Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 570 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2021
Nr. 9 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 25 januari 2021
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm
van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 8 oktober 2020 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit. Bij brief van 5 november 2020 zijn ze door de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Jansma
1.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg met de agrarische sector
over de eventuele vorming van een calamiteitenreserve in de fiscaliteit en de door
de sector in dit verband ingediende voorstellen (Kamerstuk
35 000 XIV, nr. 95; beantwoording schriftelijke vragen Bisschop en Stoffer, 3 maart 2020, aanhangsel
van de Handelingen 2019–2020, nr. 1925)? Waarom is er niet voor gekozen een dergelijke calamiteitenreserve per 2021 in te
voeren?
Ik doe samen met het landbouwbedrijfsleven onderzoek naar de mogelijkheden van een
fiscale klimaat- en calamiteitenreserve. In de eerste helft van 2021 verwacht ik het
resultaat. Uw Kamer wordt te zijner tijd geïnformeerd over de uitkomst.
2.
Zijn er in 2021 middelen beschikbaar voor het opzetten van een Landelijk Expertisecentrum
risicohonden? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor het opzetten van een pilot is € 50.000 gereserveerd.
3.
Wanneer had een Nederlands slachthuis voor het laatst te maken met een coronabesmetting?
Drie slachthuizen hebben voor de zomer te maken gehad met grote clusters van besmettingen.
Zoals aangegeven in de brief van de Minister van VWS d.d. 27 oktober (kenmerk 2020D42594) is het beeld van het Samenwerkingsplatform COVID-19 en arbeidsmigranten dat er de
afgelopen periode (tot 21 oktober jl.) geen signalen waren dat er brandhaarden van
besmettingen bestaan in Nederlandse slachthuizen. Eind oktober meldde het RIVM nieuwe
clusters van besmettingen, waaronder twee in twee vleesverwerkende bedrijven. Op deze
locaties worden geen dieren geslacht. Ook is melding gedaan van een aantal positief
geteste officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). Daar
is recent een derde cluster op een vleesverwerkend bedrijf bijgekomen (peildatum 5 november
2020).
4.
Wanneer neemt u een beslissing over de verdere inzet van de Mobiele Dodings Unit (MDU)?
Recent heeft de Europese Commissie enkele aanpassingen van de EU-verordening 853/2004
betreffende hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong voorgesteld.
Hiermee geeft de Europese Commissie aan dat ze expliciet ruimte wil geven aan initiatieven
als de Mobiele Dodings Unit (MDU). In april 2021 treden de genoemde aanpassingen in
werking. Door bureau is een lijst met risico’s opgesteld ten aanzien van voedselveiligheid,
dierenwelzijn en diergezondheid die bij invoering van MDU gewaarborgd moeten worden.
Inmiddels bestaat een gezamenlijk beeld van NVWA en het Ministerie van LNV over hoe
deze risico’s verkleind kunnen worden. Ten aanzien van het leveren van capaciteit
aan de werkzaamheden met behulp van een MDU door de NVWA verwijs ik naar mijn brief
aan uw Kamer van 23 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1130).
5.
Hoeveel medewerkers van nertsenhouderijen zijn besmet geraakt met het coronavirus
via een nerts?
De besmettingsweg nerts naar mens is voor twee personen aannemelijk gemaakt. Waarschijnlijk
zijn meer mensen op nertsenhouderijen door nertsen besmet geraakt. We kunnen echter
niet met zekerheid vaststellen bij hoeveel personen dit het geval is geweest, omdat
er naar alle waarschijnlijkheid ook mens-mens besmettingen op de bedrijven hebben
plaatsgevonden. In het onderzoek naar de virusstammen dat wordt uitgevoerd zijn 5
virusclusters, genaamd A, B, C, D en E gevonden, waarvan A, C en D het vaakst voorkomen
en nog steeds worden gevonden. Deze virustypen worden niet gezien bij positief geteste mensen die niet op nertsenbedrijven
werken, ook niet bij omwonenden van de bedrijven.
6.
Welk percentage boeren voert momenteel met reststromen?
Bijna alle veehouders (exclusief extensieve vleesveehouderij in natuurgebieden) vervoederen
met reststromen. Reststromen worden direct vervoederd of via mengvoeder, dat bestaat
uit een combinatie van rest- en bijproducten uit de voedings- en genotmiddelenindustrie
en gewassen (bijv. graan en maïs), die niet voor humane consumptie geschikt zijn.
Het is voor mij nu niet mogelijk hiervan exacte percentages weer te geven.
7.
Kloppen de signalen dat veel minder varkensboeren dan verwacht willen meedoen aan
de warme sanering van de varkenshouderijen? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen ten
gevolge hiervan?
De openstelling van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is 15 januari
2020 gesloten. Sindsdien loopt de aangekondigde procedure van beoordeling van de aanvragen
van aanmelders op onder meer het voldoen aan de gestelde vereisten van de Srv, het
bepalen van de zogenaamde geurscore, het berekenen van de subsidie die kan worden
beschikt en daarop volgend het retourneren van de vereiste overeenkomst door de positief
beschikte varkenshouder (binnen acht weken) willen zij aanspraak maken op subsidie.
Deze acht-weken-termijn is in veel gevallen op verzoek van varkenshouders verlengd
met een zelfde periode. Daardoor is het beeld van varkenshouders die zullen gaan beëindigen
nog niet uitgekristalliseerd. Acht maanden na de beschikkingsdatum moet de varkenshouderijlocatie
beëindigd zijn, door middel van afvoeren van de dieren en de mest, conform de vereisten.
NVWA controleert na dit proces. Vervolgens is dan het slopen van stallen, mestkelders
en voer- en mestsilo’s verplicht. Deze termijn heb ik recent verlengd van 14 maanden
naar 24 maanden na beschikkingsdatum, mede in het licht van verplichtingen die volgen
uit de Wet Natuurbescherming. De daarvoor benodigde wijziging van de subsidieregeling
is op 28 oktober 2020 gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee doe ik tevens mijn
toezegging gestand aan het lid Bisschop tijdens een plenair debat met uw Kamer op
18 juni jongstleden. Ik verwacht dat deze verlenging van de slooptermijn varkenshouders
die willen beëindigen mede ruimte biedt om dat ook te kunnen doen.
8.
Hoeveel boeren hebben gebruikgemaakt van het Jonge Boerenfonds?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 2020D41453) zijn er tot op heden twee vermogensversterkende kredieten verstrekt en hebben RvO.nl
en Rabobank contact over een derde financiering met VVK in een vergevorderd stadium.
9.
Hoeveel legale en illegale wilde dieren zijn in 2019 Nederland binnengekomen of geïmporteerd?
In 2019 zijn er legaal 1534 levende dieren en 50.534 (stuks) koraal ingevoerd die
onder het CITES-verdrag worden beschermd en uit het wild afkomstig zijn (bron: CITES trade database
Externe link:https://trade.cites.org/en/cites_trade/ op basis van werkelijke invoer en broncode «W», «live»).
Gezien het karakter van illegaliteit is het niet vast te stellen hoeveel dieren illegaal
worden ingevoerd. In 2019 zijn er bij de grens (luchthaven) 132 levende dieren van
door het CITES-verdrag beschermde soorten in beslag genomen (bron: RvO.nl). Dit kunnen
gefokte dieren zijn of uit het wild afkomstig.
10.
Hoe vaak onderschept de douane op Schiphol en de Rotterdamse haven illegale wilde
dieren of planten per jaar en kunt u een overzicht geven uit welke landen deze dieren
en planten komen?
In 2019 zijn er op Schiphol en in de Rotterdamse haven in totaal 30 inbeslagnames
geweest van door CITES beschermde levende dieren en planten (bron: RVO). Dit kunnen
gekweekte of gefokte specimen zijn of uit het wild afkomstig. De illegaal ingevoerde
levende dieren en planten kwamen uit: Australië, China, Curaçao, Mexico, Rwanda, Singapore,
Sint-Maarten, Suriname, Thailand en Turkije. Van twee inbeslagnames is onbekend waar
het dier vandaan kwam.
11.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2019 en 2020 gecontroleerd
op reptielenbeurzen?
De NVWA heeft in 2019 twee keer op een reptielenbeurs gecontroleerd. In 2020 zijn
tot nu toe geen inspecties uitgevoerd. Dit komt doordat veel beurzen vanwege de beperkingen
als een gevolg van COVID-19 geen doorgang vonden, en omdat de veiligheid van de inspecteurs
ten aanzien van COVID-19 niet goed kon worden gegarandeerd op georganiseerde beurzen.
12.
Bij hoeveel vluchten per jaar afkomstig uit Suriname wordt gecontroleerd of illegale
dieren van boord komen?
Alle binnenkomende vluchten vallen onder douanetoezicht. Daarbij worden alle facetten
waar de douane voor opgesteld staat meegenomen. In 2019 zijn van circa 450 vluchten
afkomstig uit Suriname, passagiers en hun bagage gecontroleerd door de douane. Dit
is inclusief het nagaan of dieren die binnenkomen voldoen aan wetgeving zoals CITES
en veterinaire verplichtingen. Daarnaast vindt op alle binnenkomende vracht risicoanalyse
plaats door de douane.
13.
Hoeveel extra natuur wilt u de komende jaren realiseren, door bijvoorbeeld natuurgebieden
te verbinden en bufferzones te creëren?
Conform de afspraken in het Natuurpact (2013) werken de provincies aan de destijds
overeengekomen ambitie om minstens 80.000 ha nieuwe natuur te realiseren in het Natuurnetwerk
Nederland. Over de voortgang hierbij wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd via de
Voortgangsrapportage Natuur.
Daarbovenop maken we met provincies aanvullende afspraken in het Programma Natuur
naar aanleiding van de beschikbaar gestelde langjarige extra middelen voor natuurherstel
en -ontwikkeling ten behoeve van de stikstofproblematiek.
Over de hoofdlijnen daarvan bent u op 10 juli 2020 geïnformeerd (brief met uw kenmerk
2020Z13840). In dit kader hebben we vooralsnog geen kwantitatieve afspraken opgenomen over het
aantal hectares nieuwe natuur. De hoofdlijnen worden op dit moment samen met de provincies
uitgewerkt tot een uitvoeringsprogramma. We streven ernaar dit uitvoeringsprogramma
eind dit jaar gereed te hebben.
Daarnaast heeft uw Kamer begin dit jaar de ambities en uitgangspunten van de gezamenlijke
bossenstrategie van Rijk en provincies ontvangen (Kamerstuk 33 576, nr. 186). Onderdeel van deze ambitie is tien procent meer bos in 2030. Uw Kamer ontvangt
binnenkort de uitwerking van deze bossenstrategie.
14.
Hoeveel hectare bufferzones wilt u creëren de aankomende jaren?
Naar aanleiding van de beschikbaar gestelde langjarige extra middelen voor natuurherstel
en -ontwikkeling als een gevolg van de stikstofproblematiek maken we via het Programma
Natuur met provincies afspraken over het verder versterken van de natuur. Over de
hoofdlijnen daarvan bent u op 10 juli 2020 geïnformeerd (brief met uw kenmerk 2020Z13840). Ook het realiseren van overgangszones (bufferzones) is hierin meegenomen. De hoofdlijnen
van het Programma Natuur worden op dit moment samen met de provincies uitgewerkt tot
een uitvoeringsprogramma. Daarin vindt een concretisering plaats van de maatregelen.
15.
Uit welke subsidiepot komt de beoogde extra 1 miljoen euro ten behoeve van de regeling
«niet productieve investeringen weide- en akkervogels», zoals aangegeven in Kamerstuk
21 501-32, nr. 1248?
De regeling «niet productieve investeringen weide- en akkervogels» maakt onderdeel
uit van pijler 2 van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB); Europees Landbouwfonds
voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). De extra € 1 mln. wordt hieruit gefinancierd.
16.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de afspraak uit het Klimaatakkoord over
de verduurzaming van het rijkswagenpark van het Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV) in 2019, 2020 en 2021 in de vorm van een overzicht van het
absolute aantal voertuigen en het percentage dat emissieloos is?
Het aantal voertuigen in totaal betreft 1473. Het aantal voertuigen emissieloos in
2019: 3,4%, 50 stuks. Het aantal voertuigen emissieloos in 2020: 21,8%, 321 stuks.
De prognose aantal voertuigen emissieloos in 2021: 35%, 516 stuks.
17.
Heeft u dit jaar de doelstelling van 20 procent emissieloze voertuigen gerealiseerd
binnen uw ministerie en wat is de voortgang ten aanzien van het doel uit het Klimaatakkoord
van een per 2028 volledig emissieloos Rijkswagenpark?
Ja, de doelstelling voor 2020 is gerealiseerd (21,8%). De voortgang is goed richting
het einddoel om per 2028 een emissieloos wagenpark te hebben. Een interne tussendoelstelling
is om in 2023 al op 60% emissieloos wagenpark te zitten. Het streven is om eerder
dan 2028 een emissieloos wagenpark te hebben.
18.
Heeft u reeds de nodige voorzieningen gerealiseerd of heeft u plannen gemaakt voor
het realiseren van de benodigde laadinfrastructuur op de Rijksgebouwen en overige
Rijkskantoren en locaties, zoals voorzien het Klimaatakkoord?
Ja, onder verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf als eigenaar van rijkskantoren.
19.
Heeft u het departementale uitvoeringsplan voor de verduurzaming van het Rijkswagenpark
gericht op 50% CO2 reductie in 2025 voor het Ministerie van LNV al vastgesteld? Zo nee, wanneer is de
verwachting dat dit plaatsvindt?
Ja, het plan voor het emissieloos maken van het wagenpark is in 2019 vastgesteld.
De 50% CO2 reductie wagenpark in 2025 is overigens een doelstelling die niet gehanteerd wordt
en waarvan ook het voornemen niet bestaat om deze te gaan hanteren. De tussen doelstelling
voor het wagenpark is 20% emissieloos in 2020 en einddoel 100% emissieloos in 2028.
20.
Kunt u met kengetallen de ontwikkeling weergeven van het consumentenvertrouwen in
biologische producten, zoals ook de ontwikkeling is weergegeven van het vertrouwen
van Nederlandse consumenten in de veiligheid van voedsel?
Er zijn geen soortgelijke kengetallen beschikbaar die de ontwikkelingen weergeven
van het consumentenvertrouwen in biologische producten. Wel zijn er via de monitor
duurzaam voedsel getallen beschikbaar over bestedingen door consumenten aan voedsel
met het Europees biologisch keurmerk in een jaar. In 2018 waren deze bestedingen volgens
de monitor circa € 1,32 miljard. De monitor duurzaam voedsel geeft ook de ontwikkeling
van de bestedingen in vergelijking met het voorgaande jaar aan. Afgelopen jaren was
er telkens een voorzichtige positieve ontwikkeling zichtbaar ten aanzien van consumentenbestedingen
aan voedsel met het keurmerk Biologisch.
21.
Kunt u toelichten waarom de financiële informatie over de LNV-subsidies in het overzicht
in de ontwerpbegroting van Economische Zaken en Klimaat (EZK) niet aansluit op de
financiële informatie in de LNV-ontwerpbegroting zelf?
Deze vraag lijkt te refereren naar een passage uit de brief die de Algemene Rekenkamer
(AR) aan uw Kamer heeft doen toekomen (de brief met als titel «Aandachtspunten bij de ontwerpbegroting 2021 (hoofdstuk XIV) van het Ministerie van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» (Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 4»). De AR geeft in deze brief aan dat het opvalt dat de financiële informatie over
de LNV-subsidies in het overzicht in de EZK-ontwerpbegroting niet aansluit op de financiële
informatie in de LNV-ontwerpbegroting zelf.
In de overzichtstabel Intensiveringen enveloppes LNV-begroting (p. 22) is in de LNV-begroting
een beeld geschetst van de aan de begroting toegevoegde en gereserveerde intensiveringsmiddelen
voor een aantal specifieke thema’s gerelateerd aan door het kabinet in het leven geroepen
enveloppes. Hierbij is niet de bron van de middelen, maar het doel waarvoor ze bestemd
zijn leidend geweest. In een aantal gevallen is hierdoor sprake van een optelsom van
bedragen als de middelen voor een bepaalde maatregel uit meerdere bronnen afkomstig
zijn. Zo is de subsidie sanering varkenshouderijen gefinancierd uit zowel regeerakkoord,
Klimaatakkoord als stikstofmiddelen. Het Ministerie van EZK heeft er voor gekozen
om een overzichtstabel in hun begroting op te nemen waar alleen de verdeling van de
klimaatmiddelen in wordt weergegeven. Dat maakt dus dat de overzichten in beide begrotingen
op het oog niet aansluiten.
22.
Hoe komt het dat het Inspectierapport Dolfijnen pas een jaar na verschijning naar
de Kamer is gestuurd?
De visitatiecommissie dierentuinen heeft het inspectierapport met betrekking tot het
Dolfinarium op 5 november 2019 met mij gedeeld. Na ontvangst heb ik het rapport bestudeerd,
een aanpak opgesteld en de eerste gesprekken met het Dolfinarium gevoerd. In september
2020 heb ik mijn appreciatie, mijn inzet en het visitatierapport met uw Kamer gedeeld
in de verzamelbrief dierenwelzijn, die ik voorafgaand aan het AO dierenwelzijn buiten
de veehouderij heb verstuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1126). Dit AO stond gepland op 25 juni jl., maar werd in verband met de coronacrisis uitgesteld
tot eind september. Het versturen van de brief is toen ook uitgesteld, zodat uw Kamer
over de meest recente informatie kon beschikken tijdens het AO.
23.
Wat is het percentage koppels vleeskuikens met geconstateerde ernstige welzijnsafwijkingen
in Nederlandse slachterijen uit respectievelijk Nederland, België en Duitsland?
De NVWA registreert verschillende welzijnsaspecten tijdens de keuring van de aangevoerde
dieren, zoals diverse welzijnsafwijkingen (bijvoorbeeld angst/pijnverschijnselen,
apathische dieren, hitte/koudestress, slechte conditie/bevedering, dode/gewonde dieren),
koppels waarbij meer dan 1% dood is aangevoerd, en koppels met meer dan 2% vangletsel
en welzijnsafwijkingen die ontstaan zijn op het primaire bedrijf. Het betreft voor
Nederland, België en Duitsland respectievelijk ca. 6, 14 en 5%.
24.
Wat is de verklaring van het hoge aantal vleeskuikens met relatief veel ernstige welzijnsafwijkingen
dat volgens de NVWA vanuit België en Duitsland aankomt in Nederlandse slachterijen?
Er is geen eenduidige verklaring voor de verschillen. Voor België zijn de cijfers
hoger dan voor Nederland en Duitsland. Het relatief hoge aantal Belgische koppels
met welzijnsaandoeningen is voornamelijk te wijten aan letsels die ontstaan zijn op
het primaire bedrijf, zoals voetzoollaesies of vangletsel. Voor voetzoollaesies wordt
dit mogelijk verklaard door een andere nationale invulling van de Richtlijn «2007/43/EG
van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming
van vleeskuikens» dan in Nederland. De NVWA rapporteert deze waarnemingen aan België.
Voor de verschillen met betrekking tot vangletsel kan de oorzaak op eenzelfde punt
worden gezocht.
25.
Kunt u aangeven of er bij slachterijen onderling verschillen zijn in het percentage
koppels vleeskuikens met ernstige welzijnsafwijkingen vanuit België en Duitsland en
wat deze verschillen zijn?
Nee, dit is niet aan te geven. Mogelijke verschillen bij slachterijen onderling kunnen
vele oorzaken hebben, zowel op het bedrijf van herkomst, bij vangploegen, transporteurs,
type vleeskuiken, als op de slachterij zelf.
26.
Waar wordt het vlees afgezet van de koppels vleeskuikens met ernstige welzijnsafwijkingen
afkomstig uit België en Duitsland?
Vleeskuikens met welzijnsafwijkingen worden net als andere kuikens ante- en post-mortem
gekeurd. Welzijnsafwijkingen aan het karkas hoeven niet te leiden tot gehele afkeuring
van het karkas; het betreft vaak lokale letsels zoals voetzoollaesies die verder geen
invloed hebben op het vlees. Het vlees van goedgekeurde dieren voldoet aan de voedselveiligheidswetgeving
en komt in de reguliere vleesketen terecht. Afgekeurde karkassen of afgekeurde onderdelen
worden bestemd voor destructie.
27.
Wat is het interventiebeleid van de NVWA met betrekking tot hittestress op warme zonnige
dagen boven de 30 graden Celsius voor dieren in de wei?
Een dier dat niet in een gebouw wordt gehouden, moet bescherming worden geboden tegen
slechte weersomstandigheden en gezondheidsrisico’s (artikel 1.6, lid 3, Besluit houders
van Dieren). Bij een inspectie beoordeelt de NVWA de situatie ter plaatse. Indien
overtredingen worden geconstateerd, wordt een interventie toegepast zoals opgenomen
in het Specifiek interventiebeleid dierenwelzijn.1 Die interventie kan bij een eerste overtreding een schriftelijke waarschuwing zijn.
Bij een herhaalde en/of ernstige overtreding is de interventie een bestuurlijke boete
of een proces-verbaal. Daarnaast kan een bestuursrechtelijke herstelmaatregel, bijvoorbeeld
een last onder dwangsom, worden opgelegd.
28.
Is het verplicht voor schaduw te zorgen voor dieren die op zonnige dagen boven de
30 graden Celsius urenlang in de wei staan?
Op grond van artikel 1.6 derde lid van het Besluit houders van dieren moet elk dier
dat niet in een gebouw gehouden wordt, bescherming worden geboden tegen slechte weersomstandigheden
en gezondheidsrisico’s. Naast kou, regen en hagel valt ook hitte en zon onder de noemer
van slechte weersomstandigheden voor het dier.
Op grond hiervan heeft de houder de wettelijke plicht er voor te zorgen dat het gehouden
dier beschutting tegen de zon kan zoeken.
29.
Hoeveel kippen en/of pluimveeproducten vanuit Thailand importeert Nederland op jaarlijkse
basis?
In 2019 is er vanuit Thailand een volume van 96.902 ton aan pluimveevlees(producten)
in Nederland geïmporteerd. Er is geen levend pluimvee geïmporteerd (bron: VGC-systeem).
30.
Hoeveel eendagskuikens en broedeieren worden jaarlijks vanuit Nederland naar Thailand
geëxporteerd?
Er zijn in 2019 235.000 eendagskuikens naar Thailand geëxporteerd. In 2019 zijn er
geen exporten van broedeieren naar Thailand geweest (bron: VGC-systeem).
31.
Is een fixed budget van 1,4 miljoen euro voor onderzoek bij katten in relatie tot
COVID-19 in verhouding overwegende dat grotere groepen dieren en mensen in hun gezondheid
geschaad kunnen worden door de overdracht van besmettelijke ziekten en dat de economische
effecten hiervan grootschalig en zeer schadelijk zijn?
De onderzoeksvraag naar de rol van katten en de mogelijkheid van reservoirvorming
is uitgezet toen bekend werd dat er op verschillende plekken in de wereld katten en
katachtigen besmet waren met SARS-CoV-2. Bij het onderzoek zijn veel instituten betrokken
en zij hebben op verzoek van LNV en VWS een voorstel gedaan om de rol van katten en
de mogelijke reservoirvorming te onderzoeken. Dat onderzoek is daarna in gang gezet.
Hoe de epidemie zich daarna ontwikkelde was en is niet te voorzien. Er wordt meer
onderzoek uitgevoerd naar besmettingen van dieren met SARS-CoV-2. Dit betreft bijvoorbeeld
het onderzoek bij nertsen. Afhankelijk van de ontwikkelingen in de epidemie wordt
bekeken welk onderzoek noodzakelijk is.
32.
Nu we weten dat het risico op besmettingen zich niet enkel in de veehouderij voordoet
maar ook op onder meer beurzen en tentoonstellingen van dieren (bijv. vogelmarkten,
maar ook in de fok en de (internationale en nationale) handel in dieren, hoe verhoudt
de opzet en de aard van het Diergezondheidsfonds zich daartoe en wat bent u van plan
om preventief en structureel ook na deze crisis hieraan te doen?
Het Diergezondheidsfonds (DGF) is een fonds waar geld uit sectoren en Rijk in samen
komt ten behoeve van preventie, monitoring en bestrijding van bepaalde besmettelijke
dierziekten. Ook de basismonitoring dierziekten, waarmee signalen van onbekende en/of
opkomende dierziekten en zoönosen wordt gemonitord, wordt uit het DGF betaald. Vrijwel
het gehele budget van het DGF wordt normaal gebruikt voor monitoring en bestrijding
in de pluimvee-, varkens-, rundvee-, geiten- en schapensector. De verdeling van deze
kosten tussen overheid en deze sectoren is geregeld in het Convenant financiering
bestrijding aangifteplichtige dierziekten.
Kosten voor preventie, monitoring en bestrijding van aangifteplichtige dierziekten
worden uit het DGF betaald. Dat is ongeacht of de betreffende sector via heffingen
bijdraagt aan het DGF. Indien een sector waar maatregelen getroffen moeten worden
niet bijdraagt aan het DGF komen de kosten voor het DGF volledig ten laste van de
overheidsbijdrage aan het DGF. Aanpassingen aan het DGF zijn niet nodig aangezien
het DGF voor alle aangifteplichtige ziekten benut kan worden en ook voor sectoren
die niet bijdragen via heffingen. Als daar aanleiding toe is, kan ik ook andere diersoorten
aanwijzen waarvoor diergezondheidsheffing moet worden geheven (Gwwd artikel 91c lid
2). Of het van toegevoegde waarde is om voor bepaalde diersoorten een heffing in te
voeren is van diverse factoren afhankelijk. De jaarlijkse kosten die gemaakt worden
voor aangifteplichtige ziekten moeten bijvoorbeeld wel een omvang hebben die opweegt
tegen de kosten voor het uitvoeren van de heffing.
33.
Kunt u het totaal aan kabinetsuitgaven aan proefdiervrije innovatie schetsen?
Het Ministerie van LNV heeft in 2021 voor dierproeven en voor alternatieven voor dierproeven
de volgende budgetten gereserveerd:
• Centrale Commissie Dierproeven (CCD), inclusief CCD-retributies: ca. € 2,1 mln.;
• Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 966.000;
• ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) 2018–2020»: voor 2021
is een bedrag van ruim € 1,6 mln. gereserveerd. Voor het programma 2021–2023 is in
2021 een bedrag van € 375.000 gereserveerd;
• InTraVacc (voorheen het Nederlands Vaccin Instituut/NVI): ca. € 1,7 mln. Het geld
staat op de begroting van het Ministerie van VWS. Het Ministerie van LNV heeft trekkingsrecht
op dit budget;
• RIVM-kennisvragen 2021: ca. € 807.000;
– WFSR (Wageningen Food Safety Research, voorheen: RIKILT)/WOT-voedselveiligheid (proefdiervrije
innovatie): ca € 430.000. Daarnaast besteedt het WFSR ongeveer € 400.000 aan de ontwikkeling
van alternatieven voor dierproeven in diverse kennisbasis-programma’s.
• Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI): € 567.000;
• NWA-call «Alternatieven voor dierproeven: nieuwe manier van veiligheidsbeoordeling»:
€ 75.000 (totale bijdrage LNV in de periode 2020–2022: € 300.000). NB: Defensie, EZK,
I&W en VWS leggen ook € 300.000 in over een periode van 3 jaar. OCW/NWO verdubbelt
deze bijdragen. In totaal is € 3 mln. beschikbaar voor deze NWA-call gedurende de
looptijd t/m 2023;
• Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven (=voor projecten 3V): € 300.000.
Andere departementen hebben in 2021 de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven
voor dierproeven: het Ministerie van OCW ca. € 2,3 mln. (voor dierenwelzijn en alternatieven
samen uit subsidie aan BPRC), het Ministerie van I&W € 350.000, het Ministerie van
VWS € 625.000 en het Ministerie van Defensie ca. € 150.000.
34.
Wat zijn de concrete beleidsdoelen van de toegekende bijdrage – gedurende 3 jaar 0,4
miljoen euro – aan de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie
(ZonMw) voor het programma «Meer kennis met minder dieren»?
Voor het programma Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) wordt elke drie jaar een nieuw
programmaplan opgesteld. Vanuit dit programma biedt ZonMw subsidies en financiering
aan ter stimulering van: innovatief onderzoek door netwerken, onderwijs, systematisch
literatuuronderzoek over al bestaand proefdieronderzoek en publicatie van ook negatieve
resultaten van proefdieronderzoek.
De beleidsdoelen van dit MKMD-programma zijn: (a) ontwikkeling van innovatieve proefdiervrije
innovaties en (b) toepassing van bestaande en nieuwe proefdiervrije innovaties.
Het huidige, tweede MKMD-programma 2018–2020 loopt eind 2020 af. Het nieuwe derde
MKMD-programma 2021–2023 start komend jaar. Een programmacommissie werkt de inhoud
en accenten voor dit nieuwe MKMD-programma op dit moment uit. Het nieuwe programma
2021–2023 van Meer Kennis met Minder Dieren zal, als het definitief rond is, door
ZonMw openbaar worden gemaakt op hun website. Daar is het huidige programma (plus
de resultaten daarvan) nu ook al te vinden: Externe link:https://www.zonmw.nl/nl/onderzoek-resultaten/fundamenteel-onderzoek/pro…. De totaal kosten van de tweede en derde MKMD-programma’s samen bedragen per jaar
ca € 2 mln., waarbij sprake is van een doorloop in het kasritme na afloop van het
tweede MKMD. Dit om opstart, uitvoering en afhandeling van oude en nieuwe programma’s
in elkaar te laten overlopen. In 2021 is ca. € 1,6 mln. voor het huidige tweede MKMD-
en ca. € 400.000 voor het nieuwe, derde MKMD-programma voorzien, dat nog in de opstartfase
is.
De (voorlopige) resultaten van dit MKMD-programma zijn beschreven in de voortgangsbrief
Transitie Proefdiervrije Innovatie (Kamerstuk 32 336, nr. 108).
35.
Hoe staat het met het instellen van een omschakelfonds voor boeren ter omschakeling
naar kringlooplandbouw?
Op zeer korte termijn, en in ieder geval voor de begrotingsbehandeling, informeer
ik uw Kamer over de stand van zaken van het omschakelfonds.
36.
Welke definitie van kringlooplandbouw wordt gehanteerd in de context van het omschakelfonds?
Op zeer korte termijn, en in ieder geval voor de begrotingsbehandeling, informeer
ik uw Kamer over de stand van zaken van het omschakelfonds. In deze brief ga ik ook
in op de definitie van kringlooplandbouw in het kader van het omschakelfonds.
37.
Welke randvoorwaarden worden er aan subsidie gesteld binnen het omschakelfonds?
Op zeer korte termijn, en in ieder geval voor de begrotingsbehandeling, informeer
ik uw Kamer over de stand van zaken van het omschakelfonds.
38.
Welk budget wordt er voor het omschakelfonds uitgetrokken?
Door het kabinet is in totaal € 175 mln. beschikbaar gesteld voor het omschakelfonds
en dit is verdeeld over de jaren 2020–2023. Ik heb uw Kamer hierover verder ook geïnformeerd
in de brief van 24 april jl. over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek
(Kamerstuk 35 334, nr. 82).
39.
Kunt u een toelichting geven ten aanzien van welk deel van de begroting met welke
organisaties en instellingen wordt gepraat gezien het gegeven dat de agrarische sector
de afgelopen periode meermaals heeft aangegeven zich niet door u gehoord te voelen
bij de door u genomen maatregelen?
Bij het ontwikkelen, implementeren en uitvoeren van mijn beleid spreek ik doorgaans
met verschillende partijen over veel onderwerpen. Het gaat dan om landbouworganisaties,
ketenpartijen maar ook natuurorganisaties en Ngo’s. In deze gesprekken komen de trajecten,
het verloop er van en de effecten van het beleid op de praktijk aan bod.
40.
Kunt u aangeven welke wetsvoorstellen deze kabinetsperiode nog naar de Kamer zullen
komen?
Dit zijn de wetsvoorstellen op LNV-terrein die naar mijn verwachting nog voor de verkiezingen
kunnen worden ingediend:
• Verzamelwet LNV;
• Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen;
• Wijziging Meststoffenwet i.v.m. begrip melkvee en enkele andere wijzigingen betreffende
stelsel fosfaatrechten;
• Uitvoeringswet EU-verordeningen diergeneesmiddelen en gemedicineerde diervoeders;
• Wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij i.v.m. een vervroegde beëindiging van
de pelsdierhouderij;
• Wijziging Visserijwet 1963 i.v.m. bestuurlijke boete;
• Wijziging van de Wet dieren i.v.m. enkele aanpassingen van de diergezondheidsregels.
Verder is er ook nog een wetsvoorstel van EZK tot wijziging van de Mededingingswet
in procedure waarin onder andere het expliciteren van de uitsluiting van het kartelverbod
van gedragingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid
wordt geregeld. Dat wetsvoorstel zal waarschijnlijk ook nog deze kabinetsperiode kunnen
worden ingediend.
Mogelijk wordt ook het volgende wetsvoorstel ook nog door dit kabinet ingediend:
• Wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet in verband met het opnemen
van regels over het registreren, reserveren en toedelen van maatregelen ter compensatie
van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden van stikstofdepositie veroorzaakt door projecten
van groot openbaar belang (natuurcompensatiebank).
41.
Hoe wordt het traject van een beleidsidee tot een Kamerbrief, wetsvoorstel en/of actieplan
normaliter vormgegeven?
Voor effectief en uitvoerbaar beleid dat ook kan rekenen op draagvlak benut het Ministerie
van LNV in alle fasen van de beleidscyclus (voorbereiding, besluitvorming, uitvoering
en evaluatie van beleid) signalen van stakeholders. Het Ministerie van LNV organiseert
regelmatig bijeenkomsten om signalen op te halen en daar met stakeholders over in
gesprek te gaan. Recente voorbeelden zijn de webinars over de aanpak van de stikstofproblematiek
en de herbezinning van het mestbeleid. Wetsvoorstellen worden altijd voor consultatie
voorgelegd. Via onze LNV community staan we in verbinding met tientallen agrariërs
om hen te vragen naar relevante ontwikkelingen in hun bedrijfsvoering en het beleid
dat het Ministerie van LNV maakt. Ik vind het belangrijk om in te spelen op ideeën
die vanuit de samenleving aangereikt worden. Een recent voorbeeld is het voorstel van een aantal boeren in en rondom de Nieuwkoopse Plassen voor
een innovatieve aanpak van de stikstofproblematiek. Het is zeer te prijzen dat dergelijke
initiatieven op poten worden gezet zodat we samen aan maatschappelijke opgaven kunnen
werken. Het Ministerie van LNV spant zich ervoor in om de initiatiefnemers te helpen
met het uitwerken en uitvoerbaar krijgen van hun plannen.
42.
Hoeveel stalbranden hebben er tot op heden over 2020 plaatsgevonden en hoeveel dieren
zijn daarbij omgekomen?
Ieder kwartaal publiceert LTO Nederland een overzicht van het aantal stalbranden en
dierlijke slachtoffers, dat is gebaseerd op cijfers van Brandweer Nederland en het
Verbond van Verzekeraars. Uit de gegevens van het eerste halfjaar van 2020 blijkt
dat bij 11 stalbranden 94.254 dieren zijn omgekomen.
43.
Klopt het dat een deel van de begroting van LNV onder de Officiële ontwikkelingshulp
(ODA) middelen valt? Zo ja, welk deel en waarvoor wordt dit aangewend?
Ja, dat klopt. Voor 2021 gaat het om € 4,495 mln. Dit valt binnen de Homogene Groep
Internationale Samenwerking (HGIS) categorie: duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid,
water en klimaat. Concreet zijn deze middelen bestemd voor een bijdrage aan het VN-milieuprogramma
(UNEP) en valt een deel van de bijdrage aan de Voedsel- en Landbouworganisatie van
de VN (FAO) ook onder Officiële ontwikkelingshulp.
44.
Op welke dossiers en op welke wijze staat u in contact of werkt u samen met de Nederlandse
of een buitenlandse tak van Greenpeace?
Het Ministerie van LNV staat in contact met een veelheid aan uiteenlopende organisaties
over een veelheid aan uiteenlopende onderwerpen. Wij houden niet »systematisch» bij
in welk dossier, met welke organisatie en op welke wijze contact met welke organisatie
heeft plaatsgevonden.
45.
Hoeveel hectare aan bermen worden er door de rijksoverheid beheerd?
De bermen van Rijkswaterstaat beslaan in totaal ca. 18.100 hectare (OBR/RWS, 2018).
De bermen die ProRail beheert beslaan ca. 6.500 hectare.
46.
Wat is de staat van de bermen in handen van rijksoverheid?
De vegetatie van de bermen van Rijkswaterstaat bestaat onder andere uit grasland,
heide, struiken en bomen. Het aantal aanwezige plantensoorten wordt regelmatig onderzocht
en ligt momenteel rond de 550. Het gaat vooral om algemene soorten. In de laatste
opnameronde zijn 23 bedreigde soorten en 43 zeldzame soorten waargenomen. In zijn
algemeenheid is er een dalende trend in de kwaliteit van de vegetatie waarneembaar.
Dit komt met name door verruiging en vergrassing.
Voor ProRail bestaat momenteel geen beeld van de staat van de bermen. Het beheer is
gericht op veilige berijdbaarheid van het spoor. ProRail is bezig met kaders te ontwikkelen
voor duurzaam bermbeheer die de onderhoudsaannemers in nieuwe contracten mogelijk
maken om meer aandacht te geven aan biodiversiteit.
47.
Hoeveel kost bermbeheer door de rijksoverheid?
De kosten van het bermbeheer van RWS zijn niet exact bekend omdat bermbeheer integraal
onderdeel uitmaakt van de onderhoudscontracten (waarin tal van activiteiten zijn opgenomen).
Hiervoor geldt een totaalprijs. Het totale groenbeheer kostte Rijkswaterstaat in 2018
ca. € 72 mln. Hieronder valt naast het bermbeheer ook het onderhoud aan sloten, beschoeiingen
en het snoeien van bomen. Het beheer van het grasland kost jaarlijks ca. € 9 mln.
Bij ProRail zijn de kosten van het bermbeheer niet bekend. Bermbeheer langs het spoor
valt onder het contract waar ook het beheer van het spoor is ondergebracht. Het bermbeheer
is gericht op beschikbaarheid en de veilige berijdbaarheid van het spoor. De aannemer
kiest hierbij naar eigen inzicht de beste oplossing binnen zijn contractgebied. Hoe
het beschikbare budget tussen spoorbeheer en bermbeheer wordt ingedeeld is aan de
aannemer zelf. Deze kosten zijn alleen bekend bij de aannemers zelf, omdat het bedrijfsgevoelige
informatie is. Verder verschilt dit per aannemer en per contractgebied.
48.
Hoeveel zou het kosten als het bermbeheer bestaat uit één keer maaien en afvoeren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 47.
Verder meld ik uw Kamer dat Rijkswaterstaat in principe één keer per jaar haar bermen
maait. Vaker (2 keer) maaien gebeurt alleen bij (wettelijke) verplichtingen (zoals
de Wet natuurbescherming of de distelverordening) of als het noodzakelijk is voor
het functioneren van de infrastructuur (inclusief de door I&W aangelegde ecologische
voorzieningen zoals faunapassages).
Bij ProRail wordt niet gestuurd op het aantal maaibeurten, maar op de berijdbaarheid
van het spoor. Hierover zijn dan ook geen gegevens beschikbaar.
49.
Met hoeveel procent is de binnenlandse emissie van stikstof afgenomen of toegenomen
sinds de uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 over het Programma Aanpak
Stikstof (PAS)?
De emissies van ammoniak zijn in 2019 ten opzichte van 2018 afgenomen met 2,9 procent:
van 129,5 tot 125,8 kton. De emissies van stikstofoxide zijn in dezelfde periode afgenomen
met 2,2 procent: van 235,3 tot 230,1 kton. Samen levert dit een afname van 2,6% in
de emissie van stikstof. Deze cijfers zijn afkomstig van de Emissieregistratie en
volgen de definitie zoals die in het nationale emissieplafond (NEC-cijfers) wordt
gehanteerd. De cijfers over 2019 zijn voorlopige cijfers en kunnen worden bijgesteld.
In januari 2021 verwacht het RIVM de definitieve cijfers over 2019 te publiceren.
50.
In hoeveel procent van de hectares van de voor stikstof gevoelige gebieden wordt de
kritische depositiewaarde voor stikstof op dit moment overschreden?
In 2018 was op circa 78 procent van de hectares met voor stikstofgevoelige natuur
binnen Natura 2000-gebieden sprake van overschrijding van de kritische depositiewaarde.
De cijfers voor 2019 en 2020 zijn op dit moment nog niet bekend. Voor het wettelijke
programma stikstofreductie en natuurverbetering, dat onderdeel is van het wetsvoorstel dat naar de Kamer is verzonden, zal het aantal hectares
dat voorafgaand aan de looptijd van het programma onder de kritische depositiewaarde
zit in kaart worden gebracht. Op basis van dit ijkpunt kan de ontwikkeling van de
omgevingswaarde voor 2030 en de daaraan gekoppelde tussendoelen voor stikstofreductie
weergegeven worden.
51.
Kunt u toelichten waarop de 5 miljard euro voor een structurele stikstofaanpak is
gebaseerd en waaruit blijkt dat dit voldoende is?
In de structurele aanpak van de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 44) is een pakket aan maatregelen opgenomen gericht op reductie van de stikstofbelasting
(€ 2 miljard tot en met 2030) en op verbetering van de natuurcondities in de Natura
2000-gebieden (circa 3 miljard euro). Deze inzet is gericht op het realiseren van
het doel dat in 2030 ten minste de helft van de hectares met stikstofgevoelige natuur
in Natura 2000-gebieden onder de zogenoemde kritische depositiewaarde is gebracht.
Op basis van doorrekeningen van het PBL en het RIVM vraagt bovengenoemd doel om een
reductie van stikstofdepositie van gemiddeld 255 mol/ha/jr in 2030. Om dit de realiseren
is voor de bronmaatregelen € 2 miljard beschikbaar gesteld. De doorrekeningen van
de bronmaatregelen laten zien dat indicatief 120 mol/ha/jr in 2030 gerealiseerd wordt
door staand en voorgenomen beleid (het zogeheten autonome pad), en 25 mol/ha/jr in
2030 door beleid volgend uit het Klimaatakkoord. Voor de resterende opgave van 110
mol/ha/jr worden de bronmaatregelen ingezet. De verwachting is dat deze maatregelen
voldoende zijn, daar het effect ervan geraamd is tussen de 103 en 180 mol/ha/jaar
in 2030.
In aanvulling op de bronmaatregelen is er tot en met 2030 in totaal € 1 miljard op
de aanvullende post gereserveerd voor bronmaatregelen om de partiële vrijstelling
van de Natura 2000-vergunningplicht mogelijk te maken voor de bouwsector gedurende
de bouwfase. Hiervan wordt € 500 mln. ingezet om het structurele pakket te versterken
met kosteneffectieve stikstofreducerende maatregelen binnen de bouwsector. Vanaf 2024
wordt de resterende € 500 mln. gereserveerd om te borgen dat de doelstelling van de
structurele aanpak – 50 procent van de stikstofgevoelige gebieden onder de kritische
depositiewaarde – ook bij tegenvallende ontwikkelingen, wordt gehaald.
Het PBL heeft het ecologische effect van de investeringsimpuls van circa € 3 miljard
doorgerekend en stelt dat het beoogde pakket een logische en effectieve mix van maatregelen
is voor de middellange termijn. Voor 2030 is de verwachting dat met de te nemen maatregelen
in Nederland tot 68 procent doelrealisatie komt, met specifiek aandacht voor stikstofgevoelige
natuur. Hiermee voldoet Nederland aan de Europese verplichting om a) de landelijke
staat van instandhouding te verbeteren totdat deze gunstig is, en b) om in de tussentijd
verslechtering te voorkomen.
Hoewel het op landelijk niveau bereiken van een gunstige staat van instandhouding
een resultaatsverplichting is, is het aan elke lidstaat om te bepalen op welke wijze
en in welk tempo hieraan uitvoering wordt gegeven. Met de structurele aanpak zorgt
het kabinet ervoor dat behoud van Natura 2000-gebieden blijvend verzekerd is en herstel
en verbetering optreden zodanig dat binnen een reële termijn een gunstige staat van
instandhouding zal kunnen worden bereikt.
52.
Vanaf wanneer kunnen de provincies aanspraak maken op de budgetten die bedoeld zijn
voor de structurele aanpak van stikstof?
De eerste tranche gelden vanuit het programma Natuur worden naar verwachting begin
2021 beschikbaar gesteld.
Voor de bronmaatregel gerichte opkoop piekbelasters wordt het budget aan de provincies
beschikbaar gesteld via een specifieke uitkering. De regeling is deze week in de Staatscourant
gepubliceerd. Na publicatie start RvO.nl met de uitvoering. De budgetten voor de overige
bronmaatregelen voor stikstofreductie worden niet beschikbaar gesteld aan de provincies.
Provincies zijn uiteraard wel nauw betrokken bij de uitwerking van de bronmaatregelen
die gebiedsgericht worden ingezet.
53.
Is er bij de uitwerking van bronmaatregelen voldoende geld beschikbaar om alle veehouders
die willen stoppen uit te kunnen kopen?
Voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is het maximale subsidieplafond
van € 450 mln. naar verwachting voldoende om alle positief beschikte varkenshouders
van een subsidie conform de Srv te kunnen voorzien.
De aangekondigde Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) (Kamerstuk
35 334, nr. 82) wordt op dit moment ontworpen en ingericht. Pas op een later moment, na goedkeuring
door de Europese Commissie en publicatie in de Staatscourant kan deze Lbv worden opengesteld.
Het subsidieplafond zal in de eerste tranche worden vastgesteld op € 750 mln., conform
kabinetsbesluit. Vervolgens is het aan veehouders om zich te beraden op deelname en
zich aan te melden, omdat het gaat om een vrijwillige regeling. Het valt nu niet te
voorspellen hoeveel aanmelders zich zullen melden.
Tenslotte voeren provincies in het kader van de gebiedsprocessen de regie op de Gerichte
opkoop. Daarvoor zal op korte termijn een specifieke uitkering aan de provincies worden
gepubliceerd. Voor een eerste tranche is € 100 mln. beschikbaar. Het is nog niet bekend
waar en hoeveel veehouderijen daarmee zullen worden opgekocht.
54.
Hoeveel bedrijven in de agrarische sector telde Nederland in 2017?
In 2017 bedroeg het aantal landbouwbedrijven 54.850, volgens cijfers uit de landbouwtelling
van het CBS.2
55.
Hoeveel agrarische bedrijven zijn er op dit moment?
In 2020 bedroeg het aantal landbouwbedrijven 52.700, volgens voorlopige cijfers uit
de landbouwtelling van het CBS.3
56.
Wat is uw verwachting over de ontwikkeling van het aantal agrarische bedrijven het
komende jaar?
Sinds 2000 is het aantal agrarische bedrijven elk jaar verder afgenomen. Het lijkt
aannemelijk dat deze dalende trend zich zal voortzetten in het komende jaar. In 2000
waren er nog 97.400 land- en tuinbouwbouwbedrijven. In 2019 is het aantal afgenomen
tot 53.200 en dit betreft een daling van 45% in 19 jaar. Jaarlijks gaat het om een
gemiddelde afname van het aantal landbouwbedrijven met 3%.
57.
Hoe ontwikkelt het tekort aan dierenartsen bij de NVWA zich momenteel en is de wervingscampagne
voor nieuwe medewerkers succesvol?
Sinds 2018 beschikt de NVWA over een dedicated recruiter/sourcer voor de werving van
dierenartsen en is de NVWA door haar arbeidsmarktcommunicatie-activiteiten en -uitingen
zichtbaarder onder de diergeneeskundestudenten en dierenartsen. De NVWA heeft in samenwerking
met externe bureaus circa 90 nieuwe dierenartsen aangetrokken. De NVWA staat in 2021
voor een aantal opgaven waarvoor dierenartsen nodig zijn, zoals de aankomende Brexit
en het versterken van het toezicht op de vleesketen (opvolging van het rapport 2Solve
inzake kleine en middelgrote slachthuizen). Onderbezetting blijft een zorg voor de
NVWA. De NVWA beziet in hoeverre de kwaliteit door aanpassing van de processen blijvend
kan worden geborgd met de inzet van minder dierenartsen. Voor de komende tijd is de
NVWA voornemens om de arbeidsmarktcommunicatie en recruitmentactiviteiten voort te
zetten.
58.
Wat is de stand van zaken op uw voorgenomen herbezinning op het slachtproces en kunt
u de Kamer informeren over de voortgang?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die ik op 27 oktober jl.
naar uw Kamer heb verzonden (kenmerk 2020Z19710).
59.
Bent u er zeker van dat alle verplichtingen/verantwoordelijkheden van door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) erkende stamboekorganisaties die voortvloeien uit
de erkenningsvoorwaarden zoals genoemd in de Europese zoötechnische regelgeving in
Nederland juist zijn geregeld, en dan met name van de destijds geldende richtlijn
2009/157/EG, waarin beschreven wordt wat er in een stamboek wordt vastgelegd, en beschikking
84/247/EEG waarin in bijlage onder lid 2a wordt vermeld dat erkende stamboekorganisaties
in staat moeten zijn om de voor het bijhouden van de afstamming vereiste controles
uit te voeren? Worden deze controles uitgevoerd? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Stamboekorganisaties met een erkenning en een goedgekeurd fokprogramma moeten sinds
1 november 2018 voldoen aan de voorwaarden uit de Europese Fokkerijverordening. Bij
de goedkeuring van een fokprogramma wordt hierop getoetst. In 2019 zijn alle fokprogramma’s
hernieuwd beoordeeld.
Daarnaast gaat RvO.nl periodiek en risicogericht toetsen op de naleving van de voorwaarden
voor erkenning en goedkeuring van het fokprogramma zoals bepaald in de Unierechtelijke
regelgeving. De NVWA kan hierop aanvullend een controle ter plaatse uitvoeren.
60.
Over welke stukken beschikt u m.b.t. controles op de afstamming (verantwoordelijkheid
van erkende stamboekorganisaties die stamboeken bijhouden) in relatie tot de fraude
met Identificatie & Registratie (I&R) en de rol van erkende stamboekorganisaties hierin?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar het Wob-verzoek waar in vraag
64 ook naar wordt verwezen, te vinden op de weblink:
Externe link:https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2020/02/18/beslui….
61.
Kunt u beschrijven wat de rol is van de RVO en de NVWA in het kader van de controle
van erkende stamboekorganisaties?
In de Fokkerijverordening is voorgeschreven dat de bevoegde autoriteit regelmatig
en met een passende frequentie controles dient uit te voeren bij erkende stamboekorganisaties
waarbij rekening wordt gehouden met het risico op niet-naleving van de voorschriften
van de Fokkerijverordening, antecedenten, betrouwbaarheid en de resultaten van eigen
controles door stamboekorganisaties en informatie die kan wijzen op niet-naleving
van de voorschriften van deze verordening.
De NVWA kan in opdracht van RvO.nl aanvullend controles ter plaatse bij stamboekorganisaties
verrichten. Alle stamboekorganisaties die een aanvraag tot erkenning doen worden ter
plaatse gecontroleerd. Daarnaast wordt jaarlijks een aantal erkende organisaties gecontroleerd
en kan er naar aanleiding van een melding ter plaatse worden gecontroleerd door de
NVWA indien dit noodzakelijk wordt geacht.
62.
Kunt u aangeven of RVO en/of de NVWA controles uitvoeren of uitgevoerd hebben bij
erkende stamboekorganisaties in het kader van de I&R-fraude?
RVO of de NVWA heeft in het kader van de onregelmatigheden in I&R Rund geen specifieke
controles uitgevoerd bij erkende stamboekorganisaties, omdat hier geen directe aanleiding
voor was.
63.
Wordt in het kader van de handhavingsrol van de overheid m.b.t. de zoötechnische regelgeving
nagegaan of erkende stamboekorganisaties de (afstamming)controles doeltreffend uitvoeren?
Zo ja, waaruit blijkt dat?
In 2019 zijn alle fokprogramma’s van erkende stamboekorganisaties door RvO.nl op grond
van de Fokkerijverordening beoordeeld. Hierbij is onder andere getoetst of zij de
vanuit de fokkerijregelgeving verplichte voorschriften voor de identificatie en registratie
van dieren en afstammingscontrole hebben opgenomen in het fokprogramma.
RvO.nl gaat periodiek en risicogericht toetsen op naleving van de erkenningsvoorwaarden
zoals bepaald in de Europese regelgeving. In 2020 zijn de door RvO.nl erkende stamboekorganisaties
geïnformeerd over de controles die zullen gaan plaatsvinden in het kader van dit toezicht.
64.
Hoe verhouden de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de zoötechnische regelgeving
zich tot hetgeen wat in de notulen van het overleg van 13 februari 2018 (zie:
Externe link:https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2020/02/18/beslui…
, pagina 29) wordt vermeld door het stamboek en klopt het dat het stamboek geen formele
basis heeft om cross checks te kunnen doen?
Om de kwaliteit van die registraties te borgen, zijn in systemen controles ingebouwd.
Stamboekorganisaties kunnen controles uitvoeren op dieren die worden ingeschreven
in het stamboek dat zij bijhouden. Van stamboekorganisaties kan niet verwacht worden
dat zij overall controles doen over de gehele populatie, omdat niet alle dieren worden
ingeschreven in een stamboek. Dat is de keuze van een veehouder.
65.
Bent u van mening dat erkende stamboekorganisaties door het bijhouden van een stamboek
ook een verantwoordelijkheid hebben in de controle op de juistheid van de I&R-registratie?
Erkende stamboekorganisaties dienen op basis van de fokkerijregelgeving voorschriften
te hebben opgenomen in het fokprogramma over het systeem voor de identificatie van
fokdieren en het registreren van de afstamming van raszuivere fokdieren.
Niet alle houders zijn aangesloten bij een (erkende) stamboekorganisatie. De verplichting
om gegevens te registreren in I&R staat los van het stamboek. Houders kunnen op verschillende
manieren informatie doorgeven aan het I&R-systeem. Dat kan direct via het portaal
van RvO.nl of via bedrijfsmanagementsystemen/stamboeken. In beide situaties wordt
hetzelfde controleprotocol doorlopen om de gegevens te kunnen registreren. Het is
de verantwoordelijkheid van de houder om de juiste informatie te registreren. De houder
kan de geregistreerde informatie in het eigen pakket, maar ook rechtstreeks in het
I&R-systeem raadplegen, controleren en waar nodig herstellen.
66.
Welke acties heeft u ondernomen om er zeker van te zijn dat de controles van erkende
stamboekorganisaties op doeltreffende en onafhankelijke wijze uitgevoerd worden door
erkende stamboekorganisaties?
In 2019 zijn alle fokprogramma’s van erkende stamboekorganisaties door RvO.nl op grond
van de Fokkerijverordening beoordeeld. Hierbij is onder andere getoetst of zij de
vanuit de fokkerijregelgeving verplichte voorschriften voor de identificatie en registratie
van dieren en afstammingscontrole hebben opgenomen in het fokprogramma.
67.
Kunt u een overzicht geven (per oud productschap en onderscheiden diercategorie) van
hoeveel liquide middelen er nog beschikbaar zijn en per wanneer een sector over de
overgebleven financiële middelen kan beschikken?
Bij de Wet opheffing bedrijfslichamen zijn de product- en bedrijfschappen opgeheven
en is het vermogen van deze bedrijfslichamen overgegaan naar de Staat. De Minister
van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is vereffenaar van de vermogens.
Inmiddels is de vereffening van 14 van de 17 bedrijfslichamen afgesloten. Voor 3 van
de 17 schappen lopen nog juridische procedures, waardoor de vereffening nog niet kan
worden afgerond.
Voor 8 van de 14 schappen resteert er een batig saldo. Overeenkomstig de opheffingswet
dient de Minister van LNV voor die batige saldi een bestemming vast te stellen die
de ondernemingen in de sector waarvoor het desbetreffende schap was ingesteld ten
goede komt. De afgelopen periode is er overleg gevoerd met de sectoren die door de
desbetreffende schappen werden bestreken. Voor een deel van de saldi is reeds een
bestemming geformuleerd, voor de overige is het overleg met de betrokken sectoren
nog gaande.
Voor de negatieve saldi zijn voorzieningen getroffen. Deze zullen niet worden verhaald
op de betrokken sectoren.
Hieronder vindt uw Kamer een overzicht van de verschillende saldi van de product-
en bedrijfschappen. Overigens wordt hierbij geen onderscheid gemaakt per diercategorie,
want de vereffening is per schap verlopen.
Gezien het feit dat nog niet alle voorstellen binnen en/of geanalyseerd zijn, en gezien
de geldende staatssteunregels en de verschillen in hoogte van de batige saldi en vormen
waarin de middelen uitgekeerd zullen worden, is op dit moment nog geen uitspraak te
doen over het te verwachten moment van besteding. Dit kan per schap immers sterk verschillen.
Ook de huidige onzekere periode als gevolg van de Coronacrisis maakt een uitspraak
op dit vlak lastig, mede door reeds ontstane en mogelijk te verwachten crisiswerkzaamheden,
alsook de verschuiving van prioriteiten die deze teweeg kunnen brengen. In dit traject
wordt grote waarde gehecht aan zorgvuldigheid en een behoorlijke besteding van de
gelden.
Schap
Resterend vermogen
Bosschap
Negatief saldo € 67.546
Hoofdbedrijfschap voor de Agrarische Groothandel
Batig saldo € 2.281.161
Hoofdproductschap Akkerbouw
Saldo € 0
Productschap Akkerbouw
Batig saldo € 1.409.684
Productschap Diervoeder
Batig saldo € 56.848
Productschap Dranken
Negatief saldo € 118.064
Productschap Margarine, Vetten en Oliën
Saldo € 0
Productschap Pluimvee en Eieren
Batig saldo € 64.327
Productschap Tuinbouw
Nog niet vereffend. Eventueel batig saldo nog ongewis
Productschap Vee en Vlees
Nog niet vereffend. Eventueel batig saldo nog ongewis
Productschap Vis
Batig saldo € 950.483
Productschap Wijn
Negatief saldo € 266.334
Productschap Zuivel
Nog niet vereffend. Eventueel batig saldo nog ongewis
Bedrijfschap Afbouw
Saldo € 0
Bedrijfschap Horeca en Catering *
Batig saldo € 267.589
Hoofdbedrijfschap Ambachten *
Batig saldo € 1.077.681
Hoofdbedrijfschap Detailhandel *
Batig saldo € 1.775.407
* De bestemming van de batige saldi van de bedrijfschappen wordt in de praktijk uitgevoerd
door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.
68.
Hoe verhoudt zich het hoge ambitieniveau voor de transitie in de plantaardige sectoren
zich tot het relatief lage budget dat ervoor beschikbaar wordt gesteld?
Ik neem aan dat met deze vraag gedoeld wordt op het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030. De betrokken partijen hebben in de intentieverklaring afgesproken
om gezamenlijk zorg te dragen voor voldoende financiering van het uitvoeringsprogramma.
Hiertoe zullen zowel publieke als private middelen (menskracht en/of financiële middelen)
worden ingezet.
In de aanbiedingsbrief bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming
2030 heb ik aangegeven dat ik ter ondersteuning van de uitvoering van de acties voor
de periode 2020 – 2022 een bedrag van respectievelijk € 2, 4 en 6 mln. aanvullend
beschikbaar stel (Kamerstuk 27 858, nr. 518).
De € 4 mln. zal bij voorjaarsnota 2021 beschikbaar worden gesteld voor het uitvoeringsprogramma.
Daarnaast is er in 2021 budget beschikbaar voor kennis, onderzoek en innovatie. Ik
verwijs uw Kamer daarvoor naar het antwoord op vraag 277.
69.
Waarom wordt een vereniging als Agrodis niet betrokken bij het realiseren van de doelen
die gesteld worden in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030?
De vereniging Agrodis is een van de betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie gewasbescherming 2030.
70.
Gaat de wet met de structurele aanpak stikstof gelden voor de hele bouwsector, en
dus ook voor het bouwen aan de dijken, het watersysteem en de afvalwaterzuiveringen?
Ja. Het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering
bevat onder meer een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht voor bij
algemene maatregel van bestuur aan te wijzen activiteiten van de bouwsector. Gedacht
wordt aan het vrijstellen van bouw-, sloop- en aanlegwerkzaamheden voor wat betreft
stikstofuitstoot. Die uitstoot is immers beperkt en tijdelijk van aard. De vrijstelling
vergemakkelijkt daarmee de vergunningverlening voor de aanleg-, bouw- en sloopfase
voor woningbouw, utiliteitsbouw, duurzame energieprojecten en activiteiten uit de
GWW-sector. De gebruikersfase is hierbij uitgezonderd.
71.
Hoe gaat u invulling geven aan de besteding van de middelen voor de sanering van de
kottervloot nu de visserijsector niet aan tafel komt bij het Noordzeeoverleg, terwijl
de middelen ter beschikking zijn gekomen in het kader van het Noordzeeakkoord, dat
door de visserijsector is afgewezen?
Ik betreur het zeer dat de visserijorganisaties niet op één lijn kunnen komen over
een Akkoord waar zij in eerste instantie mee hebben ingestemd om te verdedigen naar
de achterban (het onderhandelaarsakkoord in maart 2020). Er ligt een evenwichtig pakket
dat de visserij een gezonde toekomst biedt in een veranderende wereld waarin ook ruimte
moet zijn voor duurzame energieopgave en natuurherstel. Middelen voor innovatie (verduurzaming
van de vloot) en sanering (verkleining van de vloot) dragen daaraan bij en blijven
daarom beschikbaar (in het kader van de uitwerking van het Noordzeeakkoord).
72.
Op welke wijze gaat u met de provincies de monitoring vormgegeven van de substantieel
extra middelen voor natuur die vanaf 2021 tot met 2030 beschikbaar komen?
Monitoring is van belang om de uitvoering en effecten van het programma te volgen
en waar nodig bij te sturen. Om de twee jaar zal gemonitord worden op de voortgang
van de maatregelen. Elke zes jaar zal op de effecten en doelbereik gemonitord worden.
Het programma zal opgavegericht werken met een duidelijke termijn voor de uitvoering
van het maatregelenpakket. De middelen zullen middels een SPUK beschikbaar worden gesteld. De exacte vormgeving van de sturingsfilosofie inclusief de monitoring
wordt in samenwerking met provincies en TBO’s uitgewerkt als onderdeel van het uitvoeringsprogramma.
73.
Hoe hebben veehouders de zekerheid dat de gegevens in hun bedrijfsmanagementsysteem
(grotendeels verzorgd door het erkende stamboek) juist zijn?
Houders kunnen op verschillende manieren informatie doorgeven aan het I&R-systeem.
Dat kan direct via het portaal van RvO.nl of via bedrijfsmanagementsystemen/stamboeken. In beide situaties wordt hetzelfde controleprotocol
doorlopen om de gegevens te kunnen registreren. Het is de verantwoordelijkheid van
de houder om de juiste informatie te registreren. De houder kan de geregistreerde
informatie in het eigen pakket, maar ook rechtstreeks in het I&R-systeem raadplegen,
controleren en waar nodig herstellen.
74.
Waarom gaat er naar deze posten extra geld ten opzichte van de Miljoenennota?
Dit is niet het geval. De vragensteller verwijst hier naar het verschil op pagina
208 van Miljoenennota en pagina 3 van de begroting van het Ministerie van LNV (voorstel
van wet). Op pagina 208 van de Miljoenennota is de Horizontale toelichting weergegeven
die voor LNV op artikelniveau een toelichting geeft over het verloop van de uitgaven
en niet-belastingontvangsten vanaf 2020 tot en met 2025. Deze totalen zijn exclusief
de uitgaven en de ontvangsten die onder de HGIS vallen. De HGIS uitgaven en niet-belastingontvangsten
worden separaat in de Miljoenennota toegelicht (pagina 239 en 240). De keuze om separaat
toe te lichten wordt ook beschreven op pagina 176 van de Miljoenennota. De standen
op pagina 3 van de begroting van LNV (voorstel van wet) zijn inclusief de uitgaven
en de ontvangsten die onder de HGIS vallen. Dit verklaart het verschil.
75.
Hoe kan het dat in de begroting voor het Ministerie van LNV op pagina 3 wordt aangegeven
dat er 2.065 miljoen euro wordt uitgegeven, terwijl op pagina 208 van de Bijlagen
bij de Miljoenennota naar voren komt dat het Ministerie van LNV 2.033 miljoen euro
uitgeeft in 2021? Waarom gaat er naar deze posten extra geld ten opzichte van de Miljoenennota?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 74.
76.
Waarom vervalt het budget voor vermogensversterkende kredieten?
Het genoemde budget vervalt niet. In het Regeerakkoord is € 75 mln. ten behoeve van
het Bedrijfsovernamefonds jonge boeren ter beschikking gesteld. Van dit budget is
€ 64 mln. bestemd voor de garantieregeling Vermogensversterkend krediet (VVK) en € 11
mln. voor het opzetten van een opleidings- en coachingstraject (zie ook Kamerstuk
35 000 XIV, nr. 70). In 2021 komt er geen geld meer bij, omdat dan het gehele afgesproken bedrag van
€ 75 mln. reeds is toegekend of inmiddels in de begrotingsreserve zit. Via een begrotingsreserve
kunnen middelen voor langere tijd beschikbaar blijven.
77.
Hoe kan het dat u in uw eigen begroting op pagina 3 aangeeft € 2.065 miljoen euro
uit te geven terwijl op pagina 208 van de Bijlagen bij de Miljoenennota staat dat
LNV € 2.033 miljoen euro uitgeeft in 2021?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 74.
78.
Welke indicatoren en kengetallen overweegt u om vanaf 2022 op te nemen in de begroting
en waarom deze indicatoren en kengetallen (bijvoorbeeld de indicatoren «verdienvermogen
boer» en «innovatie»)?
Over de nieuwe set indicatoren en kengetallen heb ik u bij brief van 25 mei 2020 (Kamerstuk
35 000, nr. 74) geïnformeerd. In deze brief heb ik eveneens aangegeven dat ik er naar streef om
in de begroting 2022 nog een aantal aanvullende indicatoren en kengetallen op te nemen.
De hiervoor benodigde informatie was ten tijde van de voorbereiding van de ontwerpbegroting
2021 nog niet beschikbaar ofwel de vormgeving van de betreffende indicator is nog
in ontwikkeling. Het gaat om de volgende indicatoren en kengetallen:
Diergezondheid en dierenwelzijn:
– Zorg voor jonge dieren;
– Verminderen lang transport;
– Verduurzaming veehouderij (percentage integraal duurzaam gehouden dieren).
Kennis en innovatie:
– Impact missie-gedreven innovaties voor landbouw, water en voedsel.
Natuur en biodiversiteit:
– Percentage kruidenrijk grasland;
– Uitbreiden bossen in Nederland.
De keuze voor deze indicatoren en kengetallen is de uitkomst van een afweging tussen
politieke prioriteiten, (verwachte) beschikbaarheid van informatie en een evenwichtige
dekking van de set indicatoren en kengetallen over de beleidsterreinen van het Ministerie
van LNV.
79.
Wat is de reden om de indicatoren «excretie fosfaat en stikstof uit dierlijke mest»
pas in de begroting voor 2022 op te nemen en niet in de begroting voor 2021?
In de leeswijzer van de begroting is inderdaad gemeld dat deze indicator pas in 2022
wordt opgenomen. Dit is echter onjuist. De indicatoren mest- en fosfaatproductie zijn
wel degelijk in de ontwerpbegroting 2021 opgenomen, op pagina 36 (Productie van dierlijke
mest uitgedrukt in kilogram stikstof en fosfaat).
80.
Wat wordt bij de excretie van stikstof uit dierlijke mest precies bedoeld: alle stikstofverbindingen,
nitraat, of ammoniak? Wordt dit gemeten of berekend, en op welke manier?
De stikstofexcretie zoals daarover per kwartaal wordt gerapporteerd door het CBS gaat
over de bruto stikstofexcretie. Dat gaat dus over alle stikstofverbindingen: stikstofoxide,
stikstofgas, nitraat, ammoniak en lachgas.
De excretie van stikstof wordt voor alle diercategorieën afgeleid van balansberekeningen:
Excretie = voerinname – vastlegging in melk, vlees en eieren
Per diercategorie is dus informatie nodig over rantsoenen en over vastlegging van
stikstof en fosfaat in melk, vlees en eieren. Informatie over rantsoenen zijn afkomstig
van CBS.
Aanvullend is informatie gebruikt uit het Handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij
(KWIN) en in enkele gevallen is informatie opgevraagd bij veevoerleveranciers.
Bij melkvee is de excretie gedifferentieerd naar melkproductie en ureumgehalte in
de melk. Daarvoor zijn formules afgeleid, op basis van voornoemde balansberekeningen
(zie ook bijlage 3, p. 55–56 van het CDM conceptadvies):
N-excretie = [(100 – Gemiddelde emissie)/100] * {[gemiddelde N-excretie] + [0,0094
* (Melkproductie – gemiddelde melkproductie)] + [1,8 * (Melkureum – gemiddelde melkureum)]}
Voor de «grote» diercategorieën zijn de rekenregels verder beschreven in een rapport
van de WUM:
• WUM 2010. Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen.
Standaardcijfers 1990–2008. Werkgroep Uniformering berekening Mest- en mineralencijfers
(redactie C. van Bruggen).
Voor melkvee is de methode feitelijk beschreven door de Commissie Tamminga:
• Tamminga, S., A.W. Jongbloed, P. Bikker, L.B.J. Sebek, C. van Bruggen, O. Oenema (2009)
Actualisatie excretiecijfers landbouwhuisdieren voor forfaits regeling Meststoffenwet.
Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-werkdocument 156.
Alle hierboven genoemde rapporten zijn openbaar. Ammoniak wordt daarnaast apart gemeten,
zowel in stallen als meetstations.
81.
Op welke manier kunt u als betrouwbare partner fungeren, zeker gezien het niet of
nauwelijks luisteren naar de sector op onder andere het gebied van mestbeleid en het
zesde actieprogramma nitraatrichtlijn?
Ik hecht aan overleg met de sector, maar dat sluit een verschil van mening niet uit.
Op alle vlakken vindt intensief overleg met de sector plaats. Zo is in het kader van
de herbezinning op het mestbeleid op allerlei verschillende manieren en in een scala
aan werksessies en regiobijeenkomsten input verzameld uit de volle breedte van het
maatschappelijk veld, inclusief de volledige landbouwsector. Ook nu proberen we, ondanks
de beperkingen in verband met COVID-19 die gelden, zo goed mogelijk met de sector
en andere stakeholders in gesprek te blijven.
Dat er na die gesprekken soms beslissingen volgen die niet volledig overlappen met
de wens van de sector is, ondanks de gesprekken, is niet uit te sluiten. Ik moet een
bredere afweging maken van maatschappelijke belangen en opgaven. Ik vind het van belang
daarbij goed zicht te hebben op de belangen van de sector en andere sectoren en ben
zo transparant mogelijk over de afweging die ik maak. Bij de uitwerking van het mestbeleid
gaan we ook weer met de verschillende partijen aan tafel.
82.
Hoe wordt er in het nationaal beleid geanticipeerd op doelen die gesteld zijn in de
Farm-to-Fork mededeling en de biodiversiteitsstrategie van de Europese Commissie?
Het kabinetsbeleid is gericht op de omschakeling naar kringlooplandbouw waarin ook
aandacht is voor het verbinden van landbouw en natuur, zoals ook staat omschreven
in de LNV-visie «Waardevol en verbonden» die het kabinet in 2018 naar uw Kamer heeft
gezonden. De doelen van de Green Deal die de Europese Commissie eind 2019 heeft gepubliceerd
en de concretiseringen in de Van-boer-tot-bord-strategie en Europese Biodiversiteitsstrategie
van mei dit jaar sluiten goed aan op de visie van het kabinet. Beide strategieën moeten
nog nader worden uitgewerkt in specifiek beleid van de EU. Het kabinet zal zich ervoor
inzetten dat de verdere uitwerking van doelen en strategieën bijdragen aan een geïntegreerde
visie op het voedselsysteem en het herstellen en versterken van biodiversiteit.
83.
Waarom duurt de vorming van een nieuw pachtbeleid zo lang?
Uw Kamer ontvangt binnenkort een nadere uitwerking van mijn plannen ten aanzien van
de herziening van de pacht (Kamerstuk 27 924, nr. 77). Deze nadere uitwerking wordt momenteel besproken met het veld zodat ik deze kan
toetsen.
84.
Op welke andere manieren wil u de positie van (jonge) boeren versterken?
In mijn brief aan uw Kamer van 15 oktober jl. over de agrarische ondernemerschapsagenda
(Kamerstuk 2020D41086) heb ik aangegeven hoe ik de positie van de boer in de keten wil versterken. Het
gaat concreet om het wetsvoorstel oneerlijke handelspraktijken in de voedselvoorzieningsketen
dat op korte termijn bij uw Kamer wordt ingediend en de daarbij horende mogelijkheid
tot geschillenbeslechting, de agro-nutrimonitor van de Autoriteit Consument en Markt
(ACM) die inzicht geeft in de prijzen in de diverse schakels van de voedselketen en
de verschillen tussen reguliere producten en de duurzame varianten (Kamerstuk 2020D41987), de samenwerkingsambassadeur die ik ga instellen naar aanleiding van de motie-Geurts
(Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 81), het wetsvoorstel «Aanpassing mededingingswet» en de daarbij horende
voorlichtingscampagne om de onduidelijkheid over mogelijkheden tot samenwerking tussen
primaire agrarische ondernemers weg te nemen, en ten slotte het wetsvoorstel ruimte
voor duurzaamheidsinitiatieven van de Staatssecretaris van EZK dat op 9 juli 2019
naar uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 35 247). Deze agenda richt zich uiteraard ook op jonge boeren en tuinders. Dit pakket van
samenhangende maatregelen draagt er toe bij dat de agrarische ondernemer zijn/haar
de onderhandelingspositie ten opzichte van andere partijen in de keten versterkt en
daarmee het inkomen positief kan beïnvloeden. Hiermee wil ik juist ook jonge boeren
en tuinders toekomstperspectief bieden.
85.
Wanneer verwacht u beleidsopties te kunnen bekijken aan de hand van nieuwe informatie
die de Europese verordening markttransparantie oplevert?
Ook nu al wordt op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1185 voor een aantal
producten (in onder andere de sectoren zuivel, suiker, vlees, eieren, granen) informatie
over prijzen en volumes verzameld die door de Europese Commissie gebruikt wordt om
de ontwikkelingen in landbouwsectoren te monitoren. Met de nieuwe Uitvoeringsverordening
(EU) 2019/1746 wordt de al bestaande dataverzameling van Uitvoeringsverordening (EU)
2017/1185 uitgebreid naar meer producten, waaronder ook biologische producten, en
naar meer schakels in de productieketens. Na inwerkingtreding van de nieuwe regels
komt er ook informatie beschikbaar over de inkoopprijzen die verwerkers en supermarkten
betalen voor bepaalde landbouwproducten. In combinatie met de gegevens die verzameld
worden over de eerste schakels in de landbouwproductieketens en in de laatste schakel,
de consumentenprijzen, zal dit op termijn meer inzicht bieden in hoe prijzen in productieketens
zich ten opzichte van elkaar ontwikkelen en ook of daarbij verschillen optreden tussen
de lidstaten. Die informatie kan aanleiding geven om het functioneren van markten
op EU- en nationaal niveau nader te onderzoeken. Eerst moet dan wel de data van enkele
jaren beschikbaar zijn om dan te bezien of een beleidsreactie nodig is.
86.
Kunt u al meer inzicht geven in wat er in het wetsvoorstel staat om een aantal oneerlijke
handelspraktijken te verbieden?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar het wetsvoorstel Oneerlijke handelspraktijken
landbouw en voedselvoorzieningsketen dat op korte termijn bij uw Kamer wordt ingediend.
87.
Op welke datum wordt het wetsvoorstel oneerlijke handelspraktijken in de ministerraad
besproken?
Het wetsvoorstel Oneerlijke handelspraktijken landbouw en voedselvoorzieningsketen
wordt op korte termijn bij uw Kamer ingediend.
88.
Hoe draagt de innovatie- en investeringsregeling voor brongerichte emissiebeperkende
innovaties voor stallen bij aan de reductie van emissies en de verbetering van dierenwelzijn?
Kunt u voorbeelden geven?
Het doel van de Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen
(Sbv) is het ontwikkelen en toepassen van integrale, brongerichte emissiereducerende
maatregelen, zowel in bestaande als nieuwe stalsystemen, gericht op broeikasgas- en
stalemissies. Brongericht betekent dat de uitstoot van verschillende emissies, zoals
ammoniak en methaan, zoveel mogelijk wordt voorkomen, namelijk door emissies bij de
bron aan te pakken. Bijvoorbeeld door het snel uit de stal afvoeren en scheiden van
urine en mest. Hierdoor verbetert het stalklimaat, wat positief is voor zowel mens
als dier.
De Sbv draagt op de middellange en lange termijn bij aan het verminderen van uitstoot
van emissies. Op dit moment zijn nog onvoldoende integrale en brongerichte emissiereducerende
innovaties voor stal(systemen) en managementmaatregelen beschikbaar. Om die reden
ligt de focus nu op de innovatiemodule, waarbij innovaties worden ontwikkeld en bemeten.
Zodra bewezen is dat voldoende brongerichte emissiereductie wordt behaald, kunnen
deze innovaties dan breder worden toegepast via de investeringsmodule.
89.
Is de uitwerking van de «generieke beëindigingsregeling voor veehouderijsectoren»
nog voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 operationeel?
Op dit moment worden de contouren en hoofdlijnen van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) uitgewerkt.
Mijn streven is om de Lbv nog in het eerste kwartaal van 2021 ter notificatie voor
te leggen aan de Europese Commissie. Na goedkeuring door de Commissie kan de regeling
vervolgens gepubliceerd worden.
90.
Kunt u per sector aangeven hoe het met de uitvoering van de plannen van aanpak voor
de versnelling van de verduurzaming van de betreffende sector staat en daarbij in
uw antwoord zowel ingaan op welke maatregelen er in gang zijn gezet als de financiële
bijdrage van de sectoren en de overheid?
De uitvoering van de sectorale verduurzamingsplannen van de melkvee-, varkens-, pluimvee,-
en geitensector is gestart en op verschillende thema’s is vooruitgang geboekt. Met
de kalversector is geen plan vastgesteld. Voor de voortgang van de verschillende plannen
verwijs ik naar mijn recente brief van 22 oktober 2020 over de voortgang van de verduurzaming
van de veehouderij waar ik een uitgebreide toelichting geef op de voortgang (Kamerstuk
2020D42017). In de vorige brief Duurzame Veehouderij (d.d. 4 september 2019) aan uw Kamer gaf
ik aan dat de kalverhouderij in haar sectorplan randvoorwaarden stelde die ik niet
steunde (Kamerstuk 28 973, nr. 218). Op 4 juni jl. heb ik hierover met de sector gesproken en gevraagd om een aangepast
verduurzamingsplan. Dit gesprek heeft niet tot wezenlijke aanpassingen van het sectorplan
geleid, gaat nog steeds uit van dezelfde randvoorwaarden en biedt daarmee geen basis
om de verduurzaming van de kalversector op basis van een gezamenlijk plan vorm te
geven.
Eventuele afspraken over financiële bijdragen per sector zijn verschillend van aard
en afhankelijk van de opgaven en de aard van organisatie in de sector.
Het plan van de Zuivelsector wordt gefinancierd en uitgevoerd door de Duurzame Zuivelketen.
Ik heb geen specifieke afspraken gemaakt over de financiering van het plan door de
Duurzame zuivelketen. Er zijn door mij voor verschillende aspecten middelen beschikbaar
gesteld die ook bijdragen aan de doelen in het plan van de Duurzame zuivelketen. Dat
gaat onder andere over de middelen die in het kader van het klimaatakkoord landbouw
en landgebruik voor de brongerichte verduurzaming van stallen (€ 112 mln.), de integrale
aanpak van methaan- en ammoniakemissies (€ 57 mln.) en middelen voor onderzoek, pilots,
en demonstratieprojecten voor stallen en mestopslagen (€ 44 mln.).
Voor de realisatie van het plan van de Coalitie vitalisering varkenshouderij (Coviva)
hebben de private partners € 40 mln. gereserveerd. Daarnaast zijn door mij voor de
verschillende doelen in het sectorplan middelen beschikbaar gesteld zoals de middelen
in het kader van het Klimaatakkoord landbouw en landgebruik en de middelen voor de
structurele stikstofaanpak (zie verder bij de melkveesector). Daarnaast heb ik € 40
mln. beschikbaar gesteld voor de varkenshouderij uit de middelen voor het Hoofdlijnenakkoord
sanering en verduurzaming van de varkenshouderij ten behoeve van de Subsidieregeling
brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). Verder heeft Coviva
in het kader van het topsectorenbeleid een voorstel voor onderzoek ingediend met cofinanciering
van het Ministerie van LNV. De financiering van een dergelijk publiek-private samenwerking
(PPS)-voorstel kan voor maximaal 50% uit publieke middelen komen. De overige tenminste
50% dient uit de sector komen. Hierover vindt eind dit jaar besluitvorming plaats.
Ook voor het financieren van onderdelen van de «uitvoeringsagenda pluimveesector zijn
in het kader van het topsectorenbeleid verschillende voorstellen voor onderzoek ingediend
met cofinanciering vanuit van het Ministerie van LNV. In het kader van het reduceren
van de emissie van fijnstof uit pluimveestallen stelt de Staatssecretaris van I&W
middelen beschikbaar voor een plan van aanpak en heb ik ten behoeve van de Subsidiemodules
brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) € 15 mln. beschikbaar
gesteld voor fijnstofmaatregelen (€ 14,5 mln. voor investeringen en € 0,5 mln. voor
eventueel aanvullend onderzoek).
Voor de realisatie van de maatregelen uit het sectorplan «Versnellen verduurzaming
van de melkgeitenhouderij» heeft het Platform Melkgeitenhouderij in het Implementatieplan
een begroting opgenomen voor de periode 2020–2024. Ter dekking van deze begroting
is door Platform Melkgeitenhouderij, in samenwerking met Wageningen Research en de
Gezondheidsdienst voor Dieren, in het kader van het topsectorenbeleid een voorstel
voor een publiek-privaat samenwerkingsinitiatief ingediend. Over de aanvragen in het
kader van de topsectoren vindt zoals gezegd nog besluitvorming plaats. Naast de middelen
uit het PPS brengt het Platform in de periode 2020–2024 ook nog bijna € 1 mln. aan
eigen middelen in om de maatregelen uit het sectorplan te realiseren. Hiertoe is de
verplichte afdracht van individuele melkgeitenhouders aan het Platform verdubbeld.
Vanuit de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen
(Sbv) is daarnaast € 2,5 mln. beschikbaar voor innovaties in de melkgeitenhouderij.
Tot slot merk ik voor de volledigheid op dat er ook nog andere middelen beschikbaar
zijn gesteld die niet direct gekoppeld zijn aan concrete onderdelen van de sectorplannen,
maar ook bijdragen aan de verduurzaming van de veehouderij. Denk daarbij aan de middelen
voor de stikstofaanpak en Innovatie op het boerenerf.
91.
Hoe wilt u garanderen dat het bij brongerichte maatregelen gaat om integraal duurzame
maatregelen waarin dus ook dierenwelzijn en klimaatmaatregelen geborgd zijn? Hoe voorkomt
u dat we niet enkel sturen op één soort emissie of probleem, waarmee het risico gepaard
gaat dat we de crisis van morgen aan het creëren zijn?
Door de integrale, brongerichte aanpak worden meerdere emissies voorkomen. Kern van
de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is om met volle inzet te werken
aan herstel en versterking van de natuur en het terugdringen van de stikstofuitstoot.
Het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel legt elementen van deze aanpak wettelijk
vast. Met de structurele aanpak en het wetsvoorstel wordt ook een bijdrage geleverd
aan klimaat en dierenwelzijn. Het kabinet gebruikt hier geen apart afwegingskader
voor maar benadert het vraagstuk integraal en neemt maatregelen in samenhang met andere
grote opgaven om optimaal effect te bereiken, zoals het Klimaatakkoord, de Nationale
Omgevingsvisie, de Kaderrichtlijn Water, klimaatadaptatie, de aanpak van bodemdaling
en de bredere veenweideproblematiek, duurzame mobiliteit, kringlooplandbouw en emissiearme
landbouw, circulaire economie, het Schone Lucht Akkoord en de NEC-doelstellingen.
Met de stimulering van de ontwikkeling van brongerichte innovatie via de Subsidiemodules
brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv) worden meerdere emissies
voorkomen, bijvoorbeeld door het
snel scheiden van mest en urine. Tegelijkertijd betekent dat een verbetering van het
stalklimaat met positieve effecten voor zowel mens als dier. Bovendien biedt het ook
mogelijkheden om mest weer beter in te zetten als waardevolle grondstof. De verschillende
opgaven worden daarmee dus in samenhang opgepakt. In deze subsidiemodules komen alleen
voorstellen in aanmerking die en gericht zijn op een integrale brongerichte aanpak,
en een reductie bereiken op de verschillende relevantie emissies zoals ammoniak en
broeikasgassen.
92.
Is de innovatie- en investeringsregeling voor brongerichte maatregelen ook bedoeld
voor luchtwassers?
De Sbv is gericht op integrale, brongerichte emissiereducerende maatregelen. De brongerichte
aanpak verschilt van end of pipe maatregelen. Bij de toepassing van end of pipe maatregelen (naschakeltechnieken) ontstaan emissies eerst en bereiken deze de stalruimte.
Vervolgens worden de emissies pas uit de lucht verwijderd, voordat de lucht de stal
verlaat. Dit verschilt met een brongerichte aanpak, waarbij de uitstoot van emissies
zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Gelet op de vereiste integraliteit van emissiereductie kunnen naast investeringen
die leiden tot brongerichte verduurzaming, zo nodig, ook innovatieve naschakeltechnieken
gebruikt worden die al of niet op de Rav-lijst staan vermeld, zoals een nieuwe generatie
luchtwasser, om een deel van de streefwaarde te realiseren. Deze naschakeltechnieken
komen niet voor subsidie in aanmerking, maar worden wel meegewogen bij de rangschikking
van de innovatieprojecten. Op die manier kan mogelijk, nadat de minimale reductiepercentages
worden behaald met brongerichte technieken, een hogere emissiereductie worden gerealiseerd.
Dit kan leiden tot een hogere plek in de rangschikking van de innovatiemodule.
93.
Klopt het dat er voor tien jaar 172 miljoen euro voor de innovatie- en investeringsregeling
is uitgetrokken? Hoeveel veehouderijbedrijven denkt u daarmee te helpen en wat houdt
die hulp in?
Dat klopt. Dit bedrag is inclusief uitvoerings- en onderzoekskosten. Het aantal veehouderijlocaties
dat hiermee geholpen kan worden, is van verschillende factoren afhankelijk en daarom
lastig in te schatten. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het type bedrijf
en – bij de innovatiemodule – van het type onderzoek. Daarnaast verschillen de kosten
per type innovatie of investering. Hiervoor is geen gemiddelde aan te geven.
Daarnaast is € 280 mln. gereserveerd vanaf 2023 vanuit de structurele stikstofaanpak
voor stalmaatregelen. De invulling van deze middelen wordt nog nader bepaald.
94.
Is er ook een rol voor gecultiveerd vlees als het gaat om de verduurzaming van de
veeteeltsector, bijvoorbeeld via de daarbij horende Kennis- en Innovatieagenda?
Gecultiveerd vlees, ook wel kweekvlees, is een interessante innovatie die een aanvulling
zou kunnen worden op het palet van eiwitten waaruit de consument kan kiezen. Kweekvlees
biedt een kans om een nieuw en innovatief voedselproductiesysteem te introduceren.
Op dit moment is nog veel onderzoek nodig en is ook nog niet duidelijk wat de impact
op maatschappelijke aspecten als dierenwelzijn en diergezondheid zal zijn. Kweekvlees
past in de Kennis- en Innovatieagenda Landbouw Water Voedsel (KIA LWV), en krijgt
momenteel ook de aandacht in de onderzoekprogrammering bij de verdere uitwerking van
nieuwe eiwitbronnen. Voor kringlooplandbouw, blijven dieren echter nodig, bijvoorbeeld
voor de omzetting van gras naar dierlijke eiwitten.
95.
Is er ook een rol voor gecultiveerd vlees in het vergroten van het dierenwelzijn en
de diergezondheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 94.
96.
Is er ook een rol voor gecultiveerd vlees als het gaat om de verduurzaming van de
veeteeltsector, bijvoorbeeld via de daarbij horende Kennis- en Innovatieagenda?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 94.
97.
Is er ook een rol voor gecultiveerd vlees in het vergroten van het dierenwelzijn en
de diergezondheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 94.
98.
Waarom is het inspectierapport dolfijnen pas een jaar na dato naar de Kamer gestuurd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 22.
99.
Wat is het interventiebeleid van de NVWA m.b.t. hittestress op warme zonnige dagen
boven de 30 graden Celsius voor dieren in de wei?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 27.
100.
Is het verplicht om schaduw te geven aan dieren die op zonnige dagen boven de 30 graden
Celsius urenlang in de wei staan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 28.
101.
Klopt het dat 12,5 van de 20 miljoen euro die in 2015 was gereserveerd als compensatie
voor het wegvallen van de Gemeenschappelijk Landbouw beleid (GLB)-toeslag voor vleeskalverhouders,
bestemd was voor steun aan kalverhouders die de vloeren van de kalverhokken van rubber
voorzien?
De investeringsregeling welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren bedraagt
inderdaad € 12,5 mln. In het voorjaar heb ik daaraan € 1,385 mln. toegevoegd die niet
besteed was in de kwaliteitsregeling voor de kalfsvleessector. In totaal is dus € 13,885
mln. subsidie beschikbaar voor de aanleg van rubberen vloeren.
102.
Hoeveel van de 20 miljoen euro is daadwerkelijk uitgegeven aan de rubberen vloeren
en als niet het volledige budget hieraan is uitgegeven, waaraan is dit geld dan besteed?
Het volledige beschikbaar gestelde bedrag is beschikt. Het gaat om een bedrag van
€ 13,885 (zie vraag 101). Veehouders hebben tot voorjaar 2021 (eerste inschrijving
ter waarde van € 10,8 mln.) of voorjaar 2022 (tweede inschrijving ter waarde van € 3,1
mln.) de tijd om deze beschikte middelen in te zetten voor de aanschaf van een welzijnsvloer.
Tot op heden is € 3 mln. uitbetaald of in de procedure om uitbetaald te worden. De verwachting is
dat dit aantal in het eerste kwartaal van 2021 verder zal toenemen.
103.
Hoeveel kalverhouders zijn er in totaal en hoeveel kalverhouders hebben gebruikgemaakt
van de subsidie voor rubber op de vloeren?
In 2019 waren er 1658 kalverhouders. 175 kalverhouders hebben een positieve beschikking
voor de investeringsregeling welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren.
62 van deze veehouders hebben tot op heden een gesubsidieerde welzijnsvloer laten
aanleggen.
104.
Klopt het dat 7,5 miljoen euro van het budget voor de kalversector bestemd was voor
investeringen in ammoniakreducerende systemen? Zo ja, hoeveel daarvan is hier daadwerkelijk
aan uitgegeven, welke ammoniak-reducerende systemen zijn met behulp van dit budget
aangekocht, hoeveel kalverbedrijven betreft dit, in hoeveel gevallen ging dit om een
luchtwasser en hoeveel van dit budget is besteed aan luchtwassers?
De investeringsregeling ammoniakreductie in stallen voor vleeskalveren bedraagt inderdaad
€ 7,5 mln. Al deze middelen zijn beschikt. Veehouders hebben tot het voorjaar van
2022 (91 kalverhouders ad. € 3,7 mln.) of voorjaar 2023 (70 kalverhouders ad. € 3,8
mln.) de tijd om deze beschikte middelen te besteden. Het betreft 23 aanvragen voor
een vloersysteem en 138 aanvragen voor een luchtwassysteem. Op dit moment is bij 28
veehouders ammoniak-reducerend systeem aangelegd ter waarde van € 0,88 mln. uit de
investeringsregeling.
105.
Hoeveel geld is er door de overheid sinds 2014 besteed aan het fokprogramma ter reductie
van het aantal keizersneden bij dikbilrunderen en wat is daarvan tot nu toe het resultaat?
Sinds 2014 is door de overheid € 365.519,- besteed aan het fokprogramma ter reductie
van het aantal keizersneden bij dikbilrunderen. In mijn Beleidsbrief Dierenwelzijn
van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) gaf ik aan dat er wezenlijke stappen zijn gezet en dat het draagvlak voor meer natuurlijke
geboorten onder fokkers van luxe vleesvee duidelijk is versterkt. Omdat genetische
selectie op specifieke kenmerken tijd kost, heb ik toen ook besloten de voortzetting
van het project met € 434.131,70 (inclusief BTW) financieel te ondersteunen. In deze
voortzetting wordt ingezet op een versnelling van genetische vooruitgang, het verder
versterken van het draagvlak en te zorgen dat de stamboeken dit traject na 2023 zelfstandig
kunnen voortzetten.
106.
Wat was in 2019 de toezicht intensiteit van de NVWA op de waarborging van het wettelijk
verbod op veetransport binnen Nederland boven de 35 graden Celcius?
In 2019 was er nog geen sprake van een wettelijk verbod op veetransport binnen Nederland,
bij temperaturen boven de 35 graden Celsius. Dit verbod is in 2020 van kracht geworden.
107.
Gaat u met een beleidsregel komen voor permanente waterverstrekking voor vleeskuikenouderdieren
als de sector niet komt met een plan van aanpak en wat is hierbij de uiterste deadline
die u voor de sector heeft gesteld?
In mijn antwoord op het Schriftelijk Overleg over de evaluatie pilot met een Mobiele
Dodings Unit (MDU) en waterverstrekking vleeskuikens en vleeskuikenouderdieren van
juni 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 168) heb ik aangegeven dat de stuurgroep vleeskuikenouderdieren op basis van beschikbare,
relevante onderzoeksresultaten die begin 2020 zouden verschijnen, voor juli 2020 een
plan van aanpak voor permanente waterverstrekking zou opstellen. Deze afspraak wil
ik nakomen en hiermee de sector een kans geven zelf met een voorstel te komen. Gezien
de huidige situatie rondom corona heeft dit traject vertraging oplopen. Inhoudelijk
overleg over dit punt wordt nog dit jaar gepland. In dit overleg zal ook een nieuwe
deadline worden afgesproken. Als dit plan van aanpak onvoldoende is, overweeg ik een
beleidsregel op te stellen.
108.
Hoeveel varkens worden er per jaar naar Nederland geïmporteerd, vanuit welke landen
en met welk doel?
In 2019 zijn ongeveer 80.000 varkens geïmporteerd in Nederland. De in 2019 geïmporteerde
varkens zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de
slacht. Het overgrote deel van de varkens was afkomstig uit Duitsland en België (bron:
Traces). Minder dan 0,1% van het totale aantal geïmporteerde varkens betrof import
van buiten de Europese Unie, te weten vanuit Canada (bron: VGC-systeem).
109.
Hoeveel kippen worden er per jaar naar Nederland geïmporteerd, vanuit welke landen
en met welk doel?
Er zijn in 2019 ongeveer 262 mln. stuks kippen geïmporteerd in Nederland. De in 2019
geïmporteerde kippen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier
of voor de slacht. Het overgrote deel van de kippen was afkomstig uit Duitsland, België,
Denemarken en Frankrijk (bron: Traces). Een fractie van de totale aantal geïmporteerde
kippen betrof import van buiten de Europese Unie, te weten vanuit de Verenigde Staten
(bron: VGC-systeem).
110.
Hoeveel runderen worden er per jaar naar Nederland geïmporteerd, vanuit welke landen
en met welk doel?
Er zijn in 2019 ruim 1 mln. runderen geïmporteerd in Nederland. De in 2019 geïmporteerde
runderen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. Het overgrote deel van de runderen was afkomstig uit Duitsland (bron: Traces).
Er zijn in 2019 geen runderen geïmporteerd vanuit derde landen (bron: VGC-systeem).
111.
Hoeveel schapen worden er per jaar naar Nederland geïmporteerd, vanuit welke landen
en met welk doel?
Er zijn in 2019 ruim 58.000 schapen geïmporteerd in Nederland. De in 2019 geïmporteerde
schapen zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de
slacht. Het overgrote deel van de schapen was afkomstig uit Duitsland en het Verenigd
Koninkrijk (bron: Traces). In 2019 zijn er geen schapen geïmporteerd vanuit derde
landen (bron: VGC-systeem).
112.
Hoeveel geiten worden er per jaar naar Nederland geïmporteerd, vanuit welke landen
en met welk doel?
Er zijn in 2019 ruim 4.100 geiten geïmporteerd in Nederland. De in 2019 geïmporteerde
geiten zijn geïmporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de
slacht. Het overgrote deel van de geiten was afkomstig uit België (bron: Traces).
Er zijn in 2019 geen geiten geïmporteerd vanuit derde landen (bron: VGC-systeem).
113.
Hoeveel diertransporten hebben er in 2019 door en vanuit Nederland plaatsgevonden,
uitgesplitst naar diersoort?
Het aantal (internationale) diertransporten in 2019 door en vanuit Nederland is niet
exact bekend, omdat er meer zendingen in één transport kunnen zitten. In onderstaande
tabel wordt het aantal zendingen (certificaten) weergegeven (bron: Traces). Het hoge
aantal zendingen onder doorvoer «overige dieren» betreft met name huisdieren zoals
honden en katten.
Diersoort
Vanuit Nederland
Doorvoer door Nederland
Paarden
14.224
13.596
Runderen
3.876
1.814
Varkens
24.510
7.773
Schapen
924
115
Geiten
136
6
Pluimvee (kuikens)
5.395
1.792
Pluimvee (oudere)
7.389
851
Overige dieren
423
37.109
Vissen
221
1.419
114.
Hoeveel kippen van hoeveel bedrijven zijn er geruimd ten tijde van de fipronilcrisis?
In totaal zijn circa 3.650.000 kippen geruimd op 106 bedrijven vanwege fipronil. In
antwoord 19 op feitelijke vragen over het advies van de Commissie Sorgdrager «Onderzoek
naar fipronil» d.d. 27 december 2018 (Kamerstuk 26 991, nr. 537) was abusievelijk vermeld dat het 105 bedrijven betrof.
115.
Hoeveel kippen zijn er omgekomen bij de stalbrand in Beltrum in augustus 2020?
Op basis van cijfers van Brandweer Nederland zijn bij de brand in Beltrum op 8 augustus
2020 14.000 kippen omgekomen.
116.
Hoeveel kippen zijn er omgekomen bij de stalbrand In Bentelo op 21 februari 2020?
Op basis van cijfers van Brandweer Nederland zijn op 21 februari 2020 bij de brand
in Bentelo 22.500 kippen omgekomen.
117.
Hoeveel overtredingen zijn er tot nu toe geconstateerd in 2020 bij het onverdoofd
slachten van dieren, wat voor overtredingen waren dit en welke sancties zijn er opgelegd?
Tot nu toe (peildatum 30 september 2020) is in 2020 86 keer een «voldoet niet» geconstateerd.
Het betrof omissies op gebied van het fixeren van dieren, het uitvoeren van het snijden
en verbloeden en het toepassen van nabedwelming. In alle gevallen heeft de NVWA na
het vaststellen van een overtreding corrigerend opgetreden.
118.
Hoeveel transportbewegingen zijn er dagelijks op de Nederlandse wegen met landbouwdieren
(aantal dieren/vrachtwagens op de weg/afgelegde kilometers)?
Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal transportbewegingen met landbouwhuisdieren
op de Nederlandse wegen.
119.
Hoeveel kalfjes zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar welke landen?
In 2019 zijn 10.538 kalfjes geëxporteerd vanuit Nederland met als voornaamste doel
mesterij (bron: RvO.nl). Over de landen waarnaar deze kalfjes zijn geëxporteerd zijn
geen gegevens beschikbaar, omdat in het systeem Traces waarin deze exportcijfers worden
bijgehouden geen onderscheid gemaakt wordt naar de leeftijd van runderen.
120.
Hoeveel varkens zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar welke landen?
In 2019 zijn ongeveer 4,5 miljoen varkens geëxporteerd vanuit Nederland. Ongeveer
0,2% hiervan betrof export naar landen buiten de Europese Unie. De in 2019 geëxporteerde
varkens zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de
slacht. Het overgrote deel van de varkens had een bestemming binnen de Europese Unie
(inclusief Noorwegen, Oekraïne en Zwitserland). Het grootste deel daarvan ging naar
Duitsland, Spanje en België. Buiten de Europese Unie naar Albanië, Rusland, Moldavië
en Israël.
121.
Hoeveel runderen zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar welke landen?
In 2019 zijn ongeveer 110.000 runderen geëxporteerd vanuit Nederland. Ongeveer 4%
hiervan betrof export naar landen buiten de Europese Unie. De in 2019 geëxporteerde
runderen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor
de slacht. Het overgrote deel van de runderen had een bestemming binnen de Europese
Unie (inclusief Noorwegen, Oekraïne en Zwitserland). Het grootste deel daarvan ging
naar België, Polen en Spanje. Buiten de Europese Unie betrof het ruim vijftien verschillende
landen, waarbij Rusland en Oezbekistan het grootste aantal ontvingen. Dit betreft
cijfers over exportcertificering op basis van het systeem Traces. In dit systeem wordt
geen onderscheid gemaakt naar leeftijd van runderen, dus de gegevens zijn inclusief
kalveren (zie ook het antwoord op vraag 119).
122.
Hoeveel schapen zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar welke landen?
In 2019 zijn ongeveer 140.000 schapen geëxporteerd vanuit Nederland. Ongeveer 0,02%
hiervan betrof export naar landen buiten Europa. De in 2019 geëxporteerde schapen
zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht.
Het overgrote deel van de schapen had een bestemming binnen de Europese Unie (inclusief
Noorwegen, Oekraïne en Zwitserland). Het grootste deel daarvan ging naar België, Duitsland
en Frankrijk. Buiten de Europese Unie betrof het Vietnam (bron: Traces).
123.
Hoeveel geiten zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar welke landen?
In 2019 zijn ongeveer 8000 geiten geëxporteerd vanuit Nederland. Ongeveer 8% hiervan
betrof export naar landen buiten de Europese Unie. De in 2019 geëxporteerde geiten
zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de slacht.
Het overgrote deel van de geiten had een bestemming binnen de Europese Unie (inclusief
Noorwegen, Oekraïne en Zwitserland). Het grootste deel daarvan ging naar België en
Bulgarije. Buiten de Europese Unie betrof het Rusland (bron: Traces).
124.
Hoeveel kippen zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar welke landen?
In 2019 zijn ongeveer 18 miljoen kippen geëxporteerd vanuit Nederland. Ongeveer 0,06%
hiervan betrof export naar landen buiten de Europese Unie. De in 2019 geëxporteerde
kippen zijn geëxporteerd om te worden gehouden als fok- of gebruiksdier of voor de
slacht. Het overgrote deel van de kippen had een bestemming binnen de Europese Unie
(inclusief Noorwegen, Oekraïne en Zwitserland). Het grootste deel daarvan ging naar
Duitsland, Polen en België. Buiten de Europese Unie naar Albanië (bron: Traces).
125.
Hoeveel eendagskuikens zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar welke landen?
In 2019 zijn ongeveer 197 miljoen eendagskuikens geëxporteerd vanuit Nederland. Ongeveer
12,5 procent hiervan betrof export naar landen buiten Europa. De in 2019 geëxporteerde
eendagskuikens zijn geëxporteerd om te worden gehouden als leghen of in een fok- en
vermeerderingsbedrijf voor leghennen of vleeskuikens. Het grootste deel van de eendagskuikens
had een bestemming binnen Europa (inclusief Noorwegen, Oekraïne en Zwitserland). Het
grootste deel daarvan ging naar Duitsland, België en Polen. Buiten Europa betrof het
ruim veertig verschillende landen, waarbij Rusland, Mali, Ivoorkust en Georgië het
grootste aantal ontvingen.
126.
Hoeveel overige «productiedieren» zijn er in 2019 geëxporteerd, met welk doel en naar
welke landen?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat met «overige productiedieren»
gedoeld wordt op de export van het aantal productiedieren dat in voorgaande vragen
niet genoemd is. In 2019 is er aan «overige productiedieren» het volgende geëxporteerd:
15.000 bijen/hommels (met als doel «bestuivers»; deze zijn geëxporteerd naar Georgië,
Jordanië, Oman, Qatar, Senegal, Tunesië en de Verenigd Arabische Emiraten); 395 miljard
insecten (met als doel «biologische bestrijders»; deze zijn geëxporteerd naar Ecuador,
Marokko, Rusland, Turkije, Zuid-Afrika en Zuid-Korea); 578 konijnen (het doel is niet
geregistreerd; deze zijn geëxporteerd naar Israël, Japan, de Verenigd Arabische Emiraten
en de Verenigde staten) en 107.000 kweekvissen (deze zijn geëxporteerd naar Bahrein,
Congo, de Dominicaanse Republiek, Egypte, Kaapverdië, Mali, Mozambique, Tanzania,
Togo en de Verenigde Staten (bron: e-CertNL).
127.
Wanneer kunt u meer informatie delen over het onderzoek naar de toepassing van nieuwe
systemen en andere oplossingen rond stalbranden?
Met mijn brief aan over aanpak stalbranden van 21 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd
over de voortgang van het Actieplan brandveilige veestallen en de aanpak van stalbranden
(Kamerstuk 2020D42144).
128.
Waarom heeft u tot op heden nog geen opvolging gegeven aan de duidelijke afspraak
in het regeerakkoord over het maken van afspraken met ondernemers over de bestrijding
van knaagdieren?
Met de brief aan uw Kamer over dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991) is de Kamer geïnformeerd hoe de opgaven uit het regeerakkoord op het gebied van
elektrakeuringen en bestrijding van knaagdieren zijn opgepakt en afspraken zijn gemaakt.
Zo hebben de varkens-, pluimvee-, en kalversector in hun ketenkwaliteitssysteem een
verplichting tot een periodieke elektrakeuring opgenomen en zijn preventieve maatregelen
voor de bestrijding van knaagdieren in de meeste kwaliteitssystemen en in de eisen
van het Beter Leven Keurmerk als verplichting opgenomen. In 2019 hebben alle aangesloten
varkens-, kalver- en pluimveehouderijen een elektrakeuring gehad die periodiek herhaald
gaat worden. Daarmee is een belangrijke stap voorwaarts gezet ter preventie van stalbranden,
aangezien problemen met de elektriciteit en kortsluiting tot de voornaamste oorzaken
worden gerekend.
Bij de ontwikkeling van de nieuwe cursus plaagdierbeheersing gericht op het gebruik
van anticoagulantia buiten én binnen volgens geïntegreerde plaagdiermanagement, is
een goede aansluiting bij de agrarische praktijk het uitgangspunt. In samenwerking
met de betrokken partijen, gaan de Staatssecretaris van I&W en ik, werken aan een
voorstel waarmee de drempel om de cursus te volgen zo laag mogelijk wordt en een diploma
volgens de geldende eisen behaald kan worden. Hierbij zal, passend binnen de staatssteunkaders,
ook aandacht zijn voor financiële aspecten. Hiervoor gaan we de komende periode met
betrokken partijen, waaronder LTO, aan tafel om zo goed mogelijk aan te sluiten bij
de behoeften en ik zal uw Kamer nader informeren. In de brief aan uw Kamer van 21 oktober
jl. inzake de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Lodders over de
toegezegde brief over stalbranden (Kamerstuk 2020Z03786) gaan de Staatssecretaris van I&W en ik nader in op de bestrijding van knaagdieren.
129.
Wat is de gestelde termijn waarin ondernemers die subsidie hebben gekregen binnen
de subsidieregeling sanering varkenshouderij hun bedrijfsactiviteiten moeten beëindigen?
Acht maanden na subsidiebeschikking door RvO.nl moeten de dieren en de mest zijn afgevoerd.
Na controle van dat laatste door de NVWA wordt de varkenshouderijlocatie als beëindigd
beschouwd. Vervolgens moet de voor het houden van varkens gebruikte productiecapaciteit
(stallen, mestkelders en mest- en voersilo’s) worden gesloopt binnen 24 maanden. Deze
termijn is op 28 oktober gewijzigd, conform publicatie in de Staatscourant en was
eerder 14 maanden.
130.
Aan welke afspraken met agrarische onderwijsinstellingen over het vergroten van kennis
over duurzame dierlijke productie en afzet wordt gedacht?
Het gaat hier om afspraken in het kader van het Groenpact met het groen onderwijs
(hbo en mbo) over de inhoud van het onderwijs en het doen van praktijkonderzoek. Het
Ministerie van LNV bevordert daarmee dat duurzaam en gezond voedsel (productie, verwerking
en consumptie) integraal deel uitmaakt van de curricula in het groen onderwijs en
van relevante vakscholen.
131.
Welke argumenten zijn er voor het verbod op veetransport binnen Nederland boven de
35 graden Celsius? Waarom geldt dit verbod niet voor transport boven bijvoorbeeld
30 graden Celsius?
Op grond van artikel 3 van de EU verordening 2005/14 (transportverordening) is het verboden om dieren op een zodanige wijze te vervoeren
dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Onderzoek naar
welzijnsrisico’s in relatie tot de temperatuur en luchtvochtigheid toont aan dat bij
de in Nederland gangbare luchtvochtigheid, een omgevingstemperatuur van ten minste
35 graden altijd een groot risico op welzijnsproblemen en onnodig lijden geeft. Met
de Beleidsregel «diertransport bij hoge temperaturen» wordt verduidelijkt dat vervoer
van dieren vanaf een buitentemperatuur van 35 graden in ieder geval een overtreding
van artikel 3 van de transportverordening oplevert en derhalve niet mag plaatsvinden,
tenzij het een wagen met een actief koelingssysteem betreft. Dat neemt niet weg dat
ook bij buitentemperaturen onder de 35 een risico aanwezig is op welzijnsproblemen
en onnodig lijden als gevolg van hittestress, dus ook tijdens vervoer. De NVWA voert
daarom vanaf een buitentemperatuur van 27 graden extra controles uit op veetransport
en treedt handhavend op als hittestress bij dieren wordt geconstateerd. Daarnaast
heeft de NVWA vanaf 2 juli jl., in navolging van de oproep van de Europese Commissie,
geen exporten met een transporttijd van meer dan 8 uur toegestaan als de voorspelde
temperatuur onderweg of op de plaats van bestemming boven de 30 graden was. Ook hier
geldt een uitzondering voor veewagens met actieve koeling.
132.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de kennis en coaching binnen de Kennis- en Innovatieagenda
duurzame veehouderij gewaarborgd en het programma Innovatie op het boerenerf? Aan
welke kwalificaties moeten deze coaches voldoen?
Eén van de aangekondigde maatregelen in de aanpak Innovatie op het boerenerf betreft
het registreren en erkennen van onafhankelijke bedrijfsadviseurs. Deze adviseurs kunnen
de agrariërs helpen bij het doorvoeren van de maatschappelijk gewenste transities
op hun bedrijven, waaronder verduurzaming veehouderij. Agrariërs die gebruik willen
maken van deze ondersteuning kunnen vouchers aanvragen in het kader van de Subsidiemodule
agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe). Om het aantal erkende onafhankelijke
agrarische bedrijfsadviseurs en de kwaliteit van hun adviezen te vergroten wordt het
huidige registratiesysteem, het Bedrijfsadviseringssysteem (BAS), aangepast. Ook worden
aandachtsgebieden toegevoegd gericht op stikstofemissie, kringlooplandbouw en een
duurzame bedrijfsvoering. De registratie van adviseurs wordt uitgevoerd door de Vereniging
Agrarische Bedrijfsadviseurs (vab). De vab is in Nederland de enige beroepsorganisatie
die door de Minister erkend is om deze registratie te mogen doen. Het BAS-register
wordt gepubliceerd op de RVO-website.
De vab heeft voor de registratie van adviseurs een Commissie van Toelating ingesteld
die aan de hand van criteria beoordeelt of voldaan wordt aan de voorwaarden voor registratie
in het BAS. Daarbij gaat het allereerst om de criteria HBO- of WO-werkniveau, vijf
jaar werkervaring en drie jaar advieservaring. Ook wordt getoetst of de adviseur op
strategisch en tactisch niveau kan adviseren. Verder wordt getoetst of de bedrijfsadviseur
financieel onafhankelijk is van de aanvrager en niet werkzaam is bij een (dochter)onderneming
die landbouwproducten verkoopt. Hiermee wordt bevorderd dat de geregistreerde agrarische
bedrijfsadviseurs onafhankelijk advies kunnen geven waarbij het belang van de ondernemer
voorop staat en de adviseur niet tegelijkertijd ook een verkoopdoel van zijn werkgever
heeft. De geregistreerde adviseur moet verder blijvend voldoen aan de vakbekwaamheidseisen
door deelname aan permanente-educatie (PE)-activiteiten. Adviseurs die in dienst zijn
bij bedrijven die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten
of meststoffen verkopen komen niet in aanmerking voor verzilvering van een voucher.
Deze adviseurs kunnen in het kader van de Sabe zelf wel vouchers aanvragen om een
opleiding stikstofcoach te volgen bij de groene hogeronderwijsinstellingen.
133.
Wie worden er als experts ingezet binnen de Kennis- en Innovatieagenda duurzame veehouderij
en het programma Innovatie op het boerenerf? Komen ook bestaande adviseurs van veevoerbedrijven
en accountants voor deze functie in aanmerking?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 132.
134.
Wie zijn er onderdeel van of worden uitgenodigd voor het koplopersnetwerk binnen de
Kennis- en Innovatieagenda duurzame veehouderij?
Voor het koplopersnetwerk worden veehouders uitgenodigd die op een vernieuwende manier
bezig zijn met de omslag naar een duurzame veehouderij en willen bijdragen aan kringlooplandbouw.
Het gaat om heel verschillende ondernemers, die daar op hun eigen manier invulling
aan geven. Sommige werken bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van een specifiek product
voor een nichemarkt, anderen zijn meer gericht op een innovatieve aanpak gericht op
bijvoorbeeld gesloten ketens. Aan de vorm en de middelen worden geen eisen gesteld
en wordt juist de diversiteit gezocht. Het gaat nadrukkelijk wel om ondernemers die
de verschillende opgaven in de veehouderij in samenhang oppakken.
135.
Hoe staat het met het voornemen coaches aan te stellen om boeren persoonlijk te helpen
op hun bedrijf stikstofreducerende maatregelen te nemen en/of te begeleiden naar de
diverse innovatie- en uitkoopregelingen? Hoeveel geld trekken u en de provincies hiervoor
uit?
Het voornemen onafhankelijke en deskundige adviseurs aan te stellen om boeren te helpen
op hun bedrijf stikstof-reducerende maatregelen te nemen en/of hen te begeleiden naar
de diverse innovatie- en uitkoopregelingen krijgt vorm in de Subsidiemodule agrarische
bedrijfsadvisering en educatie (Sabe). De subsidiemodule is inmiddels opengesteld.
Vanaf 30 oktober 2020 kunnen praktijknetwerken subsidie aanvragen en vanaf 30 november
komt subsidie, via RvO-vouchers, voor agrariërs beschikbaar.
Er is een totaalbedrag van ruim € 38 mln. verspreid over vier jaar gereserveerd voor
projectsubsidies en vouchers. De middelen zijn op het begrotingsartikel geboekt met
de eerste tranche bestedingsplan. De vouchers zijn voor een bedrijfsspecifiek advies
door een erkend agrarisch adviseur of een cursus over stikstof in de landbouw, gegeven
door de groene hogeronderwijsinstellingen. Voor de eerste openstelling van de Sabe
in 2020 is een bedrag van € 4,3 mln. voor projectsubsidies en vouchers gereserveerd.
Naast de Sabe bieden de groene hogeronderwijsinstellingen vanaf oktober door het Ministerie
van LNV gefinancierde masterclasses aan over stikstof. Voor het scholingsprogramma
Stikstof in de landbouw 2020–2022 is € 875.580 beschikbaar gesteld. De inzet van de
provincies verloopt op dit moment nog onafhankelijk van het Ministerie van LNV waardoor
het Ministerie van LNV nu geen uitspraak kan doen over de inzet en de middelen van
de provincies. Het Ministerie van LNV en de provincies zijn met elkaar in gesprek
om de inzet van adviseurs voor ondersteuning van boeren meer op elkaar af te stemmen.
Actuele informatie is te vinden op de website van het Ministerie van LNV en RVO: Externe link:https://www.rvo.nl/actueel/nieuws/subsidie-voor-samen-leren-projecten-d….
136.
Hoe gaat u regelen en borgen dat deze coaches integraal naar veehouderijbedrijven
kijken, dus zowel naar milieu, klimaat, biodiversiteit en verdienvermogen van de boer
als naar het dierenwelzijn, en niet alleen naar stikstofreductie als single-issue-aanpak?
Bij de registratie van de coaches of adviseurs in het Bedrijfsadviseringssysteem (BAS)
is integraal en tactisch-strategisch adviseren van de ondernemers een onderdeel van
de beoordeling. Naast voldoende kennis en ervaring op het betreffende aandachtsgebied
wordt door de Vereniging Agrarische Bedrijfsadviseurs (vab) nagegaan of de adviseurs
de gevolgen kunnen aangeven van hun adviezen voor investeringen, technische resultaten
en verdienvermogen. Ook wordt gekeken of de adviseurs bij hun advisering inzicht in
eventuele effecten op andere duurzaamheidsaspecten zoals klimaat, dierenwelzijn, gezondheid
en veiligheid kunnen bieden. De geregistreerde adviseur moet verder blijvend voldoen
aan de vakbekwaamheidseisen door deelname aan permanente educatie (PE)-activiteiten.
Permanente educatie is erop gericht de kennis van de adviseur binnen het aandachtsgebied
te onderhouden en de ontwikkelingen bij te houden. Hierbij is ook aandacht voor de
integraliteit van de advisering.
Deze coaches zijn daarmee een maatregel passend in de structurele aanpak van de stikstofproblematiek
waarin met volle inzet wordt gewerkt aan herstel en versterking van de natuur en het
terugdringen van de stikstofuitstoot. Met de structurele aanpak en het wetsvoorstel
wordt ook een bijdrage geleverd aan klimaat en dierenwelzijn. Het kabinet benadert
het vraagstuk integraal en neemt maatregelen in samenhang met andere grote opgaven
om optimaal effect te bereiken, zoals het Klimaatakkoord, de Nationale Omgevingsvisie,
de Kaderrichtlijn Water, klimaatadaptatie, de aanpak van bodemdaling en de bredere
veenweideproblematiek, duurzame mobiliteit, kringlooplandbouw en emissiearme landbouw,
circulaire economie, het Schone Lucht Akkoord en de NEC-doelstellingen.
137.
Wanneer wordt de digitale realtime verantwoording voor het transport van mest verwacht?
In september is de internetconsultatie betreffende de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
rVDM afgerond. Op basis van de verkregen informatie en vragen, wordt er naar gestreefd
de regelgeving op korte termijn voor notificatie aan te bieden bij de Europese Commissie.
Het streven is de Uitvoeringsregeling zo spoedig mogelijk in 2021 te publiceren waarmee
de digitale realtime verantwoording van meststransporten geïmplementeerd kan worden.
Bij een besluit over de daadwerkelijke datum van inwerkingtreding wil ik meewegen
in hoeverre de systemen zowel bij overheid als sector hiervoor voldoende gereed zijn.
Ik verwacht hierover op korte termijn een besluit te kunnen nemen. Daarbij blijf ik,
gezien hetgeen bepaald in de derogatiebeschikking, inzetten op een zo spoedig mogelijke
implementatie.
138.
Wat houdt het duurzaam beheer van alle Nederlandse bodems in?
Binnen het Nationaal Programma Landbouwbodems (NPL) wordt samen met publieke en private
partijen gewerkt aan het streefdoel: «alle Nederlandse landbouwbodems duurzaam beheerd
in 2030». De inzet is gericht op het bieden van handelingsperspectieven voor duurzaam
bodembeheer aan boerenbedrijven, waarmee de bodemkwaliteit verbeterd of behouden wordt.
Dit levert tegelijk een bijdrage aan de klimaatopgave via extra koolstofvastlegging.
Een «duurzaam beheerde landbouwbodem» als streefdoel betreft een duidelijke integrale
opgave. Dit betekent dat het gaat om beter beheer van organische stof en bodemvruchtbaarheid,
van bodemleven (biodiversiteit) en weerbaarheid, van waterbuffering en -kwaliteit
alsmede vermindering van bodemverdichting in de landbouwbodems.
139.
Hoe ziet u het ontwikkelen van nieuwe eiwitbronnen en het verkrijgen van eiwitten
uit nevenstromen, zoals productie van eiwitten in micro-organismen en in de vorm van
gecultiveerd vlees in relatie tot kringlooplandbouw en de Nationale Eiwitstrategie?
Het ontwikkelen van nieuwe eiwitbronnen en het hergebruiken van eiwitten uit rest-
en zijstromen zijn twee belangrijke ontwikkelingssporen voor eiwitproductie die ik
betrek bij het opstellen van de Nationale Eiwitstrategie (NES). Hergebruik van eiwitten
uit rest- en nevenstromen levert bijvoorbeeld een bijdrage aan het sluiten van kringlopen.
Microbiële bronnen, zoals fermentatie, schimmels, bacteriën en algen hebben de capaciteit
om op extreem efficiënte manier om te springen met nutriënten, landbouwoppervlakte,
zoet water en energie. Ook kweekvlees kan in theorie veel efficiënter geproduceerd
worden dan gangbaar vlees. Beide sporen passen daarom ook goed bij mijn visie op kringlooplandbouw.
140.
Welke middelen heeft u om een impuls te geven aan het ontwikkelen van nieuwe eiwitbronnen
en het verkrijgen van eiwitten uit nevenstromen?
Er zijn veel mogelijkheden om nieuwe eiwitbronnen en hergebruik van zij- en reststromen
te benutten. De hiervoor benodigde technologie is deels voorhanden en zal deels nog
(verder) ontwikkeld moeten worden. Ik verken of het mogelijk is het SBIR-instrumentarium
gedurende de looptijd van de strategie verschillende keren in te zetten om dergelijke
innovaties te stimuleren. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om praktijk voorbeelden
van innovatieve technieken of clusters van innovators te ondersteunen met inzet van
kennis, faciliteiten of financiële middelen.
141.
Hoe verhoudt het antibioticagebruik in de Nederlandse veehouderij zich tot medisch
gebruik voor mensen en huisdieren, in kilo’s en als percentage van totaal antibioticagebruik
in Nederland?
Het tweede Joint Interagency Antimicrobial Consumption and Resistance Analysis (JIACRA)
rapport5 uit 2014 van European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC), European
Food Safety Authority (EFSA) en European Medicines Agency (EMA), geschreven op verzoek
van de Europese Commissie (EC), is het meest recente rapport waarin deze gegevens
worden vergeleken. Het brengt onder andere alle gebruiksdata per lidstaat in beeld.
In dit rapport worden de gegevens van veehouderij en medisch gebruik uitgedrukt in
mg/kg lichaamsgewicht, wat de cijfers goed vergelijkbaar maakt. In 2014 was het antibioticumgebruik
in Nederland 49.9 mg/kg lichaamsgewicht bij mensen en 68.4 mg/kg lichaamsgewicht in
de categorie veehouderij. In kilogrammen werd in dat jaar 52.000 kg toegediend bij
mensen en 214.000 kg bij dieren in de veehouderij (verhouding ~ 80:20).
Het antibioticumgebruik bij mensen in Nederland is vrij stabiel, ook in de jaren na
2014, zoals te lezen is in de rapporten over humaan gebruik van ECDC uit 20186 en NethMap20207 (gebruik wordt in deze rapporten uitgedrukt in defined daily dose (DDD)). Het antibioticumgebruik
in de veehouderij in Nederland is de laatste jaren verder gedaald, te zien in figuur
3 van het rapport van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa)8. Sinds 2009 is het gebruik zelfs bijna 70% gedaald. Dit betekent dat het aandeel
van het totaal antibioticumgebruik in Nederland van de veehouderij kleiner is geworden.
In absolute zin wordt nu ongeveer 75% van de in Nederland verkochte kilogrammen antibiotica
toegepast in dieren. Overigens is het van belang naast het aantal kilogrammen ook
te kijken naar de DDD.
De SDa heeft in het verleden onderzoek gedaan naar antibioticumgebruik in de huisdierensector,
wat zich kenmerkt door laag gebruik, en rapporteert9 een gebruik van gemiddeld 2.6 mg/kg lichaamsgewicht in 2014 op basis van 100 dierenartspraktijken
met in totaal een kleine half miljoen dieren. Dit betreft een steekproef. Het totale
gebruik van antibiotica in de huisdieren sector is niet bekend en kan niet berekend
worden omdat er veel diergeneesmiddelen geregistreerd zijn voor gebruik in verschillende
diersoorten, zoals runderen, varkens, honden en katten.
142.
Acht u duurzaam beheer van alle Nederlandse landbouwbodems in 2030 haalbaar? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Dankzij het ontwikkelen en bieden van verschillende handelingsperspectieven voor duurzaam
bodembeheer in de landbouw en een actief kennisverspreiding en stimuleringsprogramma,
is het streefdoel haalbaar om de Nederlandse landbouwbodems in 2030 duurzaam beheerd
te hebben. Hiertoe werk ik samen met boerenbedrijven, onderzoekers en ketenpartijen
aan het ontwikkelen en onderbouwen van maatregelen die bijdragen aan duurzaam bodembeheer
en koolstofvastlegging. Uitwerking van deze handelingsperspectieven vindt plaats met
behulp van lange termijn experimenten (LTE’s) en diverse praktijkproeven binnen landelijke
netwerken akkerbouw en veehouderij. Landelijke kennisverspreiding en implementatie
van deze maatregelen zal onder meer via een meerjarig programma «versterkte kennisverspreiding»
voor duurzaam bodembeheer en klimaatadaptatie via Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer
(DAW) plaatsvinden.
143.
Welke partijen, organisaties, bedrijven en wetenschappers zijn allemaal betrokken
bij de advisering over de aanpak van de COVID-19 besmettingen in de nertsenfokkerij?
Het Ministerie van LNV heeft de deskundigengroep dierziekten advies gevraagd, evenals
het OMT-Z. Daarnaast is Wageningen Bioveterinary Research als referentielaboratorium
betrokken evenals de instituten die het uitgebreide traceringswerk uitvoeren en instituten
die betrokken zijn bij andere onderzoeken zoals het katten- en hondenonderzoek. De
organisaties en personen die in deze adviesgroepen en onderzoeksgroepen hebben plaatsgenomen
zijn aan uw in verschillende brieven Kamer bekend gemaakt (onder andere in Kamerstuk
28 286/25 295, nr. 1088; Kamerstukken 28 286, nrs. 1101, 1104 en 1124). Het betreft het RIVM, WBVR, de Faculteit Diergeneeskunde, Erasmus Medisch Centrum
en de Gezondheidsdienst voor dieren. Het Ministerie van VWS heeft daarnaast nog eigen
adviserende organisaties en deskundigen.
Wat betreft de besmettingen bij dieren die een zoönotisch karakter hebben trekken
de ministeries van VWS en LNV gezamenlijk op. Hiervoor zijn verschillende adviesorganen.
In het signaleringsoverleg zoönosen (SO-Z Signaleringsoverleg zoönosen) beoordelen
deskundigen uit zowel de humane als de veterinaire sector op gestructureerde wijze
regionale, landelijke en internationale signalen van mogelijk zoönotische aard afkomstig
uit verschillende sectoren en dierreservoirs. Vervolgstappen in de beoordeling vinden
afhankelijk van het signaal plaats in: Responsteam zoönosen (RT-Z Responsteam zoönosen),
Outbreak managementteam zoönosen (OMT-Z Outbreak managementteam zoönosen) of Deskundigenberaad
zoönosen (DB-Z Deskundigenberaad zoönosen). In het OMT-Z zitten eveneens deskundigen
uit beide domeinen.
144.
Welke partijen, organisaties, bedrijven en wetenschappers zijn allemaal betrokken
bij de advisering over en de ontwikkeling van de Nationale Eiwitstrategie?
In mei 2020 heeft een online stakeholderconsultatie plaatsgevonden over de Nationale
Eiwitstrategie. Hieraan hebben 225 mensen uit de gehele eiwitwaardeketen deelgenomen,
van akkerbouwer tot diervoederindustrie en van onderzoekers tot retail. De deelnemers
bestonden uit 36% ondernemers, 28% ketenorganisaties, 21% onderzoekers en 15% overheid.
Daarnaast zijn er vanuit het Ministerie van LNV in het kader van de Nationale Eiwitstrategie
gesprekken geweest met o.a. de diervoederindustrie, wetenschappers van verschillende
universiteiten en instituten, ketenpartijen en ondernemers in de voedingsmiddelenindustrie,
insectenkweek en novel foods, belangenorganisaties, overheden en boeren.
145.
Kunt u uiteenzetten welke consumentenonderzoeken er in de afgelopen tien jaar zijn
uitgevoerd in het kader van de eiwittransitie en welke rapporten dit heeft opgeleverd,
aangezien u eerder schreef dat u voor circa 200.000 euro per jaar aan consumentenonderzoek
uitvoert?
Sinds 2018 financiert het Ministerie van LNV een project genaamd «handelingsperspectieven
voor duurzame eiwitconsumptie». Dit project wordt uitgevoerd door Wageningen Economic
Research en heeft een budget van € 600.000 voor de looptijd (eind) 2018–2021. In 2018
is € 50.000 uitgegeven, voor 2019 en 2020 was dit € 200.000 per jaar en voor 2021
is nog € 150.000 beschikbaar.
Daarnaast zijn in 2010 en 2012 twee studies gefinancierd: empirisch onderzoek naar
vlees eten en vleesverminderen. De studies vleesminnaars, vleesminderaars en vleesmijders (2010) en Vlees vooral(snog) vanzelfsprekend
(2012) zijn hier resultaten van geweest.
146.
Kunt u uiteenzetten welke consumentenonderzoeken er in het kader van de eiwittransitie
nog in de planning staan voor de komende jaren?
In 2021 wordt onder andere onderzoek gedaan naar verschillen in opinie en achtergrond
tussen consumenten die wel en geen vlees consumeren. Ook onderzoek naar de waarde
die consumenten hechten aan duurzaamheids- en gezondheidseigenschappen van voedsel
staat gepland.
Tevens doet WUR een onderzoek dat zich richt op flexitarisme. Op gebied van publiek-private
samenwerking is in de calltekst van de Kennis- en Innovatieagenda Landbouw, Water
en Voedsel voor 2021 uitvraag gedaan naar consumentenacceptatie van eiwitbronnen.
147.
In hoeverre kan Nederland als onderdeel van de eiwitstrategie (duurzame) invoereisen
stellen aan de import van eiwitrijke gewassen voor veevoer? Kan dit bijvoorbeeld op
het gebied van ontbossing vanwege sojaproductie?
De Europese Commissie is verantwoordelijk voor het beleid betreffende importeisen.
Hierbij is het WTO-kader leidend. De beginselen van meestbegunstigde natie en nationale
behandeling vormen deel van de kernbeginselen van de WTO. Dit betekent dat een land
gelijke producten uit verschillende landen niet anders mag behandelen en dat een land
op de eigen markt geen onderscheid mag maken tussen gelijke buitenlandse en binnenlandse
producten en dat gelijke producten op een gelijke manier behandeld moeten worden.
De manier waarop een product geproduceerd is, is niet altijd terug te vinden in de
eigenschappen van het product. Het eenzijdig weren van producten op grond van milieueisen
brengt daarom het risico met zich mee dat WTO-regels geschonden worden en moet per
casus beoordeeld worden. Het kabinet streeft naar het behoud en herstel van bossen
wereldwijd en naar duurzaam bosbeheer. Aan die doelstellingen werkt het kabinet door
middel van diplomatieke inspanningen en financiering van relevante programma’s en
interventies.
WTO leden kunnen binnen de WTO-kaders hun eigen product- en productiestandaarden op
gebied van voedselveiligheid en kwaliteitseisen vaststellen, gebaseerd op wetenschappelijke
bevindingen. Dit is vastgelegd in de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van sanitaire
en fytosanitaire maatregelen (SPS-overeenkomst) waarin de regels voor het vaststellen
van voedselveiligheids- en kwaliteitseisen zijn vastgelegd.
Binnen de Europese Unie wordt, mede in het kader van de Green Deal, gewerkt aan wetgevende
en niet-wetgevende maatregelen, die helpen bij het verkleinen van de ecologische voetafdruk
van de EU-consumptie en het ontbossingsvrij maken van handelsketens in overeenstemming
met de regels van het multilateraal handelsstelsel. Ook werken we aan het stimuleren
van de marktvraag naar ontbossingsvrije grondstoffen binnen en buiten de Europese
Unie.
Daarnaast bieden bilaterale handelsakkoorden ruimte om multilaterale milieuafspraken
te bekrachtigen en samen te werken aan de naleving daarvan. Zoals de regering ook
in de kamerbrief van 5 september over de Kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review
heeft aangegeven zet Nederland zich in voor een EU-handelsbeleid dat bijdraagt aan
een betere samenwerking met derde landen, dat inzet op de gewenste ontwikkeling naar
duurzame landbouw, het zoveel mogelijk sluiten van kringlopen en het bevorderen van
een gelijk speelveld.
148.
Wanneer worden de resultaten van innovatieve teelsystemen verwacht?
Momenteel wordt er op meerdere plekken in Nederland onderzoek gedaan aan teeltsystemen
gericht op verschillende doelen zoals weerbare teelten, toepassing smart technologie
en vermindering structuurbederf landbouwbodems. De Boerderij van de Toekomst, die
dit jaar van start is gegaan, doet onderzoek naar strokenteelt in combinatie met verschillende
vormen van precisielandbouw. Aspecten zoals verwerking van megadata en kunstmatige
intelligentie zijn belangrijke aandachtspunten. Het ontwikkelen van innovatieve teeltsystemen
vergt meerjarig onderzoek. Inmiddels zien we ook dat de praktijk zelf ook op allerlei
manieren bezig is met teeltinnovaties, waarbij de tussenresultaten van de onderzoeksprojecten
dankbaar toegepast worden. Wageningen Universiteit en Research is in veel gevallen
betrokken als co-partner en publiceert de onderzoeksresultaten wanneer deze beschikbaar
zijn.
149.
Wat is de CO2-uitstoot van de glastuinbouw over de jaren 2017, 2018 2019 en de verwachting van
2020 uitgesplitst naar bedrijven die onder ETS of het sector CO2-plafond vallen?
In de onderstaande tabel is het aantal glastuinbouwbedrijven dat onder het CO2-sectorsysteem valt en het aantal ETS-glastuinbouwbedrijven met de respectievelijke
CO2-emissies van deze groep bedrijven van 2016 t/m 2019 weergegeven. RvO.nl stelt de
definitieve gegevens van het CO2-sectorsysteem voor 2019 in het najaar van 2021 vast. Ik stuur uw Kamer voor het einde
van het jaar de Energiemonitor Glastuinbouw 2019 van Wageningen Economic Research
(WEcR) toe. Hierin staat op basis van voorlopige cijfers wat de CO2-emissie voor 2019 is. Voor zowel de ETS-bedrijven als de bedrijven die onder het
CO2-sectorsysteem vallen, zijn nog geen gegevens in 2020 bekend. Voor het einde van het
jaar zal ik uw Kamer ook de actualisatie van de raming van de CO2-emissie 2020, die door WEcR wordt opgesteld, toesturen.
2016
2017
2018
2019
2020
Aantal ETS bedrijven*
19
16
15
13
n.t.b.
Aantal CO2-sectorsysteembedrijven**
3099
3313
3250
n.t.b.
n.t.b.
Totaal aantal glastuinbouwbedrijven
3118
3329
3265
n.t.b.
n.t.b.
CO2-emissie ETS bedrijven*
0,5 Mton
0,4 Mton
0,4 Mton
0,3 Mton
n.t.b.
CO2-emissie CO2-sectorsysteembedrijven**
5,6 Mton
6,0 Mton
6,4 Mton
n.t.b.
n.t.b
Totale CO2-emissie glastuinbouwbedrijven
6,1 Mton
6,4 Mton
6,8 Mton
n.t.b.
n.t.b.
* Gegevens Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
** Gegevens RVO
150.
Hoeveel glastuinbouwkassen vallen onder het ETS-systeem (2016 t/m 2020)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 149.
151.
Welke stappen heeft u al ondernomen in Europa op het gebied van de verruiming van
de toepassing van de nieuwe veredelingstechnieken en welke bent u van plan de komende
tijd te gaan zetten?
Voor de laatste stand van zaken en de volgende stappen rond nieuwe veredelingstechnieken
in de EU verwijs ik uw Kamer naar de brief «Innovatie, Precisielandbouw en Veredelingstechnieken»
aan uw Kamer van 28 september 2020 (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 5). Een mooie stap is gezet met de Europese agendering via de Nederlandse inzet in
de Raad, waardoor de Europese Commissie het onderzoek aan het uitvoeren is over de
status van nieuwe innovatieve technieken. Dit zal naar verwachting vorm geven aan
de vervolgstappen en een mogelijke aanpassing van de EU-regelgeving. Daarnaast is
het te vroeg voor te sorteren op de inhoud en om aanpassingen voor te dragen en zullen
we met de Commissie, lidstaten en stakeholders goed moeten kijken naar de resultaten
van het onderzoek, ook om het draagvlak dat nu Europees breed is ontstaan niet te
ondermijnen.
152.
Welke rol heeft de Nederlandse waterhuishouding bij het aanpakken van droogte?
Het waterkwantiteitsbeheer in de Nederlandse waterhuishouding is gericht op voorkomen
van watertekort en -overlast. In een tijd van (dreigend) watertekort wordt door de
waterbeheerders aan de hand van wettelijke kaders (verdringingsreeks) het beschikbare
water zo goed als mogelijk verdeeld. Dat is de korte termijn aanpak. De klimaatverandering
met enkele opeenvolgende droge jaren heeft gezorgd voor een omslag in het beleid voor
de Nederlandse waterhuishouding: van gericht op water afvoeren om wateroverlast te
voorkomen ook gericht op het beter vasthouden van water om tijden van droogte te kunnen
overbruggen. Dat is de lange termijn aanpak.
153.
Kunt u een overzicht geven van de stand van het areaal verdroogd oppervlak in Nederland
per jaar sinds 2010?
Er zijn geen recent gepubliceerde landsdekkende onderzoeken over arealen verdroogd
oppervlak. Wel bekend zijn de kaarten zoals over waterafhankelijke categorie 1 natuur
in het kader van de Verdringingsreeks en in hoeveel Natura 2000 gebieden ook de hydrologische
condities een drukfactor zijn in relatie tot de instandhoudingsdoelen. Dit heb ik
ook toegelicht in recent beantwoorde schriftelijke vragen van de leden Futselaar (SP)
en Van Esch (PvdD)(Kamerstuk 2020D38818).
Door de provincies wordt veel onderzoek gedaan naar verdroging. Dat onderzoek is echter
nog niet zover dat onderzoekers de puntsgewijze metingen van grondwater gecombineerd
met de effecten op grondwaterafhankelijke natuur kunnen extrapoleren naar gebieden
op de kaart, waarmee het areaal verdroogd oppervlak in Nederland kan worden bepaald.
154.
Op welke wijze werkt u samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij
de aanpak van droogte?
De Minister van I&W heeft het voortouw bij de droogte-aanpak, omdat dit een onderdeel
van het Nederlandse waterbeheer is voor alle maatschappelijke sectoren (zie ook het
antwoord op vraag 152). In mijn verantwoordelijkheid voor de natuur en landbouw neem
ik deel in diverse gremia die zich bezig houden met het Nederlandse waterbeheer. In
het Bestuurlijk Platform Zoetwater waar de concrete maatregelen worden geprogrammeerd
en de lange termijn beleidsinzet wordt voorbereid. En in de crisisorganisaties van
de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) en het Management Team Watertekorten
(MTW) in tijden van (dreigend) watertekort. Ook aan de tijdelijke Beleidstafel Droogte,
waar de beleidsomslag voor de korte en langere termijn in verband met de droogteproblematiek
is ingezet, heeft het Ministerie van LNV bijdragen geleverd. Via het Actieprogramma
klimaatadaptatie landbouw en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur lever ik, in nauwe
afstemming via de genoemde gremia met de Minister van I&W, bijdragen aan de droogte-aanpak
in Nederland.
155.
Kunt u aangeven wat het verschil is tussen het principe «peil naar functie» waarop
de huidige waterhuishouding werkt en «functie naar peil» en welk effect dit heeft
op de droogte?
Zoals de vraag al aangeeft is het principe «peil naar functie» sinds decennia het
uitgangspunt voor het peilbeheer in de waterhuishouding: met het peilbeheer probeert
de waterbeheerder de waterhuishouding zo te regelen dat er geen wateroverlast ontstaat
voor de functies die in een gebied gevestigd zijn en dat elk van die functies zo optimaal
mogelijk uitgevoerd kan worden. Dit is ook in lijn met het doel van waterbeheer zoals
vastgelegd in de Waterwet. De klimaatverandering met optredende droogteperiodes, alsook
de bodemdaling terwijl tegelijk de zeespiegel rijst, heeft ons bewust gemaakt dat
vanuit de (on)mogelijkheden van onze waterhuishouding waarschijnlijk niet alle huidige
functies in hun huidige vorm tot in lengte van jaren op hun huidige plek kunnen blijven
door functioneren. In de ruimtelijke inrichting moet er meer rekening worden gehouden
met waterbeschikbaarheid. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid
en -gebruik. Met name in de veenweidengebieden wordt om die reden nagedacht welke
aanpassingen, ook t.a.v. het landbouwkundig gebruik van die gebieden, noodzakelijk
zijn in verband met een ander waterbeheer. Ook vanuit de doelstelling van het verminderen
van de CO2-uitstoot van het klimaatbeleid wordt hieraan gewerkt. Deze transitie vergt maatwerk
per polder en per gebied met overheden, welke maatregelen wenselijk en mogelijk zijn.
Voor bepaalde gebieden kan dit mogelijk ook functieverandering betekenen. Belangrijk
uitgangspunt is dat er een goed toekomstperspectief voor de huidige gebruikers kan
worden geboden.
Wanneer omwille van het vasthouden van water in gebieden inrichtingsmaatregelen getroffen
worden en functies verschuiven, dan wordt dit mede gedaan met het oog op een positief
effect voor het voorkomen van droogteproblemen.
156.
Wanneer kan de Tweede Kamer de evaluatie van de maatregelen rond particulier gebruik
van glyfosaat, alsmede het wetsvoorstel voor een verbod op particulier gebruik van
glyfosaat verwachten?
De Staatssecretaris van I&W heeft uw Kamer hierover op 16 oktober bericht (Kamerstuk
27 858, nr. 519).
157.
Voor hoeveel actieve stoffen in pesticiden die op de lijst ter vervanging («candidates
for substitution») staan, die de Europese Commissie in 2015 heeft opgesteld, is door
Nederland een vervangende beoordeling uitgevoerd?
Het Ctgb heeft tot nu toe bij dertig aanvragen voor een toelating van een gewasbeschermingsmiddel
een vervangende beoordeling gestart. In tweeëntwintig gevallen loopt de beoordeling
nog en in acht gevallen zijn geen alternatieven gevonden en is de toelating verleend.
Het Ctgb laat zich adviseren door de NVWA over de landbouwkundige en plantenziektekundige
aspecten die bij de beoordeling van alternatieven aan de orde zijn.
158.
Hoeveel vervangende beoordelingen voor actieve stoffen in pesticiden die op de lijst
ter vervanging («candidates for substitution») staan, staan gepland voor 2021?
Het aantal vervangende beoordelingen voor 2021 kan niet vooraf worden bepaald. Dit
aantal is afhankelijk van het aantal aanvragen dat door toelatingshouders in de loop
van 2021 wordt ingediend voor middelen op basis van een werkzame stof die voor vervanging
in aanmerking komt.
159.
Hoeveel actieve stoffen stonden oorspronkelijk op de lijst ter vervanging («candidates
for substitution») en hoeveel staan er momenteel op? Hoeveel stoffer zijn er dus vervangen
door een vervangende beoordeling in de EU/Nederland?
De vervangende beoordeling door een lidstaat betreft de beoordeling van de nationale
toelating van een gewasbeschermingsmiddel op basis van een werkzame stof die voor
vervanging in aanmerking komt. De beoordeling door de lidstaat betreft dus niet de
goedkeuring van de werkzame stof op EU-niveau en heeft dus geen consequentie voor
de EU-lijst met werkzame stoffen die voor vervanging in aanmerking komen.
Momenteel (EU pesticide database, per 19 oktober 2020) zijn 59 in de EU goedgekeurde
werkzame stoffen ingedeeld als een werkzame stof die voor vervanging in aanmerking
komt. De indeling kan door de jaren heen wijzigen doordat bij herbeoordeling van de
goedkeuring van een werkzame stof door nieuwe inzichten een stof alsnog in deze categorie
wordt ingedeeld of juist niet meer of dat de goedkeuring in zijn geheel wordt ingetrokken.
Van 14 werkzame stoffen die waren ingedeeld om voor vervanging in aanmerking te komen,
is de goedkeuring inmiddels ingetrokken.
160.
Zijn alternatieve teeltmethoden en -systemen, zoals strokenteelt of mechanische onkruidbestrijding,
onderdeel van de vervangende beoordelingen in Nederland?
Dat kan wanneer de effecten van een alternatieve teeltmethode of -systeem bekend zijn
op het moment van de vervangende beoordeling. Bij een vervangende beoordeling van
een gewasbeschermingsmiddel maken reeds toegelaten gewasbeschermingsmiddelen met vergelijkbare
toepassingen of niet-chemische bestrijdings- of preventiemethoden onderdeel uit van
de landbouwkundige beoordeling. De beoordelende instantie dient bij de landbouwkundige
beoordeling conform de verordening te toetsen of het alternatief geen significante
economische en praktische nadelen heeft, het risico op resistentieontwikkeling zo
klein mogelijk wordt gehouden en rekening wordt gehouden met de gevolgen voor kleine
toepassingen. Veel alternatieven, zoals strokenteelt en mechanische onkruidbestrijding,
maar ook andere alternatieven, zijn nog in ontwikkeling. Om een methode mee te kunnen
nemen in de beoordeling moeten de effecten van het alternatief dus bekend zijn.
161.
Welke stappen heeft u al ondernomen in Europa op het gebied van de verruiming van
de toepassing van de nieuwe veredelingstechnieken en welke bent u van plan de komende
tijd te gaan zetten?
Voor de laatste stand van zaken en de volgende stappen rond nieuwe veredelingstechnieken
in de EU verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op vraag 151.
162.
Hoeveel inspraak heeft u ten aanzien van de curricula van de hogere agrarische scholen
en het groene middelbaar beroepsonderwijs (mbo)? Hoeveel heeft de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (OCW) hierover te zeggen?
De verantwoordelijkheid voor de curricula en de inhoudelijke vernieuwing van de hbo-opleidingen
ligt primair bij de groene hogescholen zelf. Voor het mbo geldt dat de Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) de Minister van OCW adviseert over de inhoud
van de kwalificaties, op basis waarvan het onderwijs door mbo-scholen wordt vormgegeven.
De Minister van OCW toetst vanuit haar stelselverantwoordelijkheid de kwaliteit van
de opleidingen.
Een belangrijk platform voor de inhoudelijke vernieuwing van het groen onderwijs is
Groenpact. Daarbinnen werken het Ministerie van LNV, de groene onderwijsinstellingen
en partners uit het bedrijfsleven sinds 2016 nauw samen aan een toekomstbestendig
groen onderwijs. De maatschappelijke opgaven op het gebied van klimaat, kringlooplandbouw,
leefbaarheid en concurrentiekracht staan hierbij centraal. Groenpact faciliteert actief
het gesprek hierover via de groene kenniscentra, versnellingsprogramma’s en praktijkarrangementen,
gericht op de inhoudelijke vernieuwing van het onderwijs, praktijkgericht onderzoek
en innovatie.
163.
In hoeverre is ecologie en inzicht in duurzame ontwikkeling onderdeel van het onderwijs
op de hogere agrarische scholen en het groene mbo?
Er is in toenemende mate aandacht voor kringlooplandbouw en duurzaamheidsvraagstukken,
in zowel het groen onderwijs als praktijkgericht onderzoek. Met de «Green Deal Natuurinclusieve
Landbouw Groen Onderwijs» uit 2019 werd de ambitie geuit om natuurinclusieve landbouw
te integreren in de groene opleidingen. Dit betekent aandacht voor biodiversiteit,
het sluiten van kringlopen, zorg voor specifieke soorten en habitats, en aandacht
voor een duurzaam gebruik van functionele agrobiodiversiteit.
Inmiddels worden deze thema's in toenemende mate opgenomen in de curricula en zijn
er specifieke opleidingen op het gebied van duurzaam ondernemerschap, biologische
landbouw en biologische melkveehouderij. Wageningen Research ontwikkelt kennis op
maat voor het groene beroepsonderwijs. Docenten leren van en met elkaar en ontwikkelen
lesmateriaal. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van Groen Kennisnet, een rijke bron
aan informatie voor lesmateriaal en werkstukken over thema’s als duurzaamheid, ecologie
en kringlooplandbouw.
Ook de kenniscentra in het groen beroepsonderwijs (het hbo Centre of Expertise Groen
en het mbo Centrum voor Innovatief Vakmanschap Groen) richten zich op duurzame ontwikkeling.
Het groen mbo investeert samen met partners in de periode tot en met 2021 in circa
vijftien nieuwe praktoraten. In het groen hbo starten met ondersteuning van het Ministerie
van LNV drie nieuwe lectoraten die zich specifiek richten op kringlooplandbouw en
bijhorende experimenteergebieden. Via het programma «Praktijkkennis voor Voedsel en
Groen» wordt geïnvesteerd in praktijkgericht onderzoek via lectoren en praktoren voor
onder andere kringlooplandbouw en duurzame ontwikkeling.
Een belangrijke motor voor de vernieuwing van het onderwijs in het licht van de transitieopgave
richting duurzame landbouw is de samenwerking tussen overheid (Ministerie van LNV),
onderwijsinstellingen en bedrijfsleven in het Groenpact.
164.
Wat heeft de Taskforce Korte Ketens concreet opgeleverd tot op heden?
Het miniserie van LNV heeft financieel bijgedragen aan diverse onderzoeken en initiatieven
van de TaskForce Korte Keten. De onderzoeken hebben tot doel om de uitdagingen waar
de boeren en ondernemers in de korte keten tegenaan lopen in kaart te brengen en advies
hierover te geven. De onderzoeken zijn vormgegeven rond drie programmalijnen, te weten:
data, logistiek en «multichannel». Voor alle drie de programmalijnen zijn adviezen
opgeleverd.
In het voorjaar van dit jaar is de campagne «Support Your Locals» opgezet door de
TaskForce Korte Keten. Deze campagne heeft als doel om meer lokaal te kopen. Door
het hele land zijn diverse initiatieven ontstaan onder de naam «Support Your Locals».
Voor meer informatie verwijs ik uw Kamer naar de website van de Taksforce onder de
volgende weblink: Externe link:www.taskforcekorteketen.nl.
165.
Wat is het aandeel van de kleinschalig opererende producenten op het totale aandeel
van de Nederlandse sector?
De omvang van landbouwbedrijven wordt met een gestandaardiseerde maat gemeten (dit
zijn niet per se korte ketenbedrijven). Deze maat wordt gebaseerd op de opbrengst
die gemiddeld op jaarbasis per gewas of diercategorie wordt behaald. De kleinschalige
producenten vallen in de categorie € 25.000 tot € 100.000. In 2019 was dit 22,94%
van de landbouwbedrijven.
166.
Wie wordt er betrokken bij het vernieuwde Groen kennisnet?
De primaire doelgroepen van Groen Kennisnet (GKN) 3.0 zijn ondernemers (met name boeren
en tuinders, maar ook bedrijfsadviseurs en andere erfbetreders), studenten, docenten
en beleidsmakers. Deze partijen zijn nauw betrokken bij het herontwerp van GKN. Betrokkenheid
is er zowel op bestuurlijk niveau, via de stuurgroep en adviescommissie waarin vertegenwoordigers
van brancheorganisaties, onderwijsinstellingen en overheden zitting hebben, als op
het niveau van de uitvoering via gebruikersgroepen. In de gebruikersgroepen zijn ook
provincies, natuur- en terreinbeheerders en vrijwilligersorganisaties vertegenwoordigd.
Daarnaast zijn er gesprekken met verscheidene kennisaanbieders en vakpers. Het is
de bedoeling dat ook bij de uitvoering van GKN3.0, waarvan de start is voorzien in
de tweede helft van 2021, deze brede groep van stakeholders betrokken blijft.
167.
Voor welke cursussen en coaches kunnen de vouchers binnen het programma Innovatie
op het boerenerf worden gebruikt? Hoe is de onafhankelijkheid van die coaches gegarandeerd?
In 2020 bestaat het cursusaanbod, waarvoor de vouchers kunnen worden ingezet, uit
cursussen op het terrein van stikstof. Bij de openstellingen in de komende jaren wordt
dit aanbod uitgebreid naar andere onderwerpen die van belang zijn voor verduurzaming
van de bedrijfsvoering zoals kringlooplandbouw en klimaat.
De Commissie van Toelating, ingesteld door de Vereniging Agrarische Bedrijfsadviseurs,
toetst of de adviseur voldoet aan de voorwaarden voor registratie in het BAS, waarmee
de onafhankelijkheid van de adviseur wordt getoetst. Voor nadere toelichting hierop
verwijs ik naar het antwoord op vraag 132.
168.
Wat is precies de onderzoeksvraag van het meerjarige programma over de systematiek
van true cost/true price?
Het meerjarenprogramma richt zich op de vraag op welke wijze het monetariseren van
externe effecten de meeste duurzaamheidswinst kan opleveren. Het programma is een
gestructureerde aanpak om aan de hand van praktijkexperimenten kennis te genereren
over de vraag hoe beprijzen van externe effecten stakeholders kan stimuleren om meer
duurzame keuzes te maken.
Zo wordt kennis over de wijze waarop en mate waarin beprijzen leidt tot ander keuzegedrag
verzameld. Dat kan gaan om keuzes die consumenten maken in een supermarkt, maar ook
om inkoopgedrag in ketens en de doorwerking van bijvoorbeeld overheidssturing met
financiële instrumenten.
169.
Welke kosten brengen de 5.000 vouchers voor agrarische ondernemers met zich mee waarmee
boeren onafhankelijke en deskundige bedrijfsadviseurs en -coaches kunnen inschakelen
dan wel kunnen deelnemen aan cursussen van groene hoger-onderwijsinstellingen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord op vraag 135.
170.
Met welke bedrijven, maatschappelijke organisaties en afdelingen binnen de NVWA onderzoekt
u wat de kwetsbaarheden in de slachthuizen zijn en welke maatregelen nodig zijn voor
een betere borging van dierenwelzijn en voedselveiligheid, en het goed kunnen uitvoeren
van toezicht?
Zoals aangegeven in mijn brief van 27 oktober jl. over de slachthuizen, heb ik de
mogelijke risico’s op gebied van dierenwelzijn per processtap in het slachthuis in
kaart gebracht (Kamerstuk 28 286, nr. 1131. Ik ga nu verder met het uitwerken van de totale risico-analyse voor de slachthuizen
ook vanuit het perspectief van voedselveiligheid en het kunnen houden van goed toezicht.
Daarbij zal ik samen met de NVWA, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen
betrekken.
171.
Betrekt u ook wetenschappers gespecialiseerd in ethiek, diergedrag en diergeneeskunde
bij uw onderzoek naar de kwetsbaarheden in het slachtproces? Zo ja, van welke universiteit?
Ik zal ook mensen met deze expertisen betrekken bij mijn onderzoek naar kwetsbaarheden
in het slachtproces.
172.
Waarom wordt afgeweken van het dictum in de motie-Jetten en De Groot (Kamerstuk
21 501-20, nr. 1440) door te spreken over het vastleggen van «realistische afspraken» in het Mondiale
Biodiversiteitsraamwerk in plaats van «ambitieuze en bindende doelstellingen» conform
de motie?
Het uitgangspunt om realistische afspraken vast te leggen voor het strategisch raamwerk
voor het biodiversiteitverdrag hangt samen met de inzet van het kabinet om te streven
naar ambitieuze en bindende doelen conform de motie. Om te voorkomen dat in 2030 blijkt
dat we wederom de doelen niet halen is het noodzakelijk afspraken te maken die behalve
ambitieus ook haalbaar zijn. Uw Kamer is op 9 april jl. nader geïnformeerd over de
versterkte kabinetsinzet voor internationale biodiversiteit.
173.
Wat verstaat u onder «realistische afspraken» in het kader van de mondiale biodiversiteitsafspraken?
Onder realistische afspraken in het kader van het Biodiversiteitsverdrag versta ik
afspraken die, naast dat zij tegemoet komen aan de urgentie, internationaal ook haalbaar,
uitvoerbaar en betaalbaar zijn en rekening houden met nationale omstandigheden.
174.
In hoeverre wordt de internationale Taskforce Nature related Financial Disclosure
gekoppeld aan de biodiversiteitsstrategie van de Europese Commissie?
Het werk van de Taskforce Nature related Financial Disclosure zal het bereiken van
verschillende doelen uit de EU biodiversiteitsstrategie vergemakkelijken of dichterbij
brengen. Met name de doelen op het gebied van een transitie naar een groene economie
en doelen op het gebied van het integreren van biodiversiteitswaarden op alle niveaus
van publieke en private besluitvorming zullen baat hebben van het werk van de taskforce.
Het kabinet zal er steeds op aandringen dat de Europese Commissie bij het uitwerken
van de Europese biodiversiteitsstrategie in contact staat met de TNFD en tevens dat
er gebruik gemaakt wordt van het werk dat de TNFD al heeft verricht.
175.
Op welke wijze wordt geborgd dat het Programma Natuur integraal samenhangt met genomen
bronmaatregelen om de stikstof te reduceren?
Het in samenhang uitvoeren van stikstofreducerende maatregelen en natuurherstelmaatregelen
kan het effect van de maatregelen versterken. Ik werk dan ook aan een governance waarin
het realiseren van maatregelen in samenhang met elkaar wordt bezien. Ook in de cyclus
van monitoring en bijsturing van het programma Natuur wordt aansturing gezocht bij
de monitoring en bijsturing van de bronmaartregelen.
176.
Kunt u toelichten waarop de 300 miljoen euro per jaar voor het Programma Natuur is
gebaseerd, waar dit bedrag voor bedoeld is en waaruit blijkt dat dit voldoende is
om kwetsbare natuurgebieden beter te beschermen?
Het beschikbare bedrag is een investeringsimpuls op weg naar het behalen van de doelstellingen
van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR-doelbereik) gekoppeld aan stikstofbelasting.
Met de middelen uit de investeringsimpuls zullen versneld maatregelen worden genomen
om de negatieve gevolgen van overmatige stikstofdepositie op de natuurkwaliteit te
verminderen en de natuur en biodiversiteit te verbeteren. Het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) heeft het ecologische effect van de investeringsimpuls doorgerekend. Het PBL
stelt dat het beoogde pakket een logische en effectieve mix van maatregelen is voor
de middellange termijn, met naar verwachting een extra positief effect op het VHR-doelbereik.
De maatregelen zijn vooral gericht op ecologisch systeemherstel; bijv. hydrologische
maatregelen, intensiveren herstelmaatregelen of versneld inrichten en verwerven.
177.
Klopt het dat het behalen van de mondiale biodiversiteitsdoelen, zoals afgesproken
in het Verdrag inzake de Biologische Diversiteit, los staat van het behalen van de
Sustainable Development Goals en dat beide doelen onafhankelijk van elkaar gehaald
moeten worden?
Nee, dat klopt niet. Biodiversiteit is essentieel voor het menselijk voortbestaan
en een vereiste van voor het bereiken van Sustainable delvelopment goals (SDG). De
doelstellingen van het Biodiversiteitsverdrag maken grotendeels integraal onderdeel
uit van de SDG’s. De vooruitgang op veel SDG’s wordt belemmerd door de achteruitgang
van soorten en de kwaliteit van ecosystemen. Het Global assessment van het Intergovernmental
Science-Policy Platform for Biodiversity en Ecosysystemens (IPBES) geeft specifiek
aan dat de doelen over schoon water, klimaat, armoede, honger, gezondheid en welzijn
en duurzame steden moeilijker bereikt kunnen worden.
178.
Welke concrete acties onderneemt u als partner van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel
en welke middelen zijn hiervoor beschikbaar gesteld in 2021?
Sinds 2020 is het Ministerie van LNV publiek partner geworden van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel.
Net als de vele andere partners benut ik deze samenwerking om enerzijds mijn activiteiten
te delen om landbouw en natuur te verbinden en anderzijds gezamenlijke acties te steunen.
Enkele voorbeelden van activiteiten (niet uitputtend) waarbij ik partners van het
Deltaplan Biodiversiteitsherstel betrek om te informeren of om reflectie van te krijgen,
zijn:
• Het uit laten voeren van NWO/NWA (Nederlands Wetenschappelijk Onderzoek / Nederlandse
Wetenschaps Agenda) Living Labs herstel biodiversiteit met praktijkgerichte onderzoeken
in drie gebieden. Voor dit onderzoek van vijf jaar is in 2020 € 3,5 mln. van de LNV
begroting beschikbaar gesteld (door NWO aangevuld met ruim € 1 mln;
• Het inventariseren van belemmeringen in wet- en regelgeving natuurinclusieve landbouw;
• Onderzoek naar verdienmodellen en handelingsperspectief;
• Onderzoek naar de bijdragen van natuurinclusieve landbouw aan andere opgaven in de
fysieke leefomgeving;
• Het uitwerken van het Aanvalsplan Landschapselementen;
• Pilots toekomstbestendige landbouw voor het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid
(GLB);
• Een vierjarig praktijkgericht onderzoek binnen het Europese programma LIFE IP «All4Biodiversity»;
• Voor de activiteiten samen met het Deltaplan Biodiversiteit is circa € 0,2 mln. in
de LNV begroting van 2021 gereserveerd. Vanuit de middelen voor het GLB is in 2021
een budget gereserveerd van € 6 mln. (lopend tot en met 2023).
179.
Op welk percentage van de hectares stikstofgevoelige natuur wordt in 2020 de kritische
depositiewaarde (kdw) onderschreden en welk percentage was dat in 2019 en 2018?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 50.
180.
Met hoeveel hectare wordt het natuur- en bosareaal en Nationale Parken uitgebreid
tot 2030?
Conform de afspraken in het Natuurpact (2013) werken de provincies aan de destijds
overeengekomen ambitie om uiterlijk 2027 minstens 80.000 ha nieuwe natuur te realiseren
in het Natuurnetwerk Nederland.
Uit de Voortgangsrapportage Natuur over 2019, die op 26 oktober jl. aan u is toegezonden,
blijkt dat hiervan inmiddels 41.470 ha is gerealiseerd. Over de verdere voortgang
wordt u jaarlijks geïnformeerd via de Voortgangsrapportage Natuur.
Daarbovenop maken we, naar aanleiding van de beschikbaar gestelde langjarige extra
middelen voor natuurherstel en -ontwikkeling als een gevolg van de stikstofproblematiek,
met provincies aanvullende afspraken in het Programma Natuur. Over de hoofdlijnen
daarvan bent u op 10 juli 2020 geïnformeerd (brief met uw kenmerk 2020Z13840). In dit kader hebben we vooralsnog geen kwantitatieve afspraken opgenomen over het
een aantal hectares nieuwe natuur. De hoofdlijnen worden op dit moment samen met de
provincies uitgewerkt tot een uitvoeringsprogramma. We streven ernaar dit uitvoeringsprogramma
eind dit jaar gereed te hebben.
Daarnaast heeft uw Kamer begin dit jaar de ambities en uitgangspunten van de gezamenlijke
bossenstrategie van Rijk en provincies ontvangen (Kamerstuk 33 576, nr. 186). Onderdeel van deze ambitie is tien procent meer bos in 2030. Op korte termijn ontvangt
uw Kamer de uitwerking van deze bossenstrategie.
Deze opgaven worden deels in nationale parken gerealiseerd. Het is echter op voorhand
niet te zeggen hoeveel van deze uitbreiding aan natuur- en bosareaal neerslaat in
nationale parken tot 2030. Dat is afhankelijk van onder meer de regionale omstandigheden.
181.
Wat wordt opgenomen voor uitvoering van de bossenstrategie, inclusief het aanvalsplan
voor versterking landschap via landschapselementen?
Vanuit de Rijksklimaatmiddelen wordt tussen 2021 en 2030 nog € 45 mln. ingezet voor
bosaanleg, compensatie, landschapselementen en onderzoek (bijvoorbeeld naar maatregelen
om bos te beschermen tegen klimaatverandering). In 2020 is er al € 6 mln. ingezet
ten behoeve van deze doelen van de Bossenstrategie, waarmee het totaal vanuit de Rijksklimaatmiddelen
voor de periode 2020–2030 op € 51 mln. komt.
Daarnaast zal, zoals gemeld in de Kamerbrief van 24 april 2020 over de structurele
aanpak van de stikstofproblematiek, de compensatie voor bomenkap als gevolg van Natura
2000-beheerplannen, onderdeel uitmaken van de langjarige investeringen in natuurherstel
en -ontwikkeling (Kamerstuk 35 334, nr. 72). Ten behoeve van de doorrekening van dit pakket door het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) is hiervoor een indicatief bedrag genoemd van € 21 mln. per jaar. Zie hiervoor
de met de brief aan uw van 24 april 2020 meegestuurde «quick scan» van het PBL. Uit
een inventarisatie die samen met de provincies is gedaan blijkt dat het gaat om een
areaal van ongeveer 3.400 hectare, in de periode 2017–2030. Definitieve besluitvorming
hierover vindt plaats bij het vaststellen van het uitvoeringsprogramma van het Programma
Natuur van Rijk en provincies.
Ten slotte verwijs ik naar de uitwerking van de Bossenstrategie die uw Kamer op korte
termijn toekomt.
182.
Wat houdt de kwaliteitssprong van Nationale Parken concreet in?
De kwaliteitssprong nationale parken is een uitvloeisel van de motie-Jacobi-Van Veldhoven
uit 2014 (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 76). Hiervoor is in 2016 een gezamenlijk programma opgestart, met als doelen het verhogen
van de kwaliteit van de nationale parken, het versterken van de betrokkenheid van
de samenleving bij natuur en het realiseren van parken met een sterke naamsbekendheid.
De nationale parken, het Nationale Parken Bureau, ANWB, IVN, FPG, Natuurmonumenten,
terreinbeherende instanties, LandschappenNL, NBTC, MKB-Nederland, Gastvrij Nederland,
Rijksadviseur Landschap, provincies en het Ministerie van LNV) werken samen aan (de
ondersteuning van) de kwaliteitssprong.
Betrokken partijen hebben daarnaast afspraken gemaakt over de gezamenlijke ambities
voor de kwaliteitssprong van nationale parken op langere termijn. Deze zijn in 2018
neergelegd in een werkversie van de «Standaard gebiedsaanduiding nationale parken»
(de standaard).
Afgesproken is dat de komende jaren wordt gewerkt aan het realiseren van ambities
uit de standaard en dat op basis van de ervaringen wordt bekeken welke verdere stappen
nodig zijn.
183.
Hoeveel budget wordt er gereserveerd om de kwaliteitssprong en uitbreiding van het
areaal van Nationale Parken waar te maken?
In totaal is voor 2021 ruim € 3,5 mln. en in 2022 voor € 3,5 mln. gereserveerd op
de LNV-begroting voor de kwaliteitssprong nationale parken. Dit wordt ingezet voor
o.a. de regeling, educatie en communicatie in de parken, de internationale marketingcampagne
en het Nationale Parken Bureau.
184.
Neemt u in het voor volgend jaar aangekondigde wetsvoorstel voor de stikstofaanpak
ook een integraal duurzaamheidsafwegingskader op, waaronder een toets op klimaat en
dierenwelzijn?
Kern van de structurele aanpak van de stikstofproblematiek is om met volle inzet te
werken aan herstel en versterking van de natuur en het terugdringen van de stikstofuitstoot.
Het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel legt elementen van deze aanpak wettelijk
vast. Met de structurele aanpak en het wetsvoorstel wordt ook een bijdrage geleverd
aan klimaat en dierenwelzijn. Het kabinet gebruikt hier geen apart afwegingskader
voor maar benadert het vraagstuk integraal en neemt maatregelen in samenhang met andere
grote opgaven om optimaal effect te bereiken, zoals het Klimaatakkoord, de Nationale
Omgevingsvisie, de Kaderrichtlijn Water, klimaatadaptatie, de aanpak van bodemdaling
en de bredere veenweideproblematiek, duurzame mobiliteit, kringlooplandbouw en emissiearme
landbouw, circulaire economie, het Schone Lucht Akkoord en de NEC-doelstellingen.
185.
Bedoelt u met de zin «naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Stikstofproblematiek
zal de doelstelling voor stikstofreductie als resultaatsverplichting worden opgenomen»
dat de aanbevolen doelstelling (50% minder stikstofemissies in 2030) wettelijk wordt
verankerd of dat er een resultaatverplichting komt?
Het kabinet heeft binnen de structurele aanpak van de stikstofproblematiek als doel
gesteld dat in 2030 ten minste de helft van de hectares met stikstofgevoelige natuur
in Natura 2000-gebieden onder de zogenoemde kritische depositiewaarde is gebracht.
Die doelstelling is, conform het advies van het Adviescollege Stikstofproblematiek,
als resultaatsverplichting opgenomen in het
wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering. Het Adviescollege adviseert een
emissiereductiedoestelling. Het kabinet kiest voor een doelstelling gericht op depositie,
omdat het effect van stikstof op de natuurkwaliteit wordt bepaald door de hoeveelheid
depositie die op de natuur terecht komt. Daarmee geeft een doelstelling voor depositie
een betere borging van de natuurkwaliteit dan een doelstelling voor emissie.
186.
Op welke manier verwacht het kabinet dat tot 2030 120 mol/ha/jr depositiereductie
gerealiseerd wordt door «eerder vastgesteld beleid», oftewel «het autonome pad»?
Hiervoor verwijs ik naar de analyse van het PBL. Hieronder geef ik uw Kamer een samenvatting
van de relevante passage in de analyse van PBL met de toelichting van het vastgestelde
en voorgenomen beleid dat is opgenomen in het basispad:
• Maatregelen zoals de stop op kolengebruik in elektriciteitscentrales, warme saneringsregeling
varkenshouderij (uit het regeerakkoord) en maatregelen uit het Energieakkoord (2013)
zijn onderdeel van het basispad.
• Volgens de huidige inzichten zal de emissie afnemen van gasgestookte stationaire (niet-mobiele)
verbrandingsinstallaties in de overige sectoren: landbouw, diensten en bouw en huishoudens
(13 kton), de energiesector (12 kton) en de industrie (3 kton).
• Ook emissies in de energiesector dalen door een sterke groei in de hernieuwbare elektriciteitsproductie
(wind en zon) en de vermindering van de gas- en oliewinning. Alleen voor de basismetaalindustrie
(o.a. ijzer, staal en aluminiumproductie) wordt een stijging in de uitstoot van stikstofoxiden
geraamd.
• Voor het wegverkeer wordt tussen 2017 en 2030 ruim een halvering van emissies geraamd,
die vooral het gevolg is van het schoner worden van nieuwe personen- en bestelauto’s
en vrachtvoertuigen door strengere Europese emissiewetgeving voor stikstofoxiden.
Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik uw Kamer naar de PBL-publicatie «analyse
stikstofbronmaatregelen» die het PBL heeft gepubliceerd op hun website Externe link:www.pbl.nl.
187.
Worden de dier- en fosfaatrechten bij de maatregel «gerichte uitkoop piekbelasters
N200-gebieden» ingenomen en doorgehaald? Wat gebeurt er met deze fosfaatrechten wanneer
het aantal rechten in de markt het fosfaatplafond onderschrijdt?
In de 1e tranche van de gerichte opkoop worden de productierechten van opgekochte bedrijven
doorgestreept. Dit zal naar verwachting zo blijven in de vervolgtranches zolang het
aantal fosfaatrechten boven het plafond zit. In de brief aan uw Kamer van 7 februari
jl. is aangegeven dat «Op het moment dat het aantal fosfaatrechten in de markt onder het productieplafond
zit, en er reductie van stikstofuitstoot is bereikt, wordt bij gerichte opkoop op
basis van minnelijke verwerving door de overheid (al dan niet in het kader van extern
salderen) de mogelijkheid geboden aan de veehouder om een deel van zijn rechten ter
overname beschikbaar stellen aan boeren die de keuze maken voor kringlooplandbouw
of op een emissiearme manier willen uitbreiden. De overheid zal hiervoor te zijner
tijd een systeem uitwerken».
Het moment waarop bovengenoemd systeem in werking kan treden hangt af van het aantal
fosfaatrechten in de markt en de behaalde reductie van de stikstofuitstoot. Het is
op dit moment nog niet zeker dat het aantal fosfaatrechten eind dit jaar of begin
volgend jaar structureel onder het productieplafond komt. Daarnaast staat de landbouw
nog voor een forse opgave als het gaat om het terugbrengen van de stikstofemissie.
Ik zal uw kamer daarom nader informeren over voornoemd systeem op het moment dat het
aantal fosfaatrechten onder het productieplafond komt.
188.
Wat is de juridische implicatie van een «resultaatsverplichting» zoals bij de doelstelling
voor stikstofreductie en wat zijn de consequenties van het niet (op tijd) behalen
van het doel?
Om de reductie van de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats in Natura
2000-gebieden te verzekeren heeft het kabinet gekozen voor een stevige juridische
borging van de stikstofdoelstelling in de vorm van een wettelijke verankering als
een resultaatsverplichting. De Staat is in beginsel ook jegens derden gehouden om
te voldoen aan de resultaatsverplichtende omgevingswaarde. De resultaatsverplichting
biedt zekerheid dat de vereiste inzet geleverd zal worden om de beoogde stikstofdepositiereductie
en natuurverbetering te bewerkstelligen waar wij gezien de uitspraak van de Raad van
State reeds toe gehouden zijn. Het wettelijk voorgeschreven programma en een uitgebreide
monitorings- en bijsturingssystematiek zijn wezenlijke instrumenten daarvoor. In het
programma worden ook inspanningsverplichtende tussendoelen opgenomen. Zij zijn een
extra hulpmiddel om tijdig te voldoen aan de resultaatsverplichtende omgevingswaarde
en om ervoor te zorgen dat de in het programma opgenomen natuurmaatregelen tijdig
worden uitgevoerd. Het wetsvoorstel en de amvb voorzien ook in een plicht om het programma
te wijzigen als uit de monitoring blijkt dat met het programma niet kan worden voldaan
aan de omgevingswaarde of aan een tussendoel.
189.
Hoeveel wordt er overgeheveld van Pijler 1 naar Pijler 2 binnen het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB)-Nationaal Strategisch Plan voor 2021?
Eerder heb ik uw Kamer in mijn brief van 18 december 2019 (Kamerstuk 28 625, nr. 281) geïnformeerd over de overheveling van € 71,5 mln. van pijler 1 naar pijler 2 binnen
het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De feitelijke overheveling heeft dit jaar
plaatsgevonden en de middelen komen in 2021 onder pijler 2 beschikbaar. Omdat de onderhandelingen
over het herziene GLB in Brussel zijn vertraagd zal het huidige plattelandsontwikkelingsprogramma
(POP3) tijdens de transitieperiode worden verlengd en zullen de middelen afkomstig
van de overheveling aan het budget voor de transitieperiode worden toegevoegd. Het
Nationaal Strategisch Plan treedt pas in werking met het nieuwe GLB. Dat zal naar
alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2023 zijn.
190.
Wanneer worden de evaluaties van de regelingen voor het verleasen van stikstofrechten
en het extern salderen verwacht?
Bestuurlijk is afgesproken dat, wanneer het Rijk en provincies de regelingen voor
het verleasen en extern salderen met veehouderijbedrijven openstellen, zij deze regelingen
na één jaar evalueren. De eerste evaluaties worden dus in het najaar van 2021 verwacht.
Daarnaast is afgesproken dat de transacties met extern salderen maandelijks worden
gemonitord, en wordt na een half jaar een tussenbalans opgemaakt.
191.
Aan welke nieuwe vormen van vergunningverlening wordt gedacht bij de verkenning m.b.t.
vergunningen op basis van de Wet natuurbescherming?
Op dit moment wordt een verkenning uitgevoerd naar toekomstige vormen van vergunningverlening
voor stikstofuitstotende activiteiten. Daarbij is het uitgangspunt dat de systematiek
van toestemmingverlening op een andere en meer behulpzame manier (voor overheden,
initiatiefnemers en de natuur) worden ingericht. Naast een analyse hiertoe van de
huidige systematiek in de Wet natuurbescherming, wordt ook gekeken naar vergunningverlening
uit andere domeinen en het buitenland om daar lessen uit te kunnen trekken.
192.
Vallen nieuwe vormen van eiwitproductie, zoals eiwit uit micro-organismen en gecultiveerd
vlees, en de inzet van nieuwe veredelingstechnieken onder de inzet op kennis en innovatie
vanuit Nederland bij de Food Systems Summit in het najaar van 2021 en de United Nations
Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) COP26 in 2021?
Om rekening te kunnen houden met veranderende omstandigheden, bijvoorbeeld in klimaat,
milieu, ziekte- of plaagdruk, de markt en maatschappij, moeten we de transitie inzetten
naar toekomstbestendige kringlooplandbouw. De inzet in verschillende internationale
gremia zal ook de integrale systeembenadering benadrukken. Nederland zet binnen de
EU in op wijzigingen van Europese regelgeving met betrekking tot duurzame insectenkweek
en veilige toelating in diervoeder en voedsel. Ook wordt er ingezet op de toelating
van novel-foods, zoals kweekvlees, en de toepassing van nieuwe veredelingstechnieken.
Waar relevant zullen deze innovatieve ontwikkelingen tevens worden meegenomen bij
het bepalen van de Nederlandse inzet voor de Food Systems Summit en UNFCCC.
193.
Valt het wegnemen van de huidige (fytosanitaire) handelsbelemmeringen voor aardappelzaad,
waar Nederlandse bedrijven toonaangevend in zijn, als alternatief voor pootgoed als
uitgangsmateriaal ook onder de inzet van de Nederlandse overheid?
Ja, het Ministerie van LNV zet zich actief in voor het wegnemen van fytosanitaire
handelsbelemmeringen in derde landen voor tal van producten, waaronder aardappelzaad
(True Potato Seed).
194.
Welke stappen zet u om de overgang naar de Brexit voor agro-ondernemers zo goed als
mogelijk te laten verlopen?
Het Ministerie van LNV communiceert sinds 2017 naar de agro-foodsector en visserijsector
dat de toekomstige relatie tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk (VK) in alle scenario’s
ingrijpend zal veranderen. Voor de agrofood-handel en visserijsector betekent dit
dat er meer belemmeringen zullen zijn in het handelsverkeer tussen de EU en het VK.
Zo zal ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen het derde landen regime voor import
en export gaan gelden. Dit vergt aanpassingen van de keuringsdiensten en het bedrijfsleven.
Om voorbereid te zijn op de toename van grenscontroleprocessen in het handelsverkeer
tussen de EU en het VK is er extra capaciteit geworven en opgeleid voor de NVWA en
de andere landbouw gerelateerde keuringsdiensten (KCB, Naktuinbouw en COKZ). Ook ondersteun
ik het bedrijfsleven waar mogelijk bij de opzet van een private inspectiepost voor
levende dieren. Zodra hier meer over bekend is wordt uw Kamer geïnformeerd.
Daarnaast is er doorlopend communicatie richting het agrarisch bedrijfsleven en de
visserijsector via het Brexitloket en de Brexit Impact Scan. Parallel daaraan vindt
er op regelmatige basis een LNV Brexit stakeholderbijeenkomst plaats, welke inmiddels
weer geïntensiveerd zijn. De stakeholders worden doorlopend geüpdatet over de onderhandelingen
en de nieuwste informatie met betrekking tot voorbereidingen voor het einde van de
transitieperiode. Ook biedt de NVWA nog altijd serious games aan voor het bedrijfsleven om ondernemers te ondersteunen bij hun voorbereidingen
op het aflopen van de overgangsperiode.
Tenslotte benadruk ik dat, ongeacht de uitkomst van de onderhandelingen, het aflopen
van de overgangsperiode per 1 januari 2021 in alle gevallen gepaard zal gaan met aanpassingsfrictie
voor alle partijen.
195.
Waarom is er in 2022 en 2023 ook nog 1 miljoen euro begroot voor de uitvoeringskosten
van de stoppersregeling nertsenhouderijen?
Naar verwachting zullen alle pelsdierhouderijen die in aanmerking komen voor nadeelcompensatie
een aanvraag indienen in 2021. Naar verwachting zal de uitvoering niet volledig kunnen
worden afgerond in 2021, daarom zijn in 2022 en 2023 nog bedragen voor uitvoeringskosten
voorzien. Tot de uitvoering behoort ook de eventuele afhandeling van beroep en bezwaar.
196.
Hoe zijn de rollen met betrekking tot toezicht en handhaving in de veehouderij (op
gebied van vergunningen, dierrechten en dieraantallen, dierenwelzijn, geuroverlast
en uitstoot) verdeeld tussen de NVWA, RVO Nederland en de omgevingsdiensten? Kunt
u een overzicht geven welke instantie voor welke controles verantwoordelijk is?
Dierenwelzijn, dieraantallen en dierrechten vallen onder het toezicht van de NVWA.
RvO.nl voert daarop administratief toezicht uit. De omgevingsdiensten houden toezicht
op vergunningen, geuroverlast en uitstoot. De provincies en gemeenten zijn hierbij
het bevoegd gezag.
197.
Hoe zijn de rollen met betrekking tot toezicht en handhaving in de tuinbouw en sierteelt
(op gebied van vergunningen, pesticidegebruik, meststoffengebruik en watervervuiling)
verdeeld tussen de NVWA, RVO Nederland en de omgevingsdiensten? Kunt u een overzicht
geven welke instantie voor welke controles verantwoordelijk is?
De NVWA houdt toezicht op de naleving van wettelijke regelgeving binnen de landbouwsector
in de volle breedte, in het kader van het publiek belang natuur en milieu. Het betreft
de domeinen natuur, meststoffen (met name gericht op dierlijke mest) en het gebruik
van en handel in gewasbeschermingsmiddelen. In het kader van de plantgezondheid houdt
de NVWA toezicht op de naleving van de Europese en nationale fytosanitaire regelgeving.
Toezicht op en handhaving van de Nederlandse mestregelgeving is een gecombineerde
verantwoordelijkheid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO.nl) en de
NVWA. Het domein meststoffen van de NVWA richt zich op gebruikers, aanbieders van
mest, intermediairs en afnemers van mest en naleving van het Besluit gebruik meststoffen
(Wet bodembescherming). RvO.nl voert administratieve controles uit en verzorgt de
communicatie met ondernemers over alle verplichtingen en regelingen van het mestbeleid.
Voor het verlenen van de omgevingsvergunning, inclusief de onderdelen ervan die gaan
over mest (bijvoorbeeld mestopslag), is de gemeente doorgaans bevoegd gezag. Het toezicht
is belegd bij de omgevingsdienst.
Meerdere partijen hebben een rol in het toezicht op (naleving van) verordeningen en
wetten over gewasbeschermingsmiddelen. De NVWA ziet toe op consumentenproducten en
gebruik van en handel in gewasbeschermingsmiddelen in de agrarische sector. Er wordt
gecontroleerd of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt binnen wet-
en regelgeving, met zo min mogelijk risico's voor mens, dier en milieu.
Naast de NVWA hebben ook de waterschappen een rol, zij hebben een bevoegdheid voor
de WGB en zien toe op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nabij oppervlaktewater.
Ook zijn waterschappen bevoegd gezag voor controles op teelt- en spuitvrije zones.
Waterschappen zijn niet bevoegd voor toezicht op naleving van het Besluit gebruik
meststoffen.
Een uitgebreide toelichting op de rolverdeling bij de vergunningverlening, toezicht
en handhaving kunt u lezen in het rapport van Berenschot en Arcadis uit juni 2020:
De organisatie en uitvoering van de VTH-taken op het gebied van waterkwaliteit.
198.
Wat is de huidige vergoeding per geruimde nerts?
De vergoeding per geruimde nerts hangt af van verschillende factoren. Bijvoorbeeld
of het dier een fokdier is of een productiedier en van de leeftijd van het productiedier.
De te vergoeden bedragen worden gerelateerd aan een gemiddelde pelsprijs van € 19,58.
199.
Kunt u een overzicht verschaffen van de (internationale) marktwaarde per nerts over
de afgelopen vijf jaar?
Ik kan uw Kamer de KWIN-cijfers (Kwantitatieve Informatie Veehouderij) van vanaf 2014
verstrekken:
jaar
KWIN prijs (euro/pels)
2014
30,00
2015
35,00
2016
23,65
2017
27,15
2018
20,65
2019
19,58
200.
Hoe ontwikkelde de marktwaarde van een nertsenvacht zich over de afgelopen zes maanden?
Voordat het eerste nertsenbedrijf is geruimd heeft Wageningen Economic Research (WEcR)
dit voorjaar een waardetabel voor nertsen opgesteld. De taxaties van de te ruimen
bedrijven worden op deze waardetabel gebaseerd. Deze waardetabel was gebaseerd op
marktgegevens van het seizoen 2019 omdat dit voorjaar, vanwege de humane COVID-19
crisis, vrijwel geen veilingen werden georganiseerd en zodoende geen actuele markgegevens
beschikbaar waren. Aangezien er in de loop van het jaar meerdere (Internet)veilingen
zijn geweest, heb ik WEcR gevraagd of het mogelijk is de waardetabel te actualiseren.
De Nederlandse pelzen worden normaal verhandeld via veilingen in Denemarken en Finland.
De opbrengsten van de verkochte pelzen op deze veilingen van dit jaar zijn door Wageningen
Economic Research (WEcR) geanalyseerd. De gemiddelde prijzen van de verhandelde pelzen
waren lager dat het jaar ervoor. Echter de veilinghuizen gaven aan dat de verhandelde
hoeveelheden en de kwaliteit van de pelzen, die dit jaar zijn geveild, veel lager
waren dan in een «normaal» jaar. Daardoor zijn deze geveilde pelzen niet representatief
voor het totale aanbod. Omdat daarnaast geen gegevens beschikbaar zijn over de opbrengstprijzen
op deze veilingen gekoppeld aan specifieke pelskwaliteiten van Nederlandse pelzen,
kan niet worden berekend hoe zich dit jaar de prijs voor de Nederlandse pelzen relevante
kwaliteiten heeft ontwikkeld. Concluderend betekent dit dat de veilinggegevens het
niet toelaten om inzicht te krijgen in de gerealiseerde opbrengstprijzen van de Nederlandse
pelzen op de verschillende veilingen in 2020.
201.
Waarom wordt gestreefd naar 30% duurzame investeringen in 2025?
Een streefwaarde is geen hard getal. De streefwaarde voor duurzame investeringen wordt
bepaald aan de hand van de gerealiseerd percentage duurzame investeringen en bijvoorbeeld
de te verwachten economische ontwikkelingen in de Nederlandse land- en tuinbouw. Het
percentage voor 2025 is ook op deze manier bepaald.
202.
Kunt u uiteenzetten hoeveel varkensboeren momenteel willen meedoen aan de Regeling
warme sanering varkenshouderijen, waarvoor in de begroting in 2021 360 miljoen euro
is vrijgemaakt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
203.
Zijn de inschrijvingen door de Subsidieregeling sanering varkenshouderij gesloten?
Zo ja, hoeveel bedrijven zullen gebruikmaken van deze regeling, tot hoeveel minder
varkens zal dit leiden en tot hoeveel reductie van geuroverlast en stikstofuitstoot
zal dit leiden?
De openstelling van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) is 15 januari
2020 gesloten. Sindsdien loopt de aangekondigde procedure van beoordeling van de aanvragen
van aanmelders op onder meer voldoen aan de gestelde vereisten van de Srv, het bepalen
van de zogenaamde geurscore, het berekenen van de subsidie die kan worden beschikt
en daarop volgend het retourneren van het vereiste contract door de positief beschikte
varkenshouder. Deze heeft na de beschikkingsdatum acht maanden om zijn varkenshouderijlocatie
te beëindigen door middel van afvoeren van de dieren en de mest, conform de vereisten.
Pas als het afvoeren van dieren en mest is gecontroleerd door de NVWA wordt de locatie
als beëindigd beschouwd. Dat is tevens het moment dat niet langer sprake is van stikstofemissie
en -depositie op stikstofgevoelige N2000-gebieden. Het effect op individuele N2000-gebieden
is bijvoorbeeld afhankelijk van de exacte locatie van de varkenshouderijlocaties die
wordt beëindigd, het aantal varkens, het type stal en effectueert op het moment waarop
de beëindiging definitief is. Op dat moment kan ik laten berekenen hoeveel geuremissie
op omwonenden is gereduceerd en hoeveel stikstofemissie en -depositie op Natura 2000-gebieden
is gereduceerd.
204.
Kunt u aangeven in hoeverre er synergie is tussen de financiële stromingen met betrekking
tot stikstof, veenweide, bodemdaling en dergelijke?
De financiële stromingen voor dossiers als stikstof, klimaat en veenweide zijn met
het oog op doelmatigheid primair gericht op het realiseren van de doelen zoals die
zijn geformuleerd voor de desbetreffende dossiers waarvoor de middelen beschikbaar
zijn gesteld en worden ingezet. Onderdeel van de doelmatigheid is daarbij ook het
realiseren van nevendoelen en daarmee synergie zoals met betrekking tot het tegengaan
van bodemdaling, stikstof-, CO2- en lachgas reductie, versterken agrarisch verdienvermogen, realisatie van klimaat
robuuste watersystemen en zoetwatervoorziening, biodiversiteit, goede bodem- en waterkwaliteit,
behoud cultuurhistorische en landschappelijke waarden en vitaliteit en leefbaarheid
van het platteland. Daar waar sprake is van gebiedsgerichte uitvoering onder regie
van provincies houden zij daar rekening mee.
205.
Is er bij deze verschillende financieringsstromen met betrekking tot stikstof, veenweide,
bodemdaling en dergelijke ook nagedacht over hoe de afstemming het meest gunstig voor
de biodiversiteit kan zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 204.
206.
Onder welke artikel(en) en maatregelen wordt de 276 miljoen euro voor de veenweideaanpak
uit het Klimaatakkoord gereserveerd?
In het Klimaatakkoord is voor de periode tot en met 2030 € 276 mln. gereserveerd voor
de veenweideaanpak. Hiervan is 176,5 mln. reeds aan de LNV begroting toegevoegd op
artikel 22, onderdeel Klimaatimpuls natuur en biodiversiteit. Dit betreft middelen
die bestemd zijn voor de impuls en voor de pilots en demo’s. De resterende middelen
à € 99,5 mln. zijn bestemd voor de uitrol mix van maatregelen. Deze middelen staan
gereserveerd op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën en zullen na
een goedgekeurd bestedingsplan naar de LNV-begroting worden overgeheveld.
207.
Hoe wordt de methode van mest aanlengen met water gecontroleerd?
Op dit moment kunnen nog geen uitspraken gedaan worden over hoe en in welke mate het
verdunnen gecontroleerd wordt, omdat de precieze invulling van de stikstofbronmaatregel
«verdunnen van mest» nog wordt uitgewerkt. Voor de verdunning die reeds plaats moet
vinden bij gebruik van de sleepvoet op klei en veen geldt dat de boer of loonwerker
die deze methode gebruikt tijdens een controle, direct aannemelijk moet kunnen maken
dat de mest is verdund met water in de voorgeschreven verhouding. De wijze waarop
is de verantwoordelijkheid van de landbouwer. Er vindt momenteel onderzoek plaats
naar technische methoden die voorgeschreven zouden kunnen worden ter borging van de
verdunning.
208.
Vormt het verlagen van het eiwitgehalte in veevoer voor melkkoeien alsnog onderdeel
van de stikstofaanpak? Zo ja, waarvoor zullen de kosten die hiervoor begroot zijn
worden gebruikt?
Veevoermaatregelen in de melkveehouderij maken deel uit van de structurele aanpak
van de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Deze maatregelen hebben tot doel om op rantsoenniveau te komen tot verlaging van
het eiwitgehalte. Maatwerk is nodig om te komen tot het meest geschikte pakket van
veevoermaatregelen, omdat ieder bedrijf uniek is. De begrote kosten zijn onder meer
bedoeld voor de inzet van bedrijfscoaches en het opzetten van pilots. Voorzien is
dat de verdere invulling hiervan onderdeel vormt van een op te stellen afsprakenkader
met de betrokken sectorpartijen.
209.
Zijn er naar andere mogelijkheden gekeken om het omschakelfonds verder te vullen,
zoals uit het GLB of aanpassingen van het belastingstelsel?
Bij de invulling is met verschillende partijen gesproken en zijn verschillende opties
bekeken, zowel ten aanzien van de inhoudelijke invulling alsook in relatie tot mogelijke
additionele financiering. Dit heeft geleid tot de vormgeving waarover ik uw Kamer
op zeer korte termijn informeer met de brief over het omschakelfonds. Aanvulling van
het fonds met middelen uit het GLB is gezien de urgentie van een omschakelfonds en
de looptijd van het huidige GLB tot 2023, waarvan de middelen in belangrijke mate
zijn vastgelegd, op dit moment niet opportuun. Dit neemt niet weg dat we bij de invulling
van het GLB-Nationaal Strategisch Plan goed moeten kijken hoe de beschikbare instrumenten
onder het omschakelfonds en het GLB elkaar kunnen aanvullen en versterken. Binnen
het huidige belastingstelsel zijn er mogelijkheden om als ondernemer een belastingvoordeel
te behalen, te weten door het onder voorwaarden toepassen van de milieu-investeringsaftrek
(MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil). Dit zijn regelingen
om fiscaal voordelig te investeren in milieuvriendelijke technieken. De regeling groenprojecten
is een fiscaal instrument gericht op de financiering van duurzame innovatieve projecten
met bovenwettelijke milieuwinst.
210.
In hoeverre zijn onderzoek, experimenten, pilots en deskundigheidsbevordering rond
innovatieve ontwikkelingen zoals gecultiveerd vlees ook onderdeel van het Klimaatakkoord
als het gaat om het verduurzamen van de Nederlandse veehouderij?
Het Klimaatakkoord bevat voor de sector Landbouw en Landgebruik een aparte Kennis
en Innovatie Agenda (KIA). In deze KIA worden de kennisacties (onderzoek, experimenten,
pilots en deskundigheidsbevordering) beschreven die nodig zijn om de ambities uit
het Klimaatakkoord te kunnen realiseren. Kweekvlees is één van de innovatieve ontwikkelingen.
211.
Waar zijn de bedragen voor gerichte opkoop van veehouderijen rondom Natura 2000-gebieden
in de aankomende jaren op gebaseerd en kunnen deze bedragen verhoogd worden als de
regeling effectief blijkt?
Het voornemen van de gerichte opkoop van veehouderijen is aangekondigd in de brief
van 7 februari 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 44). Daartoe is totaal € 350 mln. gereserveerd: vanuit het Klimaatakkoord is € 100 mln.
beschikbaar gesteld voor het realiseren van emissiereductie en aanvullend hierop is
nog € 250 mln. uit de begrotingsreserve Stikstof beschikbaar gesteld. De beschikbaar
gekomen middelen konden op dat moment worden vrijgemaakt, vooruitlopend op de besluitvorming
over de structurele aanpak en de budgettaire besluitvorming over de voorjaarsnota.
De middelen worden in tranches van € 100, € 100 en € 150 mln. beschikbaar gesteld.
De 1e tranche gaat dit najaar van start. De tweede en derde zullen naar verwachting in
2021 en 2022 plaatsvinden. Uitgangspunt daarbij is dat gewaarborgd wordt dat het geld
kosteneffectief/doelmatig wordt besteed. Daartoe zijn evaluatie momenten in de regeling
ingebouwd. Het houden van evaluaties is randvoorwaardelijk voor het verstrekken van
middelen voor de volgende tranche. Deze maatregel is inderdaad schaalbaar. Een toekomstig
kabinet kan besluiten om additioneel budget beschikbaar te stellen.
212.
In hoeverre zijn onderzoek, experimenten, pilots en deskundigheidsbevordering rond
innovatieve ontwikkelingen zoals gecultiveerd vlees ook onderdeel van het klimaatakkoord
als het gaat om het verduurzamen van de Nederlandse veehouderij?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord op vraag 210.
213.
Hoe verhoudt de sanering varkenshouderij (waarvan u heeft aangegeven deze in te willen
zetten als alternatief voor de eerder voorgenomen veevoermaatregel), die met name
effect zal hebben in het zuiden en oosten van Nederland, zich tot vergunningverlening
voor de bouw in bijvoorbeeld de Randstad? Biedt dit meer ruimte voor bouw buiten de
regio's waar zich geen of nauwelijks sanering van de varkenshouderij zal voordoen?
Vanwege de locatie van de maatregel zal de sanering varkenshouderij relatief meer
ruimte opleveren elders in het land, dan in de Randstad. Dit komt omdat verreweg de
meeste varkenshouderijen gesitueerd zijn in Noord-Brabant. Niettemin zal de maatregel
door het gehele land heen ruimte opleveren, ook in de regio’s waar geen of nauwelijks
varkenshouderijen deelnemen.
Er is een schaarste te verwachten bij verguningsruimte in het westen van het land,
waar de woningbouwbehoefte groot is. Daar staat tegenover dat de bouwvrijstelling
die het kabinet voorzien heeft betrekking zal hebben op heel Nederland, ook op de
Randstad.
214.
Bent u voornemens onafhankelijke wetenschappers advies te vragen over wat de stijging
van het aantal uren weidegang betekent voor het rantsoen, de gezondheid en het welzijn
van de koeien?
Dergelijk wetenschappelijk advies is reeds beschikbaar. In het rapport «Weidegang
in beweging», WUR 2005 (Externe link:https://edepot.wur.nl/19463), is in hoofdstuk 4 aangegeven dat weidegang via natuurlijk gedrag en diergezondheid
een positieve bijdrage levert aan het welzijn van melkvee. Ten aanzien van het rantsoen
betekent meer weidegang een hoger aandeel vers gras waarop het rantsoen aangepast
kan/moet worden. Dit betreft met name een verlaging van de hoeveelheid eiwit in de
bijvoeding.
215.
Gaat u onafhankelijke deskundigen advies vragen over meer en minder kosten voor boeren
bij het aanbieden van meer uren weidegang en hoe deze structureel uit de markt vergoed
zijn te krijgen?
Ook voor weidegang van koeien die meer dan 720 uren per jaar weidegang hebben zijn
in principe geen meerkosten verbonden. Wel vereist weidegang de nodige aandacht van
de ondernemer. Uit de resultaten van het onderzoeksrapport «Economisch weiden», WUR
2013 (Externe link:https://edepot.wur.nl/260278) blijkt dat de grasopname door weidende koeien een cruciale factor is voor een economisch
succesvolle beweiding. Hoe hoger de droge stofopname vanuit weidegang, hoe groter
het voordeel. Een andere belangrijke conclusie is dat voor optimaal financieel voordeel
een beweidingsstrategie consequent doorgevoerd moet worden. Om economisch voordeel
van weiden te hebben, zal het graslandmanagement goed in orde moeten zijn en zal de
hoeveelheid opgenomen vers gras voldoende moeten zijn.
216.
Kunt u door onafhankelijke deskundigen laten kijken naar meer en minder kosten van
melkveehouders die nu hun koeien al meer weidegang geven dan minstens 120 dagen van
minimaal zes uur en of deze melkveehouders eventuele meerkosten vergoed krijgen, en
als dit laatste niet het geval is, bent u bereid dit te doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord op vraag 215.
217.
Hoeveel geld hebben u en de provincies uitgetrokken om melkveehouders te ondersteunen
bij het uitbreiden van hun huiskavel, kavelruil of andere investeringen om meer te
gaan weiden?
Het bevorderen van kavelruil is een verantwoordelijkheid van de provincies. Hiervoor
wordt veelal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van het GLB/POP. De financiële inzet
van provincies voor kavelruil kan jaarlijks verschillen. Voor 2021 is er voor genoemde
activiteiten via het POP zo’n € 2,7 mln. beschikbaar (provinciale en EU-cofinancieringsmiddelen
gezamenlijk).
218.
Gaat u de momenteel vrije keuze maatregel van weidegang in de Maatlat Duurzame veehouderij
nu als verplichte maatregel opnemen?
Voor mij is de integrale verduurzaming van de (melk)veehouderij een belangrijke ambitie.
De Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) draagt hier nadrukkelijk aan bij. In 2016 is
een aparte code MDV «melkveestallen met weidegang» geïntroduceerd om weidegang expliciet
te faciliteren. Voor een klein deel van de melkveehouders is het niet mogelijk om
weidegang toe te passen. Aan stallen van ondernemers die niet weiden en die toch van
de MDV regeling gebruik willen maken, worden hogere dierenwelzijnseisen gesteld dan
aan stallen van ondernemers die wel weidegang toepassen. Daarnaast is het fiscale
voordeel (via de MIA/Vamil-systematiek) van stallen met weidegang hoger dan voor stallen
zonder weidegang.
Gezien het belang van dierenwelzijn voor de gehele melkveestapel ga ik niet over tot
het schrappen van de mogelijkheid om stallen zonder weidegang via de MDV te realiseren.
219.
Wat is er tot nu toe gebeurd om naast de al lopende warme sanering in de varkenshouderij
verder te gaan met de warme sanering van de veehouderij?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 99.
220.
Waar wordt het budget aan besteed dat overblijft doordat de regeling voor warme sanering
van de varkenshouderij minder in trek is dan gedacht?
Op dit moment is nog niet in beeld te brengen hoeveel van het beschikbare subsidieplafond
van € 450 mln. daadwerkelijk zal worden gebruikt voor de Subsidieregeling sanering
varkenshouderijen (Srv). Mijn beeld is dat dit helder wordt tegen het einde van dit
jaar. Ik zal daarna bezien hoe om te gaan met de feiten rondom de Srv en de beschikbaar
gestelde middelen.
221.
Hoeveel megastallen kent Nederland nu?
Op basis van het aantal gehouden dieren volgens de Gecombineerde Opgave in 2020 en
uitgaande van het minimum aantal dieren per diercategorie, dat Wageningen Environmental
Research (WER) in 2015 heeft gehanteerd voor het onderscheiden van een megastal, zijn
er nu in totaal 942 grote stallen. In onderstaande tabel is per diercategorie het
aantal grote stallen weergegeven en het percentage megastallen t.o.v. het totaal aantal
stallen per diercategorie.
Minimaal aantal dieren per diercategorie in een grote stal
Aantal grote stallen
Totaal aantal stallen
% megastallen t.o.v. het totaal aantal stallen
Rundvee: totaal aantal stallen met rundvee
29.459
250 melkkoeien
522
1,8
2.500 vleeskalveren
14
0,1
Varkens: totaal aantal stallen met varkens
4.974
7.500 vleesvarkens
59
1,2
1.200 fokvarkens
243
4,9
7.500 vleesvarken en 1.200 fokvarkens
7
0,1
Pluimvee: totaal aantal stallen met pluimvee
2.196
220.000 vleeskuikens
15
0,7
120.000 leghennen
82
3,7
942
36.629
222.
Op welke manier wordt de Kamer geïnformeerd over het bestede budget door de provincies
vrijkomend uit het Klimaatakkoord en stikstof voor de gerichte opkoop van veehouderijen
rondom Natura2000-gebieden?
De middelen inzake de gerichte opkoop worden in tranches van € 100, € 100 en € 150
miljoen beschikbaar gesteld. Na elke tranche vindt een kwalitatieve en kwantitatieve
evaluatie plaats op basis waarvan een volgende tranche kan worden bijgesteld. Ik zal
uw Kamer daar na elke evaluatie over informeren. Tevens krijgt de Tweede Kamer door
middel van het jaarverslag als onderdeel van de begrotingsstukken inzicht in de besteding
van de middelen. Daarnaast heeft het kabinet het voornemen om een monitoringssystematiek
vast te leggen in het Besluit natuurbescherming. Onderdeel daarvan is een tweejaarlijkse
tussentijdse rapportage van de voortgang en gevolgen van bronmaatregelen ten aanzien
van de reductieopgave en omgevingswaarde. Hiervoor verwijs ik ook naar de memorie
van toelichting bij het voorstel tot Wijziging van de Wet natuurbescherming (stikstofreductie
en natuurverbetering) dat op 13 oktober jl. aan uw Kamer is aangeboden.
223.
Wanneer is de stikstof Natuurbank gereed?
Het Ministerie van LNV heeft het initiatief genomen voor een pilot en heeft het voornemen
om Staatsbosbeheer in het vierde kwartaal van 2020 opdracht te verlenen deze pilot
uit te voeren. Na opdrachtverlening heeft de pilot een doorlooptijd van twee jaar
om alle natuurcompensatiemaatregelen te realiseren.
De uitvoeringsorganisatie van de natuurbank start in 2021 en daarnaast is het streven
om in 2021 het bijbehorend wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer. Vervolgens
zal het naar verwachting maximaal vijf jaar duren om alle compensatienatuurmaatregelen
in de praktijk te realiseren. Tot slot wordt het bij de natuurbank behorende wettelijke
en openbaar registratiesysteem actueel gehouden totdat alle compensatienatuur is toebedeeld
aan een project.
224.
Hoeveel van de 125 miljoen euro die gereserveerd is voor de natuurbank gaat naar het
opzetten van de bank en hoeveel naar natuurcompensatie? Welke concrete maatregelen
zullen worden getroffen?
Er wordt nog gewerkt aan de vormgeving van de natuurbank. Een precieze onderverdeling
in de besteding van middelen is dan ook nog niet te geven. Compensatienatuurmaatregelen
kunnen kwaliteitverbeterende maatregelen zijn of oppervlakte-uitbreiding.
225.
Klopt het dat van de 125 miljoen euro die gereserveerd is voor de natuurbank, 6,55
miljoen wordt onttrokken aan de Begrotingsreserve Stikstof? Zo ja, wat zijn de concrete
natuurherstelmaatregelen met het overige geld?
Ja, dat klopt. Zowel in 2020 als in 2021 wordt € 6,55 mln. onttrokken aan de Begrotingsreserve
Stikstof. Van dit bedrag wordt € 6,3 mln. besteed aan een pilot en € 0,25 mln. aan
het opzetten van de natuurbank. Mede op basis van de pilot wordt bepaald welke maatregelen
het meest effectief zijn als compensatienatuur-maatregel. De maatregelen kunnen kwaliteitsverbetering
betreffen en oppervlakte-uitbreiding en plaatsvinden binnen Natura 2000, in NNN gebieden
en daarbuiten. In de pilot is daarbij het streven om meerdere typen compensatienatuur-maatregelen
te realiseren, zodat we inzicht en ervaring opbouwen die we kunnen gebruiken bij de
besteding van de resterende € 111,9 mln. voor de natuurbank. Na het evalueren van
de pilot zullen deze resterende middelen op basis van een goedgekeurd bestedingsplan,
uitgesplitst naar de kosten voor de compensatienatuur-maatregelen en de organisatiekosten,
aan de Begrotingsreserve Stikstof worden onttrokken.
226.
Op welke manier is schade aan natuur, natuurherstel en natuurcompensatie meegenomen
in milieueffectrapportages (MER) met betrekking tot projecten in het kader van rijksinfrastructuur,
waterveiligheid en defensie?
De milieueffectrapportage brengt de gevolgen van een voorgenomen project in kaart
en vergelijkt verschillende alternatieven. De alternatieven kunnen bijvoorbeeld een
andere locatie omvatten, natuurherstel of natuurcompensatie. De effecten op de beschermde
soorten en Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van de rapportage en staan beschreven
in het opgestelde milieueffectrapport. Dit geldt voor alle projecten die m.e.r.-plichtig
zijn, dus ook voor projecten in het kader van rijksinfrastructuur, waterveiligheid
en defensie.
227.
Is de overheid vanuit een MER of vanuit de Wet natuurbescherming verplicht om schade
aan de natuur te voorkomen en te compenseren? Zo ja, had eventuele natuurschade gecompenseerd
moeten worden vanuit het projectbudget in het kader van rijksinfrastructuur, waterveiligheid
en defensie en naar welke «natuurcompensatie van de schade als gevolg van projecten
in het kader van rijksinfrastructuur en waterveiliheid en defensieprojecten» wordt
hier gerefereerd?
Wanneer blijkt dat een voorgenomen project significante effecten kan hebben voor een
Natura 2000-gebied, voert het project een passende beoordeling uit. In beginsel kan
het bevoegd gezag uitsluitend een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming
verlenen als het de zekerheid heeft verkregen dat de natuurlijke kenmerken niet worden
aangetast. Dit kan een project bijvoorbeeld doen door schade aan de natuur te beperken
met mitigerende maatregelen. Het is niet altijd mogelijk om met zekerheid uit te sluiten
dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied aangetast worden. Als voor
het project geen alternatieven zijn, het project nodig is om een dwingende reden van
groot openbaar belang en compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen
dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft, kan het bevoegd gezag toch
een vergunning afgeven. Het realiseren van de compenserende maatregelen kost tijd
en bundeling van de verschillende maatregelen kan robuustere natuur opleveren. Daarom
richt ik een natuurbank op met compenserende maatregelen, die op voorraad beschikbaar
zijn voor de projecten met een dergelijke dwingende reden van groot openbaar belang.
Deze natuurbank is prioritair gericht op veiligheidsprojecten zoals waterveiligheid,
wegenveiligheid en defensie. Het kabinet heeft geld beschikbaar gesteld voor de maatregelen
van de natuurbank, waardoor zij niet meer uit het projectbudget gefinancierd hoeven
te worden.
228.
Hoeveel geld is tot op heden gebruikt vanuit het potje innovatie op het boerenerf
en wat is hiermee gedaan?
Vanuit de middelen Innovatie op het boerenerf (2020 -2023) wordt in 2020 € 1.055.000
uitgegeven. Dit betreft (1) subsidie aan de scholen voor het Scholingsprogramma stikstof
in de landbouw, aangeboden door de groene hogeronderwijsinstellingen en (2) de voorbereiding
van de subsidiemodule en de uitvoeringskosten via RvO.nl en het Ministerie van LNV.
Het uitgegeven bedrag is nog beperkt ten opzichte van het budget van € 45 mln. dat
beschikbaar is voor Innovatie op het boerenerf uit de middelen voor de stikstofproblematiek,
omdat sommige kosten pas in 2021 worden verwacht. Dit betreft bijvoorbeeld de declaraties
van de adviseurs en hogeronderwijsinstellingen en de betalingen van de subsidieaanvragen
voor samenwerkingsprojecten (deze subsidies worden op kasbasis betaald op het moment
dat RVO de betalingen aan derden verricht).
229.
Wanneer komen boeren in aanmerking voor de subsidieregeling die agrarische bedrijven
stimuleert om regenwater op te vangen om daar drijfmest mee te kunnen verdunnen?
Momenteel is voorzien dat de openstelling begin 2021 zal plaatsvinden.
230.
Hoe worden de extra middelen voor de NVWA voor het verbeteren van
de uniformiteit van het toezicht en voor het versterken van het permanente toezicht
in de slachthuizen ingezet: voor welke projecten worden deze middelen ingezet en wat
zijn hierbij de concrete doelstellingen?
De extra middelen worden ingezet om de basisvoorwaarden voor het goed functioneren
van de organisatie in te regelen, zoals structureel teamoverleg en ruimte voor intervisie,
intercollegiale toetsing en opleidingen. Dat zijn noodzakelijke voorwaarden voor het
bevorderen van uniform toezicht. Daarnaast worden verbeteringen doorgevoerd om doorlooptijden
van rapporten van bevindingen te versnellen, worden er richtsnoeren ontwikkeld voor
een eenduidiger beoordeling van te transporteren dieren, wordt het aantal openstaande
internationale meldingen teruggebracht en wordt er gewerkt aan verdere standaardisering
van de werkprocessen en eenduidige toepassing van het interventiebeleid.
231.
Hoeveel hectare landbouwgrond en natuurgronden wordt er door de rijksoverheid (Rijksvastgoedbedrijf),
provincies en gemeenten verpacht? Kunt u daarbij ook ingaan op de functies van deze
gronden?
Bij het Rijksvastgoedbedrijf wordt ruim 40.000 ha agrarische grond via pacht en erfpacht
in gebruik gegeven aan agrariërs. Van de medeoverheden is bekend dat zij volgens het
kadaster in 2018 ongeveer 80.000 hectare landbouwgrond bezaten waarvan ongeveer 21.500
ha in provinciale handen is, 48.000 in gemeentelijke handen en 10.500 hectare in handen
van het waterschap. Daarnaast is nog ongeveer 52.500 hectare landbouwgrond in bezit
van het Staatsbosbeheer en 12.500 hectare landbouw grond in bezit van verschillende
departementen.
Deze gronden worden door de verschillende overheidspartijen voor strategische of historische
reden aangehouden. Ze worden verpacht om bijvoorbeeld ingezet te worden voor maximaal
rendement, maar vaker om te proberen om verduurzaming te stimuleren en mogelijk te
maken.
232.
Kunt u inzicht geven in de totale uitgaven aan kennis en innovatie vanuit de LNV-begroting
tussen 2015 en 2020?
In onderstaande tabel de totale beleidsuitgaven aan kennis en innovatie vanuit de
LNV-begroting 2015–2020 (exclusief apparaatsuitgaven) op basis van het Rijks Jaarverslag
(RJV) LNV en data uit het financieel systeem LNV.
Omschrijving/jaar
Bedragen x € 1 miljoen
2015
2016
2017
2018
2019
2020*
Totaal gerealiseerde beleidsuitgaven kennis en innovatie
235
193
188
213
220
248
* Betreft verwachte te realiseren beleidsuitgaven
233.
Hoe komt het dat de uitgaven aan kennis en innovatie vanuit de LNV-begroting tussen
2021 en 2025 een dalende trend vertonen?
In onderstaande tabel de meerjarige begrote beleidsuitgaven aan kennis en innovatie
vanuit de LNV-begroting, periode 2021–2025.
Omschrijving/jaar
Bedragen x € 1 miljoen
2021
2022
2023
2024
2025
Totaal begrote beleidsuitgaven kennis en innovatie
230
222
219
206
206
De meerjarige dalende lijn is het gevolg van een aantal oorzaken. De voornaamste is
dat voor een aantal nog te programmeren onderzoeken het budget op andere begrotingsonderdelen
van de LNV-begroting staat en later in het begrotingsjaar 2021 alsnog wordt toegevoegd
aan artikel 23, Kennis en innovatie. Het gaat dan bijvoorbeeld over de (tijdelijke)
middelen die vanuit de enveloppes voor klimaat en stikstof worden ingezet voor kennis
en innovatie. Deze systematiek is standaard binnen de programmering van kennis en
innovatie. Verder is sprake van meerjarige uitfinanciering van aflopende onderzoeksprojecten,
die al voor 2022 gestart zijn. Tot slot lopen de beschikbare middelen voor het programma
Innovatie op het boerenerf na 2023 af.
234.
Hoe verhouden de middelen die het Ministerie van LNV heeft voor het stimuleren van
kennis en innovatie zich tot de totale begroting van het Ministerie van LNV? Kunt
u een uitsplitsing geven van deze verhouding tussen 2010 en 2020 en een verwachting
voor de komende jaren?
In onderstaande tabel is de totaal gerealiseerde LNV-beleidsuitgaven (exclusief apparaatsuitgaven)
afgezet tegen de totaal gerealiseerde LNV-beleidsuitgaven voor kennis en innovatie
over de jaren 2010–2020 op basis van het RJV LNV en data uit het financieel systeem
LNV.
Omschrijving
Bedragen x € 1 miljoen
2010
2011*
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020**
Totaal gerealiseerde beleidsuitgaven LNV
1.719
2.090
1.094
1.107
998
668
642
730
779
1.395
1.829
Totaal gerealiseerde beleidsuitgaven kennis en innovatie
303
296
260
272
256
235
193
188
213
220
248
Verhouding beleidsuitgaven kennis en innovatie t.o.v. totaal beleidsuitgaven LNV
18%
14%
24%
25%
26%
35%
30%
26%
27%
16%
14%
* De hoge piek ten aanzien van de beleidsuitgaven in 2011 betreft voornamelijk de
uitvoering van het Regeerakkoord gegeven door een onderhandelaarsakkoord decentralisatie
natuur met het Interprovinciaal Overleg (IPO) in het kader van het beheer van de EHS
en beschermen van de internationale biodiversiteit.
** Betreft verwachte te realiseren beleidsuitgaven
De hoogte van de totale beleidsuitgaven in de eerste periode 2010 tot en met 2017
is sterk beïnvloed door de bekostiging van het Groen onderwijs (is in 2017 overgegaan
naar OCW). In de totale beleidsuitgaven kennis en innovatie zitten over de periode
2010–2015 ook de zgn. Groene onderwijsvernieuwingssubsidies voor kennis, innovatie
en educatie gericht op het Groen onderwijs (School als Kenniscentrum). Na 2015 zijn
deze middelen vervallen als gevolg van een taakstelling. De hogere oploop van de totaal
gerealiseerde beleidsuitgaven in 2019 en naar verwachting 2020 houdt grotendeels verband
met het instellen van een begrotingsreserve stikstof in 2019 en de enveloppes klimaat
en stikstof. Hierin zitten ook extra kennis- en innovatie-uitgaven.
235.
Hoe verhouden de niet-verplichte uitgaven aan het verduurzamen van de veeteelt, het
verminderen van emissies en energiegebruik zich tot de middelen die het Ministerie
van LNV heeft voor het stimuleren van kennis en innovatie? Kunt u een uitsplitsing
geven van deze verhouding tussen 2010 en 2020 en een verwachting voor de komende jaren?
Vanuit de enveloppes voor klimaat en stikstof zijn extra middelen beschikbaar gesteld,
nog niet-verplichte uitgaven, ten behoeve van een samenhangende aanpak op de doelen
verduurzaming veehouderij, emissiereductie en vermindering energieverbruik. Deze middelen
worden grotendeels ingezet op kennisontwikkeling en stimulering van innovaties gericht
op de genoemde doelen.
Van de circa € 150 mln. die per jaar beschikbaar is gesteld vanuit deze enveloppes
gaat in 2021 en 2022, ongeveer 50% hiervan naar ontwikkeling en verspreiding van kennis
door middel van onderzoekprogramma’s, demonstraties & pilots, kennisnetwerken en subsidieregelingen
voor innovaties. In vergelijking met de afgelopen 10 jaar is het budget voor kennis
en innovatie voor deze thema’s sterk toegenomen. Over de periode 2010–2018 bedroeg
het jaarlijkse budget voor kennis en innovatie op deze thema’s gemiddeld € 10 mln.
per jaar.
236.
Welke eisen omtrent kringlooplandbouw en dierenwelzijn worden gesteld om aanspraak
te kunnen maken op de Borgstelling MKB-landbouwkredieten?
De Borgstelling MKB-landbouwkredieten (BL) is bestemd voor agrarische ondernemers
in de land- en tuinbouw, die om een benodigde financiering mogelijk te maken voor
een rendabel investeringsplan, een balans-ondersteuning nodig hebben. Een financier,
meestal een bank, verleent dan aan de agrarische ondernemer een krediet, waarvoor
de overheid deels borg staat.
Een basis-borgstelling (voor een krediet tot maximaal € 1,2 mln.) wordt door de bank
of financier alleen getoetst aan eisen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen,
waaronder dierenwelzijn.
De overheid stelt aanvullende eisen bij:
(1) De BL-VVK borgstelling voor een Vermogen Versterkend Krediet. Een jonge, startende
of overnemende agrarische ondernemer dient in zijn/haar investeringsplan aan te sluiten
bij minimaal één van de negen toetsingscriteria genoemd in de meetlat van de LNV-visie,
want er is een kringlooplandbouweis10;
(2) De BL-Plus borgstelling voor kredieten tot € 2,5 mln.:
• Certificaat Groen Label Kas (milieu en energie/klimaat) – beoordeling door SMK (Stichting
Milieukeur);
• Certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij stallen (milieu en dierenwelzijn) – beoordeling
door SMK;
• Landbouwinnovaties (milieu, dierenwelzijn tezamen met marktvernieuwing) -beoordeling
door RVO.
237.
Wat is de reden van de grote stijging van soja import uit Zuid-Amerika terwijl de
soja import uit Canada en de VS daalt?
Brazilië en de VS zijn de grootste exporteurs van soja. De Europese import van sojabonen
uit Brazilië is sinds 2018 inderdaad sterk toegenomen. De redenen voor deze sterke
stijging zijn een combinatie van factoren zoals jaar op jaar recordoogsten van soja
in Brazilië en de voor export gunstige wisselkoers van de Braziliaanse Reaal. Tegelijkertijd
was er ondanks de handelspolitieke en geopolitieke spanningen tussen de VS en China
een geleidelijk herstel van de export van noord Amerikaanse soja richting China en
daardoor minder aanvoer richting Europa.
238.
Welke landen worden bedoeld met overige landen bij de soja import?
In 2019 werd ruim 4 miljoen ton sojabonen geïmporteerd van buiten de EU, waarvan 82%
afkomstig uit Brazilië en de VS. De overige 18% was afkomstig van Canada, Uruguay,
Oekraïne, China, Paraguay en Argentinië.
Naast de import van sojabonen van buiten de EU wordt ook sojaolie en sojaschroot geïmporteerd.
De geïmporteerde sojaolie was afkomstig uit Noorwegen, Argentinië, Servië, Paraguay
en Brazilië. De geïmporteerde sojaschroot van buiten de EU was afkomstig uit Brazilië,
Argentinië, China, India, Paraguay, Rusland, Oekraïne, de Verenigde Staten en Uruguay.
239.
Hoeveel van de geïmporteerde soja wordt gebruikt voor de Nederlandse veestapel en
is het mogelijk het antwoord op deze vraag uit te splitsen naar sojaschroot, sojaolie,
gehele sojaboon en overige?
In 2018 importeerde Nederland 7,1 miljoen ton sojabonen, -schroot/meel en -olie. Circa
2,2 miljoen ton werd gebruikt voor de Nederlandse veehouderij.
Het overgrote deel hiervan, 77%, bestond uit sojaschroot/meel en schilfers, ruim 14%
bestond uit sojahullen, ca 3,3% bestond uit sojabonen en ca 3% bestond uit sojaoliën.
De categorie «overige» bestond uit kleinere hoeveelheden sojafilterkoek en pasta,
sojabloem en eiwitconcentraat, en uit sojalecithine.
240.
Wat houdt duurzaam voedsel in?
Het Ministerie van LNV geeft ieder jaar opdracht voor het maken van de monitor duurzaam
voedsel, waarin overzicht wordt gegeven van de consumentenbestedingen aan voedsel
dat op een duurzamere manier geproduceerd wordt. In deze monitor wordt duurzaam voedsel
gedefinieerd als voedsel waarbij tijdens de productie en verwerking meer rekening
is gehouden met milieu, dierenwelzijn en/of sociale aspecten dan wettelijk verplicht
is. En die door consumenten op één of meer aspecten als duurzaam kunnen worden herkend
via een keurmerk dat tot stand komt met een onafhankelijke controle.
241.
Wat is het percentage aangenomen moties van de afgelopen regeerperiode die nog niet
zijn uitgevoerd ten tijde van beantwoording en hoe verklaart u het percentage onuitgevoerde
aangenomen moties?
Het aantal aangenomen moties sinds de beëdiging van het kabinet-Rutte III op 26 oktober
2017 tot en met 30 oktober jl. op het beleidsterrein van de Minister van LNV bedraagt
217. Hiervan zijn op 4 november 2020 een aantal van 146 moties door het Ministerie
van LNV geregistreerd als «uitgevoerd» en 71 moties geregistreerd als «onderhanden».
Op basis van deze cijfers bedraagt het percentage moties dat nog niet is uitgevoerd
32,7%. Hierbij merk ik op dat bepaalde «uitgevoerde» moties de blijvende inzet van
het kabinet vergen. En dat aan de uitvoering van «onderhanden» moties ook nu wordt
gewerkt zonder dat deze nog aangemerkt kunnen worden als «uitgevoerd», bijvoorbeeld
omdat deze een permanent karakter hebben of nog tijd in beslag nemen. Een algemene
verklaring voor het percentage uitgevoerde moties is niet te geven, omdat dit per
motie verschilt. Over de wijze van uitvoering van moties wordt uw Kamer in principe
geïnformeerd met brieven en jaarlijks bij de LNV-begroting.
242.
Welke soorten waren overbevist in 2019 in de Noordzee en in de Atlantische Oceaan
en van welke soorten zijn er geen cijfers bekend?
De mate van duurzame bevissing wordt aan de hand van de Sustainable Harvest Indicator
(SHI) geanalyseerd. Is de F (visserijmortaliteit) hoger dan het MSY advies voor de
visserijmortaliteit (Fmsy) dan wordt er harder op een soort gevist dan volgens het
MSY principe duurzaam wordt geacht (dus F/Fmsy > 1). Daarbij wil ik wel aangeven dat
een visserijmortaliteit hoger dan Fmsy niet direct betekent dat de soort wordt overbevist.
Dit heeft te maken met onzekerheden, bandbreedtes in de verwerking van de visserijdata
en andere factoren binnen een visbestand.
De SHI wordt ieder jaar in het vlootverslag door Wageningen Marine Research (WMR)
berekend. Ik zal de vraag beantwoorden met verwijzing naar de gegevens uit het vlootverslag
201811. De SHI van onderstaande bestanden, gevangen door één of meer van de volgende vlootsegmenten:
pelagisch, boomkor > 24–40m of boomkor > 40m, is hoger dan 1.
Bestand
Blauwe wijting in de Noordoost-Atlantische Oceaan
Haring in de Ierse Zee, Keltische Zee en het zuidwesten van Ierland
Makreel in de Noordoost-Atlantische Oceaan
Horsmakreel in de Noordoost-Atlantische Oceaan
Kabeljauw in de Noordzee, oostelijke Engels Kanaal en Skagerrak
Schelvis in de Noordzee, ten westen van Schotland en Skagerrak
Schelvis in de zuidelijke Keltische zeeën en het Engelse Kanaal
Wijting in de Noordzee en oostelijke Engels Kanaal
Wijting in de zuidelijke Keltische Zeeën en westelijk Engels Kanaal
Hondstong in de Noordzee, Skagerrak en Kattegat, oostelijk Engels Kanaal
Tong in Skagerrak en Kattegat, westelijke Oostzee
Tong in de Noordzee
De SHI wordt berekend op basis van informatie uit de adviezen van de International
Council for the Exploration of the Sea (ICES). Dit betekent dat de visserijsterfte
van de hele Europese vloot en ook derde landen meegenomen wordt. Er wordt dus niet
specifiek gekeken naar het Nederlandse aandeel. Zo tonen de benuttingscijfers voor
Nederland in 2018 aan dat voor alle genoemde soorten de vangsten de vangstmogelijkheden
niet overschreden zijn.
Voor wat betreft de vraag naar de soorten waar geen cijfers bekend zijn is het volgende
te zeggen. In 2019 heeft ICES adviezen opgesteld voor 264 bestanden, van deze bestanden
is er voor 151 niet genoeg data beschikbaar om SHI te berekenen. Dat betekent overigens
niet dat er geen cijfers bekend zijn, maar enkel dat de indicator voor de berekening
van overbevissing hier niet kan worden toegepast. Voor een overzicht van alle bestanden
en de datacategorie verwijs ik u naar de website van ICES (Externe link:https://sid.ices.dk/default.aspx).
243.
Hoe wordt de Sustainable Harvest Indicator berekend en welke verandering in rekenmethodiek
heeft plaatsgevonden in 2020?
Zoals aangegeven in vraag 242 is de Sustainable Harvest Indicator (SHI) gebaseerd
op de verhouding tussen visserijmortaliteit (F) en de gewenste visserijmortaliteit
als de MSY-benadering gevolgd wordt (Fmsy).
De formule voor de SHI is als volgt:
De letter F staat hierbij voor de visserijmortaliteit van een soort in een specifiek
jaar. De afkorting Fmsy staat voor de visserijmortaliteit die door ICES bepaald is
als de F waarbij er volgens MSY-benadering gevist wordt. V staat voor de «value of
the landings» oftewel de waarde in euro’s van de vangsten van de soort in het specifieke
jaar.
Boven de breukstreep wordt voor elke soort de verhouding F/Fmsy berekend en vermenigvuldigd
met de waarde van de vangsten van die soort. Dit wordt voor alle soorten bij elkaar
opgeteld, en gedeeld door de som van de gehele waarde van de vangsten van het vlootsegment.
De verandering is gebaseerd op een evaluatie en terugkoppeling van de Europese Commissie
over de rekenmethodiek. Deze verandering wordt beschreven en geanalyseerd in het recent
rapport van Wageningen Marine Research (WMR) «Indicators of the balance between fleet
capacity and fishing opportunities: discrepancies between the Dutch national fleet
report and STECF»
244.
Welke concrete acties worden uitgevoerd om de huidige teruggang van diersoorten in
het agrarisch leefgebied, met name van broedvogels en dagvlinders, een halt toe te
roepen en welke middelen worden daartoe beschikbaar gesteld in 2021?
Het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb) is onderdeel van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid, pijler 2 (Plattelands Ontwikkelingsprogramma 3) en is een belangrijk
instrument om de teruggang van diersoorten in het agrarisch leefgebied-POP3 terug
te dringen. Concrete acties die worden uitgevoerd zijn bijvoorbeeld rasteren ten behoeve
van nestbescherming tegen predatoren, uitgesteld maaibeheer, aanleggen plas-dras,
kruidenrijk grasland, bloemrijke randen en natuurvriendelijke oevers. Veel van deze
maatregelen, in het bijzonder bloemrijke randen en natuurvriendelijke oevers, zien
op meer dan alleen broedvogels en zijn ook goed voor kruipende, bodem- en vliegende
insecten, waaronder vlinders. 2021 is een transitiejaar tussen het oude GLB 2014–2020
en het nieuwe GLB 2021–2027. Voor het transitiejaar 2021 is voor het ANLb € 76 mln.
beschikbaar. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: € 7 mln. overheveling pijler 1 naar
pijler 2 GLB, € 34,5 mln. EU en € 34,5 mln. provincies (decentralisatiemiddelen Natuurpact).
Daarnaast ondersteun ik ook individuele projecten die specifiek gericht zijn op het
verbeteren van de leefomgeving voor bestuivers, vogels en andere agrarische biodiversiteit,
zoals het Interreg programma «FABulous Farmers» via bloemrijke akkerranden.
Naast de investeringen in inrichting en beheer financiert het Ministerie van LNV onderzoek
ten behoeve van kennisontwikkeling en -overdracht, monitoring en evaluatie. Voorbeelden
van onderzoek zijn o.a.: gruttomonitoring (RUG), predatie (SOVON), scenariostudie
akkervogels (RUG), kennismakelaar boerenlandvogels (Van Hall Larenstein), Boerenlandvogelbalans
(SOVON, LandschappenNL) en het Boeren Insecten Meetnet Agrarisch Gebied (LTO, BoerenNatuur,
Vlinderstichting). In 2021 wordt aan dergelijke onderzoeken circa € 1 mln. besteed.
245.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat we 100% van het Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)-doelbereik
halen als er nu maar 53% beschermd wordt?
100% doelbereik van de Vogel- en Habitatrichtlijn is een opgave voor de lange termijn.
Hier is geen specifiek jaartal aan verbonden. Uit onderzoek blijkt dat het doelbereik
kan toenemen van 53% in 2019 naar 64% in 2027 met de afspraken uit het Natuurpact.
Daarbovenop zorgen de maatregelen van de structurele aanpak van de stikstofproblematiek
naar verwachting voor een extra positief effect op het VHR-doelbereik. De maatregelen
gericht op natuurversterking krijgen met het Programma Natuur, dat zich primair richt
op stikstofgevoelige natuur, verdere invulling. Het volledig realiseren van de condities
voor een gunstige staat van instandhouding is mede afhankelijk van een goede basiskwaliteit
natuur buiten beschermde gebieden en een natuurinclusieve samenleving voor algeheel
biodiversiteitsherstel. Daarom omvat het programma Natuur ook een agenda natuurinclusief
(2021–2050) en richt het interdepartementaal programma versterken biodiversiteit zich
op de transitie naar een natuurinclusieve samenleving.
246.
Welk jaartal is er verbonden aan het doel dat voor 100% van de soorten een duurzame
instandhouding wordt bereikt?
Het kabinet streeft er naar tot een volledige gunstige staat van instandhouding te
komen conform de Habitatrichtlijn en daarvoor de condities in gebieden te verbeteren.
Aan het volledig bereiken van de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn is in de
EU geen specifiek jaartal verbonden.
247.
Hoeveel procent van natuur op land, natuur in binnenwater en natuur op zee is strikt
beschermd, in de zin dat er geen economische activiteiten mogen plaatsvinden (graag
uitgesplitst naar natuur op land, natuur op binnenwater en natuur op zee)?
Er zijn geen volledige natuurgebieden waar alle economische activiteiten wettelijk
zijn verboden. Beschermde natuurgebieden in Nederland zijn, binnen de lokale ruimtelijke
kaders, veelal multifunctioneel. Activiteiten die de natuur niet schaden mogen daar
plaatsvinden, mits de initiatiefnemer daarvoor de nodige toestemmingen heeft.
248.
Hoeveel slachthuizen hebben dit jaar te maken gehad met coronabesmettingen?
Drie slachthuizen hebben voor de zomer te maken gehad met grote clusters van besmettingen
ofwel brandhaarden. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar het antwoord op
vraag 3.
249.
Hoeveel slachthuizen hebben dit jaar (tijdelijk) hun deuren moeten sluiten vanwege
coronabesmettingen?
Drie slachthuizen hebben dit jaar op aanwijzen van de Veiligheidsregio (tijdelijk)
hun deuren moeten sluiten vanwege coronabesmettingen (peildatum 5 november 2020).
Daarnaast heeft de NVWA meerdere keren het slachtproces tijdelijk stilgelegd, omdat
de naleving van de RIVM-richtlijnen ten aanzien van corona verbetering behoefde. Recent
heeft een vleesverwerker vanwege coronabesmettingen in afstemming met de Veiligheidsregio
en de GGD tijdelijk de deuren gesloten.
250.
Hoeveel kippen en/of pluimveeproducten vanuit Thailand importeert Nederland op jaarlijkse
basis?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 29.
251.
Hoeveel eendagskuikens en broedeieren worden jaarlijks vanuit Nederland naar Thailand
geëxporteerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 30.
252.
Is bij het stimuleren van verduurzaming van de (dierlijke) productie ook aandacht
voor innovaties op het gebied van kweekvlees?
Kweekvlees kan een rol spelen in het licht van onze doelen als het gaat om uitstoot
van CO2 en andere broeikasgassen en stikstof. De precieze effecten zullen nader worden onderzocht.
Hierover wordt overleg gevoerd met de WUR.
253.
Hoe wordt het verlagen van ruw eiwit in veevoer gecontroleerd?
Verlaging van het ruw eiwitgehalte op rantsoenniveau moet op nationaal niveau bijdragen
aan verdunning van de stikstofdeken. Het ligt daarom in de rede om de aanvoer van
eiwit met ruwvoer en krachtvoer op nationaal en/of sectorniveau te monitoren, zoals
dit nu reeds door CBS wordt gedaan en gepubliceerd in de Mineralenbalans landbouw. Zoals in het antwoord op vraag 208 is aangegeven, is voorzien dat het verlagen van
het ruw eiwit in veevoer vorm krijgt in een afsprakenkader met de betrokken sectorpartijen.
Onderdeel van dat afsprakenkader zal ook zijn hoe de verlaging op individueel bedrijfsniveau
gestalte kan krijgen.
254.
Hoeveel pluimveevlees, uitgesplitst naar soort, is er in 2019 afgekeurd voor menselijke
consumptie en hoeveel is dat van het totaal?
De NVWA houdt geen systematische gegevens bij van hoeveelheden afgekeurd pluimveevlees,
maar wel van het aantal dood aangevoerde dieren en de bij de post mortem keuring afgekeurde
dieren.
255.
Hoeveel roodvlees, uitgesplitst naar soort, is er in 2019 afgekeurd voor menselijke
consumptie en hoeveel is dat van het totaal?
De NVWA houdt geen systematische gegevens bij van hoeveelheden afgekeurd roodvlees,
maar wel van de totale aantallen afgekeurde dieren. Zie hierbij de tabel die ook bij
het antwoord op vraag 257 staat opgenomen:
Diersoort
Aantal aangeboden
Totaal Afgekeurd
Eenhoevig dier
1.959
25
Geit
167.449
1.019
Gekweekt damhert
1.582
1
Gekweekt edelhert
586
0
Kalf
1.591.750
4.440
Lama
9
0
Rund
473.893
9.009
Schaap
559.648
657
Varken
15.685.558
66.409
Totaal
18.482.434
81.560
256.
Hoeveel dieren zijn er, uitgesplitst naar diersoort, ante mortem en post mortem afgekeurd
voor menselijke consumptie in pluimveeslachthuizen in 2019?
De NVWA houdt geen systematische gegevens bij ten aanzien van het pluimvee dat bij
de ante mortem keuring is afgekeurd. Wel voor wat betreft het aantal dood aangevoerde
dieren en de bij de post mortem keuring afgekeurde dieren. Alleen de afkeuringen bij
de post mortem keuring worden gespecificeerd bijgehouden.
In 2019 zijn er volgens gegevens van de NVWA in totaal 634 miljoen dieren op de slachthuizen
aangevoerd, waarvan 650.000 dieren (0,1%) dood werden aangevoerd en niet voor slachting
in aanmerking kwamen. Van de 633,4 miljoen levend aangevoerde dieren werden in totaal
6,9 miljoen dieren (1,1%) afgekeurd bij de post mortem keuring. Een specificatie van
de afkeuringen bij de post mortem keuring per diersoort vindt u in onderstaande tabel.
Aantal afkeuringen bij post mortem keuring per diersoort (2019):
Eenden
42.225
Kippen
159.931
Vleeskuikens
6.698.273
Totaal
6.900.429
257.
Hoeveel dieren zijn er, uitgesplitst naar diersoort, ante mortem en post mortem afgekeurd
voor menselijke consumptie in roodvleesslachthuizen in 2019?
De NVWA houdt de totale aantallen afgekeurde dieren bij, zonder onderscheid in afkeur
bij de ante- of post mortem keuring. Zie hiervoor de volgende tabel:
Diersoort
Aantal aangeboden
Totaal Afgekeurd
Eenhoevig dier
1.959
25
Geit
167.449
1.019
Gekweekt damhert
1.582
1
Gekweekt edelhert
586
0
Kalf
1.591.750
4.440
Lama
9
0
Rund
473.893
9.009
Schaap
559.648
657
Varken
15.685.558
66.409
Totaal
18.482.434
81.560
258.
Wat zijn de afspraken die zijn gemaakt met Vion Boxtel om de verspreiding van het
coronavirus onder het personeel tegen te gaan en door wie, op welke wijze en hoe vaak
is gecontroleerd of deze afspraken werden nagekomen?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om in het kader van infectieziektenbestrijding
om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. De voorzitter van de
veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Ik wijs uw Kamer voor meer
informatie ook op de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Moorlag en Gijs
van Dijk (beide PvdA)(Aanhangsel Handelingen II, 2019/20, nr. 3521) van de leden Smeulders en Bromet (beide GroenLinks)(Aanhangsel Handelingen II, 2019/20,
nr. 3522), van het lid De Groot (D66)(Aanhangsel Handelingen II, 2019/20, nr. 3548) en van de leden De Groot en Van Beukering-Huijbregts (beide D66)(kenmerk 2020D42019).
259.
Wat zijn de afspraken die zijn gemaakt met Van Rooij Meat in Helmond om de verspreiding
van het coronavirus onder het personeel tegen te gaan en door wie, op welke wijze
en hoe vaak is gecontroleerd of deze afspraken werden nagekomen?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om in het kader van infectieziektenbestrijding
om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. De voorzitter van de
veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Ik wijs uw Kamer voor meer
informatie ook op de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Wassenberg (PvdD)(Aanhangsel
Handelingen II 2019/20, nr. 3708) en van Smeulders en Bromet (beide GroenLinks) (kenmerk 2020D42020).
260.
Wat zijn de afspraken die zijn gemaakt met Vion Groenlo om de verspreiding van het
coronavirus onder het personeel tegen te gaan en door wie, op welke wijze en hoe vaak
is gecontroleerd of deze afspraken werden nagekomen?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om in het kader van infectieziektenbestrijding
om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. De voorzitter van de
veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Ik wijs uw Kamer voor meer
informatie ook op de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Jasper van Dijk
en Futselaar (beiden SP) (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3091), van de leden De Groot en Van Weyenberg (beide D66) (Aanhangsel Handelingen II 2019/20,
nr. 3246) en van het lid Asscher (PvdA) (Aanhangsel Handelingen II, 2019/2020, nr. 3278).
261.
Wat zijn de afspraken die zijn gemaakt met slachterij Westfort om de verspreiding
van het coronavirus onder het personeel tegen te gaan en door wie, op welke wijze
en hoe vaak is gecontroleerd of deze afspraken werden nagekomen?
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio om in het kader van infectieziektenbestrijding
om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. De voorzitter van de
veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. De GGD heeft begin juni het
voltallige personeel van het bedrijf getest, naar aanleiding van verontrustende berichten
over branchegenoten. De uitslagen van de testen gaven geen aanleiding voor aanvullende
maatregelen.
262.
Hoe vaak zijn in de periode april-juni 2020 aan de hand van een steekproef coronatests
uitgevoerd bij medewerkers in de vleesindustrie? Bij hoeveel slachthuizen of vleesverwerkende
bedrijven was dit en wat waren de bevindingen?
De Minister van VWS heeft alle 25 GGD’en benaderd met de vraag hoeveel steekproeven
zij gedaan hebben. In mei en juni zijn er diverse steekproeven gedaan. Bij Van Rooi
Meat in Helmond zijn twee steekproeven gedaan waarbij 21 respectievelijk 31 medewerkers
positief testten. Bij Vion Groenlo is een steekproef en een 100% test gedaan met als
uitkomst 45 respectievelijk 147 positieve geteste medewerkers. Bij Vion Boxtel testte
17% van de 117 personen in de steekproef positief. Bij Westfoort in IJsselstein is
het personeel vrijwillig getest, waarbij ongeveer 6% positief van de medewerkers werd
bevonden.
263.
Hoe vaak zijn in de periode juli-september 2020 aan de hand van een steekproef coronatests
uitgevoerd bij medewerkers in de vleesindustrie? Bij hoeveel slachthuizen of vleesverwerkende
bedrijven was dit en wat waren de bevindingen?
De Minister van VWS heeft alle 25 GGD’en benaderd met de vraag hoeveel steekproeven
zij hebben gedaan. Van de periode na juni schetsen GGD’en het volgende beeld. Negen
GGD’en hebben de Minister van VWS gemeld dat er geen slachthuizen in hun regio zijn
of alleen kleine slachthuizen met een zeer gering aantal medewerkers waardoor steekproeven
niet aan de orde zijn. De andere GGD’en gaven aan allemaal contact te hebben gehad
of nog steeds in contact te staan met de slachthuizen in hun regio. Sinds de brandhaarden
in mei en juni zijn er geen signalen meer geweest van nieuwe brandhaarden in slachthuizen,
zoals gemeld in de brief van 27 oktober jl. (kenmerk 2020D42594). Daarom hebben er, op één regio na, geen risicogerichte steekproeven meer plaats
gevonden. GGD Noord- en Oost Gelderland heeft in juli nog vier steekproeven gehouden
bij Vion in Groenlo. In totaal zijn 100 medewerkers getest waarbij geen besmettingen
werden aangetroffen.
264.
Wat was in de periode maart tot en met september per maand het gemiddelde slachttempo
bij Vion Boxtel en wat was de totale productie per maand?
De NVWA registreert het daadwerkelijke slachttempo niet en kan dan derhalve geen gemiddeld
slachttempo berekenen. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van een slachthuis
kan de snelheid fluctueren, maar dient deze te allen tijde onder de voor dat bedrijf
maximaal toegestane snelheid te blijven. De NVWA heeft na toetsing van de beheersing
van het slachtproces per slachthuis, toestemming verleend voor een maximale bandsnelheid
die voor de genoemde bedrijven varieert tussen de 650 – 675 karkassen per uur. Uit
de registratie van de NVWA blijkt dat er in de periode maart tot en met september
2020 bij deze bedrijven in totaal 5,6 miljoen dieren zijn geslacht. Dat is bij benadering
per slachthuis circa 221.000 karkassen per maand.
265.
Wat was in de periode maart tot en met september per maand het gemiddelde slachttempo
bij Van Rooij Meat in Boxtel en wat was de totale productie per maand?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 264.
266.
Wat was in de periode maart tot en met september per maand het gemiddelde slachttempo
bij Vion Groenlo en wat was de totale productie per maand?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 264.
267.
Wat was in de periode maart tot en met september per maand het gemiddelde slachttempo
bij slachterij Westfort en wat was de totale productie per maand?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 264.
268.
Hoe vaak zijn in de periode mei-september 2020 aan de hand van een steekproef coronatests
uitgevoerd bij medewerkers van pluimveeslachthuizen? Bij hoeveel slachthuizen was
dit en wat waren de bevindingen?
Er zijn tot op heden geen signalen over risicovolle situaties in pluimveeslachthuizen.
Er zijn dan ook geen steekproeven gedaan.
269.
Hebben Nederlandse bedrijven in de vleessector andere maatregelen getroffen in het
tegengaan van de verspreiding van het coronavirus dan Duitse bedrijven in de vleessector?
Op welke punten komt dit overeen en op welke punten verschilt dit?
Maatregelen zijn gericht op het voorkomen van verspreiding van het virus. Dat is in
Nederland niet anders dan in Duitsland. Doel van de maatregelen is onder andere het
vergroten van de afstand tussen medewerkers tijdens het vervoer van en naar het werk,
op de werkvloer en tijdens pauzes. Hoe die maatregelen precies ingevuld worden, hangt
af van de inrichting van het slachthuis, die voor elk slachthuis uniek is. Ik verwijs
u verder naar de brief van de Minister van VWS van 27 oktober 2020 (kenmerk 2020D42594).
In een aantal slachthuizen in Duitsland waar brandhaarden zijn geconstateerd, is de
slachtsnelheid verlaagd. Navraag in Duitsland leert dat dit niet ten algemene geldt
voor slachthuizen in Duitsland, maar dat het verlagen van de slachtsnelheid in sommige
gevallen als voorwaarde gesteld is aan de betreffende slachthuizen. Welke juridische
grondslag hiervoor gebruikt wordt is onduidelijk. Juridisch gezien blijkt het op dit
moment in Nederland niet mogelijk om slachthuizen op te dragen de slachtsnelheid per
direct (structureel) te verlagen, ook niet in relatie tot COVID-19. Ik heb uw Kamer
daarover in mijn brief van 27 oktober 2020 (kenmerk 2020D42421) geïnformeerd.
Uit navraag blijkt verder dat medewerkers in slachthuizen in Duitsland extra worden
getest. In Nederland kan iedereen met klachten zich laten testen bij de GGD of bij
commerciële aanbieders. Verder voeren slachthuizen gezondheidschecks uit bij binnenkomst
met bijvoorbeeld temperatuurmetingen en vragenlijsten en laten sommige slachthuizen
zelf testen uitvoeren, zoals ook gemeld in bovengenoemde brief van de Minister van
VWS van 27 oktober 2020. Tot slot hebben de slachthuizen aangegeven dat (ingehuurde)
medewerkers worden doorbetaald bij ziekte.
270.
Hoe vaak zijn in de periode juli -september 2020 aan de hand van een steekproef coronatests
uitgevoerd bij medewerkers van Kwaliteitskeuring Dierlijke sector (KDS) en NVWA-toezichthouders
in de vleesindustrie en wat waren de bevindingen?
De NVWA volgt qua testbeleid het landelijke beleid: bij klachten laten medewerkers
van de NVWA en van KDS zich testen. Er zijn geen steekproefsgewijze coronatests uitgevoerd
bij medewerkers van de NVWA of van KDS.
271.
Wat is het percentage van de Nederlandse melkveestapel die aan weidegang doet?
Volgens de meest recente cijfers van het CBS over 2019 had 73% van het aantal koeien
weidegang.
272.
Hoe ziet de nieuwe veevoermaatregel eruit en hoeveel stikstof kan er met deze maatregel
worden gereduceerd als de maatregel wordt uitgevoerd op basis van vrijwilligheid?
Het PBL komt in haar doorrekening van de bronmaatregel veevoer tot een reductiepotentieel
van 36–67 mol/ha/jaar in 2030 (bijlage bij Kamerstuk 35 334, nr. 82). Er is daarbij niet sprake van één maatregel, maar een mix van maatregelen die gezamenlijk
moeten leiden tot verlaging van het eiwitgehalte op rantsoenniveau. Een aantal van
deze maatregelen zullen op termijn kostenbesparend uitwerken en daarom op vrijwillige
basis doorgevoerd kunnen worden. Vanwege de onzekerheid over het te behalen resultaat
heeft het kabinet gemeend om niet het volledige reductiepotentieel in te rekenen,
maar uit te gaan van een maatregelpakket met een bandbreedte van 14,4–63,4 mol/ha/jaar
(Kamerstuk 35 334, nr. 82). Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de bronmaatregel.
273.
Hoeveel geld binnen de subsidiepost «Glastuinbouw en weerbare planten en teeltsystemen»
is beschikbaar voor onderzoek naar weerbare planten en kunt u inzicht geven in de
jaarlijkse uitgaven voor weerbare planten tussen 2010 en 2020 en tevens een verwachting
geven voor de komende jaren?
De toelichting op deze subsidie post laat zien dat het budget is bestemd voor subsidieregelingen
op het terrein van duurzame energie.
In 2020 is vanuit Topsectoronderzoek ca € 2 mln. publiek budget voor PPS-en op weerbare
planten voor ziekten en plagen beschikbaar gesteld onder «Sleuteltechnologie veredeling».
Voor 2021 zal een vergelijkbare inzet vanuit de topsectoren beschikbaar zijn voor
dit onderwerp.
Er is geen overzicht van het jaarlijkse budget vanaf 2010 specifiek voor weerbare
planten. Er is in ieder geval van 2010 tot 2020 jaarlijks minimaal 1 miljoen publiek
budget beschikbaar gesteld voor het onderzoeksprogramma Groene veredeling.
274.
Wat is de reden voor de halvering van het budget voor het College voor de toelating
van biociden en gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) vanaf 2021 ten opzichte van 2019
en 2020?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden ontvangt jaarlijks
ongeveer € 2,5 mln. van de rijksoverheid voor het geven van beleidsadviezen en het
afhandelen van bezwaar- en beroepschriften en verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid
van bestuur. Hiervan staat ongeveer de helft op de begroting van het Ministerie van
LNV. Dit betreft het LNV-deel van de opdracht aan het Ctgb.
Het Ministerie van LNV is coördinerend ministerie voor het verstrekken van opdrachten
aan het Ctgb. Dit betekent dat de ministeries van I&W, SZW en VWS gedurende het uitvoeringsjaar
budget overhevelen naar de begroting van het Ministerie van LNV. Om deze reden is
het budget bij aanvang van het jaar lager dan de uiteindelijk gerealiseerde uitgaven
aan het einde van het jaar.
275.
Hoeveel geld binnen de subsidiepost «Glastuinbouw en weerbare planten en teeltsystemen»
is beschikbaar voor onderzoek naar weerbare planten? Kunt u inzicht geven in de jaarlijkse
uitgaven aan weerbare planten tussen 2010 en 2020 en een verwachting voor de komende
jaren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 273.
276.
In hoeverre kunnen zaadveredelaars die moderne veredelingsmethoden zoals CRISPR-Cas
toepassen in hun onderzoek naar nieuwe gewassen en planten ook in aanmerking komen
voor subsidie vanuit de begroting van het Ministerie van LNV en via welke subsidieprogramma’s
kan dat?
Moderne veredelingstechnieken zoals CRISPR-Cas kunnen toegepast worden als onderzoekstool
in projecten onder de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. Deze projecten gebeuren
met in achtneming van de ggo richtlijnen. Ieder jaar is er de gelegenheid voor het
bedrijfsleven om deel te nemen aan de uitgeschreven call voor de Kennis- en Innovatieagenda
Landbouw, water en voedsel (KIA LWV). Een voorwaarde is dat de projecten passen binnen
het missiegedreven kennis- en innovatiebeleid.
277.
Hoeveel middelen voor kennis, onderzoek en innovatie naar weerbare planten en gewassen
zijn in totaal beschikbaar vanuit de begroting van het Ministerie van LNV?
Sinds 2019 is het kennis- en innovatiebeleid van het Ministerie van LNV ingericht
conform het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid en vastgelegd in de Kennis
en Innovatieagenda Landbouw, Water en Voedsel (KIA LWV). Via de missie «Gezonde robuuste
bodem en teeltsystemen met nagenoeg geen emissies» wordt in 2020 € 8,4 mln. publieke
middelen ingezet voor PPS’en op deze missie. Daarnaast wordt specifiek op weerbare
rassen voor ziekten en plagen voor ongeveer € 2 mln. publiek budget beschikbaar gesteld
voor PPS’en onder «Sleuteltechnologie veredeling». Voor 2021 zal een vergelijkbare
inzet vanuit de topsectoren beschikbaar zijn voor dit onderwerp.
Naast dit topsectorenonderzoek loopt er beleidsondersteunend (BO) onderzoek in de
Kennisimpuls Groene gewasbescherming en bestuivers, gericht op systeemsprongen naar
innovatieve weerbare teeltconcepten richting 2030. Weerbare planten en gewassen vormen
een onderdeel in deze teeltconcepten. Het budget voor de Kennisimpuls is € 1,75 mln.
per jaar. Deze kennisimpuls zal in 2021 worden uitgebreid met € 600.000 voor een aantal
nieuwe teeltconcepten.
278.
Hoeveel varkens zijn al verdwenen uit Nederland door de Subsidieregeling sanering
varkenshouderijen in 2020?
Op 19 oktober 2020 heeft RvO.nl mij bericht dat op zeven varkenshouderijlocaties dieren
en de mest zijn afgevoerd. Dit is reeds gecontroleerd door de NVWA. Daarmee kon RvO.nl
bevestigen dat deze ondernemers over kunnen gaan tot de vereiste sloop van stallen,
mestkelders en mest- en voersilo’s. Bij deze bedrijven gaat het om ruim 9150 varkensrechten
die uit de markt gaan.
279.
Hoeveel varkens verwacht u dat er verdwijnen door de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen?
Hier valt nog geen betrouwbare inschatting te maken (zie ook Kamerstuk 28 973, nr. 238). Dit is afhankelijk van het aantal locaties dat daadwerkelijk beëindigd, het type
varkenshouderij en de gehouden diercategorieën en tenslotte van het aantal doorgehaalde
varkensrechten, waardoor er een blijvende krimp van varkens is. Naar verwachting is
tegen het eind van het jaar meer zekerheid over welke varkenshouders daadwerkelijk
hun productie gaan beëindigen. Dan kan een goede inschatting gemaakt worden van het
aantal varkensrechten dat definitief doorgehaald gaat worden. Verwachting is dat medio
2021 varkenshouders daadwerkelijk gestopt zijn. Dan is de eindbalans op te maken.
280.
Moet mestwetgeving worden aangepast om een mestproduct dat kunstmest vervangt te mogen
gebruiken in de praktijk? Zo ja, welke mestwetgeving en per wanneer wordt deze wetgeving
aangepast?
In de Nitraatrichtlijn worden kunstmest en dierlijke mest gedefinieerd. Deze definities
zijn overgenomen in de Meststoffenwet. Ik dring er al geruime tijd bij de Europese
Commissie op aan om duidelijkheid te verschaffen hoe om te gaan met hoogwaardige meststoffen,
afkomstig uit mestverwerking, die een vergelijkbare werking hebben als kunstmest.
De Europese Commissie heeft deze vraag opgepakt, door eerst een technische studie
naar dergelijk meststoffen. Dit rapport is recent opgeleverd. De Commissie overweegt
hoe de conclusies uit het rapport kunnen worden geïmplementeerd. Afhankelijk van de
keuze van de Europese Commissie kan worden bepaald of en welke mestwetgeving aangepast
moet worden en welk tijdstraject daaraan hangt. Ik blijf er op inzetten hier snel
duidelijkheid over te krijgen.
281.
Welk deel van de subsidieregelingen voor duurzame energie in de glastuinbouw is in
de periode 2019 – 2020 uitgeput?
De subsidieregelingen «Regeling investeringen in energie-efficiënte glastuinbouw»
(EG) en «Marktintroductie energie-innovatie» (MEI) zijn bedoeld om de energietransitie
in de sector te stimuleren. De volgende tabel geeft de huidige stand van zaken weer
met betrekking tot de budget uitputting van de genoemde regelingen in 2019 en 2020.
2019
2020
Regeling
Budget (mln.)
Beschikt (mln.)*
Budget (mln.)
Beschikt (mln.)
EG
€ 6,90
€ 7,92
€ 15,00
€ 9,90
MEI
€ 5,00
€ 4,49
€ 6,00
€ 6,00
Totaal (mln.)
€ 11,90
€ 12,41
€ 21,00
€ 15,90
* EG en MEI 2019 Beschikt – na de budgetoverheveling, zie Staatscourant 2019, nr. 40124 van 17 juli 2019.
282.
Bent u voornemens criteria te hanteren voor het maatwerk dat u toepast bij het uitkeren
van de vrijgemaakte gelden voor de veenweide impulsregeling? Zo ja, welke criteria
gaat u hanteren? Zo nee, waarom niet?
Op 13 juli jl. heb ik het Veenplan 1e fase naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 2020D29619). De impuls veenweide gelden worden ingezet in alle provincies met klassieke veenweidegebieden
(Friesland, Groningen, Overijssel, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland). Deze provincies
hebben diverse kansrijke gebieden in beeld waar op korte termijn maatregelen genomen
kunnen worden in de opmaat naar de 1 Mton CO2-equivalent reductie. Dit gaat om gebieden
waar de urgentie het hoogst is vanwege de hoge bodemdalingssnelheid, maar waar ook
een belangrijke meekoppelkans ligt met de stikstofopgave vanwege de nabijheid van
Natura 2000-gebieden. Provincies zijn in staat daarbij maatwerk te leveren waarbij
draagvlak bij de agrariërs ook een randvoorwaarde is. Met deze impuls wordt toegewerkt
naar een CO2-equivalent reductie van 0,14 Mton.
283.
Acht het kabinet 0,4 miljoen euro in 2021 voldoende, gelet op de grote ambities van
dit kabinet op het gebied van toekomstbestendige gewasbescherming? Hoe wordt deze
0,4 miljoen euro uitgegeven en waarom? Is er met de sector overleg over de vorm van
het programma en de uitgiften van gelden? Zo nee, waarom niet?
Het een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 68 over het beschikbare
budget voor de periode 2020 – 2022. Er zal per kalenderjaar een jaarprogramma worden
gemaakt waarin keuzen worden gemaakt welke (vervolg)acties zullen worden uitgevoerd
en wie welke bijdrage – menskracht en/of financiële middelen – daaraan levert.
284.
Kunt u de financiering toelichten die u in de brief rond het uitvoeringsprogramma
toekomstvisie gewasbescherming 2030 over 2, 4 en 6 miljoen euro voor respectievelijk
de jaren 2020, 2021 en 2022 beschrijft, specifiek omdat er in de begroting voor 2021
maar 0,4 miljoen euro wordt vrijgemaakt?
Het een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 68 over het beschikbare
budget voor de periode 2020 – 2022.
285.
Kunt u uiteenzetten welke andere bijdragen verstaan kunnen worden onder «diverse bijdragen
voor de bevordering van het welzijn van gezelschapsdieren» naast de bijdragen die
uiteen zijn gezet als voorbeeld?
De «diverse bijdragen» omvatten projecten op het gebied van de herbeoordeling van
de positieflijst, ontwikkeling van identificatie en registratie van honden en een
pilot voor het chippen van katten.
286.
Kunt u uiteenzetten welke andere bijdragen verstaan kunnen worden onder «diverse bijdragen
voor de bevordering van het welzijn van landbouwhuisdieren» naast de bijdragen die
uiteen zijn gezet als voorbeeld?
De «diverse bijdragen» omvatten projecten op het gebied van de evaluatie van de Wet
dieren, een bijdrage aan het Vertrouwensloket welzijn lansbouwhuisdieren, monitoring
van ingrepen bij pluimvee en uitvoering van het plan van aanpak natuurlijke geboorten
vleesvee.
287.
Hoeveel is beschikbaar ter ondersteuning voor de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming
(LID)?
De Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming ontvangt op jaarbasis € 1,6 mln. in
verband met de uitvoering van operationele toezicht- en handhavingstaken.
288.
Bent u bekend met gevallen van agressie tegen inspecteurs van de LID? Zo ja, kunt
u aangeven hoe vaak dit is voorgekomen in het afgelopen jaar en in de jaren daarvoor?
Ja. Het afgelopen jaar (2019) registreerde de LID 6 voorvallen die verband houden
met agressie tegen inspecteurs die door hen zijn gerapporteerd. De drie daaraan voorafgaande
jaren laten daarvan de volgende cijfers zien: 2016: 10; 2017: 4; 2018: 8.
289.
Welk deel van de begroting voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)
is beschikbaar voor de handhaving van wet- en regelgeving met betrekking tot het dierenwelzijn
buiten de veehouderij?
Circa 3,5% van de bijdrage die via de begroting van het Ministerie van LNV aan de
NVWA is toegekend ten behoeve van het NVWA-jaarplan, is ingezet op de handhaving van
de wet- en regelgeving met betrekking tot het dierenwelzijn buiten de veehouderij.
290.
Op welke termijn wordt het wetsvoorstel voor het houdverbod door dierenmishandelaars
verwacht? Wat heeft de vertraging van dit wetsvoorstel tussen het moment van aankondigen
en het ontstaan van de coronacrisis veroorzaakt?
De voortgang met betrekking tot dit wetsvoorstel heeft de laatste maanden extra vertraging
opgelopen mede vanwege de Coronacrisis. De verwachting is dat het wetsvoorstel in
december 2020 voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het streven
is om het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na het ontvangen van het advies van de
Raad van State bij de Tweede Kamer in te dienen.
291.
Welk budget wordt ingezet voor het bevorderen van een gezonde fokkerij? Welke projecten
worden hiermee gefinancierd? Wat zijn hierbij de beleidsdoelstellingen?
Voor 2021 wil ik mij blijven inzetten voor een gezonde en sociale hond. Een gezonde
fokkerij is hiermee onlosmakelijk verbonden. Het Expertisecentrum Genetica Gezelschapsdieren
kan mij hierbij helpen. Ik ben hierover in overleg maar het is te vroeg om hier een
budget aan te hangen.
292.
Kunt u uiteenzetten hoe het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor het Natuurbeleidsplan
Caribisch Nederland precies wordt besteed?
De beschikbare middelen vanuit de begroting van het Ministerie van LNV bestemd voor
uitvoering van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) dat ik op
24 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 576, nr. 190), worden besteed aan monitoring, beheer van het nationale park Sababank, ondersteuning
van het Openbaar lichaam bij de uitvoering van de eilandelijke uitvoeringsagenda’s
NMBP, kwaliteitsverbetering van de nationale parken en specifieke projecten zoals
het voorkomen van invasieve exoten.
Specifiek voor het tegengaan van de achteruitgang en herstel van koraal heeft het
kabinet in totaal € 7,2 mln. gereserveerd uit de regio envelop voor Caribisch Nederland
(Kamerstuk 29 697, nr. 82). Dit in aanvulling op de € 1,6 mln. die al in 2018 was toegekend voor natuurbescherming
en landbouwontwikkeling (Kamerstuk 29 697, nr. 54). Het koraalherstel richt zich op het tegengaan van erosie veroorzaakt door loslopend
vee in de publieke ruimte, verbetering waterkwaliteit, de aanpak van Sargassum (Bonaire)
en koraalrestauratie.
293.
Welk percentage van de 6,4 miljoen euro voor duurzame visserij is uitgetrokken voor
Caribisch Nederland?
Binnen dit bedrag is € 1,4 mln. beschikbaar ten behoeve van ondersteuning van beleid,
onder andere voor duurzame visserij Caribisch Nederland. Een klein bedrag hiervan
gaat naar Caribisch Nederland.
294.
Kunt u aangeven welk bedrag over de periode 2020–2025 cumulatief beschikbaar is voor
natuurbescherming en natuurherstel?
Voor natuurherstel- en ontwikkeling heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld
in het kader van de stikstofaanpak. Uw Kamer is hierover op 24 april 2020 geïnformeerd
(Kamerstuk 35 334, nr. 82). De beschikbare middelen bedragen € 200 mln. in 2021 oplopend tot € 300 mln. vanaf
2023. In de periode 2020–2025 is hiervoor € 1,35 miljard gereserveerd. Naast deze
langjarige middelen is incidenteel € 125 mln. uit de begrotingsreserve stikstof gereserveerd
voor natuurherstelmaatregelen. Daarnaast hebben provincies, via een rijksbijdrage
in het Provinciefonds aangevuld met eigen middelen, jaarlijks € 415 mln. beschikbaar
voor het uitvoeren van de Natuurpactafspraken uit 2013 (Kamerstuk 33 576, nr. 160).Ten slotte is er ook via de LNV-begroting geld beschikbaar voor diverse onderdelen
uit het natuurbeleid. Ik verwijs u hiervoor naar het beleidsartikel 22 van de ontwerpbegroting
2021.
295.
Hoe verhoudt de beschikbaar gestelde 10,8 miljoen euro vanuit het Europees Fonds voor
Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) zich tot de bedragen die andere lidstaten uit
dit fonds hebben ontvangen?
Dit budget omvat zowel middelen uit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij
als de nationale innovatiemiddelen uit het Regeerakkoord. In het meerjarig financieel
kader 2014–2020 is het totale budget voor het EFMZV vastgelegd. De specifieke verdeling
onder de lidstaten en de jaartranches is bepaald in het Uitvoeringsbesluit van de
Commissie van 11 juni 2014 (2014/372/EU).
296.
Wat is de onderhandelingsinzet met betrekking tot het beschikbaar stellen van fondsen
vanuit het Europese Maritieme Visserij- en Aquacultuurfonds (EMVAF)?
De inzet is om de middelen uit het Europese Maritieme Visserij- en Aquacultuurfonds
(EMVAF) zo snel mogelijk beschikbaar te stellen. De nationale invulling van het fonds,
het Operationeel Programma (OP), wordt nu voorbereid. Op dit moment is het echter
onzeker wanneer de EMVAF Verordening wordt aangenomen. Pas daarna kan het Operationeel
Programma formeel worden ingediend bij de Europese Commissie en kan de uitvoering
starten.
297.
Klopt het dat de middelen van het budget «natuur en biodiversiteit op land» (p. 69)
voornamelijk komen uit de «impuls natuurherstel» (61,5 miljoen euro)?
Het klopt dat de middelen van het budget «natuur en biodiversiteit op land», zoals
gepresenteerd onder het kopje subsidies op pagina 69 van de LNV begroting, voornamelijk
komen uit de «impuls natuurherstel» (€ 61,5 mln.).
298.
Uit welke middelen komt het «impuls natuurherstel» en klopt het dat deze middelen
uit de Begrotingsreserve Stikstof komen, zoals genoemd op p. 77 («voor het nemen van
natuurherstelmaatregelen is in totaal 250 miljoen euro gereserveerd»)? Zo ja, valt
de «impuls natuurherstel» onder «natuurherstelmaatregelen door terreinbeherende organisaties»?
Ja, de «impuls natuurherstel» komt overeen met de «natuurherstelmaatregelen door terreinbeherende
organisaties». De bijbehorende middelden van in totaal € 125 mln. komen uit de begrotingsreserve
stikstof.
299.
Hoeveel aanvragen zijn ontvangen en wat is het totaal gevraagde subsidiebedrag Voortgang
Nationale Parken?
Er zijn 20 aanvragen binnengekomen voor de subsidieregeling tijdelijke ondersteuning
nationale parken met in totaal € 7,5 mln. aan gevraagde rijkssubsidie.
300.
Kunnen alle Nationale Parken, die tot op heden een aanvraag hebben ingediend worden
voorzien van de benodigde middelen uit de vrijgekomen middelen Nationale Parken (2,0
miljoen euro)? Zo nee, waarom niet?
Voor de regeling Tijdelijke ondersteuning nationale parken is op de LNV-begroting
€ 5,45 mln. aan subsidiebudget gereserveerd voor de periode 2021 t/m 2023 met afronding
in 2024.
Er is voor in totaal € 7,5 mln. aan rijkssubsidie aangevraagd. De RvO.nl beoordeelt
dit najaar welk deel hiervan subsidiabel is op grond van de genoemde regeling.
In de regeling is voorzien in overtekening van het budget. In dat geval zal er een
evenredige verdeling over de aanvragen plaats vinden. Dit is met de provincies en
de nationale parken overeengekomen.
301.
Welk budget is er binnen de Natuurcombinaties beschikbaar voor respectievelijk natuurinclusief
wonen en groen in de stad?
In totaal is er € 0,6 mln begroot voor natuurinclusief bouwen en groen in de stad.
De beleidsonderwerpen natuurinclusief bouwen en groen in de stad hebben veel raakvlakken
en overlappen vaak, daarom is een uitsplitsing hiervoor niet te maken.
302.
Wat kan het Rijk naast het budget binnen de Natuurcombinaties doen aan het stimuleren
van groen in de stad?
Vergroening van steden wordt door een aantal departementen gestimuleerd. Onder andere
via het Programma Verstedelijking en Wonen, via het Programma Groene Huisvesters en
via het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie waar in 2021 een impulsregeling voor
klimaatadaptatie van start gaat. Het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waarin natuurorganisaties,
boeren, burgers, wetenschappers, banken, bedrijven en overheden samenwerken, is met
ondersteuning vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een publiekscampagne
gestart: «Maak grijs groener». In die campagne worden onder meer hele concrete tips
gegeven om de leef- en woonomgeving te vergroenen. Zoals beschreven in de Nationale
Omgevingsvisie zet het Rijk in op natuurinclusieve ontwikkeling van stedelijke regio’s
door de aansluiting op het groene gebied buiten de stad te verbeteren en natuur- en
landschapswaarden sterker te integreren met nieuwe bouw- en ontwikkelopgaven. Via
Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA zijn calls uitgezet bij HBO’s
en MBO’s om praktijkonderzoek te doen naar natuurinclusief bouwen en burgerparticipatie
bij het vergroenen van de leefomgeving.
303.
Waar is het budget voor groen in de stad concreet voor bedoeld?
Binnen het budget voor groen in de stad is circa € 150.000 begroot voor onderzoek,
€ 100.000 voor kennisverspreiding, € 50.000 voor het verbinden van sleutelspelers,
€ 200.000 voor het faciliteren van maatschappelijke initiatieven en het stimuleren
van koplopers, en € 100.000 voor het verbinden van natuur met andere stedelijke opgaven.
Daarmee is een breed palet aan activiteiten voor groen in de stad voorzien, waaronder
het knelpuntenonderzoek natuurinclusief bouwen, ondersteuning van het Nationaal Dakenplan,
het opzetten van het netwerk- en kennisportaal «Natuurinclusieve gebouwde omgeving»,
onderzoek naar best practices op het gebied van gemeentelijk integraal groenbeleid,
een Roadshow voor gemeenten onder de titel «Aan de slag met biodiversiteit», en ondersteuning
aan de City Deal Integrale Aanpak Openbare Ruimte.
304.
Op welke manier kan het Rijk vergroening van steden bewerkstelligen?
Zoals beschreven in de brieven aan uw Kamer over groen in de stad en natuurinclusief
bouwen (Kamerstukken 30 196, nr. 728 en 35 000 XIV, nr. 100) zet het Rijk in op kennisontwikkeling en -verspreiding, het verbinden van sleutelspelers,
het stimuleren van koplopers en het verbinden van natuur met andere stedelijke opgaven
(zoals klimaatadaptatie, leefbaarheid en woningbouw).
Om de vergroening van steden te bewerkstelligen richt het Rijk zich op drie niveaus:
groen op gebieds- en wijkniveau, natuurinclusief bouwen en renoveren, en toepassing
van natuurinclusieve materialen.
305.
Is het budget voor groen in de stad naast de opbouw van kennis ook voor daadwerkelijk
meer groen in de stad?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van vergroening van steden ligt niet bij
het Rijk. Wel biedt het Rijk ondersteuning aan gemeenten door informatie over groen
in de stad en natuurinclusief bouwen te ontsluiten, best practices te onderzoeken
en hierover te communiceren, knelpunten die met vergroening van steden te maken hebben
inzichtelijk te maken en belemmeringen weg te nemen.
306.
Op welke manier kan het Rijk samenwerken met gemeenten voor groen in de stad?
Vooral via bestaande lijnen van programma’s zoals genoemd bij vraag 302 wordt samenwerking
gezocht. Ook wil het Rijk banden met de VNG op dit thema versterken en samenwerking
zoeken via het VNG-netwerk van ecologen. Via het Actieprogramma Klimaatadaptief bouwen
met de natuur (KAN), het initiatief «Natuurinclusief bouwen (NIB) on Tour» vanuit
de participatietafel natuurinclusief bouwen (onderdeel van het programma DuurzaamDoor),
de City Deal Integrale Aanpak Openbare Ruimte en Regio Deals ZaanIJ en Parkstad Limburg
ondersteunt en faciliteert het Rijk ook uitwisseling tussen en met gemeenten. Tevens
wil het Rijk wil bruikbare informatie aanbieden aan gemeenten via het op te zetten
netwerk- en kennisportaal «Natuurinclusieve gebouwde omgeving».
307.
Met welke organisaties werkt het Rijk samen voor groen in de stad?
Het Rijk werkt samen in een helix van bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen
en andere maatschappelijke partijen. Bij de participatietafel natuurinclusief bouwen
van DuurzaamDoor zijn dan ook bouwbedrijven, architecten, natuurorganisaties, wetenschappers
en overheden aangesloten om samen natuurinclusief bouwen te versnellen. Dit netwerk
zal nog meer vorm worden gegeven om de samenwerking tussen Rijk en deze partijen te
verstevigen. Door kennis en inzichten te delen kunnen beleid en uitvoering elkaar
versterken.
308.
Welk budget is er de komende jaren voor de Nationale Databank Flora- en Fauna begroot?
Welk deel van dit bedrag gaat naar onderhoud en welk deel gaat naar validatie van
de gegevens?
De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) heeft een jaarlijkse begroting van circa
€ 2,3 mln. en wordt gefinancierd door provincies, het Ministerie van LNV, terreinbeheerders,
abonnementhouders en via losse leveringen. Ongeveer de helft hiervan is bestemd voor
onderhoud en een kwart van het bedrag voor validatie. Hieraan levert het Ministerie
van LNV een jaarlijkse bijdrage van 350 k€. Daarnaast is in het kader van de uitvoering
van de motie Schalk tot en met 2023 een jaarlijks bedrag van € 500.000 gereserveerd
voor het vrij beschikbaar stellen van NDFF-gegevens aan particulieren voor stikstof
gerelateerde vergunningstrajecten.
De provincies en het Ministerie van LNV hebben de intentie uitgesproken om de NDFF
duurzaam te borgen. Er is gezamenlijk met een brede groep stakeholders een verbeterplan
opgesteld voor de NDFF.
Elementen uit dat verbeterplan zijn onder meer een herkenbare en gezaghebbende databank
voor flora en fauna van Nederland, een gevalideerde en hoge kwaliteit van data die
duurzaam worden beheerd, alsmede open data die voor iedereen beschikbaar zijn en kunnen
worden gedeeld voor vergunningverleningstrajecten, onderzoek en onderwijs (Kamerstuk
33 576, nr. 136).
309.
Hoe borgt u dat in de vergunningverlening nu en straks onder de Omgevingswet ook de
benodigde kennis en kunde aanwezig is om data op een juiste manier te interpreteren?
De NDFF zal ook onder de Omgevingswet een van de databronnen zijn die geraadpleegd
kunnen worden ten behoeve van de vergunningverlening. De interpretatie van waarnemingen
zal net als nu door professionals moeten gebeuren. De natuurgegevens in de NDFF worden
ook nu bij natuurtoetsen gebruikt waarbij ze noodzakelijkerwijs van deskundige interpretatie
worden voorzien in samenhang met op locatie ingewonnen informatie.
310.
Klopt het dat de vrijwillige waarnemers in de Nationale Databank Flora- en Fauna nu
geen toegang hebben tot hun eigen gegevens?
Nee, dat klopt niet. Invoerders, waaronder de vrijwillige waarnemers, kunnen nu op
alle invoerplatforms beschikken over de door hen zelf ingevoerde gegevens. Op dit
moment is echter nog een abonnement noodzakelijk om toegang te krijgen tot de gevalideerde
gegevens van andere invoerders. De databank NDFF zal na de verbeterfase open data
beschikbaar stellen voor een ieder (zie ook antwoord op vraag 308). Dit betreft gevalideerde
natuurgegevens die echter niet naar de invoerder herleid kunnen worden om privacyredenen.
311.
Klopt het dat het de bedoeling is om een «mijn Nationale Databank Flora- en Fauna»-omgeving
te creëren waarbij vrijwilligers hun waarneming kunnen zien en ook werkgroep genoten
of validatoren kunnen uitnodigen om hun waarnemingen na te kijken? Zo ja, wat is daar
de stand van zaken van?
Op sommige aan de NDFF aangesloten platforms kunnen (werk)groepen van vrijwilligers
hun data nu al delen. Na de verbeterfase van de NDFF zal hier middels open data voor
een ieder in kunnen worden voorzien. Dit proces start volgend jaar en de verwachting
is dat open data vanaf 2025 beschikbaar komen (zie ook antwoord op vraag 308). Voor
de NDFF is tussen provincies en Rijk een verbeterproces (transitie) afgesproken. Hierin
wordt onder meer de ICT van het systeem vernieuwd, extra personeel ingezet en zullen
de natuurdata vrij beschikbaar worden gesteld (open data beleid).
312.
Is natuurdata die in opdracht van overheden en uitvoeringsorganisaties door adviesbureaus
en kennisinstellingen wordt verzameld publiekelijk beschikbaar via de Nationale Databank
Flora- en Fauna? Zo nee, waarom niet?
Natuurdata die in opdracht van overheden en uitvoeringsorganisaties door adviesbureaus
en kennisinstellingen worden verzameld, zullen na de verbeterfase publiekelijk beschikbaar
zijn via de Nationale Databank Flora en Fauna. Nu wordt daar nog voor betaald via
abonnementen of eenmalige leveringen, behalve voor stikstof gerelateerde aanvragen
van particulieren (zie ook antwoord op vraag 308).
313.
Om welke taken op het gebied van visserijonderzoek en het beheer en de inspectie voor
natuur en visserij gaat het precies en waar is het bedrag van 9,1 miljoen euro op
gebaseerd?
Het Ministerie van LNV heeft voor het uitvoeren van diverse uitvoeringstaken (bijv.
uitzetten mosselpercelen) en voor de toezichts- en handhavingstaken op de Waddenzee
en in Zeeland/Zuid-Holland schepen en bemanning nodig. Deze schepen en bemanning worden
ingehuurd bij de Rijksrederij. Daarnaast worden er, in opdracht van het Ministerie
van LNV, jaarlijks diverse onderzoeken (o.a. EU-verplichte Wettelijke Onderzoek Taken)
uitgevoerd door Wageningen Marine Research. Ook hiervoor worden door het Ministerie
van LNV jaarlijks schepen met bemanning ingehuurd bij de Rijksrederij.
Het bedrag van € 9,1 mln. is bestemd voor de inhuur van deze schepen en bemanning.
314.
Welk concrete stappen zijn gezet met de onttrekkingen 2020 begrotingsreserve stikstof
(146.6 miljoen euro)?
De geraamde onttrekking van € 146,6 mln. aan de begrotingsreserve stikstof in 2020
wordt voor drie doelen ingezet.
Ten eerste is € 80 mln. bestemd voor de gerichte opkoop van veehouderijlocaties rondom
Natura 2000-gebieden. De regeling van de gerichte opkoop, waarbij veehouderijlocaties
op basis van vrijwilligheid door provincies worden opgekocht, is deze week gepubliceerd
in de Staatscourant.
Ten tweede is € 60 mln. bestemd voor het treffen van natuurherstelmaatregelen door
terrein-beherende organisaties voor het nemen van gerichte maatregelen voor natuurherstel
en -verbetering ter vermindering van de stikstofgevoeligheid van de natuur. Hiervan
is op dit moment € 38,4 mln. vastgelegd in een opdracht aan Staatsbosbeheer via de
wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer voor de uitvoering van herstelmaatregelen. Voor
grotere projecten, zoals systeemherstel, worden veldonderzoeken uitgevoerd en zijn
de projecten in voorbereiding genomen. Verder wordt gewerkt aan de regeling natuurherstel
waar de overige terreinbeheerders een beroep op kunnen doen. Het is nog onzeker of
de geraamde onttrekking uit de reserve voor natuurherstelmaatregelen van € 60 mln.
dit jaar volledig tot besteding komt of bijgesteld moet worden. Met de tweede suppletoire
begroting 2020 informeer ik uw Kamer hierover.
Ten derde is afgerond € 6,6 mln. bestemd voor de natuurbank. Hiervoor zal Staatsbosbeheer
een pilot uitvoeren, zodat op korte termijn ervaring wordt opgedaan met het op voorraad
realiseren van compensatienatuur. Voor meer informatie over deze inzet voor de natuurbank
verwijs ik naar het antwoord op vraag 225.
315.
Welke concrete winsten zijn behaald met Jong Leren eten en Duurzaam Door en hoe worden
de voortgang en uitkomsten gemonitord?
Conform mijn brief van 13 december 2019 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 532, nr. 235) en mijn toezegging aan uw Kamer tijdens het AO van 6 februari 2020 (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 72), informeer ik uw Kamer begin 2021 over de voortgang van de programma’s Jong Leren
Eten en DuurzaamDoor. Op dit moment zijn de activiteiten van 2020 nog in volle gang
en worden de evaluaties afgerond.
De concrete winst van DuurzaamDoor is dat vele partijen via diverse leerprocessen
en sociale innovatie samen werken aan duurzaamheidstransities op onderwerpen als voedsel,
biodiversiteit en circulaire economie. De concrete winst van Jong Leren Eten is dat
op steeds meer scholen op een structurele wijze voedseleducatie verankerd raakt in
het lespakket en dat kinderen (en hun omgeving) steeds meer voedselvaardigheden opdoen.
Ondanks de Corona-situatie in 2020 hebben vele scholen en ook educatieve organisaties
zich ingezet om zoveel mogelijk activiteiten op een alternatieve (virtuele) manier
voort te zetten.
316.
Waarom is ervoor gekozen de gelden beschikbaar voor «innovatie op het boerenerf» alleen
ten goede te laten komen aan onafhankelijk adviseurs, wat wordt verstaan onder onafhankelijk
adviseurs, hoe wordt het begrip «onafhankelijk adviseurs» afgebakend en vallen ook
teeltadviseurs hieronder? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar antwoord op vraag 132.
317.
Hoe wordt ook de sector meegenomen bij het ontwikkelen en stimuleren van nieuwe innovaties?
De sectoren worden waar mogelijk betrokken, en wel op verschillende manieren. Via
tripartiet samengestelde klankbordgroepen in het kader van het missiegedreven kennis-
en innovatiebeleid zijn ze betrokken bij het opstellen en actualiseren van de prioriteiten
voor kennis en innovatie rond verschillende missies in de KIA Landbouw, Water en Voedsel.
Tevens zijn ze vertegenwoordigd in de bestuurlijke organen van de topsectoren.
Jaarlijks wordt het bedrijfsleven uitgenodigd om via PPS-calls van de topsectoren
te participeren in publiek-private onderzoeksprojecten met kennisinstellingen. Hiervan
wordt goed gebruik gemaakt. Daarnaast is er de MKB innovatiestimulering Regio en Topsectoren
(MIT) waarbij bedrijven rechtstreeks ondersteuning kunnen aanvragen voor innovatieprojecten.
Hierop is ook in 2020 weer volop ingezet. In het kader van het klimaatbeleid is het
bedrijfsleven sterk vertegenwoordigd bij het opstellen en uitvoeren van sectorwerkplannen,
mede gericht op onderzoek en innovatie.
Voorts kan het bedrijfsleven sinds 2020 gebruik maken van de regeling Kennis op Maat,
met als doel het toegankelijk maken van wetenschappelijke kennis voor de praktijk.
Verder is onlangs het programma Innovatie op het Boerenerf gestart, waarbij kennis
bij de boer wordt gebracht, onder andere via een voucherregeling en certificering
en coaching van adviseurs.
Het Groene Kennisnet wordt omgebouwd tot het landelijke, interactieve, digitale platform
voor het groene domein, waar kennis uit veel verschillende bronnen wordt gebundeld
en ontsloten. Boeren en tuinders worden naast onderwijsinstellingen en hun studenten
een belangrijke doelgroep van Groen Kennisnet.
Via field labs werken kennisinstellingen samen met agrariërs aan het ontwikkelen,
testen en demonstreren van nieuwe technologische oplossingen voor de landbouw. Zo
wordt op de Boerderij van de Toekomst samen met de praktijk een nieuw bedrijfsmodel
ontwikkeld waarin kennis en innovaties uit de biologische en gangbare landbouw worden
geïntegreerd in een zo duurzaam mogelijk bedrijfssysteem.
318.
Wanneer verwacht u meer te kunnen zeggen over de special gezant voor innovatie, zoals
toegezegd aan het lid Lodders (VVD) tijdens het algemeen overleg Landbouw, Klimaat
en Voedsel op 1 oktober 2020?
Voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van LNV informeer ik uw Kamer over
deze toezegging.
319.
Is de sector betrokken bij de invulling rond «innovatie op het boerenerf» en specifiek
op het punt van de onafhankelijk adviseurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een
toelichting geven op de input van de sector, de gesprekken en de rol van de Minister
van LNV tot het nemen van het besluit zoals deze is genomen?
In de Voortgangsrapportage Innovatie op het boerenerf (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 76) heb ik aangegeven het voor boeren gemakkelijker te willen maken om onafhankelijke
adviseurs in te schakelen. Sinds dit voorjaar zijn er ook meerdere gesprekken gevoerd
over de maatregelen voor Innovatie op het Boerenerf met agrariërs, onafhankelijke
bedrijfsadviseurs, de land- en tuinbouworganisaties en koepelorganisaties van bedrijven
die adviseurs in dienst hebben en tevens landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen,
diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkopen. Gesproken is over
de vouchers en subsidies die met Sabe beschikbaar worden gesteld. Ook is gesproken
over de eis van onafhankelijkheid van adviseurs, de definitie van onafhankelijkheid
waarvoor is gekozen en de wijze waarop de beoordeling van de adviseurs en de registratie
in het Bedrijfsadviseringssysteem (BAS) in zijn werk gaat.
De definitie van onpartijdigheid heeft tot gevolg dat adviseurs die in dienst zijn
bij bedrijven die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten
of meststoffen verkopen niet in aanmerking komen voor adviesvouchers. Het Ministerie
van LNV onderzoekt samen met de (koepel)organisaties van deze bedrijven op welke wijze
deze adviseurs ook kunnen bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen en hoe certificering,
versterking van de opleidingen en samenwerking met onafhankelijke adviseurs daaraan
kunnen bijdragen.
Alle adviseurs, ongeacht of zij aan de definitie voldoen van onafhankelijkheid of
niet, kunnen een voucher aanvragen voor de opleiding Bedrijfscoach stikstof, die vanaf het eind van dit jaar door de groene hogeronderwijsinstellingen wordt
aangeboden.
320.
Hoe veel procent van de capaciteit van de NVWA wordt besteed aan het tegengaan van
illegale handel in wilde plant- en diersoorten?
Circa 1,9% van de beschikbare capaciteit wordt besteed aan het tegengaan van illegale
handel in wilde plant- en diersoorten.
321.
Hoeveel meldingen inzake het dierenwelzijn buiten de veehouderij heeft de NVWA in
2019 ontvangen en kunt u uitsplitsen om welke meldingen het hierbij gaat?
De NVWA registreert dierenwelzijnsmeldingen onder drie verschillende meldingstypen:
1) meldingen dierenwelzijn landbouwhuisdieren, 2) dierenwelzijn gezelschapsdieren
en 3) dierenwelzijn natuur (o.a. exotische dieren). Ervan uitgaande dat meldingen
over landbouwhuisdieren grotendeels over bedrijfsmatig gehouden dieren gaan, is het
aantal meldingen inzake dierenwelzijn buiten de veehouderij als volgt.
Dierenwelzijn gezelschapsdieren
In totaal kwamen er in 2019 bij de NVWA 872 meldingen binnen over gezelschapsdieren,
waarvan 849 specifiek over honden en katten. De meldingen zijn gecategoriseerd in
welzijn, laag risico op rabiës en hoog risico op rabiës. Er is een hoog risico op
rabiës als er een verdenking van illegale invoer is uit landen waar rabiës nog voorkomt
en wanneer de herkomst van een hond onbekend is. De focus van de inspecties ligt op
deze hoog risico rabiës meldingen.
Soort melding
Aantal meldingen
Welzijn
392
Laag risico rabiës
348
Hoog risico rabiës
109
Totaal
849
Dierenwelzijn natuur (o.a. exotische dieren)
Daarnaast kwamen er in 2019 bij de NVWA 150 meldingen binnen over mogelijke misstanden
bij het houden en huisvesten van exotische dieren, 38 dierenwelzijnsmeldingen over
gehouden dieren van het Oostvaardersveld en 13 dierenwelzijnsmeldingen over dieren
bij de Oostvaardersplassen.
322.
Hoeveel meldingen inzake het plaatsen van illegale advertenties voor dieren (dat wil
zeggen advertenties met een verboden inhoud, zoals te jonge dieren) heeft de NVWA
in de periode 2018 – 2020 ontvangen en wat is hiermee gebeurd?
Meldingen worden gecategoriseerd per diersoort of diercategorie, en niet op onlinehandel.
Het is dus niet bekend hoeveel meldingen over onlinehandel van dieren bij de NVWA
zijn binnengekomen.
323.
Hoeveel controles inzake het handhaven van de regels voor het importeren van honden
heeft de NVWA in de periode 2018 – 2020 uitgevoerd en wat is hiermee gebeurd?
De NVWA heeft in 2018 98 controles, in 2019 geen controles en in 2020 (peildatum 18 oktober
2020) 56 controles uitgevoerd bij de invoer van zendingen met honden uit andere lidstaten
en uit 3elanden. In 2020 zijn hierbij op diergezondheid 2 tekortkomingen geconstateerd.
324.
Wat wordt bedoeld met «overige personele uitgaven» in de tabel «Budgettaire gevolgen
artikel 50 Apparaat»?
Met «overige personele uitgaven» in de tabel «Budgettaire gevolgen artikel 50 Apparaat»
worden de geraamde budgetten voor Wachtgelden en Sociaal plan bedoeld.
325.
Hoe wordt het bedrag van 50,9 miljoen euro uit artikel 51 op de begroting besteed
en verdeeld over de regio deals (artikel «Nog onverdeeld»)?
Van deze € 50,9 mln. in 2021 gaat € 32,0 mln. naar regionale opgaven. De volledige
€ 32 mln. is bedoeld voor de uitbetaling van de vierde (en laatste) termijn van de
Regio Deal Rotterdam Zuid uit de eerste tranche, waarover uw geïnformeerd is op 3 december
2018 (Kamerstuk 296 97, nr. 57).
326.
Hoe wordt het negatieve saldo van baten en lasten bij de NVWA van de afgelopen en
de komende jaren aangevuld?
De saldi van baten en lasten van de afgelopen jaren zijn verwerkt in het eigen vermogen
van de NVWA. Het eigen vermogen moet minstens nihil zijn. Als het eigen vermogen lager
dan nihil wordt moet het Ministerie van LNV als moederdepartement, op grond van de
regeling Agentschappen, een aanvulling doen. Deze aanvulling moet bij de eerst mogelijke
gelegenheid, doorgaans de eerste suppletoire begroting, gedaan worden.
327.
Waarom is het niet gelukt om nieuwe afspraken te maken over «reistijd = werktijd»?
Het maken van nieuwe afspraken over de arbeidsvoorwaarde «reis = werktijd» is afhankelijk
van de uitkomst van het overleg dat is gestart door het Ministerie van BZK om uniformering
van de arbeidsvoorwaarden voor ambulante medewerkers te agenderen in het Sectoroverleg
Rijk. Er is nog geen zicht op afronding van dit overleg. Daarnaast is de NVWA in gesprek
met de medezeggenschap en de vakbonden voor het wijzigen van de woonplaats als standplaats
van die medewerkers van wie de functies op grond van de arbeidsvoorwaarden van de
NVWA als ambulant zijn aangemerkt, maar feitelijk niet ambulant zijn. De gesprekken
met de medezeggenschap en de vakbonden zijn nog gaande.
328.
Waarom is artikel 1.4 van de Wet dieren over de algemene zorgplicht nog steeds niet
in werking getreden en wat is uw planning hiervoor?
Wanneer het aangekondigde voorstel voor de Wet aanpak diermishandeling en dierverwaarlozing,
eenmaal wet, in werking treedt, zal ook artikel 1.4 over de algemene zorgplicht uit
de Wet dieren in werking treden. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de
verwerking van de uitvoeringstoetsen. De verwachting is dat het wetsvoorstel in december
voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd. Het consultatieverslag zal
dan ook worden gepubliceerd.
329.
Kunt u een specificatie maken van de uitvoeringskosten van 1,7 miljoen euro voor de
inning van de heffingen?
De kosten voor de inning van heffingen voor het Diergezondheidsfonds (DGF) komen voornamelijk
voort uit uren die de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO.nl) besteed aan
de berekening van het tarief per bedrijf, het versturen van de heffingen en het uitvoeren
van de administratie met betrekking tot de heffingen. In het convenant «Financiering
bestrijding besmettelijke dierziekten 2020–2024» is tussen overheid en sectoren afgesproken
dat de kosten voor het innen van de heffingen ten laste van de betreffende sector
komen en de kosten die samenhangen met bezwaar en beroep tegen heffingen voor rekening
van de overheid komen. De omvang van de kosten voor inning van de heffingen verschil
per sector aangezien dit samenhangt met het aantal bedrijven en de voor die sector
geldende wijze waarop de tarieven berekend worden. De verdeling per sector en voor
de overheid is als volgt:
Pluimvee
Schaap
Geit
Varken
Rund
LNV
Totaal
€ 377.000
€ 204.000
€ 103.000
€ 225.000
€ 411.000
€ 392.000
€ 1.712.000
330.
Wanneer kan de Kamer een nieuw afsprakenkader verwachten omtrent de verlaging van
ruw eiwit in veevoer?
Mijn streven is om voor het einde van dit jaar een nieuwe afsprakenkader aan de Kamer
aan te kunnen bieden.
331.
Hoe wordt de 6 miljoen euro voor de verlaging van ruw eiwit in veevoer precies ingezet
in 2021?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 208.
332.
Wat gaat er gebeuren met de 3 miljoen euro die wordt ingezet om het aantal uren weidegang
structureel te verhogen, welke projecten of maatregelen worden hierbij ontwikkeld
en wat is hierbij het concrete doel?
Het concrete doel van de inzet van € 3 mln. voor weidegang is het vergroten van het
gemiddelde aantal uren weidegang om de reductie van ammoniak te verminderen. De ambitie
van het kabinet is een uitbreiding van het gemiddelde aantal uren weidegang met 125
uren in 2021 en 250 uren vanaf 2022.
Met de € 3 mln. voor weidegang zal worden ingezet op een mix van instrumenten, zoals:
voorlichting en begeleiding over beweiden en graslandmanagement aan melkveehouders;
het opleiden en begeleiden van weidecoaches; het versterken van onderwijs gericht
op «grasland en beweiden» via het Groene onderwijs en het faciliteren van (bij)scholingsinitiatieven;
het ontwikkelen van een aangepaste systematiek voor borging en registratie van extra
uren weidegang.
333.
Waarvoor is de structurele overheveling van 12 miljoen euro bedoeld, van artikel 11
naar 23?
Met de herinrichting van de LNV-begroting zijn financiële instrumenten van artikel
11 en 12 verdeeld over de nieuwe beleidsartikelen 21, 22, 23 en 24. In dit geval gaat
het om begrotingsposten die onder artikel 11: Een weerbaar, veerkrachtig en veilig
agro-, voedsel- en visserijsysteem vielen en vanaf de ontwerpbegroting van 2021 onder
artikel 23: Kennisontwikkeling en innovatie vallen. Daarom worden de middelen structureel
overgeheveld.
334.
Kunt u een stand van zaken geven over de toezegging om het agroloket actief onder
de aandacht te brengen bij gebruikers?
In de brief over de realisatie van de LNV-visie die ik op 3 september jl. naar uw
Kamer heb gestuurd, heb ik aangegeven dat het Agroloket een eigen website heeft die
digitaal makkelijk vindbaar is onder rijksoverheid.nl. (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 77). Deze is tevens direct gekoppeld aan relevante zoekpagina’s zoals: Regeldruk bij
ondernemers, Landbouw en tuinbouw, Visserij en ook Veehouderij. De site is onder andere
bedoeld voor innovatieve agrarisch ondernemers die op onduidelijke of knellende regels
stuiten om circulaire initiatieven door te zetten. Er wordt goed samengewerkt met
het Versnellingshuis Circulaire Economie en de RVO-helpdesk. De agrarische ondernemer
die onnodige regeldruk en wetgeving ervaart zowel in zijn dagelijkse werk als ook
bij het willen toepassen van innovaties in zijn bedrijfsvoering, kan dit 24/7 melden
waarna er snel contact met hem of haar wordt opgenomen. Inmiddels zijn rond de 60
knelpunten aangedragen bij het Agroloket. De indieners zijn verder geholpen met oplossingen,
informatie dan wel koppeling aan de juiste partijen.
Mijn ministerie blijft ook bij het directe contact met boeren, sector overleggen en
via social media aandacht besteden aan het vergroten van de bekendheid van het Agroloket
zodat ondernemers weten waar ze terecht kunnen bij knellende regelgeving, ook in relatie
tot kringlooplandbouw.
335.
Kunt u een stand van zaken geven over de toezegging rond de rapportage van de marktmeester?
De rapportage is afgerond en met uw Kamer gedeeld in de brief over de voortgang van
diverse toezeggingen betreft het mestbeleid die ik op vrijdag 30 oktober jl. naar
uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 33 037, nr. 376).
336.
Hoeveel veehouders hebben nog geen definitieve beschikking ontvangen ten aanzien van
de hun ter beschikking staande hoeveelheid fosfaatrechten?
Alle veehouders hebben een beschikking ontvangen met daarop de hun ter beschikking
staande hoeveelheid fosfaatrechten. Hiervan hebben 773 veehouders nog een procedure
lopen omdat ze het niet eens zijn met de aan hen toegekende hoeveelheid fosfaatrechten.
337.
Wanneer worden de toegekende fosfaatrechten gepubliceerd, zoals verplicht wordt door
Europese staatssteunregelgeving?
Zodra alle beroepszaken in het kader van het fosfaatrechtenstelsel zijn afgehandeld
zal ik hier opnieuw naar kijken.
338.
Kan de Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van de gebiedsprocessen?
In iedere provincie is gestart met de organisatie van gebiedstafels. Aan deze tafels
wordt met betrokken sectoren en overheden de opgave voor stikstofreductie en natuurherstel
in het gebied in beeld gebracht. Ieder gebied heeft andere karakteristieken en zo
heeft ook iedere provincie haar eigen gebiedsproces. Rijk, provincies, gemeenten en
waterschappen zorgen voor eenduidigheid en samenwerking waar dat nodig is om tot een
gezamenlijke aanpak en een goede aansluiting op de landelijke instrumenten te komen.
339.
Welke planten en dieren zijn er uit Nederland verdwenen door te hoge stikstofdepositie?
De rode lijsten van planten en dieren geven aan welke planten en dieren zijn verdwenen
en welke erbij zijn gekomen. Circa eens per tien jaar worden rode lijsten geactualiseerd.
Momenteel staan 431 soorten planten en dieren als «verdwenen» op de rode lijsten (zie
ook de volgende weblink: Externe link:www.clo.nl/indicatoren/nl1052-aantal-bedreigde-planten--en-diersoorten). De oorzaken verschillen per soort en staan in de onderliggende basisrapporten aangegeven.
Er is geen overzicht beschikbaar waarbij voor elke verdwenen soort is bepaald of stikstof
heeft bijgedragen aan het verdwijnen, dus het exacte aantal is niet bekend. Maar uit
de teksten van de basisrapporten blijkt dat stikstof voor veel verdwenen soorten een
relevante of zelfs doorslaggevende factor was. Dat geldt ook voor bedreigde soorten
die nog niet zijn verdwenen.
340.
Welke planten en dieren zijn er in Nederland bij gekomen door hoge stikstofdepositie?
Er heeft zich geen enkele soort in Nederland gevestigd met de hoge stikstofdepositie
als oorzaak.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier