar hij
                     werkt, waarom het nodig was en waarom hij het zo jammer vindt dat het er niet meer
                     is. Maar ik zou hier wel heel graag specifiek aandacht voor willen vragen bij de Minister.
                     Ik wil ook iets meer informatie op het moment dat die pilots gaan starten.
                  
Minister Grapperhaus:
Dat eerste punt is een bekend thema, waar het lid Yeşilgöz en ik hetzelfde over denken.
                     Dat komt een beetje uit het recente verleden. Ik meen – maar ik weet het niet helemaal
                     zeker – dat er toen op Schiphol tegen boa's is gezegd: het is niet meer nodig, dus
                     voorlopig even niet. Maar we zijn nu met elkaar bezig om het in een soort nieuw begin
                     helemaal opnieuw met elkaar uit te zetten.
                  
Voorzitter. Ik wil het snel nog even hebben over het stroomstootwapen. We hebben echt
                     een heel zorgvuldig traject doorlopen. In het kader van dat traject heb ik een paar
                     keer, ook op basis van de onderzoeksrapporten die er waren, tegen uw Kamer gezegd
                     dat de inzet van bepaalde andere middelen beslist niet mijn voorkeur zou hebben. Uit
                     onderzoeken blijkt juist dat het stroomstootwapen in allerlei situaties een heel afgewogen
                     middel kan zijn qua inzet. Daar heb ik een laatste brief over geschreven op 15 november
                     2019, waarin we de bevindingen van die laatste onderzoeken nog eens hebben meegenomen.
                     De uitzending van Medialogica geeft mij in dat opzicht geen andere inzichten.
                  
Voorzitter. Dan Roze in Blauw. Dat vind ik echt een groot onderwerp. Het gaat niet
                     alleen om dat onderwerp, maar ook om de motie van de heer Paternotte van D66. Daar
                     komen we nog op terug. Dat is zijn motie naar aanleiding van het discriminatiedebat.
                     Ik weet niet of ik het debat goed aanduid, maar men weet wat ik bedoel. Ik heb gezegd,
                     ook in antwoord op vragen van mevrouw Bergkamp en, ik dacht, mevrouw Özütok, dat ik
                     hier zelf bovenop zit. Ik wil ook echt van de korpsleiding weten hoe dat gaat gebeuren.
                     Ik zie dat het werk van Roze in Blauw echt heel erg belangrijk is voor de politieorganisatie
                     en ik vind dat we ervoor moeten zorgen dat dat goed ingebed wordt. U mag van mij aannemen
                     dat ik daar ongeveer wekelijks ... Nou, dat is iets overdreven. Maar dit komt wel
                     telkens terug in de overleggen. Het zal straks ook nog aan de orde komen bij mijn
                     reactie op de motie voor de begroting.
                  
Er is nog de vraag waarom antisemitisme wel als een aparte registratiegrond wordt
                     aangemerkt en moslimdiscriminatie niet. De politie rapporteert nog steeds over moslimdiscriminatie,
                     maar niet meer met een percentage in een tabel. Het is overigens nooit een aparte
                     discriminatiegrond geweest. Het valt onder de discriminatiegrond religie. Door een
                     andere werkwijze, die uitsplitsing intensiever maakt, is er dit jaar voor gekozen
                     om over dit onderwerp alleen kwalitatief te rapporteren. Maar ik wil hier benadrukken
                     dat dit geen gevolgen heeft voor de strafrechtelijke afdoening, want de politie neemt
                     alle discriminatiezaken even serieus.
                  
Voorzitter. Mevrouw Özütok had ook een vraag over de meldingsbereidheid die bij discriminatie
                     zou kunnen worden vergroot. Terugkijkend naar de incidenten die hebben plaatsgevonden
                     en de reacties die ik heb gelezen, is het inderdaad van groot belang dat men zich
                     gehoord voelt en ergens terechtkan bij de leidinggevenden en al dan niet bij de ombudsfunctionaris,
                     die er door een initiatief van de heer Van Dam uiteindelijk is gekomen. Daar wordt
                     door het korps in geïnvesteerd, ook in de bekendheid van de loketten die er zijn,
                     zoals ook vertrouwenspersonen en de netwerken Divers Vakmanschap. Daarnaast stimuleert
                     de politie het melden van signalen bij leidinggevenden of ook bij het Landelijk Meldpunt
                     Misstanden.
                  
Voorzitter. Er waren wat vragen over de coronatesten voor de politie. Naar ik aanneem
                     weet u dat vorige maand een regeling is afgesproken waarbij de politie onder voorwaarden
                     versneld kan testen. Daarin werkt men samen met met name de DJI, de Dienst Justitiële
                     Inrichtingen. De testen worden afgenomen door een commercieel bedrijf. We – dat wil
                     zeggen: de korpsleiding en het departement – letten erop dat er, waar dat eventueel
                     niet goed gaat, wordt bijgestuurd. Daarnaast wordt dezer dagen gekeken naar voorrang
                     voor politieagenten bij het testen door GGD's en ook naar de mogelijkheden voor sneltesten.
                     Ik zei al dat die gesprekken echt dezer dagen plaatsvinden. Ik heb dit bij de korpsleiding
                     nog nagevraagd en we hebben op dit moment geen signalen dat het, behalve misschien
                     incidenteel – dat is vervelend en dat moeten we ons zeker aantrekken – in de huidige
                     situatie structureel niet goed zou lopen.
                  
Dan kom ik wat dat betreft ook op het verzuim.
De heer Van Raak (SP):
Ik vind het buitengewoon zorgwekkend dat die signalen niet tot de politietop en het
                     ministerie doordringen, want die signalen krijg ik veel en hardnekkig, van de agenten
                     en van de bonden. Die signalen geven aan dat er teams zijn die niet in de lucht gehouden
                     kunnen worden omdat er gewoon niet getest kan worden, bijvoorbeeld omdat mensen thuiszitten
                     met een koortsig kind, en dat er gewoon op grote schaal niet voldoende tests zijn.
                     Ik kan me bijna niet voorstellen dat zoiets niet doordringt tot de politietop, want
                     ze krijgen die roosters niet rond.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik zal de zorg van de heer Van Raak nog eens terugnemen naar de korpsleiding, maar
                     ik heb hier drie weken geleden met de korpsleiding natuurlijk over gesproken. Het
                     idee was toen dat er voor zorgmedewerkers – dat begrijp ik heel goed – en daarnaast
                     voor het onderwijs voorlopig, zolang er schaarste was, een voorrangsregeling zou zijn
                     voor het testen. Die schaarste is inmiddels overigens in belangrijke mate weg. Ik
                     heb toen gezegd dat ik dan wel vind dat de politie de mogelijkheid moet krijgen om
                     dit, daar waar dat nodig is, via commerciële testen te doen. Daar hebben we over gesproken
                     met VWS, want dat beslist daarover. Daar is een goede regeling voor getroffen. Als
                     er gevallen zijn waar het niet gaat, hoor ik dat heel graag. Die gevallen zullen er
                     zeker ook zijn. Ik zei daarover dat er ook echt goed op wordt gestuurd om te kijken
                     of het allemaal overal goed gaat, maar ik herken niet het beeld dat het in groten
                     getale of structureel niet goed zou gaan. Terwijl wij spreken, as we speak, wordt
                     dit nu daarnaast overigens ook echt nog aangepakt in die zin dat ook de politie wordt
                     ondergebracht in de voorrangsregeling die er is. Dat zou het dus alleen maar moeten
                     versterken.
                  
De heer Van Raak (SP):
De politie onder die voorrangsregeling brengen lijkt mij een heel goed idee, een buitengewoon
                     goed idee, want we sturen ze de straat op om die coronaregels te gaan handhaven en
                     als ze dan zelf geen test kunnen doen ... Maar ik krijg gewoon serieuze berichten
                     dat er eenheden zijn die haast niet meer kunnen draaien en dat er teams zijn waar
                     veel te weinig mensen aanwezig zijn en waar agenten zichzelf kapot draaien, naar huis
                     gaan om te slapen en weer aan het werk gaan. Als de arbeidstijden nu serieus zouden
                     worden gecontroleerd, zou de politiezorg in elkaar donderen. Als dit soort geluiden
                     niet bij de politietop en de Minister aankomen, dan is er gewoon een heel groot probleem.
                     Ik wil dat de Minister dat beseft en dat de Minister dit uitzoekt. Anders zal ik ervoor
                     zorgen dat die geluiden in ieder geval bij de Minister terechtkomen.
                  
Minister Grapperhaus:
De heer Van Raak heeft het zelfs over hele eenheden die niet meer aan het werk toe
                     zouden komen. Ik moet zeggen dat mij dat niet heeft bereikt. Ik hoor dan heel graag
                     hoe die signalen zijn, want die neem ik echt serieus. Maar nogmaals, ik ontken niet
                     dat er hier en daar gewoon problemen ontstaan. Dat is een van de redenen waarom ik
                     drie weken geleden heb gezegd dat ik vind dat het nu in ieder geval via een commercieel
                     bureau mogelijk moet zijn. Dat het nog steeds niet 100% loopt, heb ik hier ook al
                     gezegd, maar het beeld dat er hele politie-eenheden in het land zijn waar niet gewerkt
                     zou kunnen worden, is voor mij echt helemaal nieuw.
                  
De voorzitter:
Afrondend, meneer Van Raak.
De heer Van Raak (SP):
Ja, echt afrondend. Er zijn hele grote tekorten bij teams en eenheden, omdat heel
                     veel mensen thuiszitten omdat er geen test is. Dan kan de Minister zeggen: meneer
                     Van Raak is gek. Nou, dat kan, met alle plezier; laten we het hopen. Maar het kan
                     ook zijn er een heel groot probleem is. Het is niet de eerste keer dat ik hier een
                     groot probleem binnen de politie aankaart waar de politietop niks van weet en waar
                     het ministerie niks van weet, maar dat er toch blijkt te zijn. Laat ik het zo zeggen:
                     ik zou de Minister adviseren om bijvoorbeeld met de bonden contact op te nemen om
                     te kijken hoe daar hierover wordt gedacht. Dat zou ik de Minister willen adviseren,
                     want ik vrees dat hij anders in grote problemen komt.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik hoor wat de heer Van Raak zegt. Ik heb overigens altijd heel veel respect voor
                     de zaken die de heer Van Raak aankaart. Laat dat duidelijk zijn, maar de grote ernst
                     van de macrosignalen zoals die hier wordt geduid, kan ik even niet thuisbrengen. Maar
                     ik heb al gezegd dat ik in ieder geval nog eens naar de korpschef zal terugbrengen
                     wat hierover gezegd wordt.
                  
Voorzitter. Er was de terechte vraag, volgens mij van de heer Bisschop maar waarschijnlijk
                     ook van meer leden, hoe het nou zit met het ziekteverzuim en welke invloed corona
                     heeft. In de periode van april 2018 tot en met augustus 2020 is het verzuim gedaald
                     van 6,5% naar 5,8%. Dat is het twaalfmaandelijkse gemiddelde en de berekening is conform
                     de CBS-systematiek. Dat is een logisch gevolg geweest van het consequent doorvoeren
                     van de maatregelen uit het plan van aanpak verzuim. Dat heb ik u – ik zeg het uit
                     mijn hoofd – in mei 2018 toegezonden, maar dat kan ook juni, juno, zijn geweest. In
                     de periode van de coronamaatregelen, van medio maart 2020 tot en met augustus 2020,
                     is het gemiddelde verzuim nog sterker gedaald. De doelstelling is dat het verzuim
                     in 2023 teruggaat naar maximaal 5,9% op 1 april 2023, gemiddeld over de voorgaande
                     twaalf maanden. Die doelstelling is nu dus eigenlijk al gerealiseerd. U zou mij dus
                     terecht kunnen vragen of ik niet een nog wat scherpere doelstelling zou kunnen maken.
                     Dat wordt nog niet gevraagd, maar wie weet gebeurt dat in de tweede termijn. Maar
                     het is echt van belang dat we voor de komende periode zorgen dat we dit verzuimpercentage
                     bestendigen. Ik denk dat dat het allerbelangrijkste daarin is.
                  
Voorzitter. Ik heb de vraag van de heer Bisschop over het spuugmasker nog niet beantwoord.
                     Mondafscherming is formeel toegevoegd aan de uitrusting van de politie, in het besluit
                     toekenning mondbescherming op grond van artikel 6, tweede lid van het besluit bewapening
                     en uitrusting politie. Dat besluit is in maart van dit jaar genomen. Dat leidt er
                     inderdaad toe dat er veiliger gewerkt kan worden.
                  
Dan heb ik drie verhalen die zien op digitaliteit. Allereerst de vraag van de heer
                     Bisschop over digitale vaardigheden.
                  
De voorzitter:
Sorry, de heer Bisschop heeft nog een vraag.
De heer Bisschop (SGP):
De vraag was of de implementatie loopt zoals voorzien of gewenst was. Dat was eigenlijk
                     de achterliggende vraag.
                  
Minister Grapperhaus:
Er is extra geld vrijgemaakt voor persoonlijke beschermingsmiddelen in de afgelopen
                     maanden. Dan heb ik het echt over tientallen miljoenen. Daartoe behoren beschermingsmiddelen
                     zoals de mondafscherming. Ik zeg u heel eerlijk: toen ik in maart, begin april een
                     paar keer op werkbezoek ging, coronaproof, zag ik dat men bij de politie soms in een
                     koppel of een aantal koppels de beschermingspakken en dergelijke moest delen. Dat
                     was helemaal aan het begin, maar inmiddels is er echt in voorzien dat er voldoende
                     materiaal aanwezig is om de taakuitoefening goed te kunnen doen.
                  
Voorzitter. De heer Bisschop vroeg hoe het zit met de digitalisering bij de opleiding.
                     Is men klaar? De politie heeft de laatste jaren steeds meer digitale specialisten
                     in dienst genomen; op dit moment zijn er ruim 900 fte digitale experts. Maar goed,
                     we moeten ook het overall kennisniveau verhogen. De basispolitieopleiding is op dat
                     punt ook geactualiseerd en dat wordt steeds verder uitgewerkt. Uitgangspunt van het
                     curriculum is dat de politiemens in woning, wijk, web en wereld kan opereren. Als
                     ik zeg «in het web», moet hij dus ook in de wijk in dat web kunnen opereren. Ik heb
                     de Politieonderwijsraad gevraagd om mij dit jaar concreet advies te geven over welke
                     kennis en vaardigheden politieagenten digitaal moeten hebben, in het licht van de
                     voortschrijdende digitalisering van de wereld, maar ook daarbinnen van het politievak.
                     Daar zal de Politieonderwijsraad, als het allemaal goed gaat, dit jaar nog op terugkomen.
                  
Dan was er het rapport van Amnesty, waar mevrouw Van Beukering naar vroeg, net als
                     mevrouw Özütok. Het toepassen van algoritmen die etniciteit en nationaliteit als risicofactor
                     gebruiken is niet toegestaan; laat ik dat duidelijk zeggen. Het is niet de bedoeling
                     dat aanwijzingen zoals kentekengegevens en dergelijke worden gebruikt om dat verbod
                     te omzeilen. Dat is eigenlijk wat ik daarover kan zeggen. Het is ondertussen in bepaalde
                     gevallen een bekende en bewezen modus operandi om huurauto's uit buurlanden te gebruiken
                     voor criminaliteit in Nederland. In dat geval is er niet een verband tussen nationaliteit
                     of etniciteit van de bestuurder en het land dat wordt aangeduid met het kenteken,
                     maar alleen het feit dat er een buitenlandse huurauto wordt gebruikt.
                  
Wat betreft dit rapport van Amnesty heb ik aan de politie gevraagd of de waarborgen
                     goed zijn toegepast. Ik zal conform uw verzoek daarover een brief sturen waarin ik
                     daarop inga, als ik de antwoorden van de politie heb.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dank dat de Minister ingaat op de vragen die ik heb gesteld. Is het mogelijk dat wij
                     die reactie van de Minister krijgen voor de begrotingsbehandeling? U zegt dat u even
                     wacht op de reactie van de politie, maar ik zou het prettig vinden als ik ook een
                     toezegging krijg wanneer u denkt die brief te kunnen sturen. Ik zou het ook op prijs
                     stellen als dat voor de begrotingsbehandeling is.
                  
Minister Grapperhaus:
Daar kan ik nu geen belofte over doen, want ik weet dat niet. Ik heb het net aan de
                     korpschef gevraagd. Ik zal mij in ieder geval inspannen om dat antwoord de komende
                     week te geven.
                  
Voorzitter. Het lid Kuiken vroeg of de Minister de reactie van veel agenten bekend
                     is dat zij vinden dat zij wel gevaar hebben gelopen tijdens verstoringen van C2000.
                     Ja, dat is mij bekend. Ik wilde in de brief alleen maar aangeven dat zich tijdens
                     de verstoringen geen gevaarlijke situaties hebben voorgedaan. Ik zeg heel eerlijk
                     dat die verstoringen veel flexibiliteit vragen van agenten en centralisten. Om die
                     reden vind ik het hoe dan ook niet acceptabel. Er wordt hard gewerkt aan het verbeteren
                     van de stabiliteit en betrouwbaarheid van de ICT-infrastructuur en daarbinnen C2000.
                     Er wordt door de ICT-dienst van de politie en de landelijke meldkamer, samen met TNO,
                     gewerkt aan het structureel, definitief maken van een en ander.
                  
Dat zijn mijn antwoorden, voorzitter.
De voorzitter:
Er zijn nog wat vragen bij de leden, eerst mevrouw Van Beukering.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
De Minister is altijd heel goed in het terugkomen op vragen. Omdat ik de eerste spreker
                     was, zat ik nog te wachten op wat antwoorden. Ik heb u ook nog gevraagd hoe u tegenover
                     het mee laten lopen van jongeren staat. Daar heb ik nog geen antwoord op gehad.
                  
U hield een prachtig pleidooi richting de heer Van Dam, toen het ging over veilige
                     teams. Ik heb daarover ook vragen gesteld. U zegt dat «een politie voor iedereen»
                     ook een bottom-upbenadering is. In mijn inbreng heb ik het gehad over de leidinggevenden
                     en het ontbreken van daadkrachtig leiderschap. Als we een bottom-upbenadering hebben,
                     mis ik nog wel een stukje reflectie op hoe u denkt dat er mogelijk meer daadkrachtig
                     leiderschap gaat plaatsvinden. Samenvattend, ik ben nog even benieuwd naar de cultuuromslag,
                     waarover ook andere leden gesproken hebben. Volgens mij zijn dat de vragen uit mijn
                     inbreng in eerste termijn waarop ik nog geen antwoord heb gekregen.
                  
Minister Grapperhaus:
Dat punt van die jongeren heb ik nog niet beantwoord; daar heeft u gelijk in. Er gebeuren
                     al een groot aantal dingen waardoor er een liaison is tussen politie en jeugdgroepen.
                     In het kader van het wapensplan waar collega Dekker en ik mee bezig zijn, zijn we
                     ook aan het kijken wat we meer kunnen doen. Ik heb in gesprekken met jongeren uit
                     buurten waar dat speelde, inderdaad ervaren dat men zei: waar bemoeien ze zich mee;
                     waarom komen ze onze messen afpakken? In de brief die daarover komt, zal daar zeker
                     ook aandacht aan worden besteed.
                  
Over de leidinggevenden en het krachtig leiderschap ga ik twee dingen zeggen. Ik heb
                     daar inderdaad al wat over gezegd bij de beantwoording van de heer Van Dam. Mijn verontschuldiging,
                     ik had misschien explicieter moeten meenemen dat dat ook de vragen van mevrouw Van
                     Beukering betrof. Er zit steeds meer in die opleiding voor leidinggevenden om juist
                     ook te benadrukken hoe om te gaan met inclusiviteit.
                  
Ik ga niet zo mee in de suggestie dat er bij de politie niet in heel veel lagen sprake
                     is van krachtig of krachtig genoeg leiderschap. Dat veronderstelt toch een beeld van
                     iets wat er misschien in het verleden hier en daar was. De politie is goed georganiseerd
                     als nationale politie, want dat was nog een vraag van de heer Van Raak. Ik blijf nog
                     steeds vinden, ook al kan ik mezelf nul architect noemen – toen ik Minister werd stond
                     het al bijna helemaal; het is door anderen bedacht – dat de nationale politie een
                     heel goed, terecht project is geweest, dat ons een veel sterkere invulling van de
                     politie heeft gegeven.
                  
Daarbij moeten we zeggen dat we een fors beroep hebben gedaan op de politiemensen
                     zelf, zoals de commissie-Kuijken al zei. Zij moesten in jaren van bezuinigingen ook
                     nog eens de organisatie reorganiseren en ondertussen hadden zij ook hun gewone werk.
                     Het leiderschap van de politie wordt internationaal op de vijfde plaats gezet. Ik
                     denk dat dat door dat proces van vernationalisering van de politie alleen maar sterker
                     is geworden. Ik heb al aangegeven dat inclusiviteit steeds meer deel uitmaakt van
                     de opleiding en training.
                  
De heer Van Raak (SP):
Ik moet zo direct de vergadering verlaten, helaas. Ik wil de Minister wel iets meegeven.
                     Ik kan heel boos worden, maar ik kan ook proberen om hem een tip te geven om zichzelf
                     nog eens goed te informeren over die testen. Hij zegt dat hem geen signalen hebben
                     bereikt dat er een groot tekort is aan coronatesten voor politiemensen. Ik krijg telkens
                     toch bevestiging dat er wel sprake is van een heel groot probleem, dus ik wil de Minister
                     vragen om nog eens even contact op te nemen met de politieorganisatie en zichzelf
                     opnieuw te laten informeren, al is het maar om hem voor een miskleun te behoeden.
                  
Minister Grapperhaus:
Ik verstond heel even dat de laatste letter k was, maar ik begrijp dat het een p was:
                     tip. Ik heb al eerder gezegd dat ik altijd goed luister naar waar de heer Van Raak
                     mee komt en dat ik dat ter harte neem, omdat er vaak een scherpe, kritische noot in
                     zit. Ik ben hierover bijna dagelijks in contact, niet alleen met de korpsleiding,
                     maar ook met anderen binnen de politie. Mijn departement is dat ook op diverse niveaus.
                     In alle eerlijkheid, natuurlijk bereiken ons geluiden dat het soms niet helemaal goed
                     gaat met die testcapaciteit, en daar moet dan ook op worden gestuurd. Maar het beeld
                     dat het structureel allemaal in zodanige mate zo zou zijn dat hele eenheden daardoor
                     niet kunnen functioneren, daar zal ik nog eens navraag naar doen. Dat heeft mij tot
                     nu toe werkelijk niet bereikt.
                  
De heer Van Raak (SP):
Dan denk ik dat ik de Minister daar de komende dagen en weken aan zal moeten herinneren.
De voorzitter:
De heer Bisschop nog?
De heer Bisschop (SGP):
Het kan zijn dat ik de beantwoording gemist heb, want ik was op enkele momenten even
                     afgeleid. Het is mij nog niet helemaal duidelijk hoe de Minister aankijkt tegen de
                     juridische basis van de mondkapjesplicht. Zolang die er niet is, is het een soort
                     dringend advies. De vraag is hoe je dan kunt handhaven.
                  
De andere vraag ging over de instroom bij de uitbreiding van het korps. De ambitie
                     is 1.100 extra, maar de cijfers sporen daar niet mee. Wat is de Minister voornemens
                     te doen om aan het eind van de kabinetsperiode inderdaad 1.100 fte extra operationeel
                     te hebben?
                  
Minister Grapperhaus:
Ik begin met dat laatste. Ik heb uw Kamer dit voorjaar nog een uitvoerige brief geschreven
                     waarin ik heel gedetailleerd uiteen heb gezet hoe dit zich zal ontwikkelen en wat
                     we doen in het kader van de Politieacademie. Ik kom dan ook bij de vraag van de heer
                     Van Dam wat we kunnen doen als een soort U-bocht voor politievrijwilligers die niet
                     het geheel hoeven te doorlopen. Daar staat dat allemaal vrij gedetailleerd in. Daar
                     wordt tot achter de komma nauwkeurig aangegeven hoe we het geld daarvoor inzetten
                     en hoe groot die cohorten zijn, want er zijn duizenden mensen die elk kwartaal met
                     pensioen gaan, en daar moeten we tegenop roeien. Ik zal even kijken of ik in tweede
                     termijn de exacte vindplaats van die Kamerbrief heb, want ik wil u niet vermoeien
                     met het herhalen daarvan. Daarin is dat zeer gedetailleerd aangegeven.
                  
Dan het punt van de mondkapjesplicht. Zoals de Minister-President heeft aangegeven
                     in de persconferentie en desgevraagd ook in het debat: er wordt gewerkt aan het tot
                     stand brengen van de mondkapjesplicht. Dat zal gebeuren op grond van de Tijdelijke
                     wet maatregelen covid-19, die vorige week in uw Kamer is behandeld en afgelopen dinsdag
                     is aangenomen. Ik weet, en dat is goed nieuws, dat de Eerste Kamer nog dezelfde dinsdagavond
                     de behandeling enorm versneld heeft ingezet. Dat is zeer goed nieuws. Dat betekent
                     dat we binnen enkele weken mogen verwachten dat die mondkapjesplicht er op enig moment
                     via die tijdelijke wet zal zijn. Dat zal evenwel gebeuren via de Minister van VWS,
                     dus daar moet ik verder naar verwijzen, want anders ga ik voor mijn beurt spreken.
                     Dat zal een ministeriële regeling op grond van de Twm worden.
                  
Op dit moment is er een dringend advies, waarbij beheerders van bepaalde ruimtes zelf
                     de mogelijkheid hebben om hun eigen regels aan te geven. Maar er is handhaving op
                     het moment dat er een mondkapjesplicht is.
                  
De voorzitter:
Ik had zelf een antwoord gemist over de lhbti-liaison of -vrijgestelde.
Minister Grapperhaus:
Excuus, dat antwoord had ik al klaar, maar in de veelheid ... In de brief naar aanleiding
                     van de motie-Paternotte wordt hier specifiek op ingegaan. Ik vind dat wel een hele
                     interessante suggestie.
                  
De voorzitter:
En dan misschien mijn laatste vraag. Ik ken ook iemand uit Rotterdam die daar zelf
                     heel nauw bij betrokken is. Ik zal misschien via de politieke assistent de naam doorgeven,
                     zodat er even gespard kan worden over hoe dat vorm wordt gegeven. Dat mag?
                  
Minister Grapperhaus:
Ja, graag. Ik werk het liefst met uw Kamer samen.
En dan heb ik in het kader van die gewenste samenwerking hier de vindplaats van de
                     brief voor de heer Bisschop. Dat is een brief van mij van 30 juno 2020, Kamerstuk
                     29 628, nr. 966. Ik kan nu al wel de plot of de ontknoping van deze brief verklappen. Die is dat
                     de uitbreiding in 2024 helemaal is gerealiseerd. Dan hebben we het overigens over
                     2.400 extra fte, want dankzij de genoemde partijen en personen zijn er veel meer gekomen
                     dan die 1.100.
                  
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Wij gaan door naar de tweede termijn. Ik stel voor anderhalve minuut, met enige
                     souplesse. Volgens mij moet dat lukken. Mevrouw Van Beukering.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Dank u wel, voorzitter. Bedankt aan de Minister en aan de ondersteuning voor de beantwoording
                     van onze vragen. Ik heb de Minister horen zeggen dat het niet is toegestaan om algoritmen
                     te gebruiken als risicofactor. Ik hoorde daar helaas geen concrete actie bij. Vandaar
                     dat ik de volgende motie indien.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Amnesty International op basis van onderzoek stelt dat de nationale
                  politie bij het Sensing-project in Roermond gebruikmaakt van algoritmes die het recht
                  schenden om niet gediscrimineerd te worden;
               
overwegende dat de Kamer zich reeds heeft uitgesproken tegen het gebruik van een dubbele
                  nationaliteit als risico-indicator bij de Belastingdienst;
               
verzoekt de regering om te borgen dat de nationale politie geen algoritmes toepast
                  die etniciteit of nationaliteit, of aanwijzingen daaromtrent, als risicofactor gebruiken,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Beukering-Huijbregts, Verhoeven en Özütok.
                     Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 977 (29 628).
De heer Van Dam (CDA):
Is mevrouw Van Beukering ook al een keer op werkbezoek geweest in Roermond? Ik ben
                     daar namelijk op werkbezoek geweest. Dit project wordt ook helemaal begeleid door
                     een ethische commissie van de Universiteit Eindhoven, dacht ik. Ik begrijp uw zorg
                     heel goed, ook gelet op de partijen die deze motie indienen, maar ik heb zelf de indruk
                     dat hier toch meer waarborgen zijn dan alleen uit dat Amnestyrapport blijkt. Ik was
                     benieuwd of u daarvan op de hoogte bent.
                  
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Het is heel lastig om nu op werkbezoek te gaan. Dat mag helemaal niet; dat weet u
                     zelf ook. Nee, wij mogen niet op werkbezoek als Kamerleden, op dit moment. Maar ik
                     zal er op werkbezoek gaan. Ik vind het wel mooi dat u daar steeds over begint. Daarmee
                     wekt u de indruk alsof ik mij niet goed zou informeren als ik niet op werkbezoek ben
                     geweest. Ik laat mij wel goed informeren. Ik ben blij met uw suggestie om daar nu
                     het gesprek aan te gaan en te kijken wat er in Roermond gedaan is om die waarborgen
                     te handhaven. Ik ben echt van mening dat er wel wat meer mis is. Het rapport van Amnesty
                     International heeft mij in ieder geval genoeg aanknopingspunten geboden om deze motie
                     op dit moment in te dienen.
                  
Ik zou graag door willen gaan met mijn tweede termijn.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Van Beukering-Huijbregts (D66):
Ik heb de Minister ook horen zeggen dat hij met collega Dekker bezig is met een brief
                     over jongeren mee laten lopen met de politie. Er zijn al verschillende initiatieven.
                     Ik ben erg benieuwd naar hoe hij daarnaar kijkt, want ik denk dat het heel belangrijk
                     is om jongeren vroeg te betrekken bij het mooie werk van de politie.
                  
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius, ga uw gang.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor zijn beantwoording. Ik was met een deel
                     heel blij en een ander deel komt nog wel.
                  
Ik had twee moties. Ik ben erg blij met de toezegging over aangiftebereidheid verhogen
                     als het gaat om geweld richting ambtenaren met een publieke functie, dus die dien
                     ik niet in. Een beetje ter motivatie wil ik graag wel die over de ggz en de politie
                     indienen. Ik heb de Minister goed gehoord. Ik ben blij dat hij daarmee aan de slag
                     gaat. In de motie staan een paar randvoorwaarden die we vanuit de praktijk hebben
                     gekregen. Om die reden zou ik die toch graag willen voorlezen en meegeven.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de politie al sinds 2014 een vijfde van haar tijd besteedt aan meldingen
                  betreffende personen met verward gedrag;
               
overwegende dat er in 2020 nog steeds een toename is van incidenten met personen met
                  verward gedrag;
               
constaterende dat het vaak gaat om meldingen van mensen die primair zorg nodig hebben,
                  dat de politie niet speciaal is toegerust voor de afwikkeling van deze zorgmeldingen
                  en dat het de politie heel veel tijd kost;
               
constaterende dat de negen bouwstenen voor een sluitende aanpak van personen met verward
                  gedrag nog onvoldoende resultaat opleveren, terwijl het cruciaal is om deze negen
                  bouwstenen te implementeren, waaronder de bemoeizorg in de wijk, wat van toegevoegde
                  waarde is voor de aanpak van deze problematiek;
               
constaterende dat een straattriageteam bestaande uit een (ervaren) sociaalpsychiatrisch
                  verpleegkundige en een (ervaren) agent behulpzaam kan zijn om ter plekke te beoordelen
                  of en, zo ja, welke zorg iemand nodig heeft;
               
verzoekt de regering in het kader van een sluitende aanpak rond personen met verward
                  gedrag, in overleg met politie, ggz, wijk-GGD'ers en gemeenten op korte termijn te
                  bevorderen dat (aangepaste) pilots met straattriageteams worden ingesteld die, zo
                  veel mogelijk, 24 uur per dag beschikbaar zijn, en de Kamer periodiek te informeren
                  over de voortgang,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Yeşilgöz-Zegerius en Regterschot. Naar mij
                     blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 978 (29 628).
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Ik denk dat ik door mijn tijd heen ben. De Minister kan mijn schriftelijke vragen
                     over corruptie tegemoetzien. Daar komen wij ongetwijfeld heel snel over te spreken.
                     Als het gaat om de boa's hoop ik dat de Minister voor de begroting komt met de stand
                     van zaken, hoe het ervoor staat. En dan weet ik zeker dat we er ook weer over gaan
                     praten.
                  
Dank.
De voorzitter:
Dank. De heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter, ik heb drie moties, die ik heel snel ga voorlezen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat binnen de politievrijwilligers een aanzienlijke groep op niveau 2
                  breed is opgeleid, die direct inzetbaar is voor het draaien van noodhulp als zij de
                  opleiding tot het dragen van een vuurwapen hebben afgerond;
               
constaterende dat deze vrijwilligers de afgelopen jaren bij herhaling de toezegging
                  hebben gekregen dat zij deze opleiding zouden gaan volgen en dat deze toezegging bij
                  herhaling niet is nagekomen;
               
overwegende dat de politieorganisatie in hoge mate gebaat is bij de brede inzetbaarheid
                  van deze ervaren politiemensen;
               
verzoekt de regering voor de behandeling van de JenV-begroting de Kamer te informeren
                  om hoeveel politievrijwilligers dit gaat en op welke wijze zij invulling gaat geven
                  aan de opleiding tot het dragen van een vuurwapen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Yeşilgöz-Zegerius. Naar mij blijkt,
                     wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 979 (29 628).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de lopende politie-PTSS-restschadezaken nog zo'n 150 zorggesprekken
                  dienen plaats te vinden en dat het hier gaat om (ex-)politiemedewerkers die zich al
                  lange tijd in een uiterst kwetsbare positie bevinden;
               
verzoekt het kabinet uiterlijk per 1 december deze zorggesprekken (allemaal) uit te
                  voeren, en de Kamer hier voorafgaand aan het kerstreces over te informeren,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Van Raak. Naar mij blijkt, wordt
                     de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 980 (29 628).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er grote zorgen zijn rond het interne functioneren van de Landelijke
                  Eenheid van de politie;
               
constaterende dat uit meerdere rapportages, meldingen en media-uitingen blijkt dat
                  individuele medewerkers van de Landelijke Eenheid in de knel zitten, dat er sprake
                  is van een angstcultuur;
               
verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk het management van de Landelijke Eenheid
                  te versterken gericht op het verbeteren van de werkcultuur en het verbeteren van de
                  positie van individuele medewerkers die in de knel zitten,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening
                     ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 981 (29 628).
Dank. Mevrouw Özütok, ik geef u graag het woord.
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de Minister danken voor de beantwoording van onze vragen
                     en voor zijn toezegging. Ik heb één motie, die inderdaad, zoals u wel zult raden,
                     gaat over het Roze in Blauw-netwerk.
                  
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het lhbti-politienetwerk Roze in Blauw steeds verder onder druk
                  komt te staan;
               
overwegende dat de leden van Roze in Blauw geen of onvoldoende tijd voor hun werkzaamheden
                  krijgen, waardoor het politienetwerk dreigt te verdwijnen vanwege de beperkte politiecapaciteit;
               
van mening dat Roze in Blauw van cruciaal belang is, zowel intern als extern;
verzoekt de regering om de korpschef te vragen met het Roze in Blauw-netwerk om de
                  tafel te gaan en concrete afspraken te maken over betere inbedding van het netwerk
                  zoals urenvrijstelling;
               
verzoekt de regering tevens de uitkomsten en resultaten voor 1 december 2020 met de
                  Kamer te delen,
               
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Özütok, Bergkamp en Kuiken. Naar mij blijkt,
                     wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
                  
Zij krijgt nr. 982 (29 628).
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Ik zie zelf af van een inbreng. Ik zie dat de Minister nog niet alle moties heeft
                     ontvangen. Dan schors ik voor enkele ogenblikken.
                  
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
De Minister is klaar om te beantwoorden. Ik geef u graag het woord.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Ik heb zes moties. De eerste motie, van mevrouw Van Beukering-Huijbregts
                     c.s., gaat in de overwegingen in op het onderzoek van Amnesty International. Ik heb
                     nu juist gezegd dat we aan de korpschef hebben gevraagd om met dat onderzoek aan de
                     slag te gaan. Ik vind het prematuur om een motie waarin dat in de overwegingen staat,
                     nu al oordeel Kamer te geven of iets dergelijks. Ik zou in eerste instantie willen
                     vragen om de motie aan te houden tot ik de reactie van de korpschef aan u heb gestuurd.
                     Is dat mogelijk?
                  
De voorzitter:
Mevrouw Van Beukering communiceert non-verbaal dat zij dat goed vindt.
Op verzoek van mevrouw Van Beukering-Huijbregts stel ik voor haar motie (29 628, nr. 977) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Grapperhaus:
Dan de tweede motie, van mevrouw Yeşilgöz. Ik heb van de voorzitter gehoord dat je
                     een motie moet ontraden als je het er helemaal mee eens bent, maar ik denk dat er
                     vast wel iets in te vinden is wat nog niet regeringsbeleid is, dus ik laat deze oordeel
                     Kamer, want deze is mij zeer sympathiek. Dit is de motie over triage, pilots enzovoorts
                     bij verwarde personen.
                  
De voorzitter:
Motie op stuk nr. 978: oordeel Kamer.
Minister Grapperhaus:
Dan de derde motie, van de heer Van Dam. Die legt wel even een ambitie op ons qua
                     tijdstraject. Die motie gaat over hoe we invulling geven aan de opleiding tot het
                     dragen van een vuurwapen bij politievrijwilligers. Ik ben bereid om deze ook OK, oftewel
                     oordeel Kamer te geven.
                  
Dat geldt niet voor de volgende.
De heer Van Dam (CDA):
Ik had de naam van mevrouw Yeşilgöz-Zegerius verkeerd gespeld. Misschien kan ik dit
                     aan de griffier doorgeven, zodat het goed in de boeken komt.
                  
De voorzitter:
Daar gaan we voor zorgen en dat laten we ook in de Handelingen opnemen.
Minister Grapperhaus:
De motie op stuk nr. 980 van de heer Van Dam en de heer Van Raak ga ik ontraden. Ik
                     zeg heel eerlijk: ik heb ook aan de heer Van Raak iets gezegd over een horizon. Die
                     vond ik al behoorlijk scherpe contouren hebben. Ik vind dat dit niet goed is in het
                     kader van de zorgvuldigheid. Ik heb gemeld dat er nu 50 hebben plaatsgevonden. Dan
                     zouden we er binnen iets meer dan een maand nog eens 100 helemaal achter de rug hebben,
                     zeker in deze ellendige beperkingsperiode van covid. Wanneer ik de PTSS-nota aan de
                     Kamer heb gestuurd en we daarover spreken – dat zou eind van het jaar of in januari
                     zijn – dan begrijp ik heel goed dat er een motie wordt aangenomen die zegt: en nu
                     moet het binnen zoveel maanden helemaal geregeld zijn. De heer Van Dam zou de motie
                     nu misschien kunnen aanhouden en die straks in een andere vorm opnieuw kunnen indienen.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ik ben best bereid om de motie aan te houden, maar ik vind het echt een probleem,
                     als de Minister pas in het nieuwe jaar met een brief daarover komt, dat een groot
                     deel van deze PTSS'ers tot die tijd in onzekerheid zitten over hoe en wat. Daar heb
                     ik de meeste moeite van.
                  
Minister Grapperhaus:
Dan heb ik een voorstel. Als ik het definitieve plan nog niet voor het kerstreces
                     kan toesturen – want daarvoor ben ik afhankelijk van de bonden, de korpsleiding en
                     de cor – met daarbij de rapportage over die zorggesprekken, zal ik uiterlijk een week
                     voor het kerstreces ingaat een brief aan uw Kamer sturen waarin ik verslag doe van
                     hoe het is gegaan met die zorggesprekken en hoe het daarmee staat.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Is het mogelijk voor de Minister om dat bij de halfjaarrapportages te doen? Ik zie
                     achter u iemand heel hard nee schudden, geef ik maar meteen door.
                  
Minister Grapperhaus:
Dat is over twee weken, dus dat is net iets te snel. Ik zeg toe een week voor het
                     kerstreces, dus dat is maandag 14 december.
                  
De voorzitter:
Ik vermeng mijn rollen en ik probeer de heer Van Dam een beetje te helpen. U moet
                     zich realiseren dat een week voor het reces bij ons alles rammetjevol zit, dus dat
                     geeft ons heel weinig ruimte. Kunnen we er twee weken van maken?
                  
Minister Grapperhaus:
We maken ervan, aangezien de kans aanwezig is dat de Sint dit jaar vanwege corona
                     alleen via Webex komt: 4 december. Dan hoeft de heer Van Dam die middag toch geen
                     gedichten te schrijven. Dat is een vrijdag.
                  
De heer Van Dam (CDA):
Ja, die dag ben ik als sinterklaas ingehuurd op een school in Scheveningen, om daar
                     toch geheel verantwoord die rol te vervullen, maar ik kan daar zeer goed mee leven,
                     dank u wel. Ik hou de motie aan.
                  
De voorzitter:
We hebben de toezegging voor 4 december genoteerd.
Op verzoek van de heer Van Dam stel ik voor zijn motie (29 628, nr. 980) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Grapperhaus:
Die Sinterklaastoezegging?
De voorzitter:
Ik geloof er al een tijdje niet meer in, dus ik wil gewoon dat u verdergaat met de
                     beoordeling van de volgende motie.
                  
Minister Grapperhaus:
De vijfde motie, ook van de heer Van Dam, moet ik om een heel andere reden ontraden.
                     Er lopen nog een aantal onderzoeken. Ik heb hier omstandig uiteengezet dat ik waar
                     mogelijk heb gestimuleerd dat er op bepaalde zaken is ingegrepen bij de Landelijke
                     Eenheid. In het kader van de zorgvuldigheid vind ik het niet goed om nu ingrepen te
                     doen in het management voordat we alle onderzoeken hebben. Daarmee doe ik ook mensen
                     tekort die daar volledig integer en goed gefunctioneerd hebben. Die motie moet ik
                     helaas ontraden.
                  
Voorzitter. Dan de motie op stuk nr. 982 over Roze in Blauw. Dan kijk ik even naar
                     het lid Özütok en naar u, want mevrouw Bergkamp is hier niet. Als ik de motie zo mag
                     lezen dat er staat «verzoekt de regering om de korpschef te vragen met het Roze in
                     Blauw-netwerk om de tafel te gaan en concrete afspraken te maken over goede inbedding
                     van het netwerk», dan kan ik deze oordeel Kamer laten.
                  
Mevrouw Özütok (GroenLinks):
Ja, daar kan ik mee leven, dat de Minister deze zo leest.
Minister Grapperhaus:
Dan laat ik deze oordeel Kamer, als die zo is.
De voorzitter:
Akkoord. Volgens mij bent u dan klaar.
Minister Grapperhaus:
Ja, volgens mij heb ik alles gedaan. Mevrouw Yeşilgöz vroeg nog naar de boa-brief.
                     Die komt voor de begroting.
                  
De voorzitter:
Die toezegging hebben we ook genoteerd. Eerst een mededeling: over de moties wordt
                     dinsdag 27 oktober gestemd. Dan de toezeggingenlijst.
                  
– De Minister zegt de Kamer toe in de brief over de uitwerking van het contourenplan
                           PTSS ook te informeren over de huidige afhandeling van de PTSS-restschadezaken. Daarin
                           wordt een horizon aangegeven voor de afhandeling van deze zaken. Dat is uiterlijk
                           4 december.
                        
– De Minister zegt toe de Kamer via een brief te informeren over een pilot met triageteams
                           op straat. Die heeft hij toegezegd voor de begroting.
                        
– De Minister zegt toe de Kamer voor het einde van het jaar via een brief te informeren
                           over het opleiden van politievrijwilligers op het gebied van de wapenbevoegdheid.
                           Voor de begroting.
                        
– Er komt een brief over de boa's, ook voor de begroting.
Mevrouw Yeşilgöz-Zegerius (VVD):
Misschien heb ik het gemist, maar staat er ook een toezegging over een brief over
                     de aangiftebereidheid verhogen als het gaat om geweld tegen ambtenaren met een publieke
                     functie? Staat die op de lijst? Ik heb de toezegging van de Minister wel gehoord,
                     maar ik zou het fijn vinden als die ergens opgeschreven wordt.
                  
De voorzitter:
Wij hadden deze niet opgeschreven, maar ik zal deze nu noteren.
– Er komt nog een brief over de aangiftebereidheid binnen de politie en medewerkers.
                           Die komt voor de begroting. Dat wordt een soort verzamelbrief, waar van alles in zit.
                        
Heb ik het zo correct genoteerd? Er komt ook nog een brief over de jongeren. Er komt
                     sowieso nog een brief over geweld, wapens en jongeren. Daar gaan we nog een debat
                     over voeren.
                  
Dan ben ik rond, volgens mij. Ik dank de Minister, de ondersteuning, onze mensen van
                     de staf, de griffier en de bode en natuurlijk onze Kamerleden. Wij gaan door naar
                     de begroting. Ik wens u nog een fijne avond.
                  
Sluiting 18.00 uur.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid - 
              
                  Mede ondertekenaar
M.E. Haveman-Schüssel, griffier 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.