Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het rapport 'Stand van het land regiobeelden'
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 522 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 11 november 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 31 augustus 2020 inzake
het Rapport «Stand van het land regiobeelden» (Kamerstuk 31 765, nr. 516).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 november 2020. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
1.
Wat heeft u gedaan om tot kwalitatief eenduidige regiobeelden te komen?
Door middel van een basisdataset heb ik ervoor gezorgd dat alle partijen beschikken
over dezelfde basisdata over de toekomstige ontwikkelingen over gezondheid, zorg en
welzijn per regio. Het staat partijen echter vrij om het regiobeeld naar eigen inzicht
vorm te geven, waardoor zij zoveel mogelijk kunnen aansluiten bij de regionale situatie
en de specifieke opgaven in die regio. Dit is ook zo afgesproken in de hoofdlijnakkoorden.
2.
Wat is de wettelijke status van dergelijke regiobeelden?
Regiobeelden hebben geen wettelijke status
3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat er meer uniformiteit komt in alle verschillende regiobeelden
(241) die door het veld worden opgesteld? Hoe doet u dat tot op heden?
Met de basisdataset www.regiobeeld.nl garandeer ik dat iedereen over dezelfde basisdata beschikt. Het staat partijen echter
vrij om het regiobeeld naar eigen inzicht vorm te geven, waardoor zij zoveel mogelijk
kunnen aansluiten bij de regionale situatie en de specifieke opgaven in die regio.
Dit is ook zo afgesproken in de hoofdlijnakkoorden.
Dat neemt niet weg dat ik met de partijen die de hoofdlijnakkoorden hebben ondertekend
in gesprek zal gaan over de uitkomsten van dit onderzoek. Samen met hen zal ik bepalen
waar een regiobeeld minimaal aan zou moeten voldoen, zodat er meer uniformiteit ontstaat.
4.
Streeft u naar regiobeelden die meer vanuit de zorginhoud op lokaal niveau tot stand
komen of naar regiobeelden die vanuit een bestuurlijk of beleidsmatig perspectief
op het niveau van de zorgkantoorregio’s tot stand komen?
Beide soorten regiobeelden zijn functioneel. Regiobeelden die tot stand komen vanuit
een bestuurlijk perspectief helpen om een integraal beeld te vormen van de regionale
opgave. Op basis daarvan kan een breed gedragen regiovisie worden geformuleerd waarin
partijen afspreken hoe zij zich gezamenlijk op de toekomst voorbereiden. Met regiobeelden
die vanuit de zorginhoud tot stand komen kan het bredere regioplan worden vertaald
naar specifieke doelgroepen. Door in te zoomen op een specifieke wijk of doelgroep,
kunnen concrete initiatieven ontstaan die helpen de bredere regiovisie te realiseren.
5.
Hoe komt het dat verschillende gemeenten nog niet betrokken zijn bij het realiseren
van de regiobeelden en hoe wilt u daar verandering in brengen?
In de hoofdlijnakkoorden is afgesproken dat daar waar een regiobeeld niet vanzelf
tot stand komt, zorginkopers het initiatief nemen. In juli 2019 gaven zorgverzekeraars
aan hun verantwoordelijkheid te nemen door per regio een beeld te maken en hierover
met betrokken partijen uit de regio in gesprek te gaan.1 Nog niet in alle regio’s zijn gemeenten bij dit proces betrokken. In het rapport
geeft Berenschot aan dat betrokkenheid van gemeenten niet altijd gemakkelijk te organiseren
is door politieke besluitvormingsprocessen en een andere (wijze van) prioriteitstelling.
Ik heb Berenschot opdracht gegeven om, indien door partijen in de regio gewenst, dialoogsessies
met zorgverzekeraars en gemeenten te organiseren waarin zij van gedachten kunnen wisselen
over de wijze waarop zij samenwerken. Ook ben ik in maart 2020 samen met de Vereniging
Nederlandse Gemeenten (VNG) en G40 een leer- en experimenteerprogramma gestart om
de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars op dit punt te verbeteren. Tot
slot heb ik een subsidie verstrekt aan de VNG om gemeenten te helpen bij zowel de
regionale samenwerking onderling als samenwerking met zorgverzekeraars en zorgkantoren.
Hierdoor kan tijdelijk extra ondersteuning in de regio’s worden ingezet, met als doel
dat in iedere regio een regiosecretaris wordt aangesteld die als gemeentelijke vertegenwoordiger
namens de regio verantwoordelijk is voor het proces van samenwerking tussen gemeenten,
zorgverzekeraar en zorgkantoor in de regio.
6.
Bent u voornemens een regio-grens en/of landelijke definitie van het regiobeeld te
geven? Heeft u een ideaal regioniveau voor ogen?
In het onderzoek geven sommige veldpartijen aan last te hebben van de veelheid aan
regiodefinities bij het formuleren van een regiobeeld, omdat het tot onduidelijkheid
leidt over benodigde betrokkenheid van regiopartners, afstemmingsmechanismen en mandaten.
Ten behoeve van de regionale samenwerking wil ik daarom verkennen hoe hier meer eenduidigheid
in aan te brengen is.
Aangezien iedere regio-indeling zijn eigen functie heeft, is het belangrijk om zorgvuldig
af te wegen wat een logische indeling is waarop regiobeelden en regioplannen tot stand
zouden moeten komen. Die afweging kan niet zonder het veld worden gemaakt. Hoewel
sommige veldpartijen hinder ondervinden van de grote diversiteit aan indelingen, geven
zij tegelijkertijd aan dat er goed rekening moet worden gehouden met bestaande verschillen,
bijvoorbeeld omdat het opleggen van een alternatieve regio-indeling succesvolle initiatieven
kan belemmeren. Op dit vraagstuk wordt nader ingegaan in de discussienota «Zorg voor
de Toekomst», die later dit jaar in consultatie zal gaan.
7.
Wat gaat u ondernemen om te zorgen dat de betrokkenheid van de geestelijke gezondheidszorg
(ggz), de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD »en), het sociaal domein, welzijn
en eerstelijnspartners zoals paramedici en apotheken bij het opstellen en vernieuwen
van regiobeelden wordt vergroot?
In eerste instantie is het een verantwoordelijkheid van partijen in de regio om relevante
regiopartners te betrekken. Dat zijn wat mij betreft ook de GGZ, GGD, het sociaal
domein, welzijn en eerstelijnspartners. Ik zal dit nogmaals onder de aandacht brengen
bij de partijen die de hoofdlijnakkoorden hebben ondertekend en samen met hen verkennen
hoe we deze betrokkenheid beter kunnen borgen.
8.
Hoe vaak worden ontwikkelingen in gezondheid en leefstijl, bevolkingsontwikkeling
en sociale omgeving en het thema «fysieke omgeving» meegenomen in de regiobeelden?
Acht u deze onderwerpen randvoorwaardelijk voor een goed regiobeeld?
Onderstaande tabel geeft weer hoe vaak respondenten in het onderzoek van Berenschot
aangaven de genoemde onderwerpen in het regiobeeld te hebben opgenomen.
Thema's
Ja
Beperkt
Nee
Geen antwoord
bevolkingsontwikkeling
90%
2%
2%
6%
sociale omgeving
63%
19%
8%
10%
Gezondheid en leefstijl
79%
11%
3%
6%
Fysieke omgeving
10%
33%
46%
11%
Ontwikkeling zorggebruik / zorgvraag
89%
5%
2%
5%
Ontwikkeling zorgaanbod
67%
21%
5%
8%
Ik vind dit belangrijke thema’s om in een regiobeeld op te nemen, omdat elk van deze
thema’s van invloed is op de te verwachten zorgvraag en de geschiktheid van oplossingen
om aan de toekomstige zorgvraag te voldoen.
9.
Hoeveel regiobeelden kennen geografische overlap doordat de regiobeelden niet hard
zijn afgebakend? Hoe groot is deze overlap en tot welke problemen kan dit leiden,
bijvoorbeeld doordat een zorgaanbieder aan twee verschillende sets inhoudelijke afspraken
is gebonden?
De geografische overlap tussen regiobeelden is niet in kaart gebracht. Het feit dat
regiogrenzen niet scherp zijn gedefinieerd heeft als potentieel risico dat partijen
met verschillende regiobeelden en -visies te maken kunnen hebben. Wanneer deze regiobeelden
en daaruit voortvloeiende regiovisies leiden tot verschillende strategische keuzes,
worden partijen die met meerdere regiobeelden te maken hebben ongewenst in een spagaat
gebracht.
Het onderzoek van Berenschot laat zien dat het ontbreken van een duidelijke definitie
er vooral toe leidt dat regiobeelden op meerdere regioniveaus worden gemaakt. Zoals
ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 hoeft dit niet tot problemen te leiden.
De lokaal geïnitieerde regiobeelden kunnen worden gezien als een verdieping voor een
specifieke doelgroep en/of wijk en zij daarmee niet per definitie strijdig met het
regiobeeld op het niveau van de zorgkantoorregio.
10.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om te realiseren dat de regiobeelden over een
paar jaar niet langer statisch zijn, maar een meer dynamisch karakter krijgen waardoor
de effecten van gezamenlijk handelen kunnen worden gemonitord? Wat is hiervoor noodzakelijk?
Regiobeelden blijven een primaire verantwoordelijkheid van partijen in de regio. Ik
zie het als mijn rol om hen daarbij te ondersteunen en faciliteren. Samen met partijen
zal ik verkennen wat zij nodig hebben om regiobeelden dynamischer te maken.
11.
In hoeverre onderschrijft u elk van de geschetste mogelijke oplossingen door onderzoeksbureau
Berenschot voor de gesignaleerde belemmeringen bij het komen tot een goed regiobeeld?
Elk van de door Berenschot geïnventariseerde oplossingen kan behulpzaam zijn om het
proces rondom regiobeelden en regionale samenwerkingsafspraken te verbeteren. Aan
een aantal oplossingsrichtingen wordt ook al gewerkt. Zo werk ik samen met partijen
die de hoofdlijnakkoorden ondertekenden aan het versterken van de regionale huisartsenorganisatie
en de organisatiegraad in de paramedische zorg. 2Ook kom ik met het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg waarmee
ik middels standaardisatie op taal en techniek meer eenduidigheid wil afdwingen, zodat
het gebrek aan een eenduidige definitie en samenhangende registratie van gegevens
wordt aangepakt.
Een aantal oplossingsrichtingen die in het rapport worden voorgesteld vraagt een nadere
uitwerking, bijvoorbeeld waar het gaat het ontschotten van financiering. Deze voorstellen
neem ik mee in de discussienota «Zorg voor de Toekomst» die later dit jaar in consultatie
zal gaan.
12.
Hoeveel regiobeelden worden nu omgezet in concrete regionale zorgplannen waarin randvoorwaarden
en concrete plannen worden opgenomen over de in de toekomst benodigde zorg in een
regio? Door wie moeten die worden geleverd? Waar en hoe? Op welke termijn verwacht
u dat elk van de regiobeelden vertaald zal worden naar concrete regionale zorgplannen?
Zullen hier enige eisen aan worden gesteld?
Wanneer het regiobeeld gereed is, is het maken van concrete regioplannen een logische
volgende stap. Berenschot concludeert dat partijen in sommige regio’s nu bezig zijn
om op basis van het regiobeeld opgaven te formuleren en te komen tot prioriteitstelling,
afspraken en acties. Het merendeel van de samenwerkende
partijen geeft aan dat dit voor de komende maanden op de gezamenlijke agenda staat,
een klein deel van de zorgkantoorregio’s is daar al actief mee bezig geweest. Regiobeelden
die op meer lokaal niveau zijn gemaakt, zijn al vaker vertaald in afspraken en acties.
Deze regiobeelden zijn veelal ontstaan vanuit een gezamenlijke opgave of gedeelde
urgentie, en daardoor meer actiegericht.
Het maken van een regionaal plan is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van partijen
in de regio en is ook primair bedoeld voor de partijen in de regio. Zij maken zelf
een plan passend bij de lokale context en kunnen elkaar aanspreken op elkaars bijdrage
om de gedeelde opgave aan te pakken. Een termijn hieraan koppelen is lastig als gevolg
van tempoverschillen tussen regio’s en de impact die de coronacrisis heeft op regionale
afstemmingsprocessen.
13.
Kan nader worden toegelicht waarom maar liefst 97,3% van de betrokkenen in de praktijk
belemmeringen ervaart bij het komen van een regiobeeld tot het samen formuleren van
regionale opgaven en/of het komen tot afspraken en acties?
De reden waarom betrokkenen belemmeringen ervaren varieert. Voor een overzicht van
de belemmeringen verwijs ik u naar pagina 26 en 27 van het rapport.
14.
Bij hoeveel van de regiobeelden neemt (nemen) de grootste zorginkoper(s) (verzekeraar,
zorgkantoor) het voortouw in het opstellen van het desbetreffende beeld? Hoe vaak
neemt een andere partij het voortouw, zoals het grootste ziekenhuis in een regio?
Deze aantallen zijn niet beschikbaar, omdat dit geen onderdeel uitmaakte van het onderzoek.
Wel hebben we inzicht in de partijen die als hoofdaanvrager optraden bij het aanvragen
van een datavoucher. Voor regiobeelden die met behulp van een datavoucher tot stand
zijn gekomen geldt dat in 7% van de gevallen de verzekeraar op trad als hoofdaanvrager,
gemeenten waren dat in 13% van de gevallen en ziekenhuizen en Universitair Medische
Centra 17%. In de overige gevallen traden bijvoorbeeld eerstelijnsaanbieders, GGD’en
en GGZ-instellingen op als hoofdaanvrager. Hierbij moet worden opgemerkt dat vouchers
altijd verstrekt worden aan samenwerkende partijen. Dat een partij als hoofdaanvrager
optreedt betekent dus niet per definitie dat zij in de praktijk het voortouw nemen.
Daarnaast kunnen regiobeelden ook zonder hulp van een voucher tot stand komen.
15.
Zijn er duidelijke onderlinge verschillen in vordering en gedetailleerdheid waarneembaar
tussen de regiobeelden waarvoor de verschillende zorginkopers het voortouw nemen?
Doet de ene zorginkoper dit aantoonbaar beter of uitgebreider dan de andere?
Zoals te lezen op pagina 11 van het rapport is het onderzoek nadrukkelijk niet bedoeld
om te oordelen. Zorginkopers hebben samen met hun regiopartners een regiobeeld geformuleerd
op een manier die zij passend vinden bij de lokale context. Daardoor zijn er verschillen
tussen regiobeelden van verschillende inkopers, maar ook tussen regiobeelden die door
eenzelfde zorginkoper zijn geïnitieerd. Ook tijd speelt daarbij een rol, een aantal
regio’s is al verder gevorderd bij het analyseren van de regio en het maken van afspraken
dan andere regio’s. Dit maakt een regiobeeld niet aantoonbaar beter of slechter.
16.
Op hoeveel plekken in het land is er nog geen regiobeeld? Om welk deel van ons land
gaat het in inwonersaantal? Waar komt dit door?
Op de peildatum was er voor alle regio’s, met uitzondering van Zuid-Oost Brabant een
regiobeeld beschikbaar. Inmiddels is ook voor die regio een regiobeeld beschikbaar.
17.
Hoeveel vouchers zijn verstrekt voor het opstellen van een regiobeeld en voor welk
bedrag in totaal?
In de eerste subsidieronde (2019) zijn er 97 vouchers toegekend. In de tweede ronde
(2020) zijn er 53 voucheraanvragen gehonoreerd. Het totale bedrag van deze gehonoreerde
vouchers bedraagt € 1.439.334,54. De totale uitgaven kunnen mogelijk na afloop lager
uitvallen omdat ingediende facturen lager kunnen zijn dan het toegekende bedrag.
18.
Het rapport is voorgelegd aan zorgaanbieders, gemeentelijke aanspreekpunten, branchepartijen
en uitvoeringsorganisaties, zijn daarmee alle relevante partijen betrokken? Zo nee,
welke groepen ontbreken nog? Hoe worden deze in het vervolg (bij vervolgstappen) wel
betrokken? Heeft hun input nog invloed op het nu voorliggende regiobeeld?
Omdat het formuleren van regiobeelden een afspraak uit de hoofdlijnakkoorden is, is
de scope van het onderzoek beperkt tot de zorgdomeinen die aansluiten bij de partijen
die de hoofdlijnakkoorden hebben ondertekend. Dit betekent dat de medisch specialistische
zorg, de geestelijke gezondheidszorg, de huisartsenzorg, de wijkverpleging en paramedische
zorg onderdeel uitmaakten van het onderzoek. Het sociaal domein, inclusief welzijnswerk
en jeugdzorg, de zorg- en veiligheidsketen, gehandicaptenzorg en specifieke vormen
van zorg zoals hospicezorg vielen buiten de scope van het onderzoek. Dit betekent
dat zij niet actief zijn bevraagd door het onderzoeksbureau, maar dat betekent niet
dat zij niet betrokken zijn bij het maken van regiobeelden. Op pagina 19 van het rapport
is te lezen in hoeverre deze partijen volgens respondenten betrokken zijn. Daar waar
groepen ondervertegenwoordigd zijn zal ik dit nogmaals onder de aandacht brengen bij
de partijen die de hoofdlijnakkoorden hebben ondertekend en samen met hen verkennen
hoe we deze betrokkenheid beter kunnen borgen.
19.
Klopt het dat fysiotherapie tot nu toe te weinig betrokken is bij het tot stand komen
van regiobeelden? Zo ja, hoe worden de fysiotherapeuten in het vervolg van het proces
erbij betrokken?
Ja, dit klopt. Paramedici, waaronder fysiotherapeuten, zijn in slechts 5 tot 10% van
de initiatieven betrokken. Als reden hiervoor wordt de lage organisatiegraad van paramedici
genoemd. Over dit onderwerp zijn al afspraken gemaakt in de Bestuurlijke Afspraken
Paramedische Zorg 2019–20223. De partijen die deze afspraken hebben ondertekend, hebben een plan van aanpak opgesteld
om de organisatiegraad te verhogen. In dit plan is expliciet aandacht voor de wijze
waarop de aansluiting van paramedici op regiobeelden kan worden verbeterd.
20.
Als 81% van de regiobeelden gereed is, 16% in ontwikkeling en 0,3% op te starten is,
wat is dan de stand van zaken voor de overige 2,7%?
Uit navraag bij het onderzoeksbureau blijkt hier sprake te zijn van een typefout.
In plaats van 0,3% is 3,0% van de regiobeelden nog op te starten, zoals ook is af
te leiden uit de beschreven resultaten in hoofdstuk 3 (figuur 4).
21.
Voor welke regio is het regiobeeld van de zorgverzekeraar nog niet gereed?
Ten tijde van het onderzoek was er voor de regio Zuid-Oost Brabant nog geen regiobeeld
beschikbaar. Inmiddels is ook voor die regio een regiobeeld beschikbaar.
22.
Als het niet (altijd) bekend is wat «de regio» is, hoe wordt dan voorkomen dat er
tegengestelde overlappingen plaatsvinden? Hoe worden de verschillende beelden over
een zelfde regio met elkaar verbonden?
Om te voorkomen dat tegengestelde overlappingen plaatsvinden, acht ik het van belang
dat samen met betrokken partijen in de zorg een meer congruente regio-indeling wordt
gekozen die als uitgangspunt zal dienen voor het maken van regiobeelden en regioplannen.
Hierop wordt nader ingegaan in de discussienota «Zorg voor de Toekomst», die later
dit jaar in consultatie zal gaan.
23.
Welke variëteit aan regiobeelden is precies te onderscheiden door de ruime definitie
van «het regiobeeld»? Wat zijn de voornaamste geografische en inhoudelijke verschillen
en hoe omvangrijk zijn deze?
Geografisch verschillen regiobeelden van wijk of gemeente tot een groter adherentiegebied
van bijvoorbeeld een ziekenhuis of een zorgkantoorregio. Inhoudelijk is het voornaamste
verschil dat regiobeelden op lokaal niveau vaker vanuit een concrete maatschappelijke
opgave of specifieke doelgroep tot stand komen, terwijl regiobeelden op het niveau
van de zorgkantoorregio meer vanuit bestuurlijke of beleidsmatige invalshoek ontstaan.
De omvang van deze verschillen is niet gekwantificeerd.
24.
Een meer dynamisch karakter van de regiobeelden is gewenst, hoe wordt hiertoe gekomen?
Respondenten gaven aan dat regiobeelden nu vaak nog statisch zijn. Dat is logisch,
aangezien deze eerste regiobeelden het startpunt vormen van de transformatie in de
regio. Op basis van regiobeelden kunnen regioplannen worden gevormd die concrete acties
bevatten. Meer dynamisch ingerichte regiobeelden passen bij deze volgende fase, omdat
partijen hiermee de effecten van hun regionale afspraken kunnen monitoren. Ook voor
deze dynamische regiobeelden geldt dat deze moeten aansluiten op de lokale behoeften
en dat partijen in de regio primair aan zet zijn. Samen met hen zal ik verkennen wat
zij hiervoor nodig hebben en hoe ik hen daarin kan ondersteunen.
25.
Op welke wijze hebben de veldpartijen last van het stelsel? Waar vloeien deze knelpunten
uit voort?
Respondenten uit het onderzoek gaven aan onder andere last te hebben van de wijze
waarop financiering en bekostiging in het stelsel zijn geregeld. Deze knelpunten vloeien
volgens hen voort uit de domeinspecifieke wijze van bekostiging, het ontbreken van
betaaltitels voor preventie en innovatieve zorgvormen en het feit dat kosten en baten
bij verschillende partijen neerslaan. Een overzicht van alle belemmeringen die partijen
ervaren is te vinden op pagina 26 en 27 van het rapport.
26.
Is er ook een beeld van de langdurige effecten van de stelsel-knelpunten in vergelijking
met een (tijdelijk) toegenomen administratiedruk, aangezien in het rapport aangegeven
wordt dat een oplossing voor deze knelpunten op dit moment kan leiden tot extra administratieve
druk?
Nee, dat beeld is er niet. Ik kan mij desalniettemin goed voorstellen dat veldpartijen
dit aangeven. De ervaringen binnen het programma [Ont]Regel de Zorg wijzen uit dat
er binnen het huidige stelsel veel mogelijkheden zijn om administratieve lasten en
ervaren regeldruk te beperken.
27.
Kunt u toezeggen dat de cijfers op de website regiobeeld.nl regelmatig geactualiseerd
worden en waar mogelijk aangevuld, zodat partijen die data kunnen blijven gebruiken?
Ja. Ik heb het RIVM een meerjarige opdracht verstrekt om de website te onderhouden
en waar mogelijk uit te breiden. Hiervoor heb ik ook structureel budget en opdrachtbegeleiding
ter beschikking gesteld.
28.
Is er vooraf afstemming geweest tussen zorgverzekeraars over hoe – en met welke bronnen
– de regiobeelden worden opgesteld? Zo niet, waarom is er vooraf niet afgestemd?
Nee, zorgverzekeraars hebben vooraf niet afgesproken hoe en met welke bronnen regiobeelden
worden opgesteld. Wel hebben de meeste zorgverzekeraars vergelijkbare bronnen gebruikt,
zoals cijfers van het CBS en het RIVM en declaratiegegevens, bronnen die ook door
de zorgaanbieders als betrouwbaar en goed bruikbaar worden gezien.
29.
Welke rol was aan Zorgverzekeraars Nederland toebedeeld om ervoor te zorgen dat de
regiobeelden kwalitatief eenduidig zouden worden?
Met de partijen die de hoofdlijnakkoorden hebben ondertekend, waaronder Zorgverzekeraars
Nederland, is afgesproken dat zorginkopers waar nodig het initiatief nemen om een
regiobeeld op te stellen. De inhoud en kwaliteit van de regiobeelden is een gezamenlijke
verantwoordelijkheid van alle partijen. Het nastreven van kwalitatief eenduidige regiobeelden
is dan ook geen taak die aan Zorgverzekeraars Nederland is toebedeeld.
30.
Hoe zijn de vier uitgangspunten tot stand genomen zoals genoemd op pagina 11?
Dit betreffen uitgangspunten van Berenschot om het onderzoek zo goed mogelijk vorm
te geven. De eerste twee punten (wegblijven bij «een niet bestaand gemiddelde» en
het hanteren van verschillende aanvliegroutes) zijn tot stand gekomen vanuit de observatie
dat in verschillende samenstellingen en op verschillende niveaus regiobeelden werden
gemaakt. Deze definitie- en contextverschillen moeten in ogenschouw worden genomen
om een zo betrouwbaar mogelijke stand van het land op te kunnen maken. Het derde punt
(«minimale belasting voor betrokkenen») is verbonden met de uitbraak van de coronapandemie.
Het laatste punt («niet veroordelend, maar constructief») sluit aan bij de afspraken
in de hoofdlijnakkoorden. Hierin is bewust ruimte gelaten aan partijen om het «hoe»
en «wat» van de regiobeelden zelf in te vullen, zonder dat hierbij centrale systemen
van monitoring in worden gezet. Het doel van dit onderzoek is dan ook niet om te oordelen
over de wijze waarop partijen met de opgave aan de slag gaan, maar juist om op te
halen waar zij tegenaan lopen en wat er voor nodig is om deze belemmeringen weg te
nemen, waardoor partijen nog beter invulling kunnen geven aan de gemaakte afspraken.
31.
Wordt hier met het woordje «nog» gesuggereerd dat er wel sprake van «een definitie
van het regioniveau waarop een regiobeeld tot stand zou moeten komen» hád moeten zijn,
aangezien in het rapport staat dat een belangrijke eerste constatering is dat in de
hoofdlijnakkoorden (HLA) nog geen sprake was van een definitie van het regioniveau
waarop een regiobeeld tot stand zou moeten komen?
Nee, dat wordt niet gesuggereerd. In de hoofdlijnakkoorden is bewust gekozen geen
strakke definitie te hanteren, zodat partijen de ruimte hebben om zo goed mogelijk
aan te sluiten bij de lokale context en behoeften. Ook respondenten uit het onderzoek
geven aan dat het begrijpelijk is dat er vanuit historie en de bestaande verbanden
wordt gewerkt aan een regiobeeld. Om die reden vindt een meerderheid van de respondenten
dat er respect moet zijn voor bestaande verschillen.
Tegelijkertijd laat het onderzoek ook zien dat het ontbreken van een duidelijke regiodefinitie
leidt tot bestuurlijke last. Het leidt tot vragen over benodigde betrokkenheid van
partijen, afstemmingsmechanismen en mandaten. Om deze bestuurlijke last te verminderen
acht ik het van belang dat samen met partijen in de zorg wordt gekomen tot een congruente
regio-indeling die als uitgangspunt dient voor het maken van regiobeelden en regioplannen.
Op dit vraagstuk wordt nader ingegaan in de discussienota «Zorg voor de Toekomst».
32.
Kunt u aangeven of er vooraf handvatten gegeven zijn om tot een regiobeeld te komen?
Zo nee, waarom niet?
Met de basisdataset die het RIVM heeft ontwikkeld heb ik partijen handvatten gegeven
om tot een regiobeeld te komen. Deze basisdataset geeft partijen inzicht in de stand
van zaken en de toekomstige ontwikkelingen van de sociale – en gezondheidssituatie
van de bevolking per regio. Het staat partijen vrij deze data al dan niet te koppelen
aan eigen databronnen.
33.
Kunt u aangeven waarom in de HLA’s nog geen sprake was van een definitie van het regioniveau
waarop een regiobeeld tot stand zou moeten komen?
Zoals eerder aangegeven is in de hoofdlijnakkoorden voor gekozen geen strakke definitie
te hanteren, zodat partijen de ruimte hebben om zo goed mogelijk aan te sluiten bij
de lokale context en behoeften.
34.
Wordt van de dialoogsessies, die als afronding van het onderzoek na de zomer van 2020
georganiseerd worden om de opgehaalde inzichten over en ervaringen met de regiobeelden
te delen en door te praten over hoe hierop samen doorgebouwd kan worden, een verslag
gemaakt? Zo ja, wordt het verslag naar de Kamer gestuurd?
Nee. Deze dialoogsessies zijn bedoeld om in de regio van gedachten te wisselen over
de opbrengsten en maken geen deel uit van het onderzoek.
35.
Hoe kan het dat verschillende gemeenten nog niet betrokken zijn bij de regiobeelden?
Hoe worden deze er alsnog bij betrokken (en dus niet alleen geïnformeerd)?
Zie het antwoord op vraag 5.
36.
Zijn er regio’s waar de zorginkopers een initiërende rol gaan spelen of hebben gespeeld?
Ja. Voor de regiobeelden die op het niveau van de zorgkantoorregio zijn gemaakt geldt
dat veelal de zorgverzekeraar het initiatief nam. Bij regiobeelden die met behulp
van een voucher via ZonMw tot stand kwamen waren in een aantal gevallen gemeenten
hoofdaanvrager.
37.
In verschillende regio’s worden verschillende regiobeelden ontwikkeld, hoe worden
deze met elkaar verbonden? Waarom kiezen partijen binnen één regio ervoor om te werken
aan verschillende regiobeelden tegelijkertijd?
38.
Hoe beoordeelt u de constatering: «Er wordt hard gewerkt aan regiobeelden, op meerdere
regioniveaus, door meerdere zorgpartijen in wisselende samenstellingen. Of en hoe
deze regiobeelden bij elkaar gebracht zullen worden, is nog de vraag»?
Antwoord vraag 37 en 38
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er op twee niveaus aan regiobeelden gewerkt
wordt: meer lokaal geïnitieerde initiatieven, voortvloeiend uit (zorginhoudelijke)
initiatieven van zorgaanbieders of professionals en meer landelijk geïnitieerde initiatieven,
vanuit bestuurlijke of beleidsmatige invalshoek op niveau van de zorgkantoorregio.
Waar eerstgenoemde regiobeelden ontstaan vanuit een concrete opgave of doelgroep,
zijn laatstgenoemde regiobeelden meer gericht op het bredere vraagstuk van continuïteit
van zorg. Ik vind het logisch dat er daarbij sprake is van wisselende samenstellingen
van partijen, het gaat immers om verschillende type vraagstukken. Wel ben ik van mening
dat de afspraken die voortvloeien uit beide soorten regiobeelden op elkaar zouden
moeten aansluiten. Ik zie daarbij het bredere regiobeeld als startpunt voor een breed
gedragen regiovisie, die op basis van de lokaal geïnitieerde regiobeelden kan worden
vertaald naar specifieke doelgroepen. Ik ben me ervan bewust dat deze aansluiting
nog niet overal van nature tot stand komt. Het onderzoek laat zien dat hier een aantal
belemmeringen aan ten grondslag liggen, die onder andere voortvloeien uit een gebrek
aan duidelijke kaders over wat er van een regio verwacht wordt en wie daarbij welke
rol zou moeten vervullen. Het discussiestuk «Zorg voor de toekomst» dat later dit
jaar in consultatie zal gaan, bevat beleidsopties om deze belemmeringen weg te nemen.
39.
Hoe komt u tot het vervolg op de regiobeelden, aangezien de verschillende regiobeelden
op verschillende regioniveaus en met wisselende samenstelling zijn vormgegeven?
Het verder brengen van regiobeelden en de daaruit voortvloeiende regioplannen is onderwerp
van gesprek met de partijen die de hoofdlijnakkoorden ondertekend hebben. Zodra de
ontwikkelingen rondom de coronacrisis het toelaten, zal ik met hen in gesprek gaan
over de resultaten van het voorliggende onderzoek en mogelijke vervolgstappen. Daar
zal ik ook de eerste inzichten uit de lerende evaluatie Juiste Zorg op de Juiste Plek,
die later dit jaar bekend worden, bij betrekken.
40.
Kan per regio worden aangegeven welke partijen zijn betrokken bij het opstellen van
de regiobeelden?
Voor de regiobeelden op het niveau van de zorgkantoorregio hebben zorgverzekeraars
aangegeven welke partijen zij hebben betrokken. Dit is per regio terug te vinden in
bijlage 5 van het rapport.
41.
In hoeverre zijn er burgerconsultaties geweest bij het opstellen van de regiobeelden?
Volgens de respondenten waren patiënten en/of burgers in 30 tot 70% van de initiatieven
betrokken. In het onderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen burgers die wel of
geen zorg ontvangen.
42.
In hoeverre is er afstemming geweest met regiobestuurders bij het opstellen van de
regiobeelden?
Partijen uit de regio hebben zelf de regiobeelden opgesteld of daartoe opdracht gegeven
aan een adviesbureau. Afstemming met regiobestuurders vindt dus plaats binnen de regio.
Bijlage 5 bevat een overzicht van partijen die per regio betrokken zijn. In hoeverre
het hier bestuurders betreft is niet in kaart gebracht.
43.
In het rapport van Berenschot wordt aangegeven dat meer gestuurd moet worden op het
bevorderen van gezondheid in plaats van ziekte-gezondheid, hoe kan het dan dat juist
de GGD’en en eerstelijnspartners nog maar beperkt betrokken worden bij het opstellen
van de regiobeelden?
Zie het antwoord op vraag 7.
44.
Zijn in alle regio’s alle ketenpartners in de zorg betrokken?
Zie het antwoord op vraag 40.
45.
Hoe wordt het onderstaande probleem zo spoedig mogelijk aangepakt, namelijk dat in
het rapport wordt aangegeven dat het een ambitie is om zorgpersoneel in te zetten
voor verschillende zorgaanbieders in de regio, zodat bijvoorbeeld in de wijkverpleging
meer uren kunnen worden gemaakt en jonge starters een volwaardig contract kunnen krijgen,
maar waarbij ook aangegeven wordt dat partijen op dit gebied hinder ondervinden van
fiscale regels, waardoor dit veel administratie vergt?
Zorgprofessionals die meer uren willen werken, moeten dat ook kunnen. We zetten actief
in op regionale samenwerking. Een van de opties daarbij is om een gezamenlijke flexibele
schil te formeren. Met zo’n gezamenlijke flexibele schil kunnen zorginstellingen makkelijker
hun roosters opgevuld krijgen en kunnen de betrokken werknemers bij de aangesloten
zorginstellingen meer uren worden ingezet. Afhankelijk van de vormgeving van de samenwerking
kan daarbij sprake zijn van btw bij de uitwisseling. Om zorgaanbieders hierin te ondersteunen,
hebben we de afgelopen periode reeds actief ingezet op meer informatie over de
samenhang tussen de vorm van samenwerking en btw. Voor een stand van zaken over de
acties in het kader van flexibilisering van de arbeidsmarkt verwijs ik graag naar
de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg4.
Daarnaast ondersteun ik de aanpak van stichting Het Potentieel Pakken, gericht op
een hogere deeltijdfactor. Het Potentieel Pakken heeft inmiddels een viertal proeftuinen
bij zorginstellingen. Binnen de aanpak zijn zes oplossingsrichtingen benoemd, waaronder
de «rooster booster»: een instrument om meer duidelijkheid te creëren over roosters
bij grotere contracten en belemmeringen in het roosterproces weg te nemen. In de Kamerbrief
«Breed pakket voor werken in de zorg5» hebben de Minister en Staatssecretaris van VWS, en ik aangekondigd deze aanpak op
te schalen zodat veel meer organisaties hiermee aan de slag kunnen. In dezelfde brief
hebben tevens aangekondigd de SER te vragen om een verkenning uit te voeren naar specifieke
arbeidsmarktknelpunten. Mogelijkheden om de contractomvang te vergroten zijn daarbij
nadrukkelijk als aandachtspunt benoemd.
46.
Hoe wordt het verkleinen van gezondheidsverschillen meer en/of sterker verankerd in
de regiobeelden?
Het doel van regiobeelden is om de ontwikkelingen in populatie en zorgbehoefte in
kaart te brengen, zodat partijen weten welke opgave hen te wachten staat en vervolgens
een regioplan kunnen maken om deze opgave het hoofd te bieden. Daar waar het regiobeeld
aantoont dat gezondheidsverschillen een knelpunt vormen, kan het verkleinen van gezondheidsverschillen
dus deel uit maken van het regioplan.
Ook op landelijk niveau is aandacht voor gezondheidsverschillen en wordt gewerkt aan
handelingsperspectieven die ook bruikbaar zijn op regionaal niveau. Zo start de Nationale
Wetenschapsagenda een onderzoeksprogramma gericht op domeinoverstijgende aanpakken
die de gezondheid van mensen met een lagere sociaaleconomische positie in de samenleving
duurzaam verbeteren.
47.
Kunt u verklaren hoe het komt dat:
a) een groot deel van de gevraagde zorgverzekeraars aangeeft dat er nog geen gezamenlijke
opgave en van daaruit acties en afspraken zijn geformuleerd;
b) ongeveer driekwart van de gemeenten aangeeft dit (nog) niet te hebben gedaan dan wel
hier niet bij betrokken te zijn geweest en
c) een derde van de bevraagde voucheraanvragers nog geen stappen heeft gezet in de regionale
opgave en nog geen gezamenlijke acties en afspraken heeft geformuleerd?
De regiobeelden vormen het startpunt van de transformatie in de regio. Pas als er
een helder, feitelijk beeld bestaat van de ontwikkelingen van de sociale – en gezondheidssituatie
in een regio, kunnen partijen bepalen hoe ze zich gezamenlijk op de toekomstige zorgvraag
voorbereiden. Het formuleren van gezamenlijke opgaven, acties en afspraken is dus
een logische vervolgstap na het opleveren van een regiobeeld. Deze vervolgstap vereist
zorgvuldige afstemming tussen partijen in de regio. De ene regio is al verder in dit
proces dan de andere. Daarbij komt dat deze afstemmingsprocessen als gevolg van de
coronapandemie zijn vertraagd. Dit verklaart waarom het regiobeeld in veel gevallen
nog niet is vertaald naar concrete actieplannen.
48.
Welke vervolgstappen gaat u nemen op de regiobeelden en welke tijdslijn heeft u daarbij
voor ogen, in aanmerking genomen dat bij 50% van de regiobeelden de opgaven nog vertaald
moeten worden naar concrete afspraken en acties?
Het verder brengen van regiobeelden en de daaruit voortvloeiende regioplannen is onderwerp
van gesprek met de partijen die de hoofdlijnakkoorden ondertekend hebben. Zodra de
ontwikkelingen rondom de coronacrisis het toelaten, zal ik met hen in gesprek gaan
over de resultaten van het voorliggende onderzoek en mogelijke vervolgstappen. Daar
zal ik ook de eerste inzichten uit de lerende evaluatie Juiste Zorg op de Juiste Plek,
die later dit jaar bekend worden, bij betrekken.
49.
Welke belemmeringen worden in de contourennota opgepakt of op een andere wijze landelijk
opgelost, aangezien in het Berenschot-rapport verschillende belemmeringen worden genoemd
die op verschillende niveaus spelen?
In de contourennota richten we ons op uiteenlopende belemmeringen die de houdbaarheid
van onze gezondheidszorg, gezien de uitdagingen die de komende jaren, onder druk zetten.
Dat kunnen zowel belemmeringen zijn die op landelijk niveau spelen als belemmeringen
die regionaal of lokaal spelen. De uitkomsten van het onderzoek van Berenschot worden
daarbij betrokken.
50.
Herkent u de in het rapport genoemde belemmering dat er gebrek is aan (inzicht in)
landelijke kaders over wat van een regio verwacht wordt betreffende samenwerking en
governance? Zo ja, welke concrete stappen worden hierop genomen?
Dit knelpunt is vaker tot mij gekomen. De discussienota «Zorg voor de toekomst» dat
later dit jaar in consultatie zal gaan, zal hierop nader ingaan en bevat tevens beleidsopties.
51.
Herkent u de in het rapport genoemde belemmering dat er gebrek is aan integraliteit:
de definities en daarmee samenhangende registratie van gegevens zouden niet eenduidig
zijn, hetgeen koppeling en interpretatie in de weg zouden zitten? Klopt het dat ook
de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) vrije uitwisseling van informatie
belemmert? Zo ja, welke acties onderneemt u op dit punt?
Ik herken het beeld dat er veel verschillende oplossingen in de praktijk gebruikt
worden die technisch niet allemaal goed met elkaar kunnen communiceren. Ook herken
ik dat er geen eenheid is van taal en werkwijze. Dit laatste maakt dat er niet altijd
een eenduidige definitie en samenhangende registratie is van gegevens. Om dit aan
te pakken kom ik met het wetsvoorstel elektronische gegevensuitwisseling in de zorg
waarmee ik middels standaardisatie op taal en techniek meer eenduidigheid wil afdwingen.
Het opstellen van die standaarden zal overigens in nauwe samenwerking met de zorgsector
zelf plaatsvinden.
Er zijn situaties bekend waarbij de AVG als belemmerend wordt ervaren bij het uitwisselen
van patiëntgegevens in de zorg. Omdat na het ingaan van de AVG de nodige vragen binnen
het zorgveld leefden, is in samenwerking met diverse koepelorganisaties uit de zorg,
het sociaal domein, NOC*NSF en het Ministerie van VWS de AVG-Helpdesk voor Zorg, Welzijn
en Sport opgericht6.
Na bijna 2,5 jaar blijken bij zorgverleners, die in hun dagelijkse werk met de verwerking
van persoonsgegevens en het uitwisselen van informatie te maken krijgen, nog veel
onduidelijkheden te leven. De AVG-Helpdesk wil benadrukken dat er onder de huidige
AVG-wetgeving juist heel veel mag en mogelijk is en streeft ernaar eventuele twijfels
over foutief handelen met persoonsgegevens weg te nemen, bijvoorbeeld door actief
de dialoog met het zorgveld aan te gaan over wat er wel mag.
52.
Herkent u de in het rapport genoemde belemmering dat wettelijke kaders en bekostiging
zijn ingericht per domein en niet gericht zijn op domein overstijgende initiatieven?
Zo ja, welke concrete stappen worden genomen op dit punt?
Het klopt dat de wettelijke kaders per domein zijn ingericht, en de bekostiging verschilt
per sector. In de verschillende bekostigingssystemen is op onderdelen wel ruimte voor
sectoroverstijgende bekostiging. In segment 2 van de huisartsenzorg, multidisciplinaire
zorgverlening, wordt de zorg vanuit verschillende disciplines (huisartsenzorg, fysiotherapie)
rond een aandoening gezamenlijk bekostigd. Ook loopt er bijvoorbeeld een experiment
met integrale geboortezorg. Daarnaast is er de mogelijkheid via de beleidsregel innovatie
te experimenteren met sector- en domeinoverstijgende (Zvw/Wlz) bekostiging.
53.
Kunt u duiden welke belemmeringen door Berenschot zijn aangemerkt als reëel aangetoonde
belemmeringen, los van gunnen en willen, aangezien op pagina 26 belemmeringen in het
stelsel worden gerubriceerd en op pagina 28 staat vermeld dat sommige belemmeringen
reëel zijn en soms perceptie, omdat er een feitelijke samenhang bestaat met willen
en gunnen? Vindt u ook niet dat het relevant is om getoetste knelpunten in het stelsel
scherp te hebben, in plaats van dat deze alleen gebaseerd zijn op «beelden of indrukken»,
aangezien dit rapport immers dient als input voor de contourennota?
Berenschot heeft niet per belemmering geïnventariseerd in hoeverre er sprake is van
een reële dan wel gepercipieerde belemmering. Wel is er tijdens een rationalisatiesessie
met het Zorginstituut, ZonMw, de Nederlandse Zorgautoriteit, de Autoriteit Consument
en Markt, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en RIVM stil gestaan bij de vraag
of de gerubriceerde belemmeringen door deze partijen herkend werden en in hoeverre
zij gelet op hun ervaringen het beeld delen dat er hierbij sprake is van feitelijke
belemmeringen. Zij herkenden de belemmeringen, maar gaven ook aan dat willen en gunnen
een rol spelen. Daar waar partijen samen geloven in de opgave die moet worden gerealiseerd
en mensen elkaar weten te vinden, zijn partijen beter in staat om belemmeringen het
hoofd te bieden.
Om knelpunten weg te nemen is het uiteraard relevant om te weten in hoeverre deze
voortkomen uit het stelsel en dus «feitelijk» zijn. Dit rapport is slechts één van
de bronnen die worden benut voor de contourennota. Zo hebben vele andere partijen,
waaronder veldpartijen, mede-overheden en toezichthouders, input geleverd en worden
onder meer verschillende onderzoeken en de adviezen van de sociaaleconomische Raad
en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid geraadpleegd. Daarmee ontstaat
een scherpere analyse van de knelpunten.
54.
Klopt het dat u vooral op het punt van digitalisering echt een verschil zou kunnen
maken, want op pagina 30 wordt gesproken over oplossingsrichtingen: «De meeste van
deze oplossingsrichtingen hebben partijen zelf in de hand of vragen landelijke ondersteuning»?
Welke concrete punten zitten hier in die u zult versnellen dan wel in gang zult zetten?
Zorg vindt nog altijd in de regel plaats in de regio. Ook de implementatie van gegevensuitwisseling
vindt regionaal samen met zorgverleners plaats. Er is een programma in voorbereiding
rondom het ondersteunen, verbreden en versterken van regionale samenwerkingsorganisaties
die zich bezighouden met gegevensuitwisseling. Het gaat om kennisopbouw, leren van
elkaar en het creëren van landelijke dekking. De verwachting is dat het programma
in 2021 van start gaat.
Op basis van de huidige gepubliceerde regiobeelden blijkt dat de zorg in de regio
onder druk staat. De knelpunten zijn extra lastig op te lossen in die regio’s met
een uitgestrekte en dunbevolkte karakter van regio’s bijvoorbeeld Zeeland, Flevoland
en Noord-Nederland. Om gericht de knelpunten zoals benoemd in de regiobeelden te adresseren,
is er onder andere een proof of concept in voorbereiding in een van deze regio’s,
om te kijken welke oplossingen in samenwerking en gegevensuitwisseling in zo’n situatie
werken en opgeschaald kunnen worden naar andere dunbevolkte regio’s.
55.
Hoe beoordeelt u de geschetste oplossingsrichtingen op landelijk niveau, zoals genoemd
op pagina 30 en 31?
Ik ben van mening dat de oplossingsrichtingen die Berenschot schetst mogelijk behulpzaam
kunnen zijn om samenwerking in de regio te bevorderen. Aan een aantal oplossingen
wordt al gewerkt, zoals het stroomlijnen van de inrichting en mogelijkheden tot koppeling
van ICT-systemen. Andere oplossingen vragen om nadere uitwerking, bijvoorbeeld waar
het gaat om flexibele bekostigingsvormen of handvatten hoe regionale samenwerking
vorm moet krijgen. Deze oplossingsrichtingen neem ik mee in de discussienota «Zorg
voor de Toekomst» dat later dit jaar in consultatie zal gaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier