Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Raan over de klimaatplannen van olie- en gasbedrijven
Vragen van het lid Van Raan (PvdD) aan de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën over de klimaatplannen van olie- en gasbedrijven, die ontoereikend zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5⁰C (ingezonden 28 september 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister
van Financiën (ontvangen 10 november 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 375.
Vraag 1
Kent u het rapport «Discussion Paper: Big Oil Reality Check – Assessing Oil And Gas
Climate Plans»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport dat de klimaatplannen van olie- en gasbedrijven
ontoereikend zijn om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5⁰C, onder
andere vanwege hun geplande oliewinning, gaswinning en gebrekkige klimaatdoelen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 2
Het is waar dat de klimaatambities van veel olie-en gasbedrijven niet voldoende zijn
om de 1,5⁰C te halen. Het beperken van de CO2-uitstoot is een bredere verantwoordelijkheid dan alleen die van olie- en gasbedrijven
en vergt bijdragen van een ieder. Het is bijvoorbeeld ook aan overheden en burgers
om de juiste prikkels te geven aan bedrijven, zodat die hun investeringsgedrag aanpassen.
Vraag 3
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport dat deze bedrijven hun klimaatplannen
soms mooier presenteren dan ze zijn, zoals Shell het net-zero doel in 2050 promoot
zonder daarbij aan te geven dat dit doel op slechts 15% van Shell’s uitstoot van toepassing
is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Shell heeft recent zijn klimaatambitie aangescherpt om al voor 2050 mondiaal klimaatneutraal
te zijn. Shell neemt in Nederland steeds meer initiatieven op het terrein van duurzame
energie. Het kabinet rekent erop dat de olie- en gasbedrijven, zoals Shell, de komende
jaren genoeg maatregelen nemen om hun CO2-uitstoot te reduceren in overeenstemming met hun ambities en de afspraken in het klimaatakkoord.
Om dat te borgen hebben we voor alle energie-intensieve industrie, waaronder Shell,
een CO2-heffing die erop stuurt dat aan de ambities in Nederland wordt voldaan.
Het rapport geeft aan dat naast de CO2-uitstoot van de installaties van Shell er ook uitstoot is in de keten. Ook die uitstoot
moet naar beneden en dat is een verantwoordelijkheid voor iedereen in de keten. Dat
geldt dus ook bij de producten die Shell produceert zoals benzine en plastics. De
verantwoordelijkheid daarvoor ligt wereldwijd zowel bij Shell, als bij de afnemers
en de consument. Shell is, net als andere partijen in de chemische industrie, bezig
met het uitwerken van mogelijkheden om een deel van hun productie van plastics te
baseren op gerecycled plastic. Dit kan helpen om ook de CO2-uitstoot van plastics naar beneden te brengen.
Vraag 4
Erkent u dat overheden, zo ook de Nederlandse regering, direct actie moeten ondernemen
om de olie- en gasproductie af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Dit kabinet heeft reeds zeer vergaande besluiten genomen tot het afbouwen en beëindigen
van de productie in het Groninger gasveld. Het direct afbouwen van de overige olie-
en gasproductie in Nederland is niet verstandig. In brieven aan de Tweede Kamer is
het kleine velden beleid van het kabinet uiteen gezet (Kamerstukken 33 529, nr. 469 en 32 813; 31 239, nr. 486). Daarin heb ik toegelicht dat het van groot belang is om het gassysteem richting
2050 te verduurzamen, maar dat aardgas nu en het komende decennia nog noodzakelijk
blijft voor de productie van elektriciteit en de levering van warmte aan de industrie
en de gebouwde omgeving.
Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving is in 2030 de vraag naar aardgas 33,7%
van het primaire energieverbruik. Zolang er nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet
de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, omdat
dit beter is voor het klimaat. De CO2-voetafdruk van geïmporteerd gas is, met name door het transport, aanzienlijk groter
dan die van in Nederland geproduceerd gas. Daarnaast zijn de methaanemissies in de
Nederlandse gasketen (productie, transport en distributie) laag in vergelijking met
andere landen. Ook voorkomt gaswinning uit Nederlandse velden dat de gasinfrastructuur
voortijdig wordt ontmanteld en verwijderd, waardoor de gasinfrastructuur in de toekomst
mogelijk kan worden hergebruikt voor duurzame energie. Tot slot is gaswinning uit
Nederlandse kleine velden beter voor werkgelegenheid en de economie en remt productie
in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen.
Vraag 5
Erkent u dat het verlenen van nieuwe licenties voor olie- en gasproductie haaks staat
op de klimaatdoelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Nee, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 is aardgas de komende tijd nog noodzakelijk
om aan de energievraag te voldoen en is productie uit eigen land beter voor het klimaat.
Vraag 6
Wat vindt u van de beslissingen die andere regeringen (in onder andere Costa Rica,
Nieuw-Zeeland, Denemarken, Frankrijk en recent Ierland) hebben genomen om geen nieuwe
vergunningen meer te verlenen voor olie- en gasproductie?2
Antwoord 6
Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland
en in andere landen richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het dat Costa Rica,
Nieuw-Zeeland, Denemarken, Frankrijk en Ierland via een gedeeltelijke of volledige
ban op nieuwe vergunningen voor olie- en gasproductie proberen om het olie- en gasgebruik
terug te brengen. In Nederland geef ik, mede gelet op de redenen beschreven in het
antwoord op vraag 4, de voorkeur aan andere middelen zoals het faciliteren van de
ontwikkeling van duurzame alternatieven voor aardgas en het stimuleren van energiebesparende
maatregelen.
Vraag 7
Ziet u de noodzaak voor de Nederlandse regering om te stoppen met het verlenen van
nieuwe vergunningen voor olie- en gaswinning? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Vraag 8
Erkent u dat olie- en gasbedrijven op dit moment de facto door de Nederlandse regering
gestimuleerd worden om te investeren in olie- en gaswinning door fiscale maatregelen
zoals de investeringsaftrek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u deze
stimuleringsmaatregelen afbouwen?
Antwoord 8
Het klopt dat mijnbouwondernemingen worden gestimuleerd in de opsporing en winning
van aardolie en aardgas uit de Nederlandse kleine velden. Zoals toegelicht in het
antwoord op vraag 4, geeft het kabinet de voorkeur aan winning van aardgas uit Nederlandse
kleine velden op land en op zee, daar waar het veilig en verantwoord kan, de voorkeur
boven de import daarvan. Dat is beter voor klimaat, werkgelegenheid, behoud van kennis
van de diepe ondergrond, behoud van aanwezige gasinfrastructuur en voor de energievoorzieningszekerheid.
Daarnaast levert gaswinning uit de Nederlandse kleine velden gasbaten op voor het
Rijk. Door het verslechterde investeringsklimaat dreigt de gaswinning uit de Nederlandse
kleine velden echter in een versneld tempo af te nemen en vroegtijdig te eindigen.
Daardoor dreigt ook de gasinfrastructuur (platforms, putten en pijpleidingen), die
mogelijk nog kan worden ingezet in het kader van de transitie naar een duurzame energievoorziening,
voortijdig te worden ontmanteld en verwijderd. In een wetsvoorstel tot wijziging van
de Mijnbouwwet stel ik daarom voor de bestaande investeringsaftrek te verhogen naar
40%. Deze maatregel draagt bij aan een meer gelijk economisch speelveld voor de Nederlandse
gaswinning ten opzichte van die in het Verenigd Koninkrijk, waar de laatste jaren
forse maatregelen zijn getroffen om het investeringsklimaat voor de opsporing en winning
van aardgas te verbeteren. Daarnaast wijzigt dit wetsvoorstel de bepalingen ten aanzien
van het verwijderen en hergebruiken van niet meer in gebruik zijnde infrastructuur
en de in dat kader door mijnbouwondernemingen te stellen financiële zekerheden. Die
stellen mij in staat meer regie te voeren op de inzet van deze infrastructuur in het
kader van de transitie naar een duurzame energievoorziening. Dit wetsvoorstel ligt
thans ter behandeling in de Tweede Kamer
Vraag 9
Bent u bereid om de mogelijkheden voor een verbod op reclame voor fossiele brandstoffen
en reclame van olie- en gasbedrijven te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Nee. Het kabinet heeft ingezet op het stimuleren van duurzame energie en het geleidelijk
afbouwen van het gebruik van fossiele brandstoffen in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord
van Parijs en de Sustainable Development Goals-agenda. Daar is het instrumentarium
ook op gericht.
Diverse olie- en gasbedrijven zoals Shell hebben het Klimaatakkoord ondertekend en
hebben zich gecommitteerd. Zij werken aan duurzame alternatieven. Zolang er nog onvoldoende
duurzame alternatieven zijn, zijn in de overgangsfase nog steeds fossiele brandstoffen
nodig. Bedrijven moeten de keuze maken waarin zij investeren en kunnen daarvoor reclame
maken.
Een consument die vindt dat een reclame iets beweert wat niet waar is of dat reclame
op een andere manier misleidt of grievend is, kan een klacht indienen bij de Reclame
Code Commissie.
Vraag 10
Deelt u de mening dat, zolang fossiele bedrijven niet bereid zijn om hun vervuilende
activiteiten af te bouwen in het tempo dat volgt uit onder andere de Intergovernmental
Panel on Climate Change (IPCC)-rapporten en het Parijsakkoord, de reclames van olie-
en gasbedrijven voor hun zogenaamd meer duurzame producten als een vorm van greenwashing
moeten worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Zie mijn antwoord op vraag 9. Het is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven hoe
zij communiceren zolang ze aan de richtlijnen van reclame code voldoen. Er is een
Reclame Code Commissie (RCC) ingesteld die zich met oordeelsvorming bezig houdt.
Vraag 11
Erkent u dat de Nederlandse fiscale maatregelen ten gunste van de fossiele industrie,
haaks staan op de doelstelling om de klimaatcrisis in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Zoals hieronder wordt aangegeven in het antwoord op de vragen 17 en 18 is het ook
mijn inzet om te komen tot afbouw van nationale en internationale subsidiering van
fossiele brandstoffen. Maar zolang er onvoldoende duurzame alternatieven zijn voor
aardgas is stimulering van gaswinning uit de Nederlandse kleine velden nodig. Daarnaast
worden duurzame alternatieven voor aardgas gefaciliteerd en energiebesparende maatregelen
gestimuleerd.
Vraag 12
Erkent u dat de Nederlandse energieprijzen voor de industrie relatief laag zijn in
vergelijking met de prijzen in buurlanden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Het adviesbureau PwC heeft de zowel de «kale» energieprijzen in Nederland en andere
landen onderzocht, als de prijzen van elektriciteit en gas inclusief heffing (Energiebelasting
en ODE). De uitkomsten maken deel uit van de speelveldtoets 2020 (pp. 74–77), die
op Prinsjesdag als bijlage bij het wetsvoorstel voor een CO2-heffing aan de Kamer is gestuurd (zie: Kamerstuk 32 813, nr.308).
PwC concludeert daarin de groothandelsprijzen voor elektriciteit en gas in Nederland
ten opzichte van omringende EU-landen relatief laag zijn, maar hoog ten opzichte van
de landen buiten de EU, zoals de VS. Daarbij lag in de periode 2015–2019 gemiddelde
groothandelsprijs voor elektriciteit in Nederland tussen die in Duitsland (lager)
en België (hoger) in. Van gas was de prijs juist in Duitsland hoger en in België lager.
Voorts concludeert PwC dat de effectieve belastingdruk voor grootverbruikers van de
heffingen en accijnzen op elektriciteit en gas in Nederland met name door de verhoging
van de ODE toeneemt t.o.v. andere landen. Doordat Nederland net als andere EU-landen
(verschillende) vrijstellingen en teruggaveregelingen hanteert, is de impact voor
een deel van de energie-intensieve bedrijfstakken beperkt. Landen buiten de EU hanteren
volgens PwC geen heffing voor grootverbruikers.
Hieruit maak ik op dat de energieprijzen voor de industrie relatief laag of hoog zijn,
al naar gelang zij meer concurreren met bedrijven in Europa of daarbuiten.
Vraag 13
Bent u bekend met de plannen van de regering van het Verenigd Koninkrijk omtrent het
beëindigen van overzeese steun voor fossiele brandstofprojecten?3
Antwoord 13
Ik heb het bericht gelezen dat de Britse premier opdracht heeft gegeven het gebruik
van staatsgaranties voor exportfinanciering, die hebben bijgedragen aan de financiering
van projecten voor fossiele brandstoffen over de hele wereld, te herzien. Zoals hieronder
wordt aangegeven in het antwoord op de vragen 17 en 18 is het ook mijn inzet om te
komen tot afbouw van nationale en vooral internationale afspraken over financiële
prikkels voor fossiele brandstoffen. Maar zolang er onvoldoende duurzame alternatieven
zijn voor aardgas is stimulering van gaswinning uit de Nederlandse kleine velden nodig.
Daarnaast worden duurzame alternatieven voor aardgas gefaciliteerd en energiebesparende
maatregelen gestimuleerd.
Vraag 14
Erkent u dat het belangrijk is dat Nederland vergelijkbare stappen gaat zetten ten
behoeve van het behalen van de klimaatdoelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Ja. Het kabinet vergroent het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
vanuit de ambitie om de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik
van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen. Dit is in lijn met de doelen van
het Klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable Development Goals-agenda. Zoals aangekondigd
in de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
«Internationaal financieren in perspectief: kansen pakken, resultaten boeken» van
14 februari 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 44), gaat er vanaf dit jaar geen nieuwe steun meer uit het bilaterale financieringsinstrumentarium
voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking naar steenkolenprojecten en
naar de exploratie en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden in het buitenland.
Daarnaast zet Nederland bij multilaterale banken in op zo ambitieus mogelijke klimaatfinancieringsdoelstellingen,
inclusief een uitfasering van de financiering van fossiele energieprojecten.
Ten aanzien van het bilaterale generieke exportinstrumentarium (handelsmissies, ambassadeondersteuning
en exportkredietverzekeringen) geldt er weliswaar geen inperking, maar is al wel begonnen
met vergroening van de verzekeringsportefeuille. Dit gebeurt door de focus te leggen
op de ondersteuning van projecten op het terrein van klimaatadaptatie en de energietransitie,
bijvoorbeeld door het voor Nederlandse bedrijven aantrekkelijker te maken om voor
het uitvoeren van duurzame projecten een beroep te doen op de exportkredietverzekering.
Vraag 15
Kunt u een overzicht geven van alle exportkredietverzekeringen die momenteel uitstaan
voor transacties in de olie- en gassector, inclusief steun aan infrastructuur voor
de ontginning, productie, transport en verwerking van fossiele brandstoffen (inclusief
LNG (Liquefied Natural Gas))? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Dit overzicht kan op dit moment helaas nog niet met voldoende zorgvuldigheid worden
gegeven. Op 2 oktober 2020 is de ekv-monitor 2019 met de bijbehorende aanbiedingsbrief
aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 2020Z17845). Daarin kunt u lezen dat Atradius Dutch State Business dit jaar de opdracht heeft
gekregen met behulp van een externe consultant een methode te ontwikkelen om het aandeel
fossiel in de portefeuille op een objectieve manier te kunnen meten. Dat is op dit
moment nog volop in ontwikkeling. In de monitor Exportkredietverzekering over 2020
zal hierover worden gerapporteerd.
Vraag 16
Onderschrijft u de stelling dat alle projecten van Atradius en de Nederlandse Financierings-maatschappij
voor Ontwikkelingslanden (FMO) in overeenstemming zouden moeten zijn met de 1,5⁰C-doelstelling?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Atradius Dutch State Business (ADSB) is voor de Staat uitvoerder van de exportkredietverzekering
(ekv). ADSB heeft zelf geen projecten in tegenstelling tot FMO. Het verzekert alleen
op kostendekkende basis exporttransacties van exporteurs voor het risico op non-betaling.
Over de inzet van de ekv bij de vergroening en fossiel is op 2 oktober 2020 de ekv-monitor
2019, met de bijbehorende aanbiedingsbrief, aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 2020Z17845).
Ten aanzien van FMO ziet de Staat als aandeelhouder erop toe dat het in staatsdeelnemingen
geïnvesteerde maatschappelijke vermogen op verantwoorde wijze wordt beheerd door de
deelneming. In dat licht is de Staat van mening dat staatsdeelnemingen een goed begrip
dienen te hebben van de mogelijke impact van klimaatverandering op hun bedrijfsactiviteit
en dat zij verantwoordelijkheid nemen voor hun impact op klimaatverandering. Als aandeelhouder
verwacht de Staat dat staatsdeelnemingen vooroplopen in klimaat- en milieuprestaties
in hun sector, inclusief initiatieven om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.
Dit betekent dat staatsdeelnemingen proactief maatregelen dienen te nemen om nadelige
milieueffecten te verminderen, naast naleving van nationale en internationale milieueisen.
FMO heeft in 2013 reeds doelstellingen opgesteld om de bijdrage aan CO2-uitstoot te verminderen. De bank heeft verder het doel gesteld om de portfolio in
lijn te brengen met de 1,5 graad doelstelling. Daarnaast streeft de bank ernaar om
de broeikasgas efficiëntie van de portfolio te verbeteren en financiert FMO koolstof
negatieve transacties. De staat is aandeelhouder op afstand. Het is aan FMO zelf om
te bepalen hoe specifieke projecten zich verhouden tot klimaat gerelateerde doelstellingen
en andere (impact) doelstellingen.
Vraag 17 en 18
Welke stappen gaat u ondernemen om de financiële prikkels voor de fossiele industrie
zo snel mogelijk af te bouwen?
Kunt u met een tijdpad aangeven hoe snel u de financiële prikkels voor fossiele brandstoffen
gaat afbouwen?
Antwoord 17 en 18
Op 14 september jl. heb ik de Kamer mede namens de Staatssecretaris van Financiën
mijn brief over financiële prikkels voor fossiele brandstoffen doen toekomen (Kamerstuk
32 813 nr. 566). Deze brief is ook aan de orde geweest tijdens het Notaoverleg Klimaat en Energie
van 7 oktober jl.
In de brief en ook tijdens het debat heb ik aangegeven dat dergelijke financiële prikkels
niet passen bij de energietransitie en dat de herziening van de Richtlijn energiebelastingen
kansen biedt voor de afbouw van de fiscale regelingen, waarbij de internationale concurrentiepositie
wordt gehandhaafd. Voorafgaand aan de Europese discussie over aanpassing van de Richtlijn
Energiebelastingen zal ook in de nationale evaluatie van de energiebelastingen aandacht
worden besteed aan deze financiële prikkels en aan de mogelijkheden om daar zelfstandig,
maar met oog voor het gelijke speelveld, veranderingen in aan te brengen. In de nationale
evaluatie energiebelasting (incl. ODE) wordt in het bijzonder aandacht besteed aan
het in kaart brengen van informatie die relevant is voor de inschatting van de mogelijkheden
en haalbaarheid om fossiele subsidies uit te faseren. De planning is om deze evaluatie
in het eerste kwartaal van 2021 af te ronden. De evaluatie zal worden gedeeld met
de Tweede Kamer en wordt daarna mede gebruikt in de Europese discussie over de aanpassing
van de Richtlijn Energiebelastingen.
Vraag 19
Wat is uw reactie op de onderzoeken van de Eerlijke Geldwijzer waaruit blijkt dat
geen enkele grote Nederlandse verzekeraar, pensioenfonds en de meeste banken, concreet
publiek beleid hebben waarin staat dat zij investeringen in fossiele energiebedrijven
uitsluiten of afbouwen?4
Antwoord 19
De fondsen die financiële instellingen beheren en investeren kunnen een belangrijke
bijdrage leveren aan de energietransitie. De Nederlandse financiële sector heeft ook
toegezegd om hier een bijdrage aan te leveren en zich daarmee ook gecommitteerd aan
het klimaatakkoord.
Als onderdeel van dit klimaatcommitment ondernemen instellingen actie om het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen in kaart te brengen. Uiterlijk
in 2022 presenteren zij ook welke acties ze nemen om bij te dragen aan het klimaatakkoord
van Parijs. In deze actieplannen gaan zij ook in op hun reductiedoelstellingen voor
2030 voor al hun relevante financieringen en beleggingen. De afbouw van fossiel kan
daarbij een onderdeel zijn van deze actieplannen. Het is echter aan de financiële
instellingen zelf om een eigen afweging te maken over wat zij opnemen in deze actieplannen.
Daarnaast geldt over het algemeen dat het kabinet van alle Nederlandse bedrijven die
internationaal ondernemen, waaronder banken, verzekeraars en pensioenfondsen, verwacht
dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en
de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Dit houdt
onder meer in dat bedrijven Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen(IVMO)-beleid
opstellen, bijvoorbeeld over of zij wel of niet investeren in fossiele energiebedrijven,
dit beleid naleven en hier ook verantwoording over afleggen. Op het gebied van IMVO
zet het kabinet, zoals aangekondigd in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten:
een nieuwe impuls voor IMVO» (Kamerstukken II 2020–2021, 2020Z19175), in op een doordachte mix van maatregelen met een verplichting tot het toepassen
van gepaste zorgvuldigheid (bij voorkeur op Europees niveau) als belangrijkste element.
Vraag 20
Wat gaat u doen om van Nederland een internationale koploper te maken in het afbouwen
van financiële prikkels voor fossiele brandstoffen?
Antwoord 20
Zie de antwoorden op vragen 14, 17 en 18.
Vraag 21
Hoe gaat u tijdens de aanstaande «Finance in Common Summit» in Parijs het leiderschap
tonen dat nodig is om zo snel mogelijk een einde te maken aan financiële prikkels
voor fossiele brandstoffen?
Antwoord 21
De «Finance in Common Summit» is een bijeenkomst van en voor ontwikkelingsbanken,
waarbij overheden geen prominente rol zullen spelen (https://financeincommon.org/). Er is in de aanloop naar deze bijeenkomst dan ook geen uitzicht op een rol voor
de Nederlandse rijksoverheid. Wel zal FMO, samen met de Europese bilaterale ontwikkelingsbanken
(EDFI’s), de ruimte krijgen om hun leiderschap op klimaatbeleid te onderstrepen.
Vraag 22 en 23
Deelt u de mening dat het, gezien de negatieve klimaatimpact en de gebrekkige huidige
klimaatplannen van Shell en BP, erg vreemd is dat Shell en BP een platform krijgen
tijdens de aanstaande klimaatdag op 12 oktober? Zo nee, waarom niet?
Hoe gaat u voorkomen dat Shell en BP zich tijdens de klimaatdag duurzamer zullen voordoen
dan ze zijn?
Antwoord 22 en 23
Nee. Bedrijven als Shell en BP zijn niet alleen grote uitstoters, maar ook belangrijke
spelers om tot oplossingen te komen. De klimaatdag heeft laten zien dat het goed is
om bedrijven als Shell uit te nodigen, niet alleen om te vertellen wat ze doen, maar
ook om ze kritisch te kunnen bevragen. Daarmee is volgens mij ook voorkomen dat ze
zich duurzamer voordoen dan ze zijn.
Vraag 24
Bent u bereid om de deelname van Shell en BP aan dit event te schrappen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 24
Nee. De klimaatdag heeft inmiddels plaatsgevonden en Shell heeft daar aan deelgenomen.
Vraag 25
Kunt u deze vragen vóór 12 oktober 2020 beantwoorden?
Antwoord 25
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.