Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 564 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit (versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit)
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 6 november 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud
dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord,
acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I.
ALGEMEEN DEEL
2
1.
Inleiding
2
2.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
4
2.1
Bedreiging
4
2.2
Bestrijding precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs
6
2.3
Voortzetting van de parlementaire discussie na de evaluatie
9
2.4
Verplichting tot betaling van de kosten van de vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen
die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid
10
2.5
Onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde
12
3.
Enkele bijzondere aspecten met betrekking tot uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Bestrijding precursoren voor de illegale vervaardiging van drugs
14
3.2.1.
De verhouding met de Europese verordeningen op het gebied van de handel in drugsprecursoren
14
3.4
Onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde
15
4.
Uitvoerings- en financiële consequenties
15
4.2
Bestrijding precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs
15
5.
Adviezen
15
5.1
Bedreiging
15
II.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
15
Artikel I (Wijziging Wetboek van Strafrecht)
15
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van de strafrechtelijke aanpak
van ondermijning en georganiseerde criminaliteit. Deze leden zijn van mening dat alles
op alles moet worden gezet voor een krachtige bestrijding van drugscriminaliteit en
het tegengaan van de groeiende verwevenheid van onder- en bovenwereld. Het is daarbij
wel van groot belang dat goed wordt gekeken of ons beleid en onze aanpak effectief
zijn. Grote criminelen mogen niet wegkomen met hun daden, misdaad mag niet lonen.
Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel
om te komen tot een wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
en enige andere wetten in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak van
ondermijnende criminaliteit (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden zijn van mening
dat dit wetsvoorstel onderdeel is van een verbeterd proces waarin wordt gekeken naar
alle facetten van ondermijnende criminaliteit en de facilitering daarvan. Hoewel de
maatregelen op uiteenlopende terreinen liggen, zien de leden van de CDA-fractie een
duidelijke lijn in de maatregelen in onderhavig wetsvoorstel. Het zijn alle aspecten
die ook waren aangedragen in hun Deltaplan aanpak georganiseerde misdaad. Voornoemde
leden hebben wel vragen over het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie verwachten dat de voorgestelde maatregelen zeker een bijdrage
zullen gaan leveren aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Echter willen deze
leden erop wijzen dat vanuit de praktijk, naast de voorgestelde instrumenten, vooral
gepleit wordt voor betere informatie-uitwisseling tussen overheidsinstanties en ook
tussen publiek en private instanties. Zij vragen in dat kader dan ook of de regering
voornemens is ervoor te zorgen dat beide Kamers nog dit jaar het wetsvoorstel gegevensverwerking
door samenwerkingsverbanden kunnen behandelen door te zorgen voor snelle beantwoording
van vragen. Alles staat en valt bij een effectieve informatie-uitwisseling.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel zich onder meer richt op de
krachtigere bestrijding van de illegale drugsindustrie. Deze leden vragen de regering
of hiermee ook de gedoogde drugsindustrie wordt bedoeld. Indien dat niet het geval
is, vragen voornoemde leden in hoeverre een aanpak effectief kan zijn als er altijd
sprake is van een tweeslachtigheid in de aanpak, waarbij bezit en gebruik niet tot
vervolging leiden, maar productie en (grootschalige) handel wel. Zij hebben voorts
nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende
wetsvoorstel en erkennen het nut en de noodzaak van een uitbreiding van de mogelijkheden
om ondermijnende criminaliteit effectief aan te pakken. Dergelijke criminaliteit vormt
een ernstige en steeds groter wordende bedreiging voor de integriteit van de Nederlandse
economie en het openbaar bestuur en voor het gevoel van veiligheid van Nederlandse
burgers. Gezien die groeiende dreiging waarderen deze leden de door de regering toegezegde
incidentele en structurele gelden en de verschillende wetgevingsinitiatieven op het
gebied van de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Zij maken graag van de gelegenheid
gebruik een aantal vragen te stellen ten aanzien van het wetsvoorstel.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit
wetsvoorstel. Zij onderschrijven de noodzaak van de versterking van de strafrechtelijke
aanpak van ondermijnende criminaliteit. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden
dat ondermijning serieuze bedreigingen oplevert, met als gruwelijk dieptepunt de moord
op advocaat Derk Wiersum. Deze leden hebben de navolgende vragen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering met dit wetsvoorstel een aantal wijzigingen wenst aan te brengen in het Wetboek van Strafrecht (hierna:
Sr) en het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en enige andere wetten in verband
met de versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit.
Voornoemde leden zijn het ermee eens dat ondermijnende criminaliteit moet worden aangepakt.
Niet alleen via het strafrecht, maar ook door middel van preventieve maatregelen.
Het viel deze leden op dat in het voorliggende wetsvoorstel het woord «preventie»
slechts één keer voorkomt. Heeft de regering wel genoeg aandacht voor deze kant van
de strijd tegen georganiseerde criminaliteit? Kan zij dat uitgebreid onderbouwen?
De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat het onderhavige wetsvoorstel niet
«de» in het regeerakkoord aangekondigde ondermijningswet is, maar (slechts) een onderdeel
vormt van het grotere project ondermijningswetgeving. Kan uiteengezet worden welke
wetsvoorstellen de Kamer nog kan verwachten op het terrein van de aanpak van ondermijnende
criminaliteit?
Voorts hebben deze leden nog enkele andere vragen over het voorliggend wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend
wetsvoorstel. Genoemde leden onderschrijven de noodzaak tot versterking van de strafrechtelijke
aanpak van ondermijnende criminaliteit.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de regering nu juist tot dit pakket
aan wetgeving is gekomen. Welke overige wetgevingstrajecten lopen er nog? Zo vragen
genoemde leden naar de voortgang van de Wijziging van de Wet Bibob in verband met
informatiedeling tussen bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak en
enige overige wijzigingen (tweede tranche). Zij vragen of in die tranche, zoals door
deze leden eerder voorgesteld, ook aanpassing en vereenvoudiging van Bibob-formulieren,
uitbreiding van branches waarop de toetst plaatsvindt, en uitbreiding van de Bibob-toets
naar wijziging, afwijking of ontheffing van het bestemmingsplan, worden meegenomen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering de constatering van deze
leden deelt dat er een substantiële toename is van drugscriminelen die van elders
komen en in Nederland criminele ondermijnende handelingen verrichten. Op welke wijze
kan, ook indachtig het Pact voor de Rechtsstaat, verdere aanscherping van straffen
plaatsvinden om de internationale aantrekkingskracht op drugscriminelen tegen te gaan?
Welke mogelijkheden ziet de regering voorts om niet alleen de strafmaat, maar ook
de wijze van oplegging in te zetten om drugscriminaliteit tegen te gaan? Met name
in kwetsbare wijken constateren genoemde leden namelijk dat het gezag van de overheid
moet onderdoen voor het gezag van criminelen. Welke mogelijkheden ziet de regering
om, in lijn met het Pact voor de Rechtsstaat, over te gaan tot wijkrechtbanken? Deze
leden hebben voorts nog enkele vragen.
Met belangstelling hebben de leden van de SGP-fractie kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Ondermijnende criminaliteit is een steeds groter wordend probleem in Nederland en
hier dient adequaat tegen opgetreden te worden. Door middel van de voorgenomen wetswijziging
hopen voornoemde leden effect te zien in het optreden tegen ondermijnende criminaliteit.
Deze leden hebben voorts nog enkele vragen.
2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
2.1 Bedreiging
De leden van de VVD-fractie vragen waarom wordt gekozen om het strafmaximum te verhogen
tot drie jaar in plaats van aan te sluiten bij de reeds geldende maximumstraf van
vier jaar in geval van het door geweld of bedreiging dwingen van ambtenaren om een
ambtsverrichting uit te voeren of na te laten. Hierboven zou dan de extra strafverhoging
voor bepaalde groepen kunnen komen, zoals nu voorgesteld wordt voor bedreiging van
burgemeesters, andere bestuurders, rechters, officieren van justitie en advocaten.
De leden van de VVD-fractie vragen verder of intimidatie nu voldoende kan worden vervolgd
via bestaande delictsomschrijvingen. Zo ja, op welke manier kan het lage aantal aangiften
en veroordelingen voor intimidatie worden verklaard? En op welke wijze kan zowel de
aangiftebereidheid als de effectiviteit van de vervolging worden verbeterd?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er nog een beroepsgroep is die zwaar onder
druk staat door drugscriminelen, te weten (misdaad)journalisten. Vrijheid van pers
is een van de belangrijkste pilaren van een gezonde rechtsstaat; journalisten moeten
ten alle tijden vrij en veilig hun werk kunnen doen. Waarom is hier besloten om de
beroepsgroep van (misdaad)journalisten niet op te nemen voor de extra strafverhogingsgrond
en is de regering bereid dit alsnog op te nemen?
De leden van de VVD-fractie stellen dat bestuurders, togadragers en volksvertegenwoordigers
in het kader van de strafrechtspleging of de handhaving van de openbare orde en veiligheid
belast zijn met taken en bevoegdheden die ingrijpende gevolgen kunnen hebben. Daarnaast
zijn zij in mindere of meerdere mate zichtbaar en in die zin zijn zij kwetsbaar voor
bedreiging en intimidatie. Uit de cijfers blijkt bijvoorbeeld dat in de afgelopen
drie jaar tientallen burgemeesters zijn bedreigd vanwege het ambt dat zij uitoefenen
en de beslissingen die zij in dat kader nemen. Ook zien we dat de grote vlucht die
social media in het afgelopen decennium hebben genomen het betrekkelijk eenvoudig
heeft gemaakt om openbaar en (al dan niet) anoniem bestuurders en ambtsdragers te
bedreigen. In het onlangs verschenen rapport «Bedreigingen en intimidaties van burgemeesters
in relatie tot de bestuurlijke aanpak»1 wordt, naast het fenomeen van bedreigingen in de zin van artikel 285 Sr, ook aandacht
besteed aan intimidatie van burgemeesters. Daarbij gaat het om gedrag dat niet de
bewijsdrempel van artikel 285 Sr haalt en derhalve moeilijk vervolgbaar zou zijn,
maar waar wel enige dreiging van uitgaat. In genoemd rapport wordt aangegeven dat
criminele netwerken zich vaker van intimidatie zouden bedienen dan van bedreiging,
vermoedelijk omdat zij zich beter bewust zijn van de grenzen van het strafrecht. Gezien
die constatering, zouden de leden van de VVD-fractie willen vragen of de regering
ook heeft gekeken naar de strafbaarstellingen van dwang (artikel 284 Sr) en ambtsdwang
(artikel 179 Sr) en naar de mate waarin deze artikelen (nog) toereikend zijn om dergelijke
intimidatie aan te pakken.
De leden van de D66-fractie erkennen dat dergelijke bedreigingen onze democratie en
onze rechtsstaat onder druk zetten en dat effectief justitieel optreden noodzakelijk
kan zijn. De voorgestelde toevoeging van een vijfde lid aan artikel 285 Sr, waarin
de hoedanigheid van de bedreigde als strafverzwarende omstandigheid wordt opgenomen,
komt deze leden dan ook begrijpelijk voor. Dat geldt ook voor de voorgestelde verhoging
van het strafmaximum voor het basisdelict bedreiging, dat met dit voorstel van twee
jaar naar drie jaar gevangenisstraf gaat. Zoals in de memorie van toelichting is verwoord,
wordt daarmee de ernst van het delict bedreiging onderstreept. Het is deze leden daarbij
echter wel opgevallen dat in de memorie van toelichting daarnaast wordt gesteld dat
het huidige strafmaximum «niet meer volstaat». Dit roept de vraag op of daarmee wordt
bedoeld dat door het huidige strafmaximum van twee jaar er (noodgedwongen) lagere
straffen geëist en opgelegd worden dan passend zou zijn. Met andere woorden: zijn
er bedreigingszaken bekend waarin het openbaar ministerie (OM) of de rechtbank meer
dan twee jaar gevangenisstraf geëist respectievelijk opgelegd had, als het strafmaximum
hoger was geweest? Hierop zouden de leden van de D66-fractie graag een antwoord van
de regering krijgen.
Daarnaast vragen deze leden of de regering bij het opstellen van het voorliggende
voorstel ook heeft gekeken naar de kwetsbare positie van rechercheurs en andere opsporingsambtenaren.
Ook zij opereren op het raakvlak van boven- en onderwereld en het is dan ook niet
ondenkbaar dat ook zij te maken krijgen met intimidatie en bedreiging.
De leden van de GroenLinks-fractie spreken hun afschuw uit over de aard en omvang
van bedreigingen, gericht aan lokale bestuurders. Op zich begrijpen deze leden de
wens om zwaarder te kunnen straffen, maar zij vragen of dat onder de huidige omstandigheden
inderdaad het gewenste effect zal hebben. Eerder is uit onderzoek immers duidelijk
geworden dat slechts in een beperkt aantal gevallen aangifte wordt gedaan van bedreiging
en intimidatie. De kans is in de praktijk niet zo heel groot dat uiteindelijk een
veroordelend vonnis volgt.
Is het niet veel verstandiger om alle inspanningen er allereerst op te richten om
ervoor te zorgen dat de aangiftebereidheid onder lokale bestuurders, advocaten, magistraten
e.d. toeneemt? Welke extra inspanningen levert het kabinet op dat vlak?
De leden van de SP-fractie vragen wat het voorspelde effect is van de verhoging van
de maximale straf voor bedreiging (en de nieuwe strafverzwarende grond bedreiging
van een bestuurder). Zal het aantal bedreigingen hierdoor afnemen? Wat doet het kabinet
verder concreet om ervoor te zorgen dat bedreigers eerder en vaker voor de rechter
zullen komen dan nu het geval is? Wordt de capaciteit bij politie, OM en rechtspraak
hiervoor evenredig uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
In veel consultatiereacties en ook in de memorie van toelichting was, volgens de leden
van de SP-fractie terecht, te lezen dat niet alleen burgemeesters, advocaten en officieren
bedreigd worden, maar dat bijvoorbeeld boeren op het platteland en ook havenmedewerkers
actief benaderd worden door criminelen, onder druk gezet worden en bedreigd worden
om criminele handelingen uit te voeren dan wel te faciliteren. Voor de beveiliging
van advocaten heeft het kabinet inmiddels geld uitgetrokken, maar wat doet het kabinet
voor andere beroepsgroepen die ook gevaar lopen onder het juk van criminelen te moeten
zwichten, zoals bijvoorbeeld boeren of havenmedewerkers?
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het van groot belang dat togadragers en
bestuurders veilig hun werk kunnen doen. De toevoeging van de strafverzwarende grond
voor bedreiging jegens deze groepen kunnen zij dan ook onderschrijven. Kan de regering
nog nader toelichten waarom deze grond niet voor ambtenaren geldt? Voornoemde leden
horen ook graag of raadsleden onder het voorgestelde artikel vallen.
Hoewel niet binnen de context van dit wetsvoorstel, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
ook naar de strafrechtelijke bescherming van journalisten, wetenschappers en politiek
ambtsdragers tegen bedreiging. Is deze in de ogen van de regering momenteel ook adequaat
genoeg, juist ook in het huidig maatschappelijk klimaat?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel een verhoging van de
maximumstraf voor bedreiging van twee naar drie jaar voorstelt. Dit moet een afschrikwekkende
werking hebben en potentiële criminelen ervan weerhouden iemand te bedreigen. Deze
leden constateren dat een verhoging van twee naar drie jaar gevangenisstraf wel heel
minimaal is om van een afschrikwekkende werking te kunnen spreken. Daarnaast bevestigt
dit niet dat de zorgen van slachtoffers van bedreiging serieus worden genomen. De
leden van de SGP-fractie vragen de regering of zij deze overweging deelt en of, om
van een daadwerkelijk afschrikwekkende werking uit te kunnen gaan, de maximumstraf
niet zou moeten worden verdubbeld naar vier jaar.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in een verhoging
van de strafmaat voor bedreiging van burgemeesters en andere bestuurders. Het effectief
en integer functioneren van burgemeesters, togadragers en andere personen met gezag
bekleed is van essentieel belang voor een goede werking van het openbaar bestuur.
Voornoemde leden onderkennen dat dit een specifieke groep is, waarvan het effectief
en integer functioneren niet bedreigd mag worden. Zij constateren dat dit tevens het
geval is bij hulpverleners. Wanneer het functioneren van een agent of ambtenaar wordt
bedreigd, kan dit eveneens een gevaar voor de samenleving betekenen. De leden van
de SGP-fractie vragen de regering of zij deze overweging deelt en bereid is om het
wetsvoorstel uit te breiden met de bijzondere bescherming van hulpverleners.
2.2 Bestrijding precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs
De leden van de VVD-fractie achten het verstandig dat wordt ingezet op het snel kunnen
handelen indien nieuwe precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs geïntroduceerd
worden. Het wetsvoorstel richt zich op stoffen waarvan geen legale toepassingen bekend
zijn. Welk percentage precursoren kent naar schatting geen legale toepassing, maar
wordt wel gebruikt voor het vervaardigen van harddrugs? Is het niet zo dat de gebruikte
stoffen in veel gevallen juist wel reeds legaal gebruikt worden? Op welke wijze kan
ook hierop worden geanticipeerd, met dezelfde snelheid als dit wetsvoorstel beoogd,
al dan niet door in te zetten op aanpassing van de Europese regelgeving?
Het is de leden van de CDA-fractie al langer een doorn in het oog dat het voor wetgeving
lastig is om de praktijk bij te benen als het gaat om het verbieden van synthetische
drugs. Middelen die chemisch enigszins verschillen, maar qua schadelijkheid en effecten
hetzelfde zijn, kunnen op dit moment niet goed verboden worden, zo constateren deze
leden. Flexibiliteit is hier nodig, zo menen zij. Voornoemde leden vragen wel of deze
flexibiliteit mogelijk is wanneer het gaat om precursoren die ook een gebruikelijke
legale toepassing kennen. Hoe gaat de regering borgen dat criminelen niet uit zullen
wijken naar precursoren die ook een legale toepassing kennen om zo niet onder het
verbod te vallen?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering enkele voorbeelden kan geven
van stoffen die enkel gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van illegale drugs
en geen legale toepassing kennen.
De leden van de D66-fractie constateren dat in de praktijk blijkt dat de productie
van synthetische verdovende middelen een proces is dat een groot aanpassingsvermogen
kent. Precursoren die als zodanig worden herkend door de opsporingsinstanties en in
het kader van Europese regelgeving en de Opiumwet worden aangepakt, worden relatief
eenvoudig vervangen door nieuwe precursoren die nog niet op de verschillende lijsten
zijn gezet. Deze leden herkennen dat de voorgestelde aanpassing van de Wet voorkoming
misbruik chemicaliën past in die dynamiek en politie en justitie meer armslag geeft
om effectief te reageren op nieuwe ontwikkelingen die nog niet zijn vastgelegd in
Unierecht.
Met de voorgestelde wijziging van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën lijkt de
regering het idee van een zogenaamd stofgroepenverbod achter zich te hebben gelaten.
De leden van de D66-fractie zijn desalniettemin van mening dat bepaalde nadelen van
dit stofgroepenverbod, zoals die zijn benoemd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) in het rapport «Voor- en nadelen van generieke strafbaarstelling
nieuwe psychoactieve stoffen»2, zich ook kunnen voordoen bij de voorgestelde wijziging van de Wet voorkoming misbruik
chemicaliën. Ziet de regering ook het risico dat de verboden middelen vervangen zullen
worden door nieuwe stoffen of dat de gebruiker terugvalt op de beschikbare klassieke
drugs (cannabis, ecstasy, cocaïne, amfetamine)? Verwacht zij niet dat het verbod van
bepaalde precursoren zal leiden tot het gebruik van andere stoffen, die mogelijk veel
schadelijker zijn voor de volksgezondheid? Kan de regering haar antwoord op deze vragen
toelichten?
Voornoemde leden achten het voorts heel belangrijk dat er voldoende zicht blijft op
aard en omvang van drugsgebruik. Hoe raakt het verbod op precursoren, zoals in onderhavig
wetsvoorstel voorgesteld, aan de legale verkoop van designerdrugs in smart shops?
Het zou ongewenst zijn als er hierdoor een run komt op de zwarte markt. De kwaliteit
van de producten op de zwarte markt is waarschijnlijk lager dan in smart shops en
de voorlichting over hoe men deze middelen met beperking van gezondheidsrisico’s kan
gebruiken ontbreekt, zoals ook het RIVM in bovengenoemd rapport constateert. Deze
leden ontvangen hierop graag een reactie.
Ten aanzien van het vereiste opzet in het nieuwe artikel 4a Wet voorkoming misbruik
chemicaliën zouden de leden van de D66-fractie de regering daarnaast willen vragen
om nadere opheldering van hetgeen daarover in de memorie van toelichting is opgenomen:
«De opzet is daarbij gericht op de omstandigheid dat de handelingen betrekking hebben
op de desbetreffende stof; er is geen opzet vereist op de omstandigheid dat deze stof
bij ministeriële regeling is aangewezen». Dient deze zinsnede dusdanig te worden gelezen
dat voor strafbaarheid wel vereist is dat verdachte wetenschap heeft van welke stof
hij voorhanden heeft, vervoert, invoert of uitvoert? Zo ja, hoever moet deze wetenschap
dan reiken? Is bekendheid met bijvoorbeeld de naam of chemische samenstelling daartoe
voldoende?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering de levenscyclus van designerprecursoren
wil bekorten door ze sneller te kunnen aanwijzen als illegale stoffen. Het roept de
voor de hand liggende vraag op hoe dit zich verhoudt tot de voorzienbaarheid van een
eventuele strafbaarheid voor het legale gebruik ervan. Begrijpen de leden goed dat
een stof bij ministeriële regeling bij een spoedeisend belang verboden kan worden
verklaard om vervolgens, als blijkt dat deze stof ook een legale toepassing kent,
bij een nieuwe ministeriële regeling de stof weer te decriminaliseren? Wat is precies
zo’n spoedeisend belang en bergt deze procedure niet het gevaar in zich dat al te
snel tot criminalisering van stoffen wordt overgegaan?
Klopt het dat de productie van XTC tegenwoordig met meer restafval gepaard gaat dan
voorheen? Heeft dit mede een oorzaak in het feit dat de grondstoffen waarmee ze aanvankelijk
geproduceerd werden, nu verboden zijn, waardoor gewerkt wordt met stoffen die daar
in principe minder geschikt voor zijn? Zo ja, wat is dan het verwachte effect van
de nieuwe voorstellen op de toe- of afname van het restafval?
De leden van de SP-fractie zijn verheugd te lezen dat er nu eindelijk een verbod lijkt
te komen op precursoren die bestemd zijn voor de vervaardiging van drugs. Deze leden
hebben, samen met de leden van de PVV-fractie, jarenlang om een vangnetbepaling gevraagd.
Is het voorstel dat de regering nu doet precies die vangnetbepaling? Zo nee, waarom
niet? Klopt het dat het verschil tussen een algemene vangnetbepaling, zoals eerder
door leden van de SP-fractie en de PVV-fractie voorgesteld, en de regeling die de
regering voorstelt, het vereiste is dat er nog geen bekende legale toepassing van
de stof moet zijn? Kan worden aangegeven wat het verbieden van precursoren voor effect
zal hebben op de forensische opsporing? Kunnen de (politie-)laboratoriums meer onderzoeken
verwerken? Komt hier extra budget voor? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn blij met de voorstellen van het kabinet
om sneller op te kunnen treden tegen designerprecusoren. Kan de regering aangeven
welke verwachte tijdswinst er nu met voorliggend voorstel wordt geboekt? Betekent
dit ook dat websites die partydrugprecursoren aanbieden – onder het mom van neutrale
chemicaliën – kunnen worden aangepakt? Zo nee, wat zou hier nog verder voor nodig
zijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat niet alleen partyprecusoren, maar
ook hulpmiddelen als bijvoorbeeld een pillenstempelmachine eenvoudig aan te schaffen
zijn. Genoemde leden begrijpen dat deze ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt,
maar vragen de regering wel wat er mogelijk is om de drempel tot toegang tot dit soort
apparatuur te verhogen.
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel ziet op het bestrijden
van precursoren voor de illegale vervaardiging van harddrugs. Deze precursoren kennen
echter vaak ook een legale toepassing. Te denken valt aan gootsteenontstopper dat
gebruikt wordt voor de vervaardiging van GHB. GHB wordt gemaakt van het schoonmaakmiddel
GBL (gamma-butyrolacton) en van gootsteenontstopper (natronloog of kaliumloog). GHB
als drug wordt illegaal geproduceerd. De schoonmaakmiddelen en gootsteenontstopper
zijn gemakkelijk in de bouwmarkt of via internet te verkrijgen. Door het schoonmaakmiddel
GBL te vermengen en te verwarmen met gootsteenontstoppers ontstaat GHB. Het wetsvoorstel
ziet op het aanwijzen en bestrijden van de handel in en vervaardiging van precursoren
die kunnen worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen
of psychotrope stoffen waarvan geen legale toepassing bekend is. Voornoemde leden
constateren dat precursoren die tevens een legale toepassing kennen, niet onder de
toepassing van dit wetsvoorstel vallen en hier derhalve niet effectief tegen opgetreden
kan worden. Kan de regering aangeven hoe zij de vervaardiging van synthetische drugs
door middel van psychotrope stoffen met een legale toepassing wil tegengaan nu dit
niet onder de toepassing van dit wetsvoorstel valt? De leden van de SGP-fractie constateren
dat voor strafbaarheid op grond van het voorgestelde artikel is vereist dat wordt
bewezen dat degene die de stoffen voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om
te vermoeden dat deze stoffen bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van drugs
en dat hij deze stoffen voorhanden heeft om een dergelijk feit voor te bereiden of
te bevorderen. De wetenschap of het vermoeden van de illegale bestemming is voldoende.
Deze leden constateren dat het in de praktijk niet altijd mogelijk blijkt om te bewijzen
dat een verdachte wist van de illegale bestemming van de stoffen. Gedacht kan worden
aan personen die zijn betrokken bij het transport van precursoren en die zich erop
beroepen geen wetenschap te hebben van de aard en inhoud van de door hen vervoerde
lading, of van de illegale aard of bestemming van de betreffende stoffen. In het belang
van en effectieve bestrijding van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en
de bescherming van de volksgezondheid is het van essentieel belang dat adequaat kan
worden opgetreden tegen de vervaardiging van (synthetische) drugs. Het is echter lastig
te bewijzen of een persoon weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat deze stoffen
dienen ter vervaardiging van drugs. Kan de regering aangeven of er een beoordelingskader
is om dit vermoeden te toetsen? Kan de regering aangeven hoe wordt omgegaan met transporteurs
van deze stoffen die geen weet hebben van de bestemming hiervan?
2.3 Voorkoming misbruik kwetsbare infrastructurele objecten
De leden van de CDA-fractie willen de opmerking plaatsen dat ook bij het tegengaan
van insluipers of andere vormen van misbruik van kwetsbare infrastructurele objecten,
informatiedeling van het grootste belang is. Erkent de regering dat hier ook veel
te winnen is waar het gaat om informatiedeling? Zij vragen voorts in hoeverre er nu
een (zwaardere) straf boven het hoofd van insluipers hangt en er oog is voor de mogelijke
toename van risico’s voor haven- en douanepersoneel. Een insluiper is er met de dreiging
van een zwaardere straf meer aan gelegen om meer risico’s te nemen om niet gepakt
te worden, zo constateren de leden van de CDA-fractie. Wordt er met dit wetsvoorstel
ook rekening gehouden met mogelijk meer vraag naar bescherming van personeel dat werkzaam
is op terrein van kwetsbare infrastructurele objecten?
Het voorgestelde artikel 138aa Sr komt tegemoet aan een duidelijke wens van politie,
justitie en openbaar bestuur om misbruik van kwetsbare infrastructurele objecten harder
en voortvarender aan te pakken. Daarbij erkennen de leden van de D66-fractie ook de
noodzaak om voor dit delict voorlopige hechtenis mogelijk te maken ten behoeve van
nader onderzoek. Ten aanzien van de redactie van het artikel zouden deze leden echter
wel een verhelderende vraag willen stellen. In het derde lid onder a wordt gesteld
dat de op te leggen gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd, indien de schuldige
zich op de besloten plaats de toegang heeft verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel
bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen door middel van de handelingen,
bedoeld in artikel 138, tweede lid, Sr. Daarbij heeft het OM in haar inbreng opgemerkt
dat de handelingen in artikel 138, tweede lid, minder omvattend zijn dan de middelen
genoemd in het tweede lid van artikel 138aa Sr. Immers, de valse pas en de valse hoedanigheid
worden in het tweede lid van artikel 138 Sr niet genoemd. In reactie op die inbreng
wordt in de memorie van toelichting gesteld dat «het zich verschaffen van toegang
tot een afgesloten gebouw of container op een bedrijventerrein geschiedt met behulp
van een speciale dopsleutel of anderszins met behulp van een koevoet of ander breekmateriaal.
Het gebruik van een valse pas of valse hoedanigheid is daarbij niet aan de orde. Daarom
is dit advies niet overgenomen.» Voornoemde leden vragen of daarmee niet miskend wordt
dat in de strafverzwarende omstandigheid van artikel 138aa, derde lid, onder a, Sr
wordt gesproken over toegang tot «een gebouw, ruimte of vervoermiddel dat zich op
de besloten plaats bevindt» en dat er dus geen sprake hoeft te zijn van een afgesloten
gebouw, ruimte of vervoermiddel. Gezien die omstandigheid, komt het deze leden niet
ondenkbaar voor dat de dader zich de toegang tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel
verschaft door middel van valse toegangspas of valse hoedanigheid. Graag ontvangen
zij een reactie van de regering.
Bij deze nieuwe strafbaarstelling vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre
bestaande strafbaarstellingen tekortschieten, zoals wederrechtelijk binnendringen
en dergelijk. Daarnaast vragen deze leden de regering om hoeveel zaken het per jaar
gaat. Zij begrijpen uit paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting dat het voornaamste
verschil erin zit dat dergelijke zaken voortaan altijd via het OM zullen worden afgedaan.
Waaruit bestaat het aantal extra zaken?
De leden van de SP-fractie vragen of de verwachting is dat de politie luchthavens,
zeehavens en spoorlocaties meer zal gaan controleren nu verblijf op die locaties onder
bepaalde voorwaarden strafbaar wordt gesteld. Zo ja, krijgt de politie hier dan ook
meer capaciteit voor? Zo nee, wat zal dan het effect zijn van deze maatregel?
De voorkoming van misbruik van kwetsbare infrastructurele objecten ziet naar de indruk
van de leden van de ChristenUnie-fractie ook toe op de voorkoming van mensensmokkel.
Zien zij dit juist? Wat zijn de gevolgen hiervan voor mensensmokkelaars en de personen
die gesmokkeld worden?
2.4 Verplichting tot betaling van de kosten van de vernietiging van inbeslaggenomen
voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid
De leden van de VVD-fractie zijn positief over het voorstel om de kosten die gemaakt
moeten worden ter vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren, straks
te verhalen op de crimineel. Wel vragen zij in hoeverre de regering verwacht dat het
opleggen van een dergelijke vordering in de praktijk ook zal leiden tot de situatie
waarin de kosten daadwerkelijk door de veroordeelde worden betaald. Kan de regering
een inschatting maken welk percentage van de kosten zij hiermee verwacht te kunnen
verhalen? Op welke manier kan (crimineel) vermogen beter in kaart worden gebracht
en wat is de verjaringstermijn voor dergelijke door de rechter opgelegde vorderingen
tot het betalen van de kosten?
De leden van de CDA-fractie vragen naar aanleiding van het voorstel «verplichting
tot betaling van de kosten van de vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen» of
dit middel naar verwachting ook zal worden ingezet bij kleine hoeveelheden illegaal
vuurwerk, bijvoorbeeld in handen van jongeren.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel om
de kosten voor het vernietigen van goederen die vatbaar zijn voor onttrekking aan
het verkeer, te verhalen op veroordeelden. De goederen waar deze maatregel op ziet,
hebben gemeen dat zij een ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of de volksgezondheid
(zoals wapens, verdovende middelen en illegaal vuurwerk) en dat de overheid bij ontdekking
daarvan een verplichting heeft ze in beslag te nemen en te vernietigen, zodat zij
buiten het maatschappelijk verkeer blijven. De kosten voor die vernietiging kunnen
aanzienlijk zijn en komen nu voor rekening van de staat. Deze leden begrijpen de gedachte
achter het voorstel om dergelijke kosten te verhalen op de veroordeelde: de vervuiler
betaalt. Daar komt bij dat van een dergelijke betalingsverplichting mogelijk een afschrikwekkende
werking uitgaat.
Enkele vragen met betrekking tot de oplegging en uitvoering dringen zich echter op.
De voornoemde leden merken op dat in het voorstel ruimte is gecreëerd voor de rechter
om bij de vaststelling van de hoogte van de betalingsverplichting rekening te houden
met de omstandigheden van het geval (matigen). Analoog aan de ontnemingsmaatregel
van artikel 36e Sr kan daarbij gedacht worden aan de draagkracht, het verdienvermogen
en de rol van de verdachte bij het strafbare feit. Ten aanzien van die laatste omstandigheid
zouden deze leden graag van de regering vernemen hoe zij in algemene zin aankijkt
tegen de mate waarin de voorgestelde maatregel van kostenverhaal opgelegd zou kunnen
worden aan medeplichtigen en medeplegers. Deze vraag is ingegeven door het feit dat
een groot deel van de in memorie van toelichting genoemde vernietigingskosten bestaat
uit de kosten voor het ruimen van hennepkwekerijen (5 miljoen euro). In de praktijk
blijkt vaak dat verdachten bij wie een hennepkwekerij wordt aangetroffen, niet als
daadwerkelijke eindverantwoordelijke voor die kwekerij kunnen worden aangemerkt. Dit
vormt dikwijls een belemmering voor het (volledig) toewijzen van een vordering tot
ontneming van wederrechtelijk voordeel, waardoor het afschrikwekkend effect van die
maatregel in de praktijk voorstelbaar lager is dan wellicht beoogd. Nu er bij de voorgestelde
maatregel van kostenverhaal van eenzelfde afschrikwekkend effect wordt uitgegaan als
bij de ontnemingsmaatregel, achten deze leden het van belang dat de regering zich
in de memorie van toelichting uitlaat over de mate waarin zij burgers die een hennepkwekerij
in hun woning, schuur of garage toelaten, verantwoordelijk acht voor de kosten van
de vernietiging van die kwekerij.
Daarnaast zouden de leden van de D66-fractie de regering willen vragen of de rechter
bij de oplegging van de maatregel van kostenverhaal de mogelijkheid heeft om de betalingsverplichting
hoofdelijk op te leggen, zoals dat ook bij de ontnemingsmaatregel het geval is. Zodoende
zou de rechter namelijk rekening kunnen houden met de (eventueel latere) veroordeling
van medeverdachten. Deze leden vernemen graag het standpunt van de regering hierover.
Voorts zouden deze leden de regering om opheldering willen vragen over de navolgende
zin in de memorie van toelichting: «Aldus geldt de voorgestelde maatregel voor situaties
waarin sprake is van de ontdekking van illegaal vuurwerk, illegale gewasbeschermingsmiddelen,
drugslaboratoria of hennepkwekerijen.» (p.11). Door de wijze waarop deze zin geformuleerd
is, kan zij mogelijkerwijs gezien worden als een uitputtende opsomming van de gevallen
waarin de maatregel opgelegd zou kunnen worden. Dit lijkt echter niet het geval te
zijn, nu er meer goederen denkbaar zijn die onder het bereik van de maatregel van
kostenverhaal zouden komen te vallen. Kan de regering de hierboven geciteerde zin
nader duiden?
Tot slot zouden de leden van de D66-fractie aan de regering een toelichting willen
vragen ten aanzien van haar inschatting dat er slechts een geringe toename van de
zittingstijd te verwachten is, nu de Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat
met de behandeling van een vordering tot kostenverhaal 15 minuten gemoeid zou zijn
(pagina 27, memorie van toelichting). Het is te verwachten dat het in het een aanzienlijk
aantal gevallen zal gaan om vorderingen ter verhaal van de kosten die gemaakt zijn
bij de ontruiming van hennepkwekerijen. Daar komt bij dat dergelijke strafbare feiten
dikwijlsdoor de politierechter behandeld worden en zaken bij de politierechter in
het algemeen slechts een korte behandelduur van 15 tot 30 minuten kennen. Gezien die
omstandigheden zou een toename van de behandelduur met 15 minuten kunnen betekenen
dat politierechterzittingen in relatieve en absolute zin aanzienlijk zwaarder belast
worden, hetgeen gevolgen heeft voor de werklast van de rechtspraak, zoals de Raad
voor de rechtspraak in haar inbreng ook aangeeft. De leden van de D66-fractie zouden
de regering willen vragen om toe te lichten in hoeverre met die aanvullende belasting
rekening is gehouden en wat dit zou betekenen voor doorlooptijden en achterstanden.
De leden van de SP-fractie vragen of gemeenten profijt zullen hebben van de voorgestelde
verhaalmaatregel. Klopt het dat de kosten die een gemeente maakt bij het ruimen van
drugsafval, niet onder deze regeling vallen? Zo ja, waarom is dat en op welke manier
wil de regering gemeenten dan wel structureel tegemoetkomen in de kosten die zij moeten
maken voor het ruimen van drugsafval? Erkent de regering dat in de gevallen waarvoor
de maatregel in het bijzonder is bedoeld, zoals hennepkwekerijen, xtc-laboratoria
en dergelijke, veelal niet de daadwerkelijke opdrachtgevers worden vervolgd, maar
eerder de «loopjongens»? In hoeverre is het in die gevallen dan mogelijk om concreet
verhaal te halen? De leden van de SP-fractie constateren voorts dat in de praktijk
nog veel te weinig misdaadgeld wordt afgepakt van criminelen. Het ontbreekt aan voldoende
financiële recherche: er is te weinig capaciteit, expertise en prioriteit om in iedere
strafzaak die om geld draait, de opsporing ook om geld te laten draaien. Nu dit voorstel
het mogelijk maakt de kosten op de dader te verhalen, roept dat de vraag op of daar
dan wel voldoende capaciteit voor zal worden vrijgemaakt om dit ook echt consequent
uit te gaan voeren. Wat moet het vertrouwen geven dat dit een succes gaat worden?
Hoe wordt voorkomen dat verhaal wordt gehaald bij niet-kapitaalkrachtige verdachten,
bijvoorbeeld omdat ze stromannen waren en de grote jongens buiten schot zijn gebleven?
Wat zijn de uitvoeringslasten van dit voorstel? Gaan de baten de kosten wel overstijgen
naar verwachting? De voornoemde leden krijgen hier graag een uitgebreide reactie op.
De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het positief dat wordt getracht kosten
op daders te verhalen. Zij zien hier ook een belangrijke normerende werking van uitgaan.
Zien genoemde leden het juist dat dit niet toeziet op de kosten voor het opruimen
van drugsdumpingen op private en/of publieke grond? Is voor deze gevallen al een dergelijke
regeling aanwezig of zou dit in voorliggend voorstel kunnen worden toegevoegd?
2.5 Onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde
De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat strafrechtelijk executieonderzoek
(SEO) met verdergaande onderzoeksbevoegdheden ook kan worden ingezet om vermogen te
achterhalen om bijvoorbeeld schadevergoedingsmaatregelen te kunnen voldoen. Wel vragen
deze leden zich af in hoeverre het SEO zich ook kan uitstrekken tot crimineel vermogen
in het buitenland, aangezien grote drugscriminelen hun vermogen vaak over de grens
onderbrengen. Tegen welke praktische of juridische belemmeringen loopt het OM hier
aan? Welke stappen zet de regering om ook vermogen in het buitenland te kunnen vorderen?
En op welke wijze wordt binnen de EU gezamenlijk opgetrokken om crimineel vermogen
af te pakken en vermogen van criminelen in het algemeen terug te vorderen, onder meer
om een schadevergoeding te kunnen voldoen?
De leden van de D66-fractie constateren dat onder het huidige Wetboek van Strafvordering
het OM een strafrechtelijk executieonderzoek kan openen als er sprake is van een ontnemingsmaatregel.
Onder het voorliggende voorstel zou dergelijk onderzoek ook mogelijk worden bij onherroepelijke
geldboetes, verbeurdverklaringen, schadevergoedingsmaatregelen en de voorgestelde
maatregel kostenverhaal. Hiermee wordt beoogd het sluitstuk van het strafproces, de
executie, te versterken en zodoende te voorkomen dat veroordeelden ontkomen aan sancties
of hun verplichting om de door hen veroorzaakte schade te vergoeden. De daadwerkelijke
inning van dergelijke sancties en maatregelen legitimeert het strafproces en in dat
kader zouden de leden van de D66-fractie de regering willen vragen om toe te lichten
hoe groot op dit moment het zogeheten «executiegat» is ten aanzien van opgelegde sancties
en maatregelen. Met andere woorden: hoe hoog is het bedrag dat jaarlijks aan sancties
en maatregelen wordt opgelegd en hoeveel daarvan wordt ook daadwerkelijk jaarlijks
geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?
Daarnaast zouden deze leden de regering willen vragen om enig inzicht te verschaffen
in de huidige praktijk van het SEO en de verwachtingen ten aanzien van de voorgestelde
verruiming van het toepassingsbereik. Hoeveel SEO’s worden er jaarlijks uitgevoerd
en met hoeveel onderzoeken zal dat aantal toenemen als gevolg van de voorgestelde
uitbreiding? Wat betekent die verwachte toename voor de capaciteit, kosten en inzet
van de (financiële) recherche en het OM?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar aanleiding van het advies van de
Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling) en de inbreng van de Nederlandse
Orde van Advocaten (NOvA) nader aan te geven wat mag worden verstaan onder «aanzienlijk
belang». Is deze bepaling niet te algemeen? Hoe zou een nadere definiëring van dit
«aanzienlijk belang» kunnen luiden?
3. Enkele bijzondere aspecten met betrekking tot uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
3.1 Inleiding
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich met de Afdeling of de opbrengsten van
het doorberekenen van handhavingskosten opwegen tegen de financiële en mogelijk maatschappelijke
kosten. Deelt de regering de verwachting van de Afdeling dat het waarschijnlijk is
dat vooral daders met een ondergeschikte rol in een groter crimineel netwerk zullen
worden veroordeeld en dat dit karige kippen zijn om te plukken? Houdt de regering
rekening met de aanvullende kosten die verwacht kunnen worden, waaronder vanwege het
grotere gevaar van recidive? Bij de voorgestelde nieuwe maatregelen ontbreekt het
immers aan goede onderliggende analyses en is de veronderstelde effectiviteit gebaseerd
op enkele aannames. Is de regering alsnog bereid om deze voorstellen te laten doorrekenen?
De politie waarschuwt voor flinke kostenstijgingen voor haar organisatie naar aanleiding
van dit wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering de politie
hierin tegemoetkomt? Klopt het dat het voorliggende wetsvoorstel voor veel organisaties
financiële gevolgen zal hebben, terwijl van die organisaties ook gevraagd wordt de
financiële gevolgen binnen hun eigen budget op te vangen? Waarom zadelt de regering
bijvoorbeeld de belastingdienst, het Nederlands Forensisch Instituut, de CJIB, de
Rechtspraak, het OM en de politie met extra werklasten en kosten op, maar weigert
zij (volledig) financieel over de brug te komen?
3.2 Bestrijding precursoren voor de illegale vervaardiging van drugs
De leden van de CDA-fractie vragen de regering wat er gebeurt op het moment dat van
een via ministeriële regeling verboden precursor ook een legale toepassing ontdekt
wordt. In hoeverre wordt experimenteren met verboden precursoren in het kader van
wetenschap nog steeds mogelijk?
De leden van de SGP-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel de illegale vervaardiging
van drugs gemakkelijker opgespoord en gestagneerd kan worden. Deze leden constateren
tevens dat het wetsvoorstel enkel voorziet in de aanpak van de vervaardiging van synthetische
drugs. Zij vragen of de regering nader kan duiden waarom het wetsvoorstel niet ziet
op het aanpakken van psychotrope stoffen. De handel in en vervaardiging van deze stoffen
is in beginsel legaal, omdat deze stoffen ook voor legale doeleinden worden gebruikt.
Dit kan echter tevens grote schade in de samenleving berokkenen. Kan de regering aangeven
of de vervaardiging en handel in psychotrope stoffen buiten de ondermijnende criminaliteit
valt? De leden van de SGP-fractie constateren dat deze stoffen evenzo verslavend kunnen
zijn en zeker evenzo gevaarlijk. Zij vragen de regering of zij deze overweging deelt
en bereid is het wetsvoorstel uit te breiden om effectief op te kunnen treden tegen
ondermijnende criminaliteit, waaronder de handel en vervaardiging van psychotrope
stoffen.
3.2.1. De verhouding met de Europese verordeningen op het gebied van de handel in
drugsprecursoren
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen om schadelijke soorten designerdrugs
die relatief makkelijk verkrijgbaar zijn voor consumenten. Hoe kijkt de regering naar
deze nieuwe designerdrugs in het kader van de huidige Europese verordeningen op het
gebied van de handel in drugsprecursoren? Is de regering van mening dat deze verordeningen
voldoende mogelijkheden bieden om productie en handel van dergelijke designerdrugs
tegen te gaan? Kan hier een toelichting worden gegeven?
De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid
om stoffen aan te wijzen welke geregistreerd worden als stof om synthetische drugs
te vervaardigen. Om belemmering van het reguliere handelsverkeer te voorkomen zullen
de te verbieden stoffen worden aangewezen na rapportage door een groep van deskundigen,
die bestaat uit vertegenwoordigers van overheidsinstanties. Deze leden constateren
dat hierbij gehandeld wordt op macroniveau, terwijl het vervaardigen van drugs in
hoog tempo doorgaat. De leden van de SGP-fractie constateren dat snel adequaat optreden
belemmerd wordt door besluitvorming op dit niveau. Voornoemde leden vragen de regering
of zij de overweging deelt dat het aanwijzen van stoffen op Europees niveau het effectief
tegengaan van het vervaardigen van synthetische drugs niet veel belemmert nu de snelheid
uit het proces gehaald wordt.
3.4 Onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde
De leden van de VVD-fractie vragen wat de maximale periode is waarover een onderzoek
naar vermogen kan worden gespreid. Wat is de verjaringstermijn over de vordering?
In hoeverre kunnen de onderzoeken strategisch over die periode worden gespreid wanneer
signalen van aanwezig vermogen daar aanleiding toe geven? En in hoeverre kan vermogen
ondergebracht bij familieleden of anderen, hierbij betrokken worden? Welke lessen
kunnen hier geleerd worden van bijvoorbeeld de Italiaanse wetgeving op het gebied
van onderzoek en afpakken van het vermogen van een veroordeelde?
4. Uitvoerings- en financiële consequenties
4.2 Bestrijding precursoren voor illegale vervaardiging van harddrugs
De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering niet
verwacht dat dit onderdeel van het wetsvoorstel tot een groot aantal extra strafzaken
zal leiden, maar dat dit het OM een beter instrument levert om huidige zaken tot een
goed einde te kunnen brengen. Deze leden vragen meer uitleg op dit punt van de regering.
Zij vragen de regering of het niet logisch is dat, wanneer er vanuit de praktijk gevraagd
wordt om een bepaalde strafbaarstelling, er ook extra strafzaken zullen worden verwacht.
5. Adviezen
5.1 Bedreiging
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de terechte vraag van de Nederlandse Vereniging
voor Rechtspraak (NVvR) waarom het wetsvoorstel zich enkel richt op bedreiging en
niet ook op andere ernstige geweldsdelicten. De uitleg van de regering kent geen anticiperend
karakter. Is het niet beter om dit nu goed te regelen, dus andere geweldsdelicten
ook op te nemen, in plaats van later te moeten bepalen dat het toch nodig was geweest?
We hebben te maken met meedogenloze criminelen. We mogen niet naïef zijn over waar
zij toe in staat zijn. De rechtspraak heeft daarbij altijd het laatste woord over
de proportionaliteit van de straftoemeting.
Deelt de regering de mening dat iedere vorm van fysieke agressie tegen (politieke)
ambtsdragers onaanvaardbaar is en dat het daarom past geweldsdelicten zoals zware
mishandeling (artikel 302 Sr) ook onder de werkingssfeer van dit wetsvoorstel te brengen?
Kan de regering nader toelichten waarom ten principale de keuze is gemaakt zware mishandeling
uit te sluiten van het wetsvoorstel?
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I (Wijziging Wetboek van Strafrecht)
De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van de introductie van een nieuwe strafverhogingsgrond
voor onder meer de bedreiging van een specifieke groep ambts- en gezagsdragers en
togaberoepen. Deze leden achten bedreiging van deze groepen als onacceptabel. Bedreiging
van personen met een togaberoep is een directe bedreiging van onze rechtsstaat. Om
dit tegen te gaan dienen alle beschikbare middelen te worden ingezet, zo menen deze
leden. In dat kader vragen zij aan de regering waarom er niet is gekozen voor een
taakstrafverbod in het geval er sprake is van bedreiging van een persoon met een togaberoep.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering niet ook vindt dat de ernst van
dit vergrijp rechtvaardigt dat er geen taakstraf opgelegd kan worden door de rechter.
De leden van de SGP-fractie vragen om recht te doen aan de ontwikkeling in de ernst
en impact van bedreiging en het leed dat met dit delict wordt toegebracht aan de betrokkenen
en de samenleving en de strafbedreiging te verhogen tot een maximumstraf van vier
jaren in plaats van de voorgestelde drie jaren
De leden van de SGP-fractie vragen voorts om de specifieke groep ambts-, gezags- en
togadragers waarvoor de nieuwe strafverhogingsgrond geldt, uit te breiden met hulpverleners
zoals agenten en ambulancelieden.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De waarnemend-griffier van de commissie, Westerhoff
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A.W. Westerhoff, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.