Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over “de hoge marginale druk over een pensioenuitkering ineens en het feit dat het van je geboortedatum afhangt of je soms 20% extra belasting moet betalen over een uitkering ineens”
Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën over de hoge marginale druk over een pensioenuitkering ineens en het feit dat het van je geboortedatum afhangt of je soms 20% extra belasting moet betalen over een uitkering ineens (ingezonden 29 oktober 2020).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst (ontvangen 5 november
2020)
Vraag 1
Bent u bekend met de aangepaste belastingtarieven die gelden in het jaar dat de belastingplichtige
de AOW-leeftijd bereikt?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Erkent u dat de pensioeningangsdatum, en dus het moment waarop op grond van het wetsvoorstel
Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen een eenmalige pensioenuitkering mogelijk is,
in de meeste gevallen in het jaar zal vallen dat de belastingplichtige de AOW-leeftijd
bereikt?
Antwoord 2
Uit gegevens van het CBS blijkt dat in 2018 de gemiddelde pensioenleeftijd op 65 jaar
ligt.2 Het CBS laat daarbij de volgende tabel met voorlopige cijfers over 2018 zien:
Tabel 1: Leeftijd waarop werknemers met pensioen gaan
Jaar
59 jaar of jonger
60 jaar
61 jaar
62 jaar
63 jaar
64 jaar
65 jaar
66 jaar
67 jaar of ouder
2018
4,6%
3,0%
3,0%
5,9%
7,7%
9,9%
20,0%
38,2%
7,6%
De AOW-gerechtigde leeftijd lag in het jaar 2018 op 66 jaar. Uit de tabel volgt dat
ongeveer 58% van de werknemers rond de AOW-leeftijd met pensioen ging. Dat kan in
het jaar zijn waarin de AOW-leeftijd werd bereikt of net in het jaar daarvoor. Een
substantieel deel van de werknemers van ongeveer 34% ging in de jaren voor de AOW-leeftijd
met pensioen en 7,6% na het jaar waarin de AOW-gerechtigde leeftijd werd bereikt.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat indien de pensioeningangsdatum in het jaar valt waarin de belastingplichtige
de AOW-leeftijd bereikt, het belastingtarief van de eerste schijf afhankelijk is van
de verjaardag van de belastingplichtige, namelijk van de maand waarin de belastingplichtige
de AOW-leeftijd bereikt en dat dit tarief varieert van 19,45% voor de belastingplichtige
die vanaf januari AOW ontvangt tot 35,85% voor de belastingplichtige die vanaf december
AOW ontvangt?
Antwoord 3
Dat klopt. Vanaf de eerste van de maand waarin de belastingplichtige de AOW-gerechtigde
leeftijd bereikt is de belastingplichtige geen AOW-premie meer verschuldigd.3 De AOW-premie bedraagt 17,9% op jaarbasis over het deel van het inkomen dat in de
eerste tariefschijf van box 1 valt. Als een belastingplichtige bijvoorbeeld in juli
de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt wordt de AOW-premie voor een half jaar meegenomen
in de tarieven: ½ x 17,9% = 8,95%. Het percentage na AOW-datum voor de eerste schijf
van box 1 zonder AOW-premie bedraagt 19,45%. Het tarief in de eerste schijf voor degene
die in juli de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, bedraagt derhalve 19,45% + 8,95%
= 28,40% en voor bijvoorbeeld december komt dit uit op 19,45% + 16,40% (17,9% x 11/12)
= 35,85%. In het jaar waarin de belastingplichtige de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt
wordt echter ook bijvoorbeeld de algemene heffingskorting herrekend. Deze wordt hoger
naar mate men later de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De reden hiervoor is dat
heffingskortingen bestaan uit een belastingdeel en een premiedeel. Een belastingplichtige
heeft uitsluitend recht op de premiedelen voor zover de belastingplichtige premieplichtig
is voor de betreffende volksverzekeringen. Als het premiedeel daalt, dan daalt ook
het bedrag van de heffingskorting. De algemene heffingskorting is overigens ook inkomensafhankelijk.
Vanaf een inkomen van € 20.711 (2020) wordt de algemene heffingskorting verminderd.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat alleen de belastingdruk, dus nog exclusief het effect op toeslagen,
over een eenmalige pensioenuitkering van € 10.000 voor een persoon die in januari
de AOW-leeftijd bereikt rond de 28% ligt en voor een persoon die in december de AOW-leeftijd
bereikt rond de 55% ligt?
Antwoord 4
In specifieke situaties kan dit het geval zijn. Het gaat dan wel om situaties waarbij
het inkomen na pensionering volledig in de eerste schijf van box 1 valt. Hierbij moet
wel bedacht worden dat in dit voorbeeld de belastingplichtige die in december met
pensioen gaat tot en met november andere inkomsten heeft gehad. Het bedrag ineens
kan niet los gezien worden van het totale inkomensplaatje. Het is inherent aan het
belastingstelsel dat bij een hoger inkomen een hoger tarief wordt geheven en het systeem
van premieheffing waarbij de AOW-premies zijn verschuldigd tot de eerste van de maand
waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt. Een bedrag ineens wordt hierin niet
anders behandeld dan andere inkomensbestanddelen, zoals bijvoorbeeld eindejaarsuitkeringen,
vakantiegeld of de reguliere periodieke pensioenuitkering. Het is belangrijk hierbij
te benadrukken dat het bedrag ineens een keuzemogelijkheid is. Als in de specifieke
situatie een bedrag ineens fiscaal niet aantrekkelijk is dan hoeft hier geen gebruik
van te worden gemaakt.
Vraag 5
Klopt het dat dit verschil in belastingdruk zich met name voordoet bij mensen met
een lager inkomen?
Antwoord 5
Dat klopt in algemene zin. Voor een belastingplichtige met een hoger inkomen, in de
tweede of derde schijf van box 1, kan een bedrag ineens minder effect hebben op de
fiscale positie van de belastingplichtige. Uiteindelijk is voor het effect op de belastingdruk
van het opnemen van een bedrag ineens echter de volledige persoonlijke fiscale situatie
bepalend waarbij bijvoorbeeld ook aftrekposten een rol kunnen spelen.
Vraag 6
Vindt u een dergelijk enorm verschil in belastingdruk gerechtvaardigd, mede met het
oog op het feit dat de belastingplichtige, als hij of zij zich hier al vast bewust
is, dit op grond van het wetsvoorstel bijna niet kan beïnvloeden, namelijk alleen
door het gehele pensioen in te laten gaan in het jaar voorafgaand of volgend op het
jaar waarin hij of zij de AOW-leeftijd bereikt?
Antwoord 6
Zoals hiervoor is aangegeven wordt een bedrag ineens niet anders behandeld dan andere
inkomensbestanddelen. Een belastingplichtige die in december de AOW-gerechtigde leeftijd
bereikt draagt meer AOW-premies af dan een belastingplichtige die al in januari van
dat jaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Dit is inherent aan het gegeven
dat AOW-premies zijn verschuldigd tot de eerste dag van de maand waarin de belastingplichtige
de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. De jaren nadat een bedrag ineens is opgenomen
zal het inkomen lager zijn waardoor er juist een lagere belastingdruk zal gelden.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het niet rechtvaardig is dat de marginale belastingdruk over
de eenmalige pensioenuitkering voor iemand die in december de AOW-leeftijd bereikt
voor iemand met een laag inkomen en daarmee een eenmalige uitkering van € 10.000 hoger
is (betaalt circa 55%) dan voor iemand met een hoog inkomen en daarmee een eenmalige
uitkering van € 40.000 (betaalt circa 49%)?
Antwoord 7
Een bedrag ineens wordt niet anders behandeld dan andere inkomensbestanddelen. De
geschetste situatie kan zich ook voordoen bijvoorbeeld bij de uitbetaling van een
bonus. Bovendien betaalt een belastingplichtige met een hoger inkomen over het totale
inkomen gezien meer belasting dan een belastingplichtige met een lager inkomen.
Vraag 8
Acht u het in verband met het verbod op leeftijdsdiscriminatie juridisch houdbaar
om de mogelijkheid om een gedeelte van het pensioen alvast op de pensioeningangsdatum
uit te keren wettelijk zo vorm te geven dat afhankelijk van de verjaardag de ene pensioengerechtigde
(AOW-leeftijd in december) bijna twee keer zoveel belasting verschuldigd is over dezelfde
pensioenuitkering als de andere pensioengerechtigde (AOW-leeftijd in januari)?
Antwoord 8
De voorwaarde dat het opnemen van een bedrag ineens alleen op de pensioeningangsdatum
kan plaatsvinden, is van belang ter bescherming van zowel de deelnemer als het collectief.
Deze voorwaarde is een proportionele en subsidiaire wijze om dit beschermingsdoel
te bereiken en levert geen verboden leeftijdsonderscheid op. Met de voorwaarde dat
het opnemen van een bedrag ineens alleen op de pensioeningangsdatum kan plaatsvinden
wordt geborgd dat de solidariteit binnen een pensioenfonds zo min mogelijk onder druk
komt te staan, doordat selectie-effecten (met name in verband met gezondheid) worden
beperkt. Daarnaast wordt op deze wijze voorkomen dat tijdens de opbouwfase beleggingsrendementen
worden misgelopen. Voorts overzien deelnemers vaak pas rondom de pensioeningangsdatum
de gehele financiële situatie na pensionering en blijft het bedrag ineens op deze
wijze zoveel mogelijk behouden als oudedagsvoorziening. Aansluiting bij de pensioeningangsdatum
ligt voorts voor de hand, omdat vanaf dat moment de periodieke levenslange pensioenuitkering
tot uitkering komt en het bedrag ineens invloed heeft op de hoogte van deze uitkering.
Een deelnemer is niet verplicht een bedrag ineens op te nemen, het betreft een keuzerecht.
Als een deelnemer een bedrag ineens in zijn/haar specifieke situatie fiscaal niet
aantrekkelijk acht, dan hoeft hier geen gebruik van te worden gemaakt. Voorts bieden
pensioenregelingen deelnemers veelal de mogelijkheid om de pensioeningangsdatum binnen
bepaalde bandbreedtes te vervroegen of uit te stellen, waardoor ook het moment waarop
het bedrag ineens tot uitkering komt wordt beïnvloed. Een deelnemer kan hier bijvoorbeeld
voor kiezen als hij/zij graag gebruik wenst te maken van het keuzerecht en door het
verschuiven van de pensioeningangsdatum de opname van een bedrag ineens fiscaal aantrekkelijker
wordt. De deelnemer kan door het verschuiven van de pensioeningangsdatum in voorkomende
gevallen dus invloed uitoefenen op de fiscale behandeling van het bedrag ineens. Zie
voor de wijze waarop het bedrag ineens fiscaal wordt behandeld de overige antwoorden.
Vraag 9
Kunt u de rekenvoorbeelden in paragraaf 7.1 van de nota naar aanleiding van het verslag
op de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen (35 555, nr. 6), die heel handig alleen gegeven zijn voor een persoon die op 1 januari AOW-gerechtigd
wordt, tevens geven voor de situatie dat de betreffende persoon op 1 december van
het jaar AOW-gerechtigd wordt en tot zijn of haar AOW-gerechtigde leeftijd werkzaam
is?
Antwoord 9
Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven, leidt een situatie waarin een
deelnemer gedurende het jaar AOW-gerechtigd wordt tot aanpassingen in het belastingtarief
in het eerste deel van de eerste schijf van de inkomstenbelasting (de «oude» eerste
en tweede schijf) en de heffingskortingen. Bij de reeds verstrekte rekenvoorbeelden
in de genoemde nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 35 555, nr. 6) is aangegeven dat indien een deelnemer op een ander moment dan 1 januari van het
jaar AOW-gerechtigd wordt dit tot andere uitkomsten leidt. De voorbeelden zijn hiermee
illustratief van een mogelijke situatie bij opname van een bedrag ineens, maar individuele
gevallen kunnen afwijkende uitkomsten kennen. Het is raadzaam voor een deelnemer om
eerst informatie in te winnen bij de keuze om al dan niet gebruik te maken van de
mogelijkheid tot opname van een bedrag ineens.
In onderstaande voorbeelden is uitgegaan van een alleenstaande deelnemer zonder kinderen
die op 1 december van het jaar AOW-gerechtigd wordt. Hierbij is zo veel mogelijk aangesloten
bij de eerder verstrekte voorbeelden en is wederom sprake van een deelnemer met een
gemiddelde pensioenaanspraak (10.800 euro bruto, gemiddelde 2016), de helft hiervan
of het dubbele hiervan. Een verschil is echter dat de deelnemer nu 11 van de 12 maanden
nog niet AOW-gerechtigd is. Omdat sprake is van een recht op aanvullend pensioen is
bij de berekening daarom verondersteld dat de betreffende persoon in die periode werkzaam
is. Omdat niet bekend is wat het bruto-inkomen is, is een bruto-inkomen verondersteld
zodat het totaal van AOW en aanvullend pensioen een vervangingswaarde kent van 70%
van het bruto-inkomen dat een dergelijke werknemer op jaarbasis4 heeft. Het inkomen in de maanden voordat de deelnemer AOW-gerechtigd wordt is van
invloed op de uitkomsten. Als sprake is van een hoger, lager of geen inkomen in de
maanden voor uittreding heeft dit een ander effect op de bestedingsmogelijkheden en
de belastingdruk op het bedrag ineens (zie ook het antwoord op vraag 10). Bij het
inkomen uit arbeid is geabstraheerd van de inkomensafhankelijke bijdragen voor de
Zorgverzekeringswet (Zvw) die de werkgever afdraagt. Wel is rekening gehouden met
de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw die de deelnemer afdraagt over AOW, aanvullend
pensioen en het eventueel opgenomen bedrag ineens.
In de voorbeelden zijn belastingtarief en heffingskortingen toegepast voor een persoon
die in een jaar 11 maanden AOW-premie moet afdragen. De opname van een bedrag ineens
leidt tot een herberekening van de pensioenuitkering in het jaar van opname en de
daaropvolgende jaren. Uitgegaan is van de fiscaliteit en verwachte niveaus in de sociale
zekerheid en het toeslagenstelsel in 2021 volgens de meest recente CPB-raming (MEV2021).
Bij het besteedbaar inkomen is rekening gehouden met de gemiddelde netto-zorgkosten,
die bestaan uit de gemiddelde nominale zorgpremie, het gemiddeld eigen risico van
een gepensioneerde verminderd met de eventueel ontvangen zorgpremie. Om een beeld
te schetsen van de effecten voor AOW-gerechtigden met een huurwoning is ook het besteedbaar
inkomen inclusief huurtoeslag opgenomen, hoewel dit geen standaard weergave is door
de hoge mate van variatie in de woonsituatie. Bij het recht op huurtoeslag is bij
deze voorbeelden een huur van circa 550 euro verondersteld en is uitgegaan van de
inkomensgrenzen zoals deze zijn voorzien voor 2021. Onderstaande uitkomsten zijn afgerond
op honderden euro’s, door deze afronding wijkt het totaal soms af van de optelling
van de onderdelen.
Voorbeeld 4: alleenstaande AOW-gerechtigde met een beperkt aanvullend pensioen (AOW-datum
op 1 december)
Geen bedrag ineens
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
28.600
28.600
n.v.t.
AOW
1.400
1.400
16.400
Aanvullend pensioen
500
400
4.900
Bedrag ineens
n.v.t.
10.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
30.400
40.300
21.300
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
– 100
– 700
– 1.200
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
– 2.600
– 7.200
– 500
Netto-inkomen
27.600
32.500
19.600
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
– 1.800
– 1.800
– 1.800
Zorgtoeslag
100
0
1.300
Besteedbaar inkomen
26.000
30.700
19.100
Huurtoeslag
0
0
2.500
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
26.000
30.700
21.600
Voorbeeld 5: alleenstaande AOW-gerechtigde met een gemiddeld aanvullend pensioen (AOW-datum
op 1 december)
Geen bedrag ineens
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
35.600
35.600
n.v.t.
AOW
1.400
1.400
16.400
Aanvullend pensioen
900
800
9.700
Bedrag ineens
n.v.t.
20.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
37.900
57.800
26.100
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
-100
-1.300
-1.500
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
-5.600
-15.800
-1.600
Netto-inkomen
32.200
40.700
23.100
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
-1.800
-1.800
-1.800
Zorgtoeslag
0
0
700
Besteedbaar inkomen
30.400
38.900
22.000
Huurtoeslag
0
0
600
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
30.400
38.900
22.600
Voorbeeld 6: alleenstaande AOW-gerechtigde met een hoog aanvullend pensioen (AOW-datum
op 1 december)
Geen bedrag ineens
Bedrag ineens
Jaar na bedrag ineens
Inkomen uit arbeid
49.800
49.800
n.v.t.
AOW
1.400
1.400
16.400
Aanvullend pensioen
1.800
1.600
19.400
Bedrag ineens
n.v.t.
40.000
n.v.t.
Bruto-inkomen
53.000
92.800
35.900
Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
-200
-2.500
-2.100
Totaal te betalen belasting na heffingskortingen
-14.500
-33.200
-3.700
Netto-inkomen
38.200
57.100
30.100
Zorgpremie + gemiddeld eigen risico
-1.800
-1.800
-1.800
Zorgtoeslag
0
0
0
Besteedbaar inkomen
36.400
55.300
28.300
Huurtoeslag
0
0
0
Besteedbaar inkomen (incl. huurtoeslag)
36.400
55.300
28.300
Vraag 10
Kunt u daarbij tevens van de zes rekenvoorbeelden de belastingdruk, inclusief toeslagen,
geven over alleen de pensioenuitkering ineens?
Antwoord 10
Onderstaande tabel geeft de belastingdruk over het bedrag ineens voor de 3 voorbeelden
uit het genoemde nota naar aanleiding van het verslag (voorbeeld 1–3) en de 3 voorbeelden
uit de beantwoording van vraag 9 (voorbeeld 4–6). Hierbij betreffen voorbeelden 1
en 4 de voorbeelddeelnemer met een beperkt aanvullend pensioen die de AOW-gerechtigde
leeftijd bereiken in respectievelijk januari en december. De percentages betreffen
dus de gegeven voorbeelden, uitkomsten in de werkelijkheid kunnen hiervan afwijken.
De belastingdruk over het bedrag ineens is benaderd door voor de situaties zonder
en met opname bedrag ineens voor het jaar van opname de ontwikkeling van het besteedbaar
inkomen (incl. zorgtoeslag en huurtoeslag) te delen door de ontwikkeling van het belastbaar
inkomen en deze ratio van 1 af te trekken. Volledigheidshalve is ook de belastingdruk
uitgedrukt ten opzichte van het netto-inkomen (excl. toeslagen) weergegeven. Door
beide cijfers in beeld te brengen wordt duidelijk welk deel van de belastingdruk samenhangt
met de fiscaliteit (belastingtarieven en heffingskortingen) en welk deel met toeslagen
(in deze voorbeelden huur- en zorgtoeslag omdat geen sprake is van minderjarige kinderen).
Met de gehanteerde berekeningswijze is geabstraheerd van het (beperkte) effect van
de actuariële herberekening van de uitkering uit aanvullend pensioen als gevolg van
opname van het bedrag ineens.
Tabel 2: belastingdruk over opname van het bedrag ineens
Voorbeeld
1
2
3
4
5
6
Belastingdruk over bedrag ineens (incl. toeslagen)
66%
48%
50%
53%
57%
53%
Belastingdruk over bedrag ineens (excl. toeslagen)
28%
44%
50%
51%
57%
53%
Uit de tabel blijkt dat de belastingdruk over het opgenomen bedrag ineens in verschillende
voorbeelden verschilt. Hierbij hebben de hoogte van het opgenomen bedrag ineens, het
inkomen en eventuele toeslagen in de uitgangssituatie en het precieze moment van opname
van het bedrag ineens/dat de deelnemer AOW-gerechtigd wordt invloed op de belastingdruk.
Indien opname van het bedrag ineens later in het jaar valt, is het belastingtarief
hoger omdat in de maanden voordat de deelnemer AOW-gerechtigd wordt AOW-premie moet
worden betaald. Hier staat tegenover dat het recht op algemene heffingskorting, en
in geval van inkomsten uit arbeid de arbeidskorting, hoger is voor niet-AOW-gerechtigden
dan voor AOW-gerechtigden. Ook geldt dat deelnemers in het jaar dat zij AOW-gerechtigd
worden recht hebben op de gehele ouderenkorting, ook als zij pas later in het jaar
AOW-gerechtigd worden.
Omdat de belastingdruk samenhangt met het inkomen in de uitgangssituatie is het complex
om bovenstaande cijfers onderling te vergelijken, de belastingdruk is bij voorbeelden
4–6 immers anders als in de periode voordat de deelnemer AOW-gerechtigd wordt het
inkomen lager of hoger is, of als er geen sprake is van inkomen. In individuele gevallen
kan dus sprake zijn van een hogere of lagere belastingdruk.
In voorbeelden 1, 2 en 4 heeft de deelnemer in de uitgangspositie meer recht op toeslag
dan in het jaar waarin een bedrag ineens wordt opgenomen, dit is zichtbaar in een
hogere belastingdruk indien toeslagen worden meegenomen. Bij voorbeeld 1 is het verschil
groot, dit hangt samen met fors lagere recht op huurtoeslag en zorgtoeslag, hetgeen
in de andere voorbeelden minder het geval is. In voorbeelden 3, 5 en 6 ontvangt de
deelnemer in zowel de uitgangspositie als in het geval van opname van een bedrag ineens
geen toeslagen zodat de belastingdruk in beide situaties gelijk is. De voorbeelden
tonen aan dat opname van een bedrag ineens naast gevolgen in de fiscaliteit (door
de progressie in het belastingstelsel en de inkomensafhankelijke afbouw van heffingskortingen)
ook gevolgen heeft voor de hoogte van ontvangen toeslagen. Het uitstellen van de opname
van het bedrag ineens tot een jaar waarin de deelnemer in alle maanden AOW-gerechtigd
is leidt derhalve tot een lagere belastingdruk in fiscale zin, maar kan ook tot een
hogere belastingdruk leiden indien ook het effect op eventueel ontvangen toeslagen
wordt meegenomen. Hierdoor is het raadzaam dat individuele deelnemers informatie inwinnen
bij de keuze om al dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid tot opname van een
bedrag ineens.
Vraag 11
Wilt u deze vragen in verband met het wetgevingsoverleg over het genoemde wetsvoorstel
voor 3 november a.s. beantwoorden?
Antwoord 11
Helaas is het niet gelukt om de vragen voor 3 november jl. te beantwoorden. Hierbij
ontvangt u de vragen voorafgaande aan het wetgevingsoverleg van 5 november as.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.