Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Toekomstvisie Transgenderzorg
31 016 Ziekenhuiszorg
Nr. 295
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 november 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 26 juni
2020 inzake Toekomstvisie Transgenderzorg (Kamerstuk 31 016, nr. 289).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 juli 2020 aan de Minister voor Medische Zorg voorgelegd.
Bij brief van 4 november 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
8
•
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
9
•
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
10
II
Reactie van de Minister voor Medische Zorg
12
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, D66, Groen Links, SP, PvdA, Christenunie en de SGP die
zijn gesteld in de inbreng van het verslag van een schriftelijk overleg inzake de
Toekomstvisie Transgenderzorg. Hierbij stuur ik u de antwoorden op de gestelde vragen.
De vragen zijn zoveel mogelijk beantwoord in de volgorde van het door de commissie
uitgebrachte verslag. Voor de overzichtelijkheid zijn de vragen genummerd.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg
en de voortgangsbrief Kwartiermaker Transgenderzorg voorjaar 2020. Zij hebben hierbij
nog enkele vragen.
In de brief schrijft de Minister dat het opvallend is dat er, wat de wachttijd tot
een intake voor psychologische zorg betreft, een grote discrepantie is tussen UMC’s
en GGZ-instellingen. Bij de UMC’s is (en groeit) het aantal wachtenden harder dan
het zorgaanbod, terwijl bij de GGZ-aanbieders het aanbod groter is (en sneller stijgt)
dan het aantal wachtenden. Kan de Minister aangeven of er naar aanleiding van deze
constatering is gekeken of er samenwerking mogelijk is tussen de UMC’s en de GGZ-instellingen,
om bijvoorbeeld een deel van de zorgvraag over te nemen?
Daarnaast lezen deze leden in de brief dat er door partijen, onder toeziend oog van
de kwartiermaker, al ruim anderhalf jaar gewerkt is aan het terugdringen van de wachttijden,
maar dat deze inspanningen niet voldoende zijn om de stijging van de zorgvraag op
te vangen, laat staan om een substantiële verlaging van de wachttijden te realiseren.
Kan de Minister een concreter beeld schetsen van de te verwachten wachttijden voor
transgenderzorg? Als alle genoemde acties uit de brief worden ingezet, wanneer verwacht
de Minister dan dat de wachttijden op de norm uit de zorgstandaarden zit?
In de Toekomstvisie Transgenderszorg wordt gesteld dat het aantal transgender personen
dat zich meldt voor zorg al jaren toeneemt en dat zij gemiddeld jonger worden. Hoe
sluit het diagnostisch proces aan op het toenemend aantal jongere transgender personen?
Genoemde leden lezen dat de risico’s van de operatie en de kwaliteit van het resultaat
de belangrijkste redenen zijn om geen chirurgie te willen. Kan de Minister aangeven
wat de grootste risico’s bij een operatie zijn en welke maatregelen of onderzoeken
er worden ondernomen om deze risico’s te verkleinen? Wat wordt er verstaan onder kwaliteit
van het resultaat?
Hoe beoordeelt de Minister de oproep tot gewenste verdere ontwikkeling van netwerksamenwerking
in de transgenderzorg? Kan de Minister tevens aangeven of, en zo ja hoe groot het
percentage is van personen die voor transgenderzorg naar het buitenland gaat?
Deze leden vinden het positief te lezen dat de kwartiermaker in zijn voortgangsbrief
concludeert dat er, door de inzet van digitale middelen, een minimaal effect is van
de coronamaatregelen op de wachttijden en het aantal wachtenden in de psychologische
en endocrinologische zorg. Veel zorg heeft doorgang gevonden door middel van beeldbellen
en telefonische consulten. De zorgaanbieders hebben de kwartiermaker laten weten dat
zij in de toekomst graag telefonisch of via beeldbellen zorg willen blijven verlenen,
onder meer omdat dit een uitkomst is voor transgender personen die grote afstanden
moeten afleggen. Kan de Minister aangeven of er invulling gegeven kan worden aan deze
wens? Zo ja, hoe kan er invulling worden gegeven aan deze wens?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
de actuele stand van zaken op het gebied van transgenderzorg. Het is bemoedigend om
te lezen hoeveel inspanning er wordt gepleegd bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars
om de capaciteit van transgenderzorg te vergroten en zoveel mogelijk mensen van dienst
te kunnen zijn. Deze leden willen ook een compliment uitspreken richting alle betrokken
partijen en de kwartiermaker voor de toekomstvisie en alle acties om de transgenderzorg
in Nederland te verbeteren. Tegelijkertijd maken genoemde leden zich zorgen over de
grote stijging van de zorgvraag op de korte en lange termijn, waardoor de wachtlijsten
toenemen en de uitdaging groter wordt om transgenderzorg toegankelijk en beschikbaar
te houden. Omdat de leden van D66-fractie vinden dat iedereen zichtbaar zichzelf moet
kunnen zijn en transgenderzorg daar een essentiële en waardevolle factor in betekent,
hebben zij de volgende vragen.
Depathologiseren van transgenderzorg
Genoemde leden vinden het van groot belang dat transgender niet meer gezien of behandeld
wordt als een mentale stoornis of een geestelijke ziekte. Toch komt dit nog op veel
plaatsen tot uitdrukking in de manier waarop men omgaat met transgender personen.
Zo wordt in de DSM-5-classificatie transgender nog beschouwd als een mentale conditie
en wordt deze classificatie gebruikt in de GGZ en de diagnosestelling. Deze leden
vinden dat niet passend omdat het kan bijdragen aan stigmatisering en drempelverhogend
werkt. Is de Minister het eens met deze leden? De kwartiermaker doet daarom ook de
aanbeveling om in de gehele transgenderzorg ICD-11 als basis te hanteren. Is de Minister
bereid om in gesprek te gaan met het Zorginstituut, Zorgverzekeraars Nederland (ZN),
Transvisie, Transgender Netwerk Nederland (TNN) en andere betrokken partijen om ICD-11
– de nieuwste versie van internationale classificatie van ziekten – als basis te hanteren
voor de gehele transgenderzorg in Nederland? Is de Minister het ermee eens dat dit
kan helpen bij de depathologisering van transgenderzorg? Is de Minister ook bereid
om in gesprek te gaan met betrokken beroepsverenigingen in hoeverre depathologisering
de norm is of kan worden in hun richtlijnen?
Deze leden wijzen daarnaast op de generieke voorwaarde dat er een uitgebreide psychische
evaluatie dient plaats te vinden. Deze leden zien dit als ander voorbeeld waar depathologisering
van de transgenderzorg nodig is om minder stigmatisering en beter toegankelijke transgenderzorg
te bewerkstelligen. Wil de Minister zich ervoor hard maken dat er geen uitgebreide
psychologische evaluatie als generieke voorwaarde wordt gehanteerd en daarbij lessen
betrekken van andere landen zoals Spanje en IJsland? Kan de Minister in het antwoord
ook betrekken welke bijdrage deze andere aanpak zou kunnen leveren aan het terugdringen
van wachtlijsten voor psychische transgenderzorg? Is de Minister het ook eens met
deze leden dat individueel noodzakelijke psychische transgenderzorg wel vergoed moet
blijven in de basisverzekering en beschikbaar voor mensen die daar behoefte aan hebben?
Genoemde leden wijzen bijvoorbeeld op landen als Malta, Denemarken en IJsland waarin
een psychologische diagnose niet als voorwaarde mag worden gesteld voor somatische
transgenderzorg. Kan de Minister reflecteren of dergelijke regelgeving ook in Nederland
tot een verbetering zou kunnen leiden van de positie van transgender personen?
De impact van de coronacrisis op de transgenderzorg
Genoemde leden vinden het bewonderenswaardig dat ondanks de coronacrisis, veel professionals
in de transgenderzorg hard hebben doorgewerkt om de impact zo klein mogelijk te houden.
Voor de chirurgische zorg zijn de wachttijden wel opgelopen door de coronamaatregelen.
In hoeverre is deze zorg voorbereid om snel af en op te schakelen bij een eventuele
tweede golf coronabesmettingen? Welke lessen kunnen volgens de Minister getrokken
worden uit de impact die de coronamaatregelen hebben gehad op de transgenderzorg?
Kan de Minister daarbij ook ingaan op de grote verschillen tussen ziekenhuizen inzake
de tijdsspanne die een ziekenhuis nodig heeft om weer op normale capaciteit te zitten?
Zo verwacht het Amsterdam UMC in juli weer terug te zijn op normale capaciteit, terwijl
Medisch Centrum Bloemendaal verwacht dat dit nog minimaal een half jaar gaat duren.
Kan de Minister daarnaast aangeven wat de impact is geweest van de bloedcontroles
die vaak zijn uitgesteld in de afgelopen maanden en of lopende hormoonbehandelingen
ondanks de coronamaatregelen nog wel adequaat gemonitord zijn geweest?
Verder laat de voortgangsbrief zien dat veel mensen het waardeerden om zorg op afstand
te kunnen ontvangen. In hoeverre zal dat nu meer de norm worden voor transgenderzorg,
indien de persoon het zelf wenst? Zijn volgens de Minister de richtlijnen en regelgeving
voldoende up-to-date om deze verschuiving voldoende ruimte te bieden? Is de Minister
bereid in gesprek te gaan met de kwartiermaker, professionals en transgender personen
over de knelpunten en het uitwerken van oplossingen?
Wachtlijsten en andere ontwikkelingen in de transgenderzorg
Genoemde leden maken zich zorgen over de lange wachtlijsten voor transgenderzorg.
Zij willen betrokken partijen complimenteren voor alle actie die ondernomen wordt
om de wachtlijsten terug te dringen, maar hebben nog wel enkele vragen over de grote
uitdaging die overblijft. Zo vragen deze leden of de zorgverzekeraars op dit moment
en in de afgelopen jaren aan de eisen voldaan hebben die hen gesteld worden op basis
van de zorgplicht? Zo nee, in hoeveel gevallen kunnen zij niet binnen een redelijke
tijd en reisafstand zorg aanbieden voor hun verzekerden? Hoe vaak heeft de Nederlandse
Zorgautoriteit (NZa) verzekeraars aangesproken op hun zorgplicht en wat is hierna
gebeurd? Vindt de Minister de handhaving van de NZa op de zorgplicht voldoende bij
de transgenderzorg?
Welke actie gaat de Minister ondernemen om ervoor te zorgen dat er substantieel meer
transgenderzorg ingekocht gaat worden om de stijgende zorgvraag te kunnen bijbenen,
op de korte en op de lange termijn? Kan de Minister daarnaast ingaan op het verschil
tussen de rekenkundig gemiddelde wachttijd en de gewogen gemiddelde wachttijd en welk
ten grondslag ligt aan de keuze welke wachttijd gehanteerd wordt in de rapportages?
Is de Minister bereid om via de stuurgroep een verzoek in te dienen aan de NZa en/of
het Capaciteitsorgaan om samen te werken aan een capaciteitsraming of een landelijke
wachttijdenregistratie?
Deze leden constateren dat het aanbieden van zorg dichterbij in de eerste lijn kan
bijdragen aan het terugdringen van wachtlijsten. Is de Minister bereid in gesprek
te gaan met gemeenten en zorgverzekeraars om deze beweging aan te jagen? Is er regelgeving
die deze verschuiving bemoeilijkt? Voor een effectieve verschuiving van transgenderzorg
naar de eerste lijn is het ook van groot belang dat er snel een richtlijn ontwikkeld
wordt voor endocrinologische nazorg door de huisarts. Is de Minister het op dit punt
eens met deze leden? Welke knelpunten zijn er om te komen tot een richtlijn voor huisartsen
en welke actie gaat de Minister ondernemen om het opstellen van deze richtlijn prioriteit
te geven? Is de Minister bijvoorbeeld bereid om endocrinologische nazorg onderdeel
te laten uitmaken van het basisaanbod van de huisarts?
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat zorgverzekeraars aan de slag gaan
met een concrete uitwerking van hun inkoopvisie en in samenwerking met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), Movisie en deskundige zorgprofessionals een handreiking
voor gemeenten zullen opstellen. Wanneer kunnen beide stukken verwacht worden? Worden
hierbij ook belangenorganisaties voor transgender personen betrokken zoals Transvisie?
Is de Minister ook bereid om in gesprek te gaan met gemeenten over de signalen die
de kwartiermaker noemt in de voortgangsbrief over signalen vanuit zorgaanbieders en
de transgender community dat er bij gemeenten vaak onduidelijkheid bestaat over de
inrichting, bekostiging en samenwerking van zorg voor jongeren met genderdysforie.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Toekomstvisie
Transgenderzorg van de kwartiermaker en de reactie van de Minister. Toch hebben deze
leden nog een aantal vragen en opmerkingen.
Te beginnen met de toegankelijkheid en beschikbaarheid van de zorg. De Minister schrijft
in de brief dat veel zorg tijdens corona doorgang heeft gevonden, doordat aanbieders
zorg via beeldbellen of telefonisch hebben verleend. Aanbieders zijn ook van plan
dit na corona vol te houden, omdat dit ook een oplossing biedt voor transgender personen
die grote afstanden moeten reizen. Hoewel deze leden blij zijn met deze ontwikkeling,
is deze ook symptomatisch voor twee andere problemen. Ten eerste vragen deze leden
waarom consulten niet vaker telefonisch worden gedaan, als dit voor de transgender
personen die ver weg wonen een uitkomst is. Waarbij dit eigenlijk een fundamentelere
vraag is: in hoeverre beslissen zorgverlener en zorgvrager binnen de transgenderzorg
samen over wat de juiste zorg is en hoe die wordt verleend? Samen beslissen zou volgens
deze leden verder moeten gaan dan alleen samen beslissen over de behandelingen. Ook
meer gedeelde besluitvorming in de indicatiestelling is wenselijk, zoals ook de kwartiermaker
adviseert. Daarvoor is het belangrijk dat de Nederlandse transgenderzorg overgaat
op classificatie ICD-11, in plaats van DSM-5. De Minister geeft aan na de zomer in
samenspraak met het Zorginstituut met een reactie te komen. Genoemde leden vragen
op welke termijn deze reactie komt. En of, als de Minister en het Zorginstituut dit
advies besluiten op te volgen, deze verandering nog voor 1 januari 2021 in kan gaan.
Ten tweede is de ontwikkeling richting beeldbellen, omdat transgender personen anders
ver moeten reizen, symptomatisch voor een ander probleem. Namelijk de beschikbaarheid
en toegankelijkheid van zorg. Tijdens deze kabinetsperiode is het actieprogramma de
Juiste Zorg op de Juiste Plek gelanceerd. Zorg die dichtbij kan worden verleend, moet
dichtbij worden georganiseerd. Ook voor transgenderzorg zou moeten gelden dat, waar
mogelijk, deze zo dichtbij mogelijk wordt georganiseerd. Deze leden maken zich zorgen
over de sterke centralisering van transgenderzorg in Nederland. Voor complexe operaties
is dat natuurlijk nodig, maar veel andere zorg, zoals psychische ondersteuning, maar
ook epilatie, pruiken, logopedie of bepaalde hormoonbehandelingen kunnen toch ook
veel dichterbij worden georganiseerd? Nu krijgen transgender personen geen van deze
behandelingen vergoed, omdat ze nog op de wachtlijst staan. Als we psychologen of
huisartsen ook de mogelijkheid geven om de indicatie te kunnen stellen en de zorg
dus iets te decentraliseren, dan kunnen transgender personen alvast starten met bepaalde
aspecten van de behandeling, zolang ze nog op de wachtlijst staan. Hoe kijkt de Minister
daar tegenaan en wat kan de Minister doen om dat te stimuleren?
Het is belangrijk voor transgender personen om niet te lang te moeten wachten op zorg.
Hoe eerder en sneller een transgender persoon geholpen wordt, hoe beter. Zoals in
de Toekomstvisie Transgenderzorg is beschreven, heeft «het langdurig leven in het
tussengebied tussen het oud en de nieuwe genderexpressie» grote gevolgen. Transgender
personen kampen vaak met gevoelens van machteloosheid, drugsgebruik, depressiviteit
en zelfs suïcidaliteit. In Nederland heeft ruim één op de vijf transgender personen
ooit een zelfmoordpoging gedaan. Volgens genoemde leden zou het kunnen helpen om minder
complexe (psychische) zorg dichter bij deze mensen te organiseren, zodat zij sneller
en makkelijker goede ondersteuning krijgen in dit proces. Zeker voor jongeren kan
dit erg belangrijk zijn. Jongeren zijn minder in staat zelfstandig ver te reizen.
Willen we de zorg voor hun goed organiseren, dan zal deze op maat en in de buurt moeten
zijn. Daarnaast kan goede toegankelijke transgenderzorg voor jongeren veel trauma
voorkomen, maar goede hulp in een vroeg stadium voorkomt ook dat transgender personen
in een later stadium secundaire geslachtskenmerken laten corrigeren. Door de zorg
dichterbij te organiseren ontstaat zo een win-win situatie: betere zorg en lagere
zorgkosten. Hoe denkt de Minister hierover? Heeft transgenderzorg ook een plek in
het actieprogramma de Juiste Zorg op de Juiste Plek? Wat kan en gaat de Minister nog
meer doen om deze zorg dichtbij te stimuleren?
Om zorg dichterbij te organiseren, zal de zorg sterker in een netwerksamenwerking
georganiseerd moeten worden, met specialisten, huisartsen en psychologen. De financiering,
deels uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en uit de Zorgverzekeringswet
(Zvw) kunnen hierbij in de weg staan. Zou een meer eenduidige financiering rondom
transgenderzorg hier een bijdrage aan kunnen leveren, als er daardoor ook beter gestuurd
kan worden op samenwerking? Wat zijn er voor obstakels om tot eenduidige financiering
in de transgenderzorg te komen en hoe kunnen die worden weggehaald?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de aandacht die de Minister in de
brief schenkt aan de wachtlijsten in de transgenderzorg. Zoals hierboven beschreven,
kan lang moeten wachten op zorg grote effecten hebben op de gesteldheid van een transgender
persoon. De Minister beschrijft in de brief een aantal manieren waarop de kwartiermaker
een bijdrage zal leveren aan het reduceren van de wachttijden. De kwartiermaker en
partijen zijn al anderhalf jaar bezig om de wachttijden te reduceren en hebben ook
een sterke stijging van het zorgaanbod gerealiseerd. Maar ziet de Minister, met de
hoge wachttijden, niet nog een extra rol voor zichzelf weggelegd? Wat zou de Minister
nog meer kunnen doen om de wachtlijsten terug te dringen of de kwartiermaker te ondersteunen?
Deze leden hebben nog vragen over de clustering van lang- en kortwerkende testosteroninjecties.
De Minister schrijft: «wanneer nieuwe, gepubliceerde wetenschappelijke gegevens kunnen
aantonen dat langwerkend testosteron tot betere uitkomsten voor de patiënt leidt,
dan kan de fabrikant een verzoek indienen voor een herbeoordeling. Afhankelijk van
de uitkomsten van een eventuele herbeoordeling door het zorginstituut zou de bijbetaling
kunnen vervallen.» Hieruit maken deze leden op dat er nog geen verzoek is ingediend
tot herbeoordeling en er nog geen nieuwe wetenschappelijk gepubliceerde inzichten
zijn. Zij vragen of de Minister, al dan niet via ZonMw een onderzoeksopdracht kan
uitzetten naar de effecten van kort- en langwerkende testosteroninjecties bij transgender
personen. Deze mensen hebben vaak al enorm lang moeten wachten op een behandeling
en moeten daarna uit financiële overwegingen voor suboptimale medicatie kiezen. Ondertussen
zijn de signalen uit het veld zo sterk dat langwerkende injecties beter werken, dat
het in de ogen van deze leden beter zou zijn om proactief onderzoek te gaan doen,
in plaats van af te wachten. Transgender personen wachten al lang genoeg. Wat denkt
de Minister hiervan? Is de Minister bereid een onderzoek naar de werking van langwerkende
versus kortwerkende testosteroninjecties te financieren?
Ten slotte, aansluitend op het vorige punt, vragen genoemde leden of er onderzoeksbudget
beschikbaar komt voor UMC's om langdurig onderzoek te doen naar de zorg voor transgender
personen. De zorg voor mensen uit deze gemeenschap is sterk in ontwikkeling en het
zou daarom goed zijn om mensen die nu zorg krijgen langdurig te volgen, zodat we ook
op de lange termijn de gevolgen van behandelingen snappen. Dus als laatste vraag:
is de Minister bereid onderzoeksbudget vrij te maken ter bevordering van de kwaliteit
van transgenderzorg in Nederland?
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg.
Deze leden hebben naar aanleiding hiervan de onderstaande opmerkingen en vragen.
De ontwikkeling van de wachttijden
Zorgverzekeraars zijn door de kwartiermaker verzocht om een concrete inkoopvisie over
de transgenderzorg op te stellen. Deze leden vragen of alle zorgverzekeraars gehoor
zullen geven aan deze oproep en vragen tevens wanneer deze inkoopvisies naar verwachting
gereed zullen zijn. Gaan de zorgverzekeraars (daarbij) ook aangeven hoeveel zorg zij
van plan zijn om de komende jaren extra in te kopen om zowel de wachttijden in te
lopen als aan de stijgende zorgvraag te voldoen?
De vergoeding van een middel voor testosteronsuppletie
Genoemde leden lezen dat een forse bijbetaling geldt voor het middel voor testosteronsuppletie,
wat volgens de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch de beste klinische resultaten
geeft. Dit als gevolg van de gekozen clustering in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem.
Inmiddels lijkt het duidelijk te zijn dat de sector een voorkeur heeft voor langwerkende
testosteroninjecties. De sector is in overleg om tot een oplossing te komen. Wanneer
kunnen deze leden deze oplossing verwachten? Kan inzicht gegeven worden in de hoogte
van de forse bijbetaling die gemiddeld betaald moet worden? Zal met de herziening
van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem, die gepland staat voor de tweede helft van
2021, de bijbetaling verdwijnen, zo vragen deze leden.
Voortgangsbrief Kwartiermaker Transgenderzorg voorjaar 2020
Invloed van de corona-maatregelen op de transgenderzorg
Tijdens de coronacrisis is een deel van de zorg online doorgegaan. Echter is bepaalde
zorg, met name de operaties, niet doorgegaan. Bij sommige aanbieders zal het een aantal
maanden duren voordat weer evenveel operaties uitgevoerd kunnen worden als voor de
coronacrisis. Genoemde leden vragen hoeveel mensen nu niet de geplande zorg hebben
gekregen en hoe lang het ongeveer duurt voordat deze mensen geholpen worden en de
achterstand wordt ingelopen. Hoe lang moeten mensen nu langer op de wachtlijst staan
dan vooraf voorspeld en hoe groot zijn de individuele gevolgen van deze extra wachttijden?
Wat betekenen deze gegevens precies voor degenen waarvan de eerste intakes op korte
termijn waren gepland?
Ontwikkelingen in de wachttijden en het aanbod van zorg
Deze leden vinden het erg positief dat fors is ingezet op een daling van de wachtlijsten
van transgenderzorg en een toename van aanbod. Door een stijgende zorgvraag met maar
liefst 42% wordt deze toename echter tenietgedaan. Wordt daarbij erkend dat een wachttijd
van 67 weken (tussen moment van aanmelden en eerste inhoudelijke gesprek) nog steeds
veel te lang is. Deze leden vinden ook het verschil in wachttijden tussen GGZ-aanbieders
(26 weken voor volwassenen en 19 weken voor jongeren) en UMC’s (59 weken voor volwassenen
en 61 weken voor jongeren) opvallend. Hoe worden deze verschillen precies verklaard?
Wat verklaart daarnaast dat er sprake is van een toenemende discrepantie tussen beide
typen instellingen? Genoemde leden vinden het positief dat er hierbij aandacht is
voor «de verkeerde wachtlijst problematiek» of zorgbemiddeling, maar vragen wat precies
de verwachtingen zijn die deze inzet zal hebben.
Toekomstvisie Transgenderzorg
Vergoedingen
De kwartiermaker geeft aan dat het regelkader uit de Zorgverzekeringswet herzien moet
worden, met name omdat vergoedingen van transitiezorg voor secundaire geslachtskenmerken
is opgehangen aan het «verminkingscriterium» in deze wet. Wordt dit kader herzien?
Zo ja, wanneer kunnen deze leden een herziening verwachten?
Het belang van kortere wachttijden
De cijfers in de toekomstvisie maken duidelijk dat transgenders vaker dan gemiddeld
een suïcidepoging doen. Op welke wijze wordt op dit gebied specifiek aandacht aan
deze doelgroep besteed?
Aanbevelingen van de Kwartiermaker Transgenderzorg
De kwartiermaker beschrijft de noodzaak van een betere spreiding van transgenderzorg
over het land. Op welke wijze wordt hieraan gewerkt, zo vragen genoemde leden. Voldoen
de zorgverzekeraars op dit punt aan hun zorgplicht? Hoe wordt gestimuleerd dat zorgverzekeraars
zich aan hun taak houden om te stimuleren dat zorgaanbieders indien nodig extra aanbod
beschikbaar stellen?
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg
en de voortgangsbrief Kwartiermaker Transgenderzorg. Genoemde leden hebben hierover
een aantal vragen.
Deze leden constateren ondanks dat het aanbod van zorg is toegenomen wachttijden vrijwel
gelijk zijn gebleven en het aantal wachtenden op transgenderzorg fors is gestegen.
Zij maken zich zorgen over de psychologische en sociale problemen die ontstaan het
lange wachten op goede zorg. Wordt er door zorgverzekeraars voldoende zorg ingekocht
rekening houdend met de verwachte stijging van de zorgvraag en de wens om de wachttijden
te doen afnemen? Met welke stijging van de zorgvraag voor de komende jaren wordt daarbij
rekening gehouden? Wat kan aanvullend worden ondernomen om een verdere daling van
wachttijden te realiseren? Een van de aanbevelingen die door de kwartiermaker wordt
gedaan is verplaatsen van een deel van transgenderzorg naar de eerste lijn. Is de
Minister bereid om het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) te vragen om voorrang
te geven aan het ontwikkelen van een richtlijn voor hormoonbehandeling van transgender
personen? De grootste problemen met betrekking tot wachttijden liggen bij psychologische
transgenderzorg. In hoeverre kan depahtologiseren van transgenderzorg bijdragen aan
het terugdringen van de wachttijden?
Een van de aanbevelingen van de kwartiermaker is gedeelde besluitvorming. Hoe kan
volgens de Minister invulling worden gegeven aan deze «gedeelde besluitvorming»? De
Minister stelt dat uit meerdere zorgpaden moet kunnen worden gekozen. Hoe wordt aan
de verschillende zorgpaden invulling gegeven, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg
en de voortgangsbrief van Kwartiermaker Transgenderzorg. Zij hebben hierbij een aantal
opmerkingen en vragen.
Deze leden zijn allereerst van mening dat transgender personen recht hebben op goede
zorg, waarbij ingrijpende beslissingen met grote zorgvuldigheid worden genomen. Gedeelde
besluitvorming is hierbij zeker belangrijk, maar het is ook belangrijk dat transgender
personen goede begeleiding krijgen van een psycholoog als zij besluiten een traject
in te gaan. Deze leden hebben zorgen over de vraag of jonge mensen zelfstandig in
staat zijn om ingrijpende volwassen keuzes te maken.
Ontwikkeling wachttijden
Genoemde leden maken zich zorgen over de sterke stijging van de zorgvraag. Kan de
Minister aangeven wat de achtergronden zijn van deze sterke stijging, met name bij
jonge meisjes? Is de Minister bereid nader onderzoek te laten verrichten naar de oorzaken
van de sterke toename van de zorgvraag?
Deze leden constateren dat de groei van het aanbod momenteel gelijke tred houdt met
de groei van de vraag, waardoor de wachttijden gelijk blijven. Is het realistisch
om te verwachten dat het aanbod nog sneller kan groeien?
Zij constateren dat er steeds meer specialistische GGZ-instellingen specifiek voor
transgenderzorg zijn. Het risico bestaat dat hierdoor de aansluiting met de overige
zorg, zoals bijvoorbeeld endocrinologische zorg, minder optimaal wordt. Is de Minister
het met deze leden eens dat psychologische transgenderzorg breder ingebed dient te
worden in de transgenderzorg en in de GGZ?
Deze leden constateren dat de kwartiermaker ervoor pleit om de zorg uit te breiden
in met name het midden en zuiden van het land. Kan de Minister toelichten waarom juist
hier er een behoefte is? Waar komt de terughoudendheid bij sommige ziekenhuizen vandaan?
Is het reëel om te verwachten dat er een landelijk dekkend aanbod komt van transgenderzorg?
Moet niet juist het bieden van kwaliteit in plaats van kwantiteit voorop staan?
Toekomstvisie Transgenderzorg
De leden van de christenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de inleiding van de
toekomstvisie. Zij vragen de Minister of hier niet een al te idealistisch scenario
wordt geschetst. Moet niet te allen tijde worden gestreefd naar de juiste zorg op
de juiste plek, waarbij voorkomen moet worden dat bepaalde patiëntgroepen een status
aparte krijgen?
Deze leden vragen welke landen nu reeds gebruik maken van de classificatie op basis
van de ICD-11. Is de Minister het met deze leden eens dat ook in de DSM-5 er een goede
ontwikkeling is waar te nemen, waar genderdysforie niet meer als stoornis wordt gezien,
maar waarbij tegelijkertijd wel aandacht is voor het lijden dat hiermee gepaard kan
gaan. Kan de Minister toelichten wat het verschil is tussen de classificaties in DSM-5
en ICD-11 en waarom de classificatie in de ICD-11 de voorkeur zou verdienen?
De kwartiermaker lijkt er voor te pleiten dat de rol van psychologen verder wordt
teruggedrongen. Wat vindt de Minister hiervan? Deze leden vragen de Minister of zij
verwacht dat endocrinologen en chirurgen bereid zullen zijn om de stap van psychologische
zorg over te slaan of akkoord te gaan met een sterk afgebakende rol van de psycholoog.
Deze leden zijn van mening dat het goed is om de nazorg bij de huisartsen neer te
leggen, maar dit betekent wel dat huisartsen voldoende moeten worden toegerust. Welke
acties worden hierop ondernomen?
De kwartiermaker hecht veel waarde aan gedeelde besluitvorming. Is de Minister van
mening dat hiervoor momenteel onvoldoende aandacht is en dat patiënten onvoldoende
invloed hebben op hun behandeling? Genoemde leden hebben namelijk het beeld dat patiënten
goed worden betrokken bij hun behandeling. Vraagt transgenderzorg niet juist om grote
zorgvuldigheid bij het maken van ingrijpende keuzes in het leven van jonge mensen?
Is de Minister het daarom met deze leden eens dat gedeelde besluitvorming bij jonge
transgenders inderdaad belangrijk is, maar wel op een andere wijze dient worden vormgegeven
dan bij reguliere zorg?
De kwartiermaker vraagt om een duurzame borging van de verzekering en financiering
van de transgenderzorg. Deze leden wijzen erop dat transgenderzorg in het buitenland
niet altijd vergoed wordt. Voorkomen moet worden dat hier een spanningsveld ontstaat
met andere vormen van zorg. Is de Minister bereid het Zorginstituut om advies te vragen
over de bekostiging van de transgenderzorg?
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief van de kwartiermaker,
de Toekomstvisie Transgenderzorg en de reactie van de Minister hierop. Zij zijn bezorgd
over de ontwikkelingen die in de voortgangsbrief en de toekomstvisie worden geschetst.
Deze leden maken daarom graag van de gelegenheid gebruik om hierover enkele opmerkingen
te maken en vragen te stellen.
Toegenomen zorgvraag
Genoemde leden constateren dat de vraag naar (medische) transgenderzorg de afgelopen
jaren pijlsnel is gestegen. De groei van het aantal aanmeldingen voor medische behandeling
vindt plaats in alle leeftijdscategorieën, maar de toename is duidelijk het grootst
bij kinderen en (met name) adolescenten. Binnen die groep is de stijging vooral toe
te schrijven aan de toename van het aantal aanmeldingen van tienermeisjes, zo constateert
de kwartiermaker. Er is sinds enige jaren sprake van een plotselinge en forse oververtegenwoordiging
van meisjes met genderdysforie.
Deze leden vinden het zeer opmerkelijk dat in de toekomstvisie deze gigantische stijging
van de zorgvraag nauwelijks en alleen in zeer algemene bewoordingen wordt verklaard.
Deelt de Minister de zorgen van deze leden? Deelt zij de mening dat alleen wanneer
duidelijker is waarom de zorgvraag zo is gestegen, we deze mensen op de juiste manier
kunnen helpen? Is de Minister bereid om opdracht te geven tot een veel diepgaander
onderzoek naar de oorzaken van de gestegen zorgvraag, met name de toename onder vrouwelijke
adolescenten? Kan de Minister deze leden meer duidelijkheid geven over de eigenschappen
van de groep jongeren die zich meldt voor een geslachtsverandering? Kan de Minister
een overzicht geven van lopende onderzoeken op dit gebied in andere landen?
Behandelingen
Een geslachtsveranderende behandeling of operatie is onomkeerbaar en daarmee bijzonder
ingrijpend voor de persoon die het betreft en diens omgeving. Bij de begeleiding van
transgenders is dus de hoogste zorgvuldigheid geboden. Een psychologische diagnose
zou wat deze leden betreft daarom als voorwaarde moeten blijven gelden voor toegang
tot somatische behandelingen. Deelt de Minister deze opvatting? Waarom weigert de
Minister zich hier tot nu toe duidelijk over uit te spreken? Het gaat hier toch juist
nadrukkelijk niet om een medisch-inhoudelijke discussie, maar een bredere vraag hoe
we als samenleving en politiek denken over transgenderzorg en dit willen vormgeven?
Zou de Minister op z’n minst kunnen aangeven dat het niet wijs zou zijn om de Kwaliteitsstandaard
Transgenderzorg Somatisch nu al weer op zo’n cruciaal punt te wijzigen, terwijl deze
pas in november 2019 in werking is getreden? Deze leden vragen of er nog wel een legitieme
reden bestaat om behandelingen voor transgenders collectief te financieren, indien
zou worden meegegaan in het pleidooi om deze behandelingen volledig te depathologiseren.
Graag zien deze leden dat de Minister deze vragen afzonderlijk beantwoordt.
Detransitioning
Met de toename van het aantal mensen «in transitie», neemt ook het aantal mensen dat
hierop terugkomt toe. Onderkent de Minister het risico dat mensen (te) snel worden
bevestigd in onomkeerbare behandelingen of ingrepen? Welk zorg- en hulpaanbod bestaat
er in Nederland voor zogenoemde «detransitioners»?
Suïcidaliteit
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat heel veel transgenders worstelen met suïcidale
gedachten. Genoemde lezen in de toekomstvisie dat dit vooral te maken zou hebben met
langdurig leven in het tussengebied tussen de oude en de nieuwe genderexpressie. Het
lijkt erop dat de kwartiermaker van mening is dat de belangrijkste oplossing hiervoor
vooral het versnellen van de behandeling en het vergroten van het zorgaanbod zou zijn.
Deze leden zijn ervan geschrokken dat in de toekomstvisie (nog) geen concrete maatregelen
worden genoemd op het gebied van zorg en ondersteuning om suïcide onder transgenders
tegen te gaan. Welke rol ziet de Minister op dit punt voor zichzelf weggelegd?
Is de Minister bekend met wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er sprake
is van een risico op suïcide niet alleen vóór, maar ook tijdens en ná geslachtsveranderende
behandelingen of ingrepen?1 Wat is de reactie van de Minister hierop en wat betekent dit voor het nazorgtraject
dat aan transgenders wordt geboden?
II Reactie van de Minister voor Medische Zorg en Sport
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, D66, Groen Links, SP, PvdA, ChristenUnie, en de SGP die
zijn gesteld in de inbreng van het verslag van een schriftelijk overleg inzake de
Toekomstvisie Transgenderzorg. Hierbij stuur ik u de antwoorden op de gestelde vragen.
De vragen zijn zoveel mogelijk beantwoord in de volgorde van het door de commissie
uitgebrachte verslag. Voor de overzichtelijkheid zijn de vragen genummerd.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg
en de voortgangsbrief Kwartiermaker Transgenderzorg voorjaar 2020. Zij hebben hierbij
nog enkele vragen.
In de brief schrijft de Minister dat het opvallend is dat er, wat de wachttijd tot
een intake voor psychologische zorg betreft, een grote discrepantie is tussen UMC’s
en ggz-instellingen. Bij de UMC’s is (en groeit) het aantal wachtenden harder dan
het zorgaanbod, terwijl bij de ggz-aanbieders het aanbod groter is (en sneller stijgt)
dan het aantal wachtenden.
Vraag 1
Kan de Minister aangeven of er naar aanleiding van deze constatering is gekeken of
er samenwerking mogelijk is tussen de UMC’s en de ggz-instellingen, om bijvoorbeeld
een deel van de zorgvraag over te nemen?
De kwartiermaker heeft mij laten weten dat hij aan twee lijnen werkt om dit allocatieprobleem
op te lossen. Aan de ene kant wordt samenwerking tussen (academische) ziekenhuizen
en ggz-instellingen gestimuleerd. Er is een Handreiking Netwerksamenwerking in de
Transgenderzorg opgesteld en de kwartiermaker spreekt zorgaanbieders en zorgverzekeraars
actief aan op samenwerking en afstemming op dit punt. De kwartiermaker heeft mij laten
weten dat dit werkt. Het aantal samenwerkingsafspraken groeit evenals het aantal netwerken
van samenwerkende zorginstellingen die naar elkaar doorverwijzen. Daarnaast werkt
de kwartiermaker aan afspraken tussen de zorgverzekeraars en transgenderorganisaties
om mensen die op een wachtlijst staan te kunnen informeren over mogelijke alternatieve
aanbieders waar men sneller kan starten met een behandeling. Inmiddels zijn er ook
zorgverzekeraars die hun eigen verzekerden beter informeren via websites en telefonisch
advies over het meest passende zorgaanbod, aldus de kwartiermaker.
Vraag 2
Daarnaast lezen deze leden in de brief dat er door partijen, onder toeziend oog van
de kwartiermaker, al ruim anderhalf jaar gewerkt is aan het terugdringen van de wachttijden,
maar dat deze inspanningen niet voldoende zijn om de stijging van de zorgvraag op
te vangen, laat staan om een substantiële verlaging van de wachttijden te realiseren.
Kan de Minister een concreter beeld schetsen van de te verwachten wachttijden voor
transgenderzorg? Als alle genoemde acties uit de brief worden ingezet, wanneer verwacht
de Minister dan dat de wachttijden op de norm uit de zorgstandaarden zit?
Ik vind het net als u van belang dat de wachttijden voor transgenderzorg worden verkort.
Zoals ik in mijn kamerbrief (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb aangegeven, is het echter niet zo eenvoudig om dit te realiseren. Vanwege een
sterke stijging van de zorgvraag (die ook sneller stijgt dan verwacht) en de beperkte
capaciteit die beschikbaar is en die niet eenvoudig uit te breiden is, maar ook bijvoorbeeld
vanwege de «verdeling» van patiënten over de verschillende instellingen. Zoals de
kwartiermaker aangeeft in de voortgangsbrief zijn de wachttijden bij ggz aanbieders
veelal lager dan bij de universitair medisch centra. Veel patiënten lijken er echter
voor te kiezen om te wachten bij een UMC, waardoor zij mogelijk langer dan noodzakelijk
moeten wachten.
Wat nu vooral van belang is, is dat de betrokken zorgpartijen er alles aan doen om
het zorgaanbod te vergroten c.q. anders in te richten en (daardoor) de wachttijden
terug te dringen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet erop toe dat de zorgverzekeraars
hierin hun verantwoordelijkheid pakken, conform de op hen rustende zorgplicht. De
kwartiermaker heeft aangegeven dat er behoefte is aan een soort punt waar informatie
over zorgaanbieders (van alle type zorg) en informatie over wachttijden en netwerken
nodig is. Op dit punt zijn de zorgverzekeraars in gesprek hoe hieraan tegemoet te
komen. Ik hoop dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders t.z.t. met deze gerichte informatie
nog meer grip op de wachtlijsten krijgen.
Er is niet één maatregel die ervoor moet zorgen dat de wachtlijsten korter worden,
maar veelal is sprake van een combinatie van meerdere acties die uiteindelijk effect
moeten gaan sorteren. Er is een grote inspanning gaande bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars
die resulteert in een forse groei van de capaciteit voor alle vormen van transgenderzorg
in 2020 en 2021. In twee jaar tijd, van 2019 tot 2021, neemt het aanbod van psychologische
zorg naar verwachting met 42% toe, en het aanbod van endocrinologische zorg met 44%.
Een stijging van de zorgvraag met 42% per jaar en daarbovenop de wens om de wachttijden
te laten dalen is ambitieus. Als gevolg van veel factoren is het lastig te voorspellen
hoe de wachttijden zich de komende jaren zullen ontwikkelen en wanneer het lukt om
de wachttijden binnen de daarvoor geldende normen te krijgen. Ik kan dan ook geen
termijn aangeven waar binnen de wachttijden op de norm uit de zorgstandaard zullen
zitten.
Vraag 3
In de Toekomstvisie Transgenderszorg wordt gesteld dat het aantal transgender personen
dat zich meldt voor zorg al jaren toeneemt en dat zij gemiddeld jonger worden. Hoe
sluit het diagnostisch proces aan op het toenemend aantal jongere transgender personen?
Bij de behandeling van transgender personen is de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg
Somatisch2 leidend. In deze standaard is een apart hoofdstuk gewijd aan de behandeling van kinderen
en adolescenten. In de inleiding staat: «Er zijn verschillen in presentatie en beloop
van genderincongruentie tussen kinderen, adolescenten en volwassenen. Kinderen en
adolescenten maken een lichamelijke, psychologische, sociale en seksuele ontwikkeling
door die van invloed kan zijn op genderdysfore gevoelens. Daarom verschilt de diagnostiek
en behandeling van genderincongruentie bij kinderen en adolescenten van die van volwassenen.»
Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar deze standaard.
Vraag 4
Genoemde leden lezen dat de risico’s van de operatie en de kwaliteit van het resultaat
de belangrijkste redenen zijn om geen chirurgie te willen. Kan de Minister aangeven
wat de grootste risico’s bij een operatie zijn en welke maatregelen of onderzoeken
er worden ondernomen om deze risico’s te verkleinen? Wat wordt er verstaan onder kwaliteit
van het resultaat?
In de Toekomstvisie (Kamerstuk 31 016, nr. 289) wordt inderdaad aangegeven dat van de transgenderpersonen die geen operatie willen,
een groot deel hiertoe heeft besloten vanwege de risico’s van de operatie en de kwaliteit
van het resultaat. «Met betrekking tot genitale chirurgie vindt 28% van de transmannen
en 24% van de transvrouwen de risico’s te groot en met name van de masculiniserende
genitale chirurgie verwacht 37% van de transmannen onvoldoende resultaat. Bij andere
vormen van chirurgie worden risico’s en kwaliteit minder vaak genoemd, maar toch ook
nog door tussen de 10% en 20% van de respondenten.»3 In de kwaliteitsstandaard staan bij 2.3.1.voorbeelden van de feminiserende en masculiniserende
geslachtsaanpassende operaties.
De wensen op operatief gebied blijken vaak zeer individueel en in de praktijk is de
behandeling steeds meer maatwerk geworden. Iedere operatie geeft kans op complicaties.
Voor de operatie worden de patiënten gewezen op de risico’s. De risico’s bij een operatie
zijn bijvoorbeeld nabloedingen, infectie, trombose en bijvoorbeeld het risico op een
secundaire corrigerende ingreep. Onder de kwaliteit van het resultaat wordt onder
andere verstaan: cosmetisch resultaat, seksuele functie, plasfunctie en/of fertiliteit.
Op de websites en in patiëntenfolders wordt over het algemeen uitgebreide informatie
verstrekt over de verschillende soorten ingrepen en de daarbij behoren risico’s en
mogelijke complicaties. Zie bijvoorbeeld de website van het Amsterdam UMC4. Hierop staat onder meer een online keuzehulp voor transmannen die voor de keuze
staan of ze zich wel of niet willen laten opereren. Deze keuzehulp zet de mogelijke
genitale operaties op een rij, geeft argumenten voor en tegen de opties en legt kort
uit wat deze inhouden. De online keuzehulp geeft informatie in begrijpelijke taal
opdat patiënt en arts samen kunnen besluiten wat de beste behandeling is.
Vraag 5
Hoe beoordeelt de Minister de oproep tot gewenste verdere ontwikkeling van netwerksamenwerking
in de transgenderzorg?
Ik ben van mening dat netwerksamenwerking van groot belang is voor de transgenderzorg.
Vandaar ook dat de vraag hoe netwerkzorg eruit zou moeten zien specifiek onderdeel
uitmaakt van de opdracht van Zorgverzekeraars Nederland en VWS aan de kwartiermaker
transgenderzorg (zie Kamerstuk 31 016, nr. 109). Goede en bij voorkeur ook decentrale netwerkzorg kan een belangrijke bijdrage leveren
aan de toegankelijkheid van de transgenderzorg, doordat zorg op meer plaatsen en daarmee
dichter bij de patiënt beschikbaar is, maar ook doordat de doorstroming van patiënten
door de zorgketen in geval van goede netwerksamenwerking vlotter kan verlopen. Ook
zorgt de komst van meer zorgnetwerken ervoor dat er een meer gevarieerd zorgaanbod,
met meer keuzemogelijkheden voor de patiënten ontstaat.
Vraag 6
Kan de Minister tevens aangeven of, en zo ja hoe groot het percentage is van personen
die voor transgenderzorg naar het buitenland gaat?
Er zijn inderdaad mensen die voor transgenderzorg naar het buitenland gaan. Het percentage
transgenderpersonen dat hiervoor kiest is mij niet bekend.
Vraag 7
Deze leden vinden het positief te lezen dat de Kwartiermaker in zijn voortgangsbrief
concludeert dat er, door de inzet van digitale middelen, een minimaal effect is van
de coronamaatregelen op de wachttijden en het aantal wachtenden in de psychologische
en endocrinologische zorg. Veel zorg heeft doorgang gevonden door middel van beeldbellen
en telefonische consulten. De zorgaanbieders hebben de kwartiermaker laten weten dat
zij in de toekomst graag telefonisch of via beeldbellen zorg willen blijven verlenen,
onder meer omdat dit een uitkomst is voor transgender personen die grote afstanden
moeten afleggen. Kan de Minister aangeven of er invulling gegeven kan worden aan deze
wens? Zo ja, hoe kan er invulling worden gegeven aan deze wens?
Vanuit VWS wordt op verschillende manieren gestimuleerd om de inzet van digitale zorg
in zijn algemeenheid te bestendigen. Vanuit belangrijke initiatieven, zoals de Hoofdlijnenakkoorden,
Zorg voor innoveren, Juiste zorg op de juiste plek, Samen Beslissen en Waardegedreven
Zorg, wordt hier door vele partijen in de zorg aan (samen-)gewerkt. Bij de keuze voor
behandelvorm, waar behandelaar en patiënt samen besluiten over nemen, zou digitale
zorg het vertrekpunt moeten zijn. Belangrijk hierbij is dat de patiënt/cliënt geholpen
wordt bij het gebruik van deze toepassingen en dat de mogelijkheid van fysiek contact
niet wordt afgesneden. De behoeften en wensen van patiënt en zorgverlener blijven
altijd het uitgangspunt, ongeacht de vorm waarin zorg gegeven wordt. De mogelijkheden
en meerwaarde van digitale zorg of digitale ondersteuning van zorg verschilt dan ook
per zorgvorm en per patiënt. De NZa heeft onlangs de tijdelijke verruimingen voor
digitale zorg verlengd tot 31 december 2020. Uitgangspunt is daarnaast deze tijdelijke
verruimingen structureel te maken per 2021.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over
de actuele stand van zaken op het gebied van transgenderzorg. Het is bemoedigend om
te lezen hoeveel inspanning er wordt gepleegd bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars
om de capaciteit van transgenderzorg te vergroten en zoveel mogelijk mensen van dienst
te kunnen zijn. Deze leden willen ook een compliment uitspreken richting alle betrokken
partijen en de kwartiermaker voor de toekomstvisie en alle acties om de transgenderzorg
in Nederland te verbeteren. Tegelijkertijd maken genoemde leden zich zorgen over de
grote stijging van de zorgvraag op de korte en lange termijn, waardoor de wachtlijsten
toenemen en de uitdaging groter wordt om transgenderzorg toegankelijk en beschikbaar
te houden. Omdat de leden van D66-fractie vinden dat iedereen zichtbaar zichzelf moet
kunnen zijn en transgenderzorg daar een essentiële en waardevolle factor in betekent,
hebben zij de volgende vragen.
Depathologiseren van transgenderzorg
Genoemde leden vinden het van groot belang dat transgender niet meer gezien of behandeld
wordt als een mentale stoornis of een geestelijke ziekte. Toch komt dit nog op veel
plaatsen tot uitdrukking in de manier waarop men omgaat met transgender personen.
Zo wordt in de DSM-5-classificatie transgender nog beschouwd als een mentale conditie
en wordt deze classificatie gebruikt in de ggz en de diagnosestelling. Deze leden
vinden dat niet passend omdat het kan bijdragen aan stigmatisering en drempelverhogend
werkt.
Vraag 8
Is de Minister het eens met deze leden?
Het is niet aan mij om me een oordeel te vormen over de inhoud van de DSM-5. De DSM-5
is een handboek van de American Psychiatric Association (APA), vertaald naar het Nederlands
in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Ook is het
niet aan mij om te oordelen over het gebruik van deze classificatie in de zorg. Het
is aan de partijen in het veld om te bepalen wat goede zorg is; zie ook mijn antwoorden
op de vragen 9 en 11.
Ik wil echter nog wel opmerken dat het niet juist is dat het zijn van transgender
in de DSM-5 wordt beschouwd als een mentale conditie. In de DSM-5 wordt niet meer
gesproken over een «genderidentiteitsstoornis» maar over «genderdysforie». Daarbij staat het lijden onder de genderincongruentie centraal; niet de genderincongruentie op zich. In de
DSM-5 classificatie is hierover het volgende vermeld: «Genderdysforie verwijst naar
de lijdensdruk die gepaard kan gaan met de incongruentie tussen het ervaren of geuite
gender versus het toegewezen gender. Hoewel niet iedereen onder deze incongruentie
lijdt, lijden velen er wel onder wanneer de gewenste lichamelijke ingrepen met hormonen
en/of operaties niet beschikbaar zijn. De huidige term in de DSM-5 geeft een betere
beschrijving dan de genderidentiteitsstoornissen uit de DSM-IV omdat hiermee de onvrede
als klinisch probleem de nadruk krijgt en niet noodzakelijkerwijs de identiteit».5
Vraag 9
De kwartiermaker doet daarom ook de aanbeveling om in de gehele transgenderzorg ICD-11
als basis te hanteren. Is de Minister bereid om in gesprek te gaan met het Zorginstituut,
Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Transvisie, Transgender Netwerk Nederland (TNN) en
andere betrokken partijen om ICD-11 – de nieuwste versie van internationale classificatie
van ziekten – als basis te hanteren voor de gehele transgenderzorg in Nederland? Is
de Minister het ermee eens dat dit kan helpen bij de depathologisering van transgenderzorg?
In mijn brief van 26 juni 2020 (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb ik aangegeven dat ik deze aanbeveling van de kwartiermaker samen met het Zorginstituut
nader zou bezien, en dat ik de Kamer na de zomer een reactie op dit punt zou toesturen.
Hierbij voldoe ik aan deze toezegging. De vraag of het mogelijk is om de ICD-11 te
hanteren voor de transgenderzorg komt voort uit de wens om geen gebruik meer te maken
van de DSM-5 bij het verlenen van transgenderzorg.
Zoals toegezegd heb ik hier de afgelopen periode met het Zorginstituut over gesproken.
Ik heb ook contact gehad met de NZa. Gezamenlijk hebben we bekeken welke rol de DSM-5
momenteel speelt in de transgenderzorg. Mijn bevindingen zijn als volgt.
Transgenderpersonen kunnen zich met verschillende zorgvragen tot een zorgaanbieder
wenden.
Iemand kan behoefte hebben aan psychische zorg, bijvoorbeeld vanwege een stemmingsstoornis
of angststoornis of vanwege het lijden onder de genderincongruentie. Hiervoor zal een transgenderpersoon zich, zoals iedereen,
tot de huisarts of POH ggz, en/of tot een psychiater of klinisch psycholoog wenden.
Het kan ook gaan om de behoefte aan somatische zorg, bijvoorbeeld endocrinologische
of chirurgische zorg. Ook in dat geval moet de transgenderpersoon naar een klinisch
psycholoog of psychiater (of in geval van kinderen een orthopedagoog) gaan, dit omdat
één van deze professionals op grond van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch
de indicatie voor de somatische zorg moet stellen. In dat kader moet onder meer worden
vastgesteld of sprake is van genderincongruentie.
Bij het verlenen van psychische zorg in Nederland neemt de DSM-5 een centrale plaats in. Dat is niet alleen bij transgenderpersonen
het geval, maar bij iedereen die psychische zorg nodig heeft. We gebruiken de DSM-5
als voorwaarde voor de aanspraak op en vergoeding van geneeskundige ggz. Dit om overbehandeling
te voorkomen: klachten die niet in de DSM-5 staan kunnen door de huisarts/POH ggz
worden behandeld, psychische stoornissen worden behandeld in de ggz.
Het zou om meerdere redenen niet juist zijn om de DSM-classificatie in het kader van
de geneeskundige ggz voor specifiek deze doelgroep te verlaten. Zoals ik in mijn antwoord
op vraag 8 al heb uitgelegd, gaat het om de psychische problematiek en niet om het
feit dat iemand transgender is. Een uitzonderingspositie creëert onduidelijkheid ten
opzichte van andere groepen, en als je spreekt over het «depathologiseren» van het
zijn van transgender dan zou juist het gegeven dat je transgender bent geen uitzonderingspositie
moeten opleveren.
Overigens zal bij de behandeling van een transgenderpersoon in de geneeskundige ggz
zeker niet altijd de DSM-classificatie «genderdysforie» hoeven te worden gehanteerd.
De reden dat een transgenderpersoon psychische zorg nodig heeft, is namelijk niet
altijd gelegen in het feit dat hij/zij lijdt onder de genderincongruentie; er kan
net als bij ieder ander ook sprake zijn van andere psychische problematiek, zoals
een depressieve stoornis of een angststoornis (die niet per definitie samenhangt met
de genderincongruentie).
Mijn bijzondere aandacht is uitgegaan naar de somatische zorgvraag van transgenderpersonen.
Indien sprake is van een somatische zorgvraag (met inbegrip van de psychologische zorg en ondersteuning die integraal
onderdeel uitmaakt van deze somatische zorgvraag), is er geen sprake van regelgeving
vanuit de overheid die verplicht tot het gebruiken van de DSM-5. Voor de vraag of
sprake is van verzekerde somatische transgenderzorg (op grond van de Zorgverzekeringswet)
is een diagnose op grond van de DSM-5 geen vereiste,6 en ook bij het declareren van dbc’s voor medisch-specialistische zorg bestaat er
geen verplichting om een DSM-code te registreren. Ook de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg
Somatisch stelt het gebruik van de DSM-5 bij het verlenen van somatische transgenderzorg
overigens niet verplicht. De kwaliteitsstandaard stelt slechts dat de psycholoog,
psychiater of orthopedagoog die de indicatie voor de somatische zorg stelt (onder
meer) competent moet zijn in het gebruik van de DSM en/of de ICD voor diagnostische doeleinden.
Vraag 10
Is de Minister ook bereid om in gesprek te gaan met betrokken beroepsverenigingen
in hoeverre depathologisering de norm is of kan worden in hun richtlijnen?
Zoals u weet is in november 2019 de Kwaliteitsstandaard Somatische Transgenderzorg
gepubliceerd. Deze kwaliteitsstandaard is, met financiering vanuit het Ministerie
van VWS, ontwikkeld door de patiëntenorganisatie en beroepsverenigingen met ondersteuning
van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten. Omdat transgenderzorg
relatief nieuwe zorg is die sterk in ontwikkeling is, is in de kwaliteitsstandaard
aangegeven dat deze kwaliteitsstandaard van begin af aan een voorlopig karakter heeft
en dat spreiding van zorg, toename van ervaring bij een bredere groep zorgverleners
of nieuw onderzoek kan leiden tot andere inzichten. «Het is dan ook van belang dat
deze standaard frequent (jaarlijks) op actualiteit beoordeeld wordt. Uitgangspunt
is om twee jaar na autorisatie van deze standaard, een evaluatie uit te voeren in
hoeverre de aanbevelingen uit de standaard daadwerkelijk in de praktijk worden toegepast/opgevolgd.
Deze evaluatie (planning eind 2021) vormt dan tegelijkertijd de start van het onderhoudsproces.»7 Zoals ik in mijn brief van 26 juni 2020 (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb aangegeven, vind ik het belangrijk dat de partijen die hebben meegewerkt aan
de totstandkoming van deze kwaliteitsstandaard opvolging geven aan deze passage met
betrekking tot de actualisatie en evaluatie van de kwaliteitsstandaard, en zal ik
dit bij hen onder de aandacht brengen. Ik zal partijen in dat kader ook verzoeken
om bij de evaluatie van de kwaliteitsstandaard aandacht te besteden aan de ontwikkelingen
en mogelijkheden met betrekking tot de depathologisering van genderincongruentie.
Vraag 11
Deze leden wijzen daarnaast op de generieke voorwaarde dat er een uitgebreide psychische
evaluatie dient plaats te vinden. Deze leden zien dit als ander voorbeeld waar depathologisering
van de transgenderzorg nodig is om minder stigmatisering en beter toegankelijke transgenderzorg
te bewerkstelligen. Wil de Minister zich ervoor hard maken dat er geen uitgebreide
psychologische evaluatie als generieke voorwaarde wordt gehanteerd en daarbij lessen
betrekken van andere landen zoals Spanje en IJsland?
Zoals ik in mijn brief van 26 juni 2020 (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb aangegeven: uitgangspunt van de regelgeving op het terrein van de zorg is dat
zorgaanbieders en zorgverleners goede zorg bieden. Wat goede zorg inhoudt staat in
de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). Uit de Wkkgz volgt
onder meer dat wat goede zorg is nader ingevuld wordt door de professionele standaard
en in kwaliteitsstandaarden. De kwaliteitsstandaarden worden in beginsel door tripartiete
partijen (organisaties van cliënten, zorgaanbieders/zorgverleners en zorgverzekeraars/zorgkantoren)
opgesteld en de professionele standaard wordt opgesteld door de beroepsgroep. In de
professionele standaard «Kwaliteitsstandaard Somatische Transgenderzorg» is een psychologische
diagnose opgenomen als voorwaarde voor de indicatiestelling voor somatische zorg voor
transgenders. Een gespecialiseerde psycholoog of psychiater beoordeelt een breed palet
aan aspecten om te concluderen of de transgender persoon op zijn plek is bij een medische
behandeling en of de persoon de behandeling mentaal en emotioneel aankan. Zorgaanbieders
maken hun eigen keuze in hoe uitgebreid hun indicatiestelling is. Daarbij is een belangrijke
notie dat transgenderzorg maatwerk is. De inhoud van de gewenste (eerste) geslachtsbevestigende
behandeling(en) verschilt per persoon. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven,
zal ik de partijen die hebben meegewerkt aan de totstandkoming van de kwaliteitsstandaard
vragen om bij de evaluatie van deze kwaliteitsstandaard aandacht te besteden aan de
ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot de depathologisering van genderincongruentie.
Overigens heb ik van het Amsterdam UMC begrepen dat er nog geen onderzoek is gepubliceerd
over de effecten van het weglaten van de psychologische evaluatie voorafgaande aan
behandeling zoals bijvoorbeeld in Spanje en IJsland gebeurt.
Vraag 12
Kan de Minister in het antwoord ook betrekken welke bijdrage deze andere aanpak zou
kunnen leveren aan het terugdringen van wachtlijsten voor psychische transgenderzorg?
Het gaat bij dit vraagstuk mij vooral om de vraag wanneer sprake is van zorg van goede
kwaliteit en veiligheid. En zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 heb aangegeven,
volgt uit de Wkkgz onder meer dat wat goede zorg is nader ingevuld wordt door de professionele
standaard. Daarnaast zijn er de kwaliteitsstandaarden die in beginsel tripartiete
(organisaties van cliënten, zorgaanbieders/zorgverleners en zorgverzekeraars/zorgkantoren)
worden opgesteld.
Vraag 13
Is de Minister het ook eens met deze leden dat individueel noodzakelijke psychische
transgenderzorg wel vergoed moet blijven in de basisverzekering en beschikbaar voor
mensen die daar behoefte aan hebben?
De basisverzekering (Zorgverzekeringswet) is een zogenaamde schadeverzekering. Dat
betekent dat je een beroep kunt doen op deze verzekering voor (de vergoeding van)
zorg indien er sprake is van een medische indicatie en de verzekerde redelijkerwijs
op de zorg is aangewezen. Behandeling van psychische problemen wordt uit de basisverzekering
vergoed als er sprake is van een psychische aandoening volgens de DSM-58 en de verzekerde redelijkerwijs op de zorg is aangewezen. Dit geldt ook voor psychische
zorg aan transgenderpersonen. Genderdysforie maakt onderdeel uit van de DSM-5. Transgenderpersonen
kunnen uiteraard ook behoefte hebben aan psychische zorg voor de behandeling van bijvoorbeeld
een depressie of angststoornis. Klachten die niet in de DSM-5 staan kunnen door de huisarts/POH ggz worden behandeld.
Vraag 14
Genoemde leden wijzen bijvoorbeeld op landen als Malta, Denemarken en IJsland waarin
een psychologische diagnose niet als voorwaarde mag worden gesteld voor somatische
transgenderzorg. Kan de Minister reflecteren of dergelijke regelgeving ook in Nederland
tot een verbetering zou kunnen leiden van de positie van transgender personen?
Zie het antwoord op vraag 11.
De impact van de coronacrisis op de transgenderzorg
Genoemde leden vinden het bewonderenswaardig dat ondanks de coronacrisis, veel professionals
in de transgenderzorg hard hebben doorgewerkt om de impact zo klein mogelijk te houden.
Voor de chirurgische zorg zijn de wachttijden wel opgelopen door de coronamaatregelen.
In hoeverre is deze zorg voorbereid om snel af en op te schakelen bij een eventuele
tweede golf coronabesmettingen?
Vraag 15
Welke lessen kunnen volgens de Minister getrokken worden uit de impact die de coronamaatregelen
hebben gehad op de transgenderzorg?
De eerste golf covid-patiënten heeft eerder dit jaar een grote impact gehad op de
reguliere zorg. Ook op de zorg voor transgenderpersonen heeft de crisis impact gehad.
In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 31 016, nr. 289) was ik enthousiast over het feit dat de impact van de crisis op de wachttijden en
het aantal wachtenden voor de psychologische en endocrinologische zorg door de inzet
van digitale zorg beperkt is gebleven, maar de chirurgische zorg heeft inderdaad enige
tijd stilgelegen, en bijvoorbeeld veel intakes en diagnosestellingen zijn uitgesteld
waardoor er vrijwel geen instroom van nieuwe patiënten is geweest.
De lessen die getrokken kunnen worden uit de eerste golf zijn niet specifiek te trekken
voor transgenderzorg. Maar zoals u weet, is er mij en ook de partijen in het veld
veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat de zorgcapaciteit in Nederland (voor zowel
COVID als non-COVID-patiënten) zo goed mogelijk wordt benut en dat de toegang die
patiënten hebben tot de zorg overal gelijk is. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd9 over de aanvullende tijdelijke maatregelen die hiervoor worden getroffen.
U vraagt specifiek naar de chirurgische zorg. De impact van de covid-crisis op de
chirurgische zorg is overigens met name groot geweest omdat de IC-bedden en beademingsapparatuur
die voor chirurgische zorg nodig zijn, nodig waren voor de behandeling van ernstig
zieke covid-patiënten. Zoals u weet wordt er in de ziekenhuizen momenteel stapsgewijs
gewerkt aan de opschaling van de IC-capaciteit10. Het ging per 1 oktober 2020 om een uitbreiding van 1.150 naar 1.350 IC-bedden en
aanvullend ook 400 extra klinische covid-bedden dus 200 IC-bedden en 400 klinische
bedden op 1 oktober 2020.
Aansluitend gaat het per 1 januari 2021 om opschaling met nog eens 350 flexibele IC-bedden
(tot een totaal van 1.700 bedden) en 700 extra flexibele klinische bedden.
Vraag 16
Kan de Minister daarbij ook ingaan op de grote verschillen tussen ziekenhuizen inzake
de tijdsspanne die een ziekenhuis nodig heeft om weer op normale capaciteit te zitten?
Zo verwacht het Amsterdam UMC in juli weer terug te zijn op normale capaciteit, terwijl
Medisch Centrum Bloemendaal verwacht dat dit nog minimaal een half jaar gaat duren.
De verschillen in «opstarttijd» zijn vooral afhankelijk van de totale vraag naar benodigde
inhaalzorg in ziekenhuizen in zijn algemeenheid en de capaciteit aan menskracht en
operatiekamers gereserveerd voor transgenderzorg bij zorgaanbieders. Zorginstellingen
moesten vaak meerdere soorten zorg weer opstarten en daarbij ging de prioriteit uit
naar de meest urgente zorg (neurologie, cardiologie, oncologie). Daarnaast zijn de
verschillen afhankelijk van de aard van de behandeling die gevraagd wordt. Nacontroles
van hormoonbehandelingen zijn minder tijdsintensief en sneller op te schalen dan complexe
operaties bijvoorbeeld.
Vraag 17
Kan de Minister daarnaast aangeven wat de impact is geweest van de bloedcontroles
die vaak zijn uitgesteld in de afgelopen maanden en of lopende hormoonbehandelingen
ondanks de coronamaatregelen nog wel adequaat gemonitord zijn geweest?
Ik beschik niet over deze informatie. Ik heb hierover contact gehad met de IGJ en
met de NZa. Er zijn zowel bij hen als bij mij geen signalen hierover bekend. Ik ga
er overigens vanuit dat er steeds wel de mogelijkheid was om telefonisch contact te
hebben met de zorgverlener en dat bij klachten digitaal overleg heeft kunnen plaatsvinden.
Vraag 18
Verder laat de voortgangsbrief zien dat veel mensen het waardeerden om zorg op afstand
te kunnen ontvangen. In hoeverre zal dat nu meer de norm worden voor transgenderzorg,
indien de persoon het zelf wenst?
Voor wat betreft het eerste gedeelte op de vraag of zorg op afstand de norm wordt
verwijs ik naar het antwoord op VVD-vraag nr. 7. De richtlijnen en regelgeving omtrent
het geven van zorg op afstand bieden voldoende ruimte. In elke zorgsector kan gewerkt
worden vanuit het principe van digitale zorg, waar mogelijk en wenselijk. Daarbij
is wel van belang dat de behandelkeuze altijd een onderdeel is van gezamenlijke besluitvorming
tussen patiënt en behandelaar. Samen beslissen blijft het uitgangspunt.
Vraag 19
Zijn volgens de Minister de richtlijnen en regelgeving voldoende up-to-date om deze
verschuiving voldoende ruimte te bieden? Is de Minister bereid in gesprek te gaan
met de kwartiermaker, professionals en transgender personen over de knelpunten en
het uitwerken van oplossingen?
Goede digitale zorg (naast preventie, zorg en ondersteuning) levert een positieve
bijdrage aan de maatschappij. Hiermee bedoel ik ontwikkelingen die helpen om de zorg
goed en betaalbaar te houden. Ook zal digitale zorg veelal kunnen bijdragen aan een
betere gezondheid van mensen. Om deze reden volgt de NZa de ontwikkelingen bij digitale
zorg met grote belangstelling. Ook de IGJ besteedt in het toezicht aandacht aan digitale
zorg.
De richtlijnen zijn voldoende up-to-date om de verschuiving naar zorg op afstand te
kunnen maken. Richtlijnen spreken zich niet uit over de manier en de organisatie van
de zorg en bevatten geen expliciete belemmering voor deze manier om zorg te bieden.
Mochten er knelpunten zijn voor de aanbieders van transgenderzorg op het terrein van
digitale zorg dan verwijs ik hiervoor naar de toezichthouders: NZa (bekostiging) en
IGJ (kwaliteit en veiligheid van zorg). Ik verwijs verder ook naar de voortgangsrapportage
innovatie en zorgvernieuwing die op 28 september jl. aan uw kamer is verzonden (Kamerstuk
27 529, nr. 218).
Wachtlijsten en andere ontwikkelingen in de transgenderzorg
Genoemde leden maken zich zorgen over de lange wachtlijsten voor transgenderzorg.
Zij willen betrokken partijen complimenteren voor alle actie die ondernomen wordt
om de wachtlijsten terug te dringen, maar hebben nog wel enkele vragen over de grote
uitdaging die overblijft. Zo vragen deze leden of de zorgverzekeraars op dit moment
en in de afgelopen jaren aan de eisen voldaan hebben die hen gesteld worden op basis
van de zorgplicht? Zo nee, in hoeveel gevallen kunnen zij niet binnen een redelijke
tijd en reisafstand zorg aanbieden voor hun verzekerden?
Vraag 20
Hoe vaak heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzekeraars aangesproken op hun
zorgplicht en wat is hierna gebeurd?
Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor tijdige
zorg voor hun verzekerden. Zij kunnen dit complexe probleem van lange wachttijden
in de transgenderzorg echter niet eigenstandig oplossen maar spelen een belangrijke
rol en moeten zich maximaal inspannen om dit te bereiken. Lange wachttijden kennen
meerdere, onderling samenhangende oorzaken, zoals de snel (en sneller dan geanticipeerde)
stijgende vraag naar zorg, de beperkte beschikbare capaciteit en de allocatie van
patiënten (zie ook mijn antwoord op vraag 2 van de VVD-fractie). Er is niet één oplossing
voor alle verschillende (oorzaken van) wachttijden. Er is ook niet één partij die
hier alleen aan zet is. Alle partijen, zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars,
zijn ervoor verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat transgenderpersonen binnen een
aanvaardbare tijd en afstand kwalitatief goede zorg kunnen ontvangen.
Ik kan niet zeggen over of, en zo ja, hoeveel mensen niet binnen redelijke tijd en
reisafstand zorg hebben gekregen. De zorgverzekeraar heeft daar, als zorgbemiddelaar,
gedeeltelijk inzicht in. Daarbij geldt bijvoorbeeld ook dat, ondanks dat wachttijden
bij ggz-aanbieders veelal korter kunnen zijn dan bij de universitair medisch centra,
een gedeelte van de patiënten er voor te kiest om te blijven wachten bij een universitair
medisch centrum. Ook hierdoor kan de wachttijd langer worden. Eerder is aangegeven
dat er dubbelingen in wachtlijsten zitten (Kamerstuk 31 016, nr. 257, p.5) doordat patiënten zich mogelijk op meerdere wachtlijsten aanmelden. Ik heb
u in mijn brief van 26 juni jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 289) aangekondigd wat voor acties er in gang zijn gezet t.a.v. reduceren van de wachttijden.
Ik spreek de hoop uit dat de wachttijdbemiddeling ook snel tot resultaten gaan leiden.
(Zie ook het antwoord op vraag 1).
In de afgelopen periode is de NZa, in nauwe samenwerking met de kwartiermaker Transgenderzorg,
betrokken geweest bij de gesprekken met veldpartijen over de toegankelijkheid van
transgenderzorg en heeft de NZa in nauw contact gestaan met de zorgverzekeraars. De
aanleiding hiertoe was het signaal dat zorgaanbieders hun capaciteit niet konden uitbreiden
vanwege onvoldoende financiële ruimte. Om die reden is nagegaan (a) in hoeverre zorgaanbieders
hun capaciteit kunnen vergroten en (b) in hoeverre zorgverzekeraars zich in voldoende
mate inspannen om de wachttijden te reduceren.
Uit deze gesprekken is gebleken dat er de afgelopen periode fors extra is ingekocht
door verzekeraars, en dat op dit moment verder onderhandeld wordt met de relevante
aanbieders om zorgcapaciteit verder uit te breiden, waarbij de Kwartiermaker in haar
voortgangsbrief aangeeft dat deze onderhandelingen de goede kant opgaan. Op dit moment
zijn er ook geen signalen bij de Kwartiermaker of NZa bekend dat aanbieders niet in
gesprek kunnen/kunnen onderhandelen met verzekeraars om (meer) transgenderzorg te
(gaan) leveren.
In het kader van haar toezicht op de zorgplicht blijft de NZa nauwgezet volgen of
verzekeraars zich blijven inspannen om de wachttijden zo snel als mogelijk (verder)
te laten dalen (met inachtneming van de complexiteit van de wachttijdproblematiek)
en zullen zo nodig zorgverzekeraars hierop aanspreken.
Vraag 21
Vindt de Minister de handhaving van de NZa op de zorgplicht voldoende bij de transgenderzorg?
Gezien de inspanningen van de NZa op gebied van de zorgplicht transgenderzorg en de
acties die zijn ondernomen kan ik niet anders concluderen dat deze binnen de mogelijkheden
van de NZa voldoende zijn geweest (zie ook het antwoord op vragen 20 en 22). Ik vind
het uiteraard van groot belang dat de NZa prioriteit blijft geven aan het toezicht
op dit terrein, zo lang dit nodig is. Dit is de NZa ook zeker van plan. Zoals ik in
mijn brief van 26 juni 2020 (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb aangegeven zal de NZa de komende tijd onder meer kijken naar de manier waarop
de zorgverzekeraars bijdragen aan wachtlijstbemiddeling en naar de concrete inkoopvisie
voor transgenderzorg, die zorgverzekeraars op verzoek van de kwartiermaker opstellen.
Ook zal de NZa nagaan in hoeverre zorgverzekeraars gevolg geven aan de voornemens
uit hun schriftelijke reacties op de Toekomstvisie Transgenderzorg, en of zij daarmee
voldoen aan hun wettelijke zorgplichten. Waar nodig zal de NZa zorgverzekeraars aanspreken
op hun zorgplicht.
Vraag 22
Welke actie gaat de Minister ondernemen om ervoor te zorgen dat er substantieel meer
transgenderzorg ingekocht gaat worden om de stijgende zorgvraag te kunnen bijbenen,
op de korte en op de lange termijn?
Zoals ik in mijn kamerbrief (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb aangegeven, ben ik niet blij met het feit dat de wachttijden voor een groot
deel van de transgenderzorg geen verbetering laten zien. Tegelijkertijd realiseer
ik me dat er sprake is van een enorme stijging van de zorgvraag (gemeten naar het
aantal wachtenden op zorg: maar liefst 42% in één jaar tijd) en heeft de coronacrisis
impact gehad op de transgenderzorg. Ik vind het van groot belang dat de wachttijden
voor transgenderzorg worden teruggedrongen en de inkoop van extra zorgaanbod is daarin
een belangrijke factor. Zorgverzekeraars kopen ook daadwerkelijk substantieel meer
zorg in: in twee jaar tijd is het zorgaanbod met ruim 40% toegenomen. Maar aan de
jaarlijkse groei van het zorgaanbod zit een grens. Om dit op verantwoorde wijze te
kunnen doen is méér nodig dan een contract tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder:
de zorg moet ook op verantwoorde wijze kunnen worden geleverd. De zorgaanbieder moet
zijn organisatie erop hebben ingericht, er moet voldoende goed opgeleid personeel
beschikbaar zijn, zorgnetwerken moeten worden gebouwd, etcetera. Ik weet niet hoeveel
uitbreiding van het zorgaanbod partijen reëel gezien in een jaar kunnen realiseren,
en wat we in dat opzicht van hen kunnen verwachten, maar ik vind dat partijen moeten
doen wat in hun mogelijkheden ligt. Zie verder het antwoord op vraag 20 en 21.
Vraag 23
Kan de Minister daarnaast ingaan op het verschil tussen de rekenkundig gemiddelde
wachttijd en de gewogen gemiddelde wachttijd en welk ten grondslag ligt aan de keuze
welke wachttijd gehanteerd wordt in de rapportages?
Tot de voorlaatste voortgangsrapportage van de kwartiermaker (Kamerstuk 31 016, nr. 257) is steeds het rekenkundig gemiddelde gebruikt als indicator voor de wachttijd. Op
advies van Transvisie heeft de kwartiermaker in de laatste rapportage (Kamerstuk 31 016, nr. 289) ook het gewogen gemiddelde berekend. Het gewogen gemiddelde wordt berekend door
de gemiddelde wachttijd per aanbieder te vermenigvuldigen met het aantal wachtenden
bij die aanbieder gedeeld door het totaalaantal wachtenden voor dit type zorg. Omdat
de aanbieders met de langste wachttijden ook de meeste wachtenden hebben, wordt zo
beter zichtbaar hoe lang de wachttijd voor een bepaald type zorg daadwerkelijk is
voor de gemiddelde wachtende.
Vraag 24
Is de Minister bereid om via de stuurgroep een verzoek in te dienen aan de NZa en/of
het Capaciteitsorgaan om samen te werken aan een capaciteitsraming of een landelijke
wachttijdenregistratie?
Het is aan de zorgverzekeraars voldoende transgenderzorg in te kopen en om ervoor
te zorgen dat – in het kader van hun zorgplicht – deze zorg toegankelijk is. Als zorgverzekeraars
dit alleen kunnen als zij beschikken over bepaalde informatie, die nu nog niet beschikbaar
is, dan is het aan de zorgverzekeraars dit aan te geven of passende acties daar op
te zetten. Vervolgens kan gekeken worden wat de beste manier is om deze informatie
te verzamelen en in kaart te brengen, en welke instanties of personen daarbij het
beste betrokken kunnen worden. De NZa ziet vanuit haar verantwoordelijkheid hier op
toe.
Het Capaciteitsorgaan (CO) brengt periodiek een nieuwe raming uit van de benodigde
instroom bij alle specialismen. De organisaties van beroepsbeoefenaars zijn hierbij
aangesloten (het Ministerie van VWS niet) en kunnen eventuele tekorten zelf inbrengen.
Een apart verzoek aan het CO daarover is dus niet nodig. Het advies van het CO gaat
niet over specifieke aandoeningen of behandelingen, maar eventuele tekorten bij bepaalde
typen van zorg bepalen wel mede de uitkomsten van het model en daarmee het opleidingsadvies
van het CO. Met andere woorden, de geadviseerde instroom in de verschillende opleidingen
houdt indirect al rekening met de behoefte aan medisch specialisten en psychologen
voor transgenderzorg.
Vraag 25
Deze leden constateren dat het aanbieden van zorg dichterbij in de eerste lijn kan
bijdragen aan het terugdringen van wachtlijsten. Is de Minister bereid in gesprek
te gaan met gemeenten en zorgverzekeraars om deze beweging aan te jagen?
Zorg op de juiste plek en de verplaatsing van zorg naar de eerste lijn zijn belangrijke
uitgangspunten van de verschillende Hoofdlijnenakkoorden die de toenmalig Minister
voor MZS in 2018 met veldpartijen heeft gesloten. Het gesprek hierover is continu
gaande. De website van de Juiste Zorg op de Juiste Plek11 laat vele praktijkvoorbeelden zien van de verplaatsing van zorg. Daarnaast is de
kwartiermaker in gesprek met zorgaanbieders over hoe huisartsen daadwerkelijk meer
zorg aan transgender personen kunnen gaan verlenen zoals in de Kwaliteitsstandaard
Somatische Transgenderzorg is vastgelegd (zie ook mijn antwoord op vraag 27).
Vraag 26
Is er regelgeving die deze verschuiving bemoeilijkt?
Ik ben niet bekend met specifieke regelgeving die deze verschuiving bemoeilijkt maar
mocht dat het geval zijn, dan hoor ik graag van partijen uit het veld in welke gevallen
hier concreet sprake van is.
Vraag 27
Voor een effectieve verschuiving van transgenderzorg naar de eerste lijn is het ook
van groot belang dat er snel een richtlijn ontwikkeld wordt voor endocrinologische
nazorg door de huisarts. Is de Minister het op dit punt eens met deze leden?
In november 2019 is de «Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch» vastgesteld
en gepubliceerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, is deze kwaliteitsstandaard
ontwikkeld door de patiëntenorganisatie en beroepsverenigingen. In deze kwaliteitsstandaard
staat dat de follow-up op de hormoonbehandeling op zijn plaats is bij de huisarts
met kennis van transgenderzorg, in overleg met een endocrinoloog; óf bij een endocrinoloog
in een perifeer ziekenhuis. De huisarts kan kortom ook een belangrijk deel van de
endocrinologische zorg voor zijn rekening nemen. De kwartiermaker schrijft in zijn
toekomstvisie dat de zorgstandaard op dit punt voortvarender door de huisartsen moet
worden geïmplementeerd. Hij geeft aan dat het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)
aan zet is om huisartsen hiertoe op te leiden en bekwaam te maken. «Ze zou daartoe
een richtlijn moeten ontwikkelen in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor
Endocrinologie (NVE) en de gendercentra van academische ziekenhuizen. Deze centra
kunnen in samenwerking met transgenderorganisaties huisartsen trainen in nazorg en
het herkennen en managen van zelfmedicatie.» De kwartiermaker gaat hiermee aan de
slag. Hij heeft inmiddels contact opgenomen met de NHG en zal dit ook bespreken met
de endocrinologen en gendercentra van de academische ziekenhuizen. In de volgende
brief van de kwartiermaker, die ik uiteraard ook aan de Kamer stuur, zal hij mij informeren
over de voortgang op dit punt.
Vraag 28
Welke knelpunten zijn er om te komen tot een richtlijn voor huisartsen en welke actie
gaat de Minister ondernemen om het opstellen van deze richtlijn prioriteit te geven?
Zie het antwoord op vraag 27.
Vraag 29
Is de Minister bijvoorbeeld bereid om endocrinologische nazorg onderdeel te laten
uitmaken van het basisaanbod van de huisarts?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 27 heb aangegeven, kunnen huisartsen een belangrijk
deel van de endocrinologische zorg voor hun rekening nemen en gaat de kwartiermaker
hiermee aan de slag. Het is uiteindelijk aan de huisartsen zelf om te bepalen of zij
deze zorg willen aanbieden (als onderdeel van hun basisaanbod dat voor iedere huisarts
gelijk is, of van het aanvullend en bijzonder aanbod), en niet aan mij.
Vraag 30
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat zorgverzekeraars aan de slag gaan
met een concrete uitwerking van hun inkoopvisie en in samenwerking met de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), Movisie en deskundige zorgprofessionals een handreiking
voor gemeenten zullen opstellen. Wanneer kunnen beide stukken verwacht worden? Worden
hierbij ook belangenorganisaties voor transgender personen betrokken zoals Transvisie?
De reacties van zorgverzekeraars op de Toekomstvisie Transgenderzorg zijn opgesteld.
Aan de hand daarvan kunnen zorgverzekeraars een inkoopvisie opstellen.
Ik verwacht dat de kwartiermaker de Handreiking voor Gemeenten in het najaar publiceert.
De kwartiermaker zal enkele organisaties waaronder Transvisie consulteren over de
conceptversie van de Handreiking, zodat zij input kunnen geven voordat er een finale
versie verschijnt.
Vraag 31
Is de Minister ook bereid om in gesprek te gaan met gemeenten over de signalen die
de kwartiermaker noemt in de voortgangsbrief over signalen vanuit zorgaanbieders en
de transgender community dat er bij gemeenten vaak onduidelijkheid bestaat over de
inrichting, bekostiging en samenwerking van zorg voor jongeren met genderdysforie.
Met de handreiking hoop ik dat er bij gemeenten meer duidelijkheid komt over inrichting,
bekostiging en samenwerkingsvormen van zorg voor jongeren met genderdysforie. Indien
blijkt dat deze handreiking onvoldoende effect sorteert, kan uiteraard een gesprek
plaatsvinden tussen Minister(ie) en VNG over de uitvoering van de handreiking.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Toekomstvisie
Transgenderzorg van de kwartiermaker en de reactie van de Minister. Toch hebben deze
leden nog een aantal vragen en opmerkingen.
Te beginnen met de toegankelijkheid en beschikbaarheid van de zorg. De Minister schrijft
in de brief dat veel zorg tijdens corona doorgang heeft gevonden, doordat aanbieders
zorg via beeldbellen of telefonisch hebben verleend. Aanbieders zijn ook van plan
dit na corona vol te houden, omdat dit ook een oplossing biedt voor transgender personen
die grote afstanden moeten reizen. Hoewel deze leden blij zijn met deze ontwikkeling,
is deze ook symptomatisch voor twee andere problemen.
Vraag 32
Ten eerste vragen deze leden waarom consulten niet vaker telefonisch worden gedaan,
als dit voor de transgender personen die ver weg wonen een uitkomst is. Waarbij dit
eigenlijk een fundamentelere vraag is: in hoeverre beslissen zorgverlener en zorgvrager
binnen de transgenderzorg samen over wat de juiste zorg is en hoe die wordt verleend?
Bij samen beslissen zoeken patiënten samen met een zorgverlener naar de behandeling
of zorg die het beste bij hen past. Wat het beste past, hangt af van wat iemand belangrijk
vindt. Samen beslissen gebeurt in één of meer gesprekken. Daarin bespreken zorggebruiker
en zorgverlener samen alle mogelijkheden en wat deze betekenen voor iemands leven.
Hier hoort wat mij betreft ook de juiste zorg bij en de manier waarop die zorg wordt
verleend. Samen beslissen verbetert de zorg en ondersteuning. Behandelingen slaan
bijvoorbeeld beter aan. En patiënten zijn meer tevreden en trouwer aan afspraken als
zij worden betrokken bij de beslissing. Een goed gesprek is de basis van goede zorg.
In de kwaliteitsstandaard transgenderzorg somatisch staan de voorwaarden rondom samen
beslissen en informed consent12 (zie pagina 42). Voordat kan worden overgegaan tot behandeling is het nodig dat de
somatische behandelaar en de transgender persoon voldoende informatie hebben uitgewisseld
over de achtergronden van de zorgvraag en de consequenties en risico’s van de behandeling.
De transgender persoon geeft informed consent voor de behandeling zoals in de Nederlandse
zorg gebruikelijk is (Burgerlijk Wetboek artikelen 7:448 en 7:450).
Wat de mogelijkheid van telefonische consulten betreft, verwijs ik graag naar mijn
antwoorden op de vragen 7 en 18.
Vraag 33
Ten tweede is de ontwikkeling rondom beeldbellen, omdat transgender personen anders
ver moeten reizen, symptomatisch voor een ander probleem. Namelijk de beschikbaarheid
en toegankelijkheid van zorg. Tijdens deze kabinetsperiode is het actieprogramma de
Juiste Zorg op de Juiste Plek gelanceerd. Zorg die dichtbij kan worden verleend, moet
dichtbij worden georganiseerd. Ook voor transgenderzorg zou moeten gelden dat, waar
mogelijk, deze zo dichtbij mogelijk wordt georganiseerd. Deze leden maken zich zorgen
over de sterke centralisering van transgenderzorg in Nederland. Voor complexe operaties
is dat natuurlijk nodig, maar veel andere zorg, zoals psychische ondersteuning, maar
ook epilatie, pruiken, logopedie of bepaalde hormoonbehandelingen kunnen toch ook
veel dichterbij worden georganiseerd? Nu krijgen transgender personen geen van deze
behandelingen vergoed, omdat ze nog op de wachtlijst staan. Als we psychologen of
huisartsen ook de mogelijkheid geven om de indicatie te kunnen stellen en de zorg
dus iets te decentraliseren, dan kunnen transgender personen alvast starten met bepaalde
aspecten van de behandeling, zolang ze nog op de wachtlijst staan. Hoe kijkt de Minister
daar tegenaan en wat kan de Minister doen om dat te stimuleren?
U geeft aan dat een indicatie voor transgenderzorg een voorwaarde is voor de vergoeding
van deze zorg, en vraagt of het mogelijk zou zijn dat ook psychologen en huisartsen
de mogelijkheid kunnen krijgen om de indicatie te stellen zodat transgender personen
eerder zorg kunnen krijgen, en wat ik zou kunnen doen om dit te stimuleren.
Zonder indicatiestelling (art. 14 Zorgverzekeringswet) en beantwoording van de vraag
of de patiënt redelijkerwijs op de zorg is aangewezen (art. 2.1 Besluit zorgverzekering),
is er geen toegang tot zorg. Deze stappen zijn voorwaardelijk om vast te stellen dat
er medisch gezien dusdanig iets aan de hand is dat een interventie (behandeling of
geneesmiddel) gerechtvaardigd is. Hier mag niet op vooruit worden gelopen.
Het is niet aan mij om te bepalen welke zorgprofessionals een indicatie voor transgenderzorg
mogen stellen; de vraag wat kwalitatief goede zorg is, is zoals gezegd aan het veld
(zie mijn antwoord op vraag 11). In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch
wordt aangegeven dat de diagnostiek door een gespecialiseerde psycholoog, psychiater
of orthopedagoog wordt uitgevoerd.13 Gespecialiseerde psychologen (psychologen die ervaring hebben met de beoordeling
van transgender personen) kunnen dus al vaststellen of sprake is van genderdysforie;
huisartsen mogen dit niet.
Ik ben het met de fractie van Groen Links eens dat veel zorg dichterbij kan worden
georganiseerd, en dat dit van groot belang is om de toegang tot zorg te verbeteren.
Dit is ook een belangrijk onderdeel van de opdracht van de kwartiermaker transgenderzorg.
Voor verschillende vormen van zorg die u noemt kunnen transgenderpersonen op dit moment
overigens ook al dichtbij terecht.
Vraag 34
Samen beslissen zou volgens deze leden verder moeten gaan dan alleen samen beslissen
over de behandelingen. Ook meer gedeelde besluitvorming in de indicatiestelling is
wenselijk, zoals ook de kwartiermaker adviseert. Daarvoor is het belangrijk dat de
Nederlandse transgenderzorg overgaat op classificatie ICD-11, in plaats van DSM-5.
De Minister geeft aan na de zomer in samenspraak met het Zorginstituut met een reactie
te komen. Genoemde leden vragen op welke termijn deze reactie komt. En of, als de
Minister en het Zorginstituut dit advies besluiten op te volgen, deze verandering
nog voor 1 januari 2021 in kan gaan.
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Vraag 35
Het is belangrijk voor transgender personen om niet te lang te moeten wachten op zorg.
Hoe eerder en sneller een transgender persoon geholpen wordt, hoe beter. Zoals in
de Toekomstvisie Transgenderzorg is beschreven, heeft «het langdurig leven in het
tussengebied tussen het oud en de nieuwe genderexpressie» grote gevolgen. Transgender
personen kampen vaak met gevoelens van machteloosheid, drugsgebruik, depressiviteit
en zelfs suïcidaliteit. In Nederland heeft ruim één op de vijf transgenderpersonen
ooit een zelfmoordpoging gedaan. Volgens genoemde leden zou het kunnen helpen om minder
complexe (psychische) zorg dichter bij deze mensen te organiseren, zodat zij sneller
en makkelijker goede ondersteuning krijgen in dit proces. Zeker voor jongeren kan
dit erg belangrijk zijn. Jongeren zijn minder in staat zelfstandig ver te reizen.
Willen we de zorg voor hun goed organiseren, dan zal deze op maat en in de buurt moeten
zijn. Daarnaast kan goede toegankelijke transgenderzorg voor jongeren veel trauma
voorkomen, maar goede hulp in een vroeg stadium voorkomt ook dat transgender personen
in een later stadium secundaire geslachtskenmerken laten corrigeren. Door de zorg
dichterbij te organiseren ontstaat zo een win-win situatie: betere zorg en lagere
zorgkosten. Hoe denkt de Minister hierover?
Zie mijn antwoord op vraag 33.
Vraag 36
Wat kan en gaat de Minister nog meer doen om deze zorg dichtbij te stimuleren?
Zie mijn antwoord op vraag 33.
Vraag 37
Om zorg dichterbij te organiseren, zal de zorg sterker in een netwerksamenwerking
georganiseerd moeten worden, met specialisten, huisartsen en psychologen. De financiering,
deels uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en uit de Zorgverzekeringswet
(Zvw) kunnen hierbij in de weg staan. Zou een meer eenduidige financiering rondom
transgenderzorg hier een bijdrage aan kunnen leveren, als er daardoor ook beter gestuurd
kan worden op samenwerking?
Er zijn momenteel geen signalen dat de verschillen in de financiering tussen de Wmo
en Zvw een knelpunt zijn bij de samenwerking. Eventuele knelpunten bij de financiering
van transgenderzorg komen eerder voort uit onduidelijkheden bij de verschillende financieringswijzen
binnen de Zvw zelf (er worden bijvoorbeeld verschillende DBC’s gebruikt binnen ziekenhuizen
of tussen ziekenhuis en ggz aanbieder). Om daarover duidelijkheid te verschaffen waar
nodig, heeft Zorgverzekeraars Nederland een werkgroep opgericht.
Vraag 38
Wat zijn er voor obstakels om tot eenduidige financiering in de transgenderzorg te
komen en hoe kunnen die worden weggehaald?
Zie het antwoord op vraag 37.
Vraag 39
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met de aandacht die de Minister in de
brief schenkt aan de wachtlijsten in de transgenderzorg. Zoals hierboven beschreven,
kan lang moeten wachten op zorg grote effecten hebben op de gesteldheid van een transgender
persoon. De Minister beschrijft in de brief een aantal manieren waarop de kwartiermaker
een bijdrage zal leveren aan het reduceren van de wachttijden. De kwartiermaker en
partijen zijn al anderhalf jaar bezig om de wachttijden te reduceren en hebben ook
een sterke stijging van het zorgaanbod gerealiseerd. Maar ziet de Minister, met de
hoge wachttijden, niet nog een extra rol voor zichzelf weggelegd? Wat zou de Minister
nog meer kunnen doen om de wachtlijsten terug te dringen of de kwartiermaker te ondersteunen?
Ik vind het van groot belang dat de wachttijden voor transgenderzorg worden teruggedrongen,
en ik vind dat partijen moeten doen wat in hun mogelijkheden ligt. De kwartiermaker
is mede door mij aangesteld en zal zijn rol tot eind 1e kwartaal 2021 vervullen. Ook de komende periode vervult hij weer een stevige rol.
Hij heeft onder meer de zorgverzekeraars verzocht een inkoopvisie voor de transgenderzorg
op te stellen en zoals ik in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb geschreven, ga ik ervan uit dat zij in hun inkoopvisie voor de transgenderzorg
duidelijk maken welke uitbreiding van het zorgaanbod naar hun oordeel haalbaar is
en hoe zij dit denken te realiseren. Daarnaast zal de NZa de komende periode namens
mij volgen of zorgverzekeraars in het kader van hun zorgplicht de juiste stappen zetten
om de wachttijden zo snel als mogelijk (verder) te laten dalen. De NZa zal in dat
kader onder meer kijken naar de manier waarop de zorgverzekeraars bijdragen aan wachtlijstbemiddeling
en naar de concrete inkoopvisie voor transgenderzorg, die zorgverzekeraars op verzoek
van de kwartiermaker opstellen. Ook zal de NZa nagaan in hoeverre zorgverzekeraars
gevolg geven aan de voornemens uit hun schriftelijke reacties op de Toekomstvisie
Transgenderzorg, en of zij daarmee voldoen aan hun wettelijke zorgplichten. Waar nodig
zal de NZa zorgverzekeraars aanspreken op hun zorgplicht.
Ik vind het van groot belang dat de kwartiermaker en NZa hierin, ieder vanuit hun
eigen rol, het voortouw nemen en hierin ook het gezicht naar het veld zijn. Maar ik
heb frequent contact met beide over de stand van zaken en waar mogelijk ondersteun
ik de kwartiermaker uiteraard bij zijn werkzaamheden.
Vraag 40
Deze leden hebben nog vragen over de clustering van lang- en kortwerkende testosteroninjecties.
De Minister schrijft: «wanneer nieuwe, gepubliceerde wetenschappelijke gegevens kunnen
aantonen dat langwerkend testosteron tot betere uitkomsten voor de patiënt leidt,
dan kan de fabrikant een verzoek indienen voor een herbeoordeling. Afhankelijk van
de uitkomsten van een eventuele herbeoordeling door het zorginstituut zou de bijbetaling
kunnen vervallen.» Hieruit maken deze leden op dat er nog geen verzoek is ingediend
tot herbeoordeling en er nog geen nieuwe wetenschappelijk gepubliceerde inzichten
zijn. Zij vragen of de Minister, al dan niet via ZonMw een onderzoeksopdracht kan
uitzetten naar de effecten van kort- en langwerkende testosteroninjecties bij transgender
personen. Deze mensen hebben vaak al enorm lang moeten wachten op een behandeling
en moeten daarna uit financiële overwegingen voor suboptimale medicatie kiezen. Ondertussen
zijn de signalen uit het veld zo sterk dat langwerkende injecties beter werken, dat
het in de ogen van deze leden beter zou zijn om proactief onderzoek te gaan doen,
in plaats van af te wachten. Transgender personen wachten al lang genoeg. Wat denkt
de Minister hiervan? Is de Minister bereid een onderzoek naar de werking van langwerkende
versus kortwerkende testosteroninjecties te financieren?
Extra onderzoek naar de werking van kort- en langwerkende testosteroninjecties is
mogelijk niet nodig. Van het Zorginstituut begrijp ik dat de fabrikant van de langwerkende
testosteroninjecties zich heeft gemeld voor een eventuele herbeoordeling. De fabrikant
overweegt op aanraden van het Zorginstituut een proefdossier in te dienen, tot op
heden is dit nog niet gebeurd. Er is nieuw wetenschappelijk materiaal beschikbaar,
dit is dus nog niet door het Zorginstituut beoordeeld. Afhankelijk van de uitkomsten
van een eventuele herbeoordeling door het Zorginstituut zou de bijbetaling kunnen
vervallen. Ik wacht de uitkomsten van het contact tussen het Zorginstituut en de fabrikant
af.
Vraag 41
Ten slotte, aansluitend op het vorige punt, vragen genoemde leden of er onderzoeksbudget
beschikbaar komt voor UMC's om langdurig onderzoek te doen naar de zorg voor transgender
personen. De zorg voor mensen uit deze gemeenschap is sterk in ontwikkeling en het
zou daarom goed zijn om mensen die nu zorg krijgen langdurig te volgen, zodat we ook
op de lange termijn de gevolgen van behandelingen snappen. Dus als laatste vraag:
is de Minister bereid onderzoeksbudget vrij te maken ter bevordering van de kwaliteit
van transgenderzorg in Nederland?
Het is de academische verantwoordelijkheid om samen met de andere academische centra
en andere betrokken partijen een stevige onderzoekslijn en -agenda op te zetten. Umc’s
kunnen daarbij o.a. gebruikmaken van de beschikbaarheidbijdrage academische zorg die
vele honderden miljoenen euro’s per jaar beslaat. Welke prioriteiten zij stellen bepalen
zij zelf.
Afgaand op het grote aantal Nederlandse publicaties in de wereldliteratuur over (niet
limitatief) Nederlandse cohortstudies bij transgenders, endocrinologische aspecten
van transgenderbehandelingen (zoals oestrogeen en anti-oestrogeenbehandelingen), het
risico op kanker als gevolg van behandelingen (zoals borstkanker, optreden goedaardige
hersentumoren), risicofactoren voor kanker (de aanwezigheid van hoog-risico papillomavirus),
mentale gezondheid, zelfperceptie, seksuele relaties, optreden van cardiovasculaire
aandoeningen (hartinfarct), operatietechnieken (o.a. vaginaplastiek), ben ik van mening
dat de Nederlandse wetenschappelijke systeem op dit vlak reeds goed functioneert.
De Nederlandse bijdrage aan het internationale wetenschappelijk onderzoek is niet
alleen enorm qua publicaties, maar ook op transgenderzorg-congressen zorgen Nederlandse
onderzoekers voor een sterke vertegenwoordiging in de verschillende disciplines. Nederlandse
onderzoekers stonden aan de wieg van belangrijke internationale onderzoeksconsortia
zoals het European Network for the Investigation of Gender Incongruence en hebben
posities in het bestuur van internationale professionele organisaties (WPATH World
Professional Association for Transgender Health, EPATH (de Europese tak)).
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg.
Deze leden hebben naar aanleiding hiervan de onderstaande opmerkingen en vragen.
De ontwikkeling van de wachttijden
Zorgverzekeraars zijn door de kwartiermaker verzocht om een concrete inkoopvisie over
de transgenderzorg op te stellen.
Vraag 42
Deze leden vragen of alle zorgverzekeraars gehoor zullen geven aan deze oproep en
vragen tevens wanneer deze inkoopvisies naar verwachting gereed zullen zijn.
Zie mijn antwoord op vraag 30.
Vraag 43
Gaan de zorgverzekeraars (daarbij) ook aangeven hoeveel zorg zij van plan zijn om
de komende jaren extra in te kopen om zowel de wachttijden in te lopen als aan de
stijgende zorgvraag te voldoen?
Dat is het verzoek dat aan zorgverzekeraars gedaan is.
Vraag 44
De vergoeding van een middel voor testosteronsuppletie
Genoemde leden lezen dat een forse bijbetaling geldt voor het middel voor testosteronsuppletie,
wat volgens de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch de beste klinische resultaten
geeft. Dit als gevolg van de gekozen clustering in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem.
Inmiddels lijkt het duidelijk te zijn dat de sector een voorkeur heeft voor langwerkende
testosteroninjecties. De sector is in overleg om tot een oplossing te komen. Wanneer
kunnen deze leden deze oplossing verwachten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 40.
Vraag 45
Kan inzicht gegeven worden in de hoogte van de forse bijbetaling die gemiddeld betaald
moet worden? Zal met de herziening van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem, die gepland
staat voor de tweede helft van 2021, de bijbetaling verdwijnen, zo vragen deze leden.
De langwerkende testosteroninjecties kosten gemiddeld 2,11 euro per dag, de bijbetaling
is 1,58 euro per dag. De totale bijbetaling is gemaximeerd op 250 euro per persoon
per jaar.
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over de effecten van herberekening van de
GVS-vergoedingslimieten op specifieke geneesmiddelen.
Voortgangsbrief Kwartiermaker Transgenderzorg voorjaar 2020
Invloed van de corona-maatregelen op de transgenderzorg
Tijdens de coronacrisis is een deel van de zorg online doorgegaan. Echter is bepaalde
zorg, met name de operaties, niet doorgegaan. Bij sommige aanbieders zal het een aantal
maanden duren voordat weer evenveel operaties uitgevoerd kunnen worden als voor de
coronacrisis.
Vraag 46
Genoemde leden vragen hoeveel mensen nu niet de geplande zorg hebben gekregen en hoe
lang het ongeveer duurt voordat deze mensen geholpen worden en de achterstand wordt
ingelopen.
De kwartiermaker beschikt niet over gegevens over het aantal mensen dat langer moet
wachten op chirurgische transgenderzorg en wanneer deze mensen geholpen worden. Dit
is ook afhankelijk van de mate waarin ziekenhuizen nu opnieuw planbare zorg moeten
afschalen vanwege een te hoog aantal besmettingen en ziekenhuisopnames. Met het Tijdelijk
beleidskader14 waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie worden aanvullende maatregelen genomen
voor optimale benutting van de zorgcapaciteit en gelijke toegankelijkheid van zorg.
Bovenal is het belangrijk dat we het aantal besmettingen een halt toe roepen, zodat
de druk op de zorg afneemt en uitstel van planbare zorg niet nodig is.
Vraag 47
Hoe lang moeten mensen nu langer op de wachtlijst staan dan vooraf voorspeld en hoe
groot zijn de individuele gevolgen van deze extra wachttijden?
Voor de wachttijden verwijs ik naar de laatste voortgangsrapportage van de kwartiermaker
(Kamerstuk 31 016, nr. 289). De kwartiermaker heeft voor de vierde keer uitvraag gedaan naar wachttijden en
het aantal wachtenden. Voor psychologische en endocrinologische zorg blijft het extra
wachten naar verwachting beperkt, voor chirurgische zorg kan het enkele maanden langer
duren in individuele gevallen. De kwartiermaker beschikt niet over informatie over
de concrete gevolgen voor individuen van deze extra wachttijd als gevolg van de corona.
Van de patiëntenorganisaties TNN en Transvisie heb ik wel bericht ontvangen dat hoewel
de wachttijden als gevolg van corona niet veel gestegen zijn, het voor individuele
personen toch nadelige gevolgen heeft gehad in de zin van uitstel van operaties, controles
etc. Ik begrijp heel goed dat dit wachten gevolgen heeft voor het welzijn van de wachtende
transgenderpersonen. In zijn algemeenheid kan voor de effecten van de wachttijden
in de transgenderzorg verwezen worden naar het onderzoeksrapport «Ervaringen en behoeften
van transgenders in de zorg» dat de kwartiermaker met medewerking van Transvisie en
enkele wetenschappers opstelde en dat ik op 26 november 2019 naar uw Kamer stuurde
(Kamerstuk 31 016, nr. 257).
Vraag 48
Wat betekenen deze gegevens precies voor degenen waarvan de eerste intakes op korte
termijn waren gepland?
Uit de voortgangsbrief van de kwartiermaker (Kamerstuk 31 016, nr. 289) blijkt dat de ggz-behandeling van transgenderpersonen grotendeel door beeldbellen
of telefonische consulten is opgepakt tijdens de corona-crisis. Intakes en het stellen
van diagnoses hebben (deels) stilgelegen omdat dit lastiger uit te voeren is via beeldbellen
en of telefonische contact. Ook binnen de endocrinologische zorg zijn de afspraken
waar mogelijk vervangen door beeldbellen en of telefonische consulten. Zoals uit de
voortgangsrapportage blijkt hebben verschillende aanbieders (e.g. Jonx, UMC Groningen
en Amsterdam UMC) aangegeven dat op dit moment ook de intakes weer zijn gestart.
Ontwikkelingen in de wachttijden en het aanbod van zorg
Deze leden vinden het erg positief dat fors is ingezet op een daling van de wachtlijsten
van transgenderzorg en een toename van aanbod. Door een stijgende zorgvraag met maar
liefst 42% wordt deze toename echter tenietgedaan.
Vraag 49
Wordt daarbij erkend dat een wachttijd van 67 weken (tussen moment van aanmelden en
eerste inhoudelijke gesprek) nog steeds veel te lang is. Deze leden vinden ook het
verschil in wachttijden tussen ggz-aanbieders (26 weken voor volwassenen en 19 weken
voor jongeren) en UMC’s (59 weken voor volwassenen en 61 weken voor jongeren) opvallend.
Hoe worden deze verschillen precies verklaard?
Zoals ik in mijn brief van juni (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb aangegeven, is (en groeit) bij de UMC’s het aantal wachtenden harder dan het
zorgaanbod, terwijl bij de ggz-aanbieders het aanbod groter is (en sneller stijgt)
dan het aantal wachtenden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, lijken
veel patiënten er echter voor te kiezen om te wachten bij een UMC, waardoor zij mogelijk
langer dan noodzakelijk moeten wachten.
Voor mijn oordeel over de bestaande wachttijden voor transgenderzorg: zie mijn antwoord
op vraag 2.
Vraag 50
Wat verklaart daarnaast dat er sprake is van een toenemende discrepantie tussen beide
typen instellingen? Genoemde leden vinden het positief dat er hierbij aandacht is
voor «de verkeerde wachtlijst problematiek» of zorgbemiddeling, maar vragen wat precies
de verwachtingen zijn die deze inzet zal hebben.
Zie het antwoord op vraag 49. De verwachting t.a.v. zorgbemiddeling is dat met inzet
van zorgverzekeraars en transgenderorganisaties mensen op een wachtlijst sneller begeleid
kunnen worden naar een aanbieder waar ze misschien eerder geholpen kunnen worden.
Toekomstvisie Transgenderzorg
Vraag 51
Vergoedingen
De kwartiermaker geeft aan dat het regelkader uit de Zorgverzekeringswet herzien moet
worden, met name omdat vergoedingen van transitiezorg voor secundaire geslachtskenmerken
is opgehangen aan het «verminkingscriterium» in deze wet. Wordt dit kader herzien?
Zo ja, wanneer kunnen deze leden een herziening verwachten?
Momenteel werken zorgverzekeraars, in overleg met het Zorginstituut en andere betrokkenen,
aan een alternatief voor een zo objectief mogelijke beoordeling van de «passabiliteit».
Naar verwachting komt hierover uiterlijk begin 2021 duidelijkheid.
Vraag 52
Het belang van kortere wachttijden
De cijfers in de toekomstvisie maken duidelijk dat transgenders vaker dan gemiddeld
een suïcidepoging doen. Op welke wijze wordt op dit gebied specifiek aandacht aan
deze doelgroep besteed?
In het regeerakkoord is specifieke aandacht besteed aan het risico op suïcidaliteit
onder LHBTI-jongeren. Suïcidepreventie maakt onderdeel uit van het beleidsterrein
van de Staatssecretaris van VWS. Er is een specifiek project dat zich gedurende deze
kabinetsperiode richt op het vergroten van kennis hierover onder ouders, docenten
en zorgverleners. Er is vorig jaar een specifieke campagne met filmportretten ontwikkeld
en ingezet om het belang van acceptatie goed onder de aandacht te brengen, deze campagne
zal dit najaar worden herhaald. In het kader van suïcidepreventie heeft 113 Zelfmoordpreventie
een kwartiermaker LHBT aangesteld die o.a. bijeenkomsten van communities organiseert
om de risico’s onder de aandacht te brengen onder betrokkenen en handvatten te bieden
op welke wijze de suïcidaliteit is terug te dringen.
Aanbevelingen van de Kwartiermaker Transgenderzorg
Vraag 53
De kwartiermaker beschrijft de noodzaak van een betere spreiding van transgenderzorg
over het land. Op welke wijze wordt hieraan gewerkt, zo vragen genoemde leden.
De kwartiermaker bevordert de uitbreiding van het zorgaanbod en (decentrale) netwerkvorming.
De kwartiermaker is de afgelopen periode veelvuldig in gesprek geweest met ziekenhuizen
en zorgverleners op plaatsen waar nu nog niet of nauwelijks transgenderzorg wordt
geboden. Op dit moment zijn diverse ziekenhuizen in voorbereiding op het gaan aanbieden
van (met name endocrinologische) transgenderzorg. Er worden de komende tijd ook specifiek
verkennende gesprekken gevoerd met ziekenhuizen in Brabant en omstreken om te zien
of daar mogelijkheden zijn om deze zorg ook aan te gaan bieden. Naar verwachting kunnen
transgender personen in 2021 op meerdere plaatsen terecht voor zorg dan in de afgelopen
periode het geval was.
Vraag 54
Voldoen de zorgverzekeraars op dit punt aan hun zorgplicht?
Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor tijdige
zorg voor hun verzekerden. Zij kunnen dit complexe probleem van lange wachttijden
in de transgenderzorg echter niet eigenstandig oplossen maar spelen een belangrijke
rol en moeten zich maximaal inspannen om dit te bereiken. De complexiteit van deze
lange wachttijden uit zich in meerdere oorzaken, zoals de snel (en sneller dan geanticipeerde)
stijgende vraag naar zorg, de beperkte beschikbare capaciteit en de allocatie van
patiënten (een voorbeeld is hetgeen de kwartiermaker aangeeft in zijn voortgangsbrief
over het feit dat wachttijden bij ggz aanbieders veelal lager zijn dan bij de universitair
medisch centra. Een gedeelte van de patiënten lijkt er echter voor te kiezen om te
blijven wachten bij een universitair medisch centrum, waardoor zij mogelijk langer
dan nodig moeten wachten).
De NZa zal dit nauwgezet volgen om in het kader van haar toezicht op de zorgplicht
te bezien of zorgverzekeraars zich hiervoor voldoende inspannen.
Daarnaast is uit gesprekken die de kwartiermaker heeft gevoerd met zorgaanbieders
en zorgverzekeraars gebleken dat er de afgelopen periode fors extra is ingekocht door
verzekeraars, en dat op dit moment verder onderhandeld wordt met de relevante aanbieders
om de zorgcapaciteit verder uit te breiden, waarbij de kwartiermaker in zijn voortgangsbrief
aangeeft dat deze onderhandelingen de goede kant opgaan. Op dit moment zijn er ook
geen signalen bij de kwartiermaker of NZa bekend dat aanbieders niet in gesprek kunnen/kunnen
onderhandelen met verzekeraars om (meer) transgenderzorg te (gaan) leveren.
In het kader van haar toezicht op de zorgplicht blijft de NZa nauwgezet volgen of
verzekeraars zich maximaal blijven inspannen om de wachttijden zo snel als mogelijk
(verder) te laten dalen (met inachtneming van de complexiteit van de wachttijdproblematiek)
en zullen zo nodig zorgverzekeraars hierop aanspreken. Ook zal de NZa nagaan in hoeverre
zorgverzekeraars gevolg geven aan de voornemens uit hun schriftelijke reactie op de
Toekomstvisie Transgenderzorg en of zij daarmee voldoen aan hun wettelijke zorgplichten.
Vraag 55
Hoe wordt gestimuleerd dat zorgverzekeraars zich aan hun taak houden om te stimuleren
dat zorgaanbieders indien nodig extra aanbod beschikbaar stellen?
Zie het antwoord op vraag 54.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg
en de voortgangsbrief Kwartiermaker Transgenderzorg. Genoemde leden hebben hierover
een aantal vragen.
Deze leden constateren ondanks dat het aanbod van zorg is toegenomen wachttijden vrijwel
gelijk zijn gebleven en het aantal wachtenden op transgenderzorg fors is gestegen.
Zij maken zich zorgen over de psychologische en sociale problemen die ontstaan het
lange wachten op goede zorg.
Vraag 56
Wordt er door zorgverzekeraars voldoende zorg ingekocht rekening houdend met de verwachte
stijging van de zorgvraag en de wens om de wachttijden te doen afnemen? Met welke
stijging van de zorgvraag voor de komende jaren wordt daarbij rekening gehouden?
Zie het antwoord op vraag 54.
Vraag 57
Wat kan aanvullend worden ondernomen om een verdere daling van wachttijden te realiseren?
Ik vind het van groot belang dat de wachttijden voor transgenderzorg worden teruggedrongen
en vind dat partijen moeten doen wat in hun mogelijkheden ligt. Zoals ik in mijn Kamerbrief
(Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb geschreven zal de kwartiermaker, die door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en
mij is aangesteld, daar op verschillende manieren een stevige bijdrage aan leveren.
Hij heeft onder meer de zorgverzekeraars verzocht een inkoopvisie voor de transgenderzorg
op te stellen en zoals ik in mijn Kamerbrief heb geschreven, ga ik ervan uit dat zij
in hun inkoopvisie voor de transgenderzorg duidelijk maken welke uitbreiding van het
zorgaanbod naar hun oordeel haalbaar is en hoe zij dit denken te realiseren. Daarnaast
zal de NZa de komende periode in het kader van haar toezicht op de zorgplicht nauwgezet
namens mij volgen of zorgverzekeraars de juiste stappen zetten om de wachttijden zo
snel als mogelijk (verder) te laten dalen. De NZa zal in dat kader onder meer kijken
naar de manier waarop de zorgverzekeraars bijdragen aan wachtlijstbemiddeling en naar
de concrete inkoopvisie voor transgenderzorg, die zorgverzekeraars op verzoek van
de kwartiermaker opstellen. Ook zal de NZa nagaan in hoeverre zorgverzekeraars gevolg
geven aan de voornemens uit hun schriftelijke reacties op de Toekomstvisie Transgenderzorg,
en of zij daarmee voldoen aan hun wettelijke zorgplichten. Waar nodig zal de NZa zorgverzekeraars
aanspreken op hun zorgplicht.
Vraag 58
Een van de aanbevelingen die door de kwartiermaker wordt gedaan is verplaatsen van
een deel van transgenderzorg naar de eerste lijn. Is de Minister bereid om het Nederlands
Huisartsen Genootschap (NHG) te vragen om voorrang te geven aan het ontwikkelen van
een richtlijn voor hormoonbehandeling van transgenderpersonen?
Zie het antwoord op vraag 27.
Vraag 59
De grootste problemen met betrekking tot wachttijden liggen bij psychologische transgenderzorg.
In hoeverre kan depathologiseren van transgenderzorg bijdragen aan het terugdringen
van de wachttijden?
Zie het antwoord op vraag 12.
Vraag 60
Een van de aanbevelingen van de kwartiermaker is gedeelde besluitvorming. Hoe kan
volgens de Minister invulling worden gegeven aan deze «gedeelde besluitvorming»?
Bij samen beslissen zoeken patiënten samen met een zorgverlener naar de behandeling
of zorg die het beste bij hen past. Wat het beste past, hangt af van wat iemand belangrijk
vindt. Samen beslissen gebeurt in één of meer gesprekken. Daarin bespreken zorggebruiker
en zorgverlener samen alle mogelijkheden en wat deze betekenen voor iemands leven.
Hier hoort wat mij betreft ook de juiste zorg bij en de manier waarop die zorg wordt
verleend. Samen beslissen verbetert de zorg en ondersteuning. Behandelingen slaan
bijvoorbeeld beter aan. En patiënten zijn meer tevreden en trouwer aan afspraken als
zij worden betrokken bij de beslissing. Een goed gesprek is de basis van goede zorg.
In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch staan de voorwaarden rondom samen
beslissen en informed consent. Voordat kan worden overgegaan tot behandeling is het
nodig dat de somatische behandelaar en de transgenderpersoon voldoende informatie
hebben uitgewisseld over de achtergronden van de zorgvraag en de consequenties en
risico’s van de behandeling. De transgender persoon geeft informed consent voor de
behandeling zoals in de Nederlandse zorg gebruikelijk is (Burgerlijk Wetboek artikelen
7:448 en 7:450).
In hoeverre «samen beslissen» door de zorgaanbieders in de transgenderzorg ook daadwerkelijk
al in de praktijk wordt toegepast weet ik niet. De Patiëntenfederatie voert activiteiten
uit om samen beslissen te bevorderen en ontwikkelt instrumenten die het gesprek verbeteren
tussen zorggebruikers en zorgverleners. Ook vanuit de FMS wordt ruim aandacht besteed
aan het samen beslissen in de spreekkamer. Digitale zorg zou in elk geval als optie
beschikbaar moeten zijn als patiënten dat graag willen, er is bij samen beslissen
geen «standaard keuze» immers het gaat er juist om dat e.e.a. is afgestemd op de behoefte
van de patiënt. Er worden instrumenten worden ontwikkeld die de besluitvorming van
cliënten ondersteunen met betere informatie over keuzes en consequenties. Die informatie
moet zowel de behandelaar als de persoon onder behandeling een steviger positie geven
om ook daadwerkelijk meer invloed op de besluitvorming te geven. Er loopt er bij ZonMw15 op dit moment een project welke ten doel heeft om hulpmiddelen en instrumenten te
ontwikkelen bijv. goede keuze- en denkhulpen ter ondersteuning van «Shared Decision
Making».
Vraag 61
De Minister stelt dat uit meerdere zorgpaden moet kunnen worden gekozen. Hoe wordt
aan de verschillende zorgpaden invulling gegeven, zo vragen deze leden.
In de Toekomstvisie transgenderzorg stelt de kwartiermaker dat het wenselijk is dat
mensen kunnen kiezen uit verschillende zorgpaden met ieder een eigen invulling van
zorg. Dat is nu feitelijk al het geval, omdat er nuanceverschillen zijn in de filosofie
over de aanpak tussen zorgaanbieders. Bij patiëntenorganisatie Transvisie kunnen mensen
nu al meer informatie krijgen over de verschillen in aanpak tussen de zorgaanbieders.
Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de Toekomstvisie Transgenderzorg
en de voortgangsbrief van Kwartiermaker Transgenderzorg. Zij hebben hierbij een aantal
opmerkingen en vragen.
Deze leden zijn allereerst van mening dat transgender personen recht hebben op goede
zorg, waarbij ingrijpende beslissingen met grote zorgvuldigheid worden genomen. Gedeelde
besluitvorming is hierbij zeker belangrijk, maar het is ook belangrijk dat transgender
personen goede begeleiding krijgen van een psycholoog als zij besluiten een traject
in te gaan. Deze leden hebben zorgen over de vraag of jonge mensen zelfstandig in
staat om ingrijpende volwassen keuzes te maken.
Ontwikkeling wachttijden
Vraag 62
Genoemde leden maken zich zorgen over de sterke stijging van de zorgvraag. Kan de
Minister aangeven wat de achtergronden zijn van deze sterke stijging, met name bij
jonge meisjes?
Er wordt op enkele plekken in de wereld (Canada, Verenigd Koninkrijk, Scandinavische
landen en Nederland) momenteel onderzoek gedaan naar de oorzaken achter deze ontwikkeling.
In de toekomstvisie transgenderzorg16 zegt de kwartiermaker hier het volgende over: «In het algemeen worden de volgende
verklaringen gegeven voor de toename in het aantal manifeste transgender personen:
• De toegankelijkheid en kwaliteit van zorg zijn toegenomen.
• Bekendheid en sociale acceptatie zijn toegenomen, mede als gevolg van meer aandacht
in de media.
• Er is een grotere beschikbaarheid van laagdrempelige informatie via internet, waardoor
eerdere onderkenning plaatsvindt.
• De publicatie van DSM-5 (Diagnostic & Statistical Manual of Mental Disorders) bracht een bredere diagnose voor genderdysforie voor adolescenten en volwassenen.
• In diverse landen zijn de laatste jaren de voorwaarden versoepeld om wettelijke/administratieve
geslachtswijziging te kunnen doen. In Nederland was dit in 2014 met de Transgenderwet.»
De genoemde verklaringen voor de groei van het aantal transgender personen, zijn ook
relevante factoren voor de toekomst. De zichtbaarheid van rolmodellen in de media
is een moeilijk te voorspellen factor. Ook is moeilijk het effect in te schatten van
de huidige bredere maatschappelijke discussie over het flexibiliseren van de klassieke
genderrollen. Er komt daardoor enerzijds meer ruimte voor gendervariatie (wat een
verhogende uitwerking kan hebben op de zorgvraag), anderzijds zal voor sommigen gelden
dat door flexibeler genderrollen het juist makkelijker is om zonder medische ingrepen
in de genderrol te leven die men wenst.
Het toenemen van maatwerk in de zorg kan een dempend effect hebben op de zorgvraag
omdat bepaalde onderdelen van zorg die voorheen een vanzelfsprekend onderdeel waren
van een medische transitie minder aangesproken zullen gaan worden. Maatwerk kan ook
de vraag naar minder klassieke vormen van zorg doen toenemen, bijvoorbeeld fertiliteitszorg
en nazorg. Het is onduidelijk hoe de balans in kwantitatief opzicht zal uitpakken
en hoe snel deze ontwikkeling zal gaan.
In het Verenigd Koninkrijk en Australië is er onderzoek geweest naar de groei van
de zorgvraag bij kinderen en adolescenten op basis van hun aanmeldingen voor zorg
en de associatie met media-uitingen in de weken voorafgaand aan de aanmeldingen. Deze
studie is onlangs gepubliceerd17 (Pang et al., 2020). Over de tijd is er een forse groei in aanmeldingen te constateren
in beide landen. Tevens worden er verschillende associaties gevonden tussen media-uitingen
met betrekking tot transgender en gender diversiteit en aanmeldingen in gendercentra
in de weken daaropvolgend. Het is nog niet duidelijk of dit ook voor Nederland geldt
en wat dit zegt over de zorgvraag van volwassenen.
Vraag 63
Is de Minister bereid nader onderzoek te laten verrichten naar de oorzaken van de
sterke toename van de zorgvraag?
Zie de antwoorden op de vragen 62 en 41.
Vraag 64
Deze leden constateren dat de groei van het aanbod momenteel gelijke tred houdt met
de groei van de vraag, waardoor de wachttijden gelijk blijven. Is het realistisch
om te verwachten dat het aanbod nog sneller kan groeien?
Zoals ik in mijn brief van juni (Kamerstuk 31 016, nr. 289) heb aangegeven, weet ik niet hoeveel uitbreiding van het zorgaanbod partijen reëel
gezien in een jaar kunnen realiseren en wat we in dat opzicht van hen kunnen verwachten.
Ik vind echter dat partijen moeten doen wat in hun mogelijkheden ligt. Zoals ik in
mijn Kamerbrief heb geschreven zal de kwartiermaker daar op verschillende manieren
een stevige bijdrage aan leveren. Hij heeft onder meer de zorgverzekeraars verzocht
een inkoopvisie voor de transgenderzorg op te stellen en zoals ik in mijn Kamerbrief
heb geschreven, ga ik ervan uit dat zij in hun inkoopvisie voor de transgenderzorg
duidelijk maken welke uitbreiding van het zorgaanbod naar hun oordeel haalbaar is
en hoe zij dit denken te realiseren. Daarnaast zal de NZa de komende periode in het
kader van haar toezicht op de zorgplicht nauwgezet namens mij volgen of zorgverzekeraars
de juiste stappen zetten om de wachttijden zo snel als mogelijk (verder) te laten
dalen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 39.
Vraag 65
Zij constateren dat er steeds meer specialistische ggz-instellingen specifiek voor
transgenderzorg zijn. Het risico bestaat dat hierdoor de aansluiting met de overige
zorg, zoals bijvoorbeeld endocrinologische zorg, minder optimaal wordt. Is de Minister
het met deze leden eens dat psychologische transgenderzorg breder ingebed dient te
worden in de transgenderzorg en in de ggz?
Wat in deze vooral belangrijk is, is of er goede (netwerk)samenwerking van deze ggz-zorgaanbieder
is met andere zorgaanbieders die andere vormen van zorg voor transgenders leveren.
Dat hier goede afspraken over worden gemaakt, en dat de aanbieders in een MDO (multidisciplinair
overleg) met elkaar kunnen overleggen over de benodigde zorg voor een patiënt. Zoals
ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, maakt netwerkvorming onderdeel uit
van de opdracht van de kwartiermaker. Het streven is toekomstbestendige netwerkzorg
waarbij niet alle zorg op één locatie wordt aangeboden, maar in een landelijk netwerk
van deskundige professionals die met elkaar samenwerken. Dit geeft meer flexibiliteit
en mogelijkheid van zorg op maat: centraal waar het moet en decentraal waar het kan.
Daarnaast is het belangrijk dat de expertise over transgenderzorg die in Nederland
beschikbaar is breder wordt gedeeld en dat hier door professionals meer kennis en
ervaring mee wordt opgedaan. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 66
Deze leden constateren dat de kwartiermaker ervoor pleit om de zorg uit te breiden
in met name het midden en zuiden van het land. Kan de Minister toelichten waarom juist
hier er een behoefte is?
Er is in het hele land behoefte aan transgenderzorg, niet alleen in het midden en
zuiden van het land, maar in deze regio’s bevinden zich op dit moment relatief weinig
instellingen voor transgenderzorg.
Vraag 67
Waar komt de terughoudendheid bij sommige ziekenhuizen vandaan?
De zorgverzekeraars en de kwartiermaker zijn met verschillende zorgaanbieders in gesprek
over de vraag of zij (meer) transgenderzorg willen leveren. Om dit op verantwoorde
wijze te kunnen doen is méér nodig dan een contract tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder:
de zorg moet ook op verantwoorde wijze kunnen worden geleverd. De zorgaanbieder moet
zijn organisatie erop hebben ingericht, er moet voldoende goed opgeleid personeel
beschikbaar zijn, zorgnetwerken moeten worden gebouwd, etcetera. Er zijn gelukkig
steeds meer instellingen die hiervoor willen zorgen. Zo heb ik u bijvoorbeeld al eerder
geïnformeerd over het feit dat het Radboudumc sinds dit jaar transgenderzorg verleent.
Vraag 68
Is het reëel om te verwachten dat er een landelijk dekkend aanbod komt van transgenderzorg?
Verzekerden horen binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang te hebben tot alle
zorg uit het basispakket. De toegankelijkheid van zorg is vooralsnog het meest urgent
in de transgenderzorg. Daarom zet ik in op verdere ontwikkeling van (decentrale) netwerkzorg.
Er moeten meer netwerken ontstaan, met consistent en herkenbaar zorgaanbod. Ik hoop
dat de Handreiking voor Netwerksamenwerking in de transgenderzorg18 er aan gaat bijdragen dat er goede afspraken komen tussen aanbieders en verzekeraars.
Het zorgaanbod is nu niet gelijkelijk verdeeld over het land. Met name in het midden
en zuiden van het land is het wenselijk dat er meer aanbod van ggz-zorg en endocrinologische
zorg beschikbaar komt. De kwartiermaker heeft zorgaanbieders en zorgverzekeraars erop
gewezen dat het belangrijk is dat zich met name in het midden en zuiden meer aanbod
ontwikkelt. Daarnaast vormt digitale zorg ook een kans voor toegankelijke zorg.
Vraag 69
Moet niet juist het bieden van kwaliteit in plaats van kwantiteit voorop staan?
De zorg kent drie publieke waarden: kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid.
Alle drie deze waarden zijn belangrijk.
Toekomstvisie Transgenderzorg
Vraag 70
De leden van de christenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de inleiding van de
toekomstvisie. Zij vragen de Minister of hier niet een al te idealistisch scenario
wordt geschetst.
Deze toekomstvisie begint met een schets van de toekomst vanuit het perspectief van
een transmeisje/ -vrouw. Het speelt zich over vijf jaar af, in 2025 en beschrijft
de ervaring in de zorg zoals die volgens de kwartiermaker zou moeten zijn. Deze schets
is een belangrijk onderdeel van de toekomstvisie. We staan voor de belangrijke opgave
om toekomstbestendige transgenderzorg te realiseren, waarbij kwalitatief goede zorg
tijdig wordt geleverd. De transgenderzorg heeft behoefte aan focus en helderheid.
Ik hoop dat deze Toekomstvisie een bijdrage levert aan toekomstbestendige transgenderzorg.
Zoals de kwartiermaker aangeeft in zijn voortgangsbrief zal hij de reacties van partijen
op de Toekomstvisie na ontvangst publiceren op zijn website.19 Deze reacties zullen inzicht geven in de richting waarin alle partijen zich zullen
ontwikkelen in de komende jaren.
Vraag 71
Moet niet te allen tijde worden gestreefd naar de juiste zorg op de juiste plek, waarbij
voorkomen moet worden dat bepaalde patiëntgroepen een status aparte krijgen?
Uiteraard moet worden gestreefd naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Bij de Juiste
Zorg op de Juiste Plek staat het functioneren van mensen, het voorkomen van duurdere
zorg, het verplaatsen van zorg dichterbij mensen thuis en het vervangen van zorg centraal.
Dit geldt niet alleen voor transgenderzorg maar voor in principe alle vormen van zorg.
Vraag 72
Deze leden vragen welke landen nu reeds gebruik maken van de classificatie op basis
van de ICD-11.
In de toekomstvisie transgenderzorg noemt de kwartiermaker Denemarken, Zweden en België
als voorbeelden van landen waar deze stap gemaakt is of wordt.
Vraag 73
Is de Minister het met deze leden eens dat ook in de DSM-5 er een goede ontwikkeling
is waar te nemen, waar genderdysforie niet meer als stoornis wordt gezien, maar waarbij
tegelijkertijd wel aandacht is voor het lijden dat hiermee gepaard kan gaan. Kan de
Minister toelichten wat het verschil is tussen de classificaties in DSM-5 en ICD-11
en waarom de classificatie in de ICD-11 de voorkeur zou verdienen?
De «Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders» (DSM) is een classificatiesysteem
waarin internationale afspraken zijn gemaakt over welke criteria van toepassing zijn
op een bepaalde psychische stoornis op basis van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten20 en richt zich dus op psychische stoornissen. De ICD-11 is een internationale standaard
die zich niet alleen op psychische stoornissen richt, maar op alle ziekten en gezondheidscondities.21 Hoewel het juist is dat in de DSM-5 niet meer wordt gesproken over een (genderidentiteits)stoornis,
wordt het feit dat genderdysforie nog steeds in de DSM staat door veel transgender
personen nog steeds als pijnlijk ervaren. Zie ook mijn antwoord op vraag 8 van de
D66-fractie.
Vraag 74
De kwartiermaker lijkt ervoor te pleiten dat de rol van psychologen verder wordt teruggedrongen.
Wat vindt de Minister hiervan?
Zie mijn antwoorden op de vragen 10 en 11.
Vraag 75
Deze leden vragen de Minister of zij verwacht dat endocrinologen en chirurgen bereid
zullen zijn om de stap van psychologische zorg over te slaan of akkoord te gaan met
een sterk afgebakende rol van de psycholoog.
Het is niet aan mij om hierover te oordelen. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Vraag 76
Deze leden zijn van mening dat het goed is om de nazorg bij de huisartsen neer te
leggen, maar dit betekent wel dat huisartsen voldoende moeten worden toegerust. Welke
acties worden hierop ondernomen?
Zie mijn antwoord op vraag 27.
Vraag 77
De kwartiermaker hecht veel waarde aan gedeelde besluitvorming. Is de Minister van
mening dat hiervoor momenteel onvoldoende aandacht is en dat patiënten onvoldoende
invloed hebben op hun behandeling? Genoemde leden hebben namelijk het beeld dat patiënten
goed worden betrokken bij hun behandeling.
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 60.
Vraag 78
Vraagt transgenderzorg niet juist om grote zorgvuldigheid bij het maken van ingrijpende
keuzes in het leven van jonge mensen?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 79
Is de Minister het daarom met deze leden eens dat gedeelde besluitvorming bij jonge
transgenders inderdaad belangrijk is, maar wel op een andere wijze dient worden vormgegeven
dan bij reguliere zorg?
Net als de kwartiermaker hecht ik ook veel waarde aan gedeelde besluitvorming. Transgenderzorg
vraagt om grote zorgvuldigheid bij het maken van ingrijpende keuzes in het leven van
jonge mensen. Er zijn verschillen in presentatie en beloop van genderincongruentie
tussen kinderen, adolescenten en volwassenen. Kinderen en adolescenten maken een lichamelijke,
psychologische, sociale en seksuele ontwikkeling door die van invloed kan zijn op
genderdysfore gevoelens. Daarom verschilt de diagnostiek en behandeling van genderincongruentie
bij kinderen en adolescenten van die van volwassenen.
In de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch22 staat uitvoerig beschreven hoe de diagnostiek en behandeling van genderincongruentie
bij adolescenten wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team of samenwerkingsverband
met expertise op dit vlak. Het multidisciplinaire team of samenwerkingsverband komt
wekelijks/ maandelijks bijeen in MDO’s, waar uitkomsten van diagnostiek, voortgang
van behandeling en vragen en zorgen over jongeren die in diagnostiek of behandeling
zijn besproken worden. Bij kinderen is het MDO in beginsel: a. Tussen een gespecialiseerde
psycholoog, psychiater en/of orthopedagoog. Bij adolescenten is het MDO in beginsel:
b. Tussen een gespecialiseerde psycholoog, psychiater of orthopedagoog en kinderarts/kinderendocrinoloog. Ook staat in de kwaliteitsstandaard beschreven op welke wijze er wordt
omgegaan met informed consent. Doorgaans wordt een leeftijdsgrens van 16 jaar aangehouden
voor het starten van een behandeling met bijv. cross-sex hormonen. Dit is de leeftijd
waarop de adolescent volgens de WGBO zelfstandig mag beslissen over een medische behandeling
(Burgerlijk Wetboek artikel 7:447).
In de WGBO is per leeftijdscategorie geregeld wie toestemming moet geven voor de medische
behandeling van een minderjarig kind. De KNMG heeft een wegwijzer23 gemaakt met een praktische uitwerking van de wettelijke regels over de toestemming
en informatieplicht van minderenjarigen.
Vraag 80
De kwartiermaker vraagt om een duurzame borging van de verzekering en financiering
van de transgenderzorg. Deze leden wijzen erop dat transgenderzorg in het buitenland
niet altijd vergoed wordt. Voorkomen moet worden dat hier een spanningsveld ontstaat
met andere vormen van zorg. Is de Minister bereid het Zorginstituut om advies te vragen
over de bekostiging van de transgenderzorg?
Veel zorgverzekeraars hebben voor niet-spoedeisende zorg in het buitenland in hun
polisvoorwaarden opgenomen dat een verzekerde vooraf toestemming van de zorgverzekeraar
moet hebben. Zorgverzekeraars hebben daar het recht toe op grond van artikel 14 van
de Zorgverzekeringswet. Bij de vraag of een verzekerde behoefte heeft op een bepaalde
vorm van zorg, zullen louter zorginhoudelijke criteria bepalend zijn. Hiermee wordt
bedoeld: bij de beoordeling of de verzekerde is aangewezen op een bepaalde vorm van
zorg, mag slechts de zorgbehoefte van de verzekerde worden afgezet tegen de beschikbare
mogelijkheden om die behoefte te lenigen. Daarbij heeft de verzekeraar het recht om
te controleren of de door de arts geïndiceerde vorm van zorg inderdaad wel voor de
desbetreffende patiënt is aangewezen en ook niet meer omvat (en dus niet duurder is)
dan nodig. Ik zie het nut en belang van machtigingen in voorkomende gevallen.
Dit geeft geen aanleiding om het Zorginstituut om advies te vragen over de bekostiging
van transgenderzorg.
Inbreng van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgangsbrief van de kwartiermaker,
de Toekomstvisie Transgenderzorg en de reactie van de Minister hierop. Zij zijn bezorgd
over de ontwikkelingen die in de voortgangsbrief en de toekomstvisie worden geschetst.
Deze leden maken daarom graag van de gelegenheid gebruik om hierover enkele opmerkingen
te maken en vragen te stellen.
Toegenomen zorgvraag
Genoemde leden constateren dat de vraag naar (medische) transgenderzorg de afgelopen
jaren pijlsnel is gestegen. De groei van het aantal aanmeldingen voor medische behandeling
vindt plaats in alle leeftijdscategorieën, maar de toename is duidelijk het grootst
bij kinderen en (met name) adolescenten. Binnen die groep is de stijging vooral toe
te schrijven aan de toename van het aantal aanmeldingen van tienermeisjes, zo constateert
de kwartiermaker. Er is sinds enige jaren sprake van een plotselinge en forse oververtegenwoordiging
van meisjes met genderdysforie.
Vraag 81
Deze leden vinden het zeer opmerkelijk dat in de toekomstvisie deze gigantische stijging
van de zorgvraag nauwelijks en alleen in zeer algemene bewoordingen wordt verklaard.
Deelt de Minister de zorgen van deze leden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 62. Er wordt momenteel internationaal onderzoek
gedaan naar de oorzaken van de ontwikkelingen in de zorgvraag.
Vraag 82
Deelt zij de mening dat alleen wanneer duidelijker is waarom de zorgvraag zo is gestegen,
we deze mensen op de juiste manier kunnen helpen?
Nee, zodra er vastgesteld is dat een vraag naar zorg van een individu legitiem is
(en het gaat om zorg die in het basispakket van de Zvw is opgenomen), gaat het om
verzekerde zorg en gelden de kwaliteitsstandaarden voor deze zorg. Deze standaarden
geven de norm aan hoe mensen op de juiste manier geholpen kunnen worden.
Vraag 83
Is de Minister bereid om opdracht te geven tot een veel diepgaander onderzoek naar
de oorzaken van de gestegen zorgvraag, met name de toename onder vrouwelijke adolescenten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 62 en 41.
Vraag 84
Kan de Minister deze leden meer duidelijkheid geven over de eigenschappen van de groep
jongeren die zich meldt voor een geslachtsverandering?
Het onderzoek naar ervaringen en behoeften van transgenders in de zorg dat ik op 26 november
2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 257) naar uw Kamer stuurde, geeft inzicht in de kenmerken van de groep zorgvragers, inclusief
jongeren.
In een recent gepubliceerd onderzoek24 van het Amsterdam UMC werd bekeken of jongeren die zich in recentere jaren (t/m 2016)
aanmeldden verschilden van jongeren die dat langer geleden deden. De recentere groep
bleek niet te verschillen van de eerdere groep qua intensiteit van de genderdysforie
en andere kenmerken. Wel was in deze recente groep het aantal aanmeldingen van «bij
geboorte toegewezen meisjes» naar verhouding groter dan in de eerdere groep.
Vraag 85
Kan de Minister een overzicht geven van lopende onderzoeken op dit gebied in andere
landen?
Het proefschrift van Nastasja de Graaf bevat verschillende artikelen over trends onder
jongeren in gender diversiteit en aanmeldingen voor transgenderzorg. 25 Tevens worden ontwikkelingen in aanmeldingen van jongeren in verschillende ander
promotie-onderzoeken bij het AUMC onderzocht. In het Amsterdam Cohort Onderzoek Genderdysforie
(ACOG) worden trends in aanmeldingen, effecten van behandeling en overige uitkomsten
doorlopend onderzocht (zie Wiepjes et al., 2018) 26. In Europees verband vindt onderzoek plaats binnen het ENIGI cohort (zie Kreukels
et al., 2012) 27. Ook in verschillende andere landen wordt onderzoek gedaan (Scandinavië, Engeland,
Canada, VS).
Behandelingen
Vraag 86
Een geslachtsveranderende behandeling of operatie is onomkeerbaar en daarmee bijzonder
ingrijpend voor de persoon die het betreft en diens omgeving. Bij de begeleiding van
transgenders is dus de hoogste zorgvuldigheid geboden. Een psychologische diagnose
zou wat deze leden betreft daarom als voorwaarde moeten blijven gelden voor toegang
tot somatische behandelingen. Deelt de Minister deze opvatting?
In de professionele standaard «Kwaliteitsstandaard Somatische Transgenderzorg» is
een psychologische diagnose opgenomen als voorwaarde voor de indicatiestelling voor
somatische zorg voor transgenders.
Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Vraag 87
Waarom weigert de Minister zich hier tot nu toe duidelijk over uit te spreken? Het
gaat hier toch juist nadrukkelijk niet om een medisch-inhoudelijke discussie, maar
een bredere vraag hoe we als samenleving en politiek denken over transgenderzorg en
dit willen vormgeven?
In mijn opzicht gaat het hierbij primair om de vraag wat goede transgenderzorg is.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 11 heb aangegeven wordt wat goede zorg is op hoofdlijnen
bepaald in de Wkkgz, maar nader ingevuld door professionele standaarden en kwaliteitsstandaarden.
Bij de totstandkoming en de inhoud daarvan heeft de overheid geen rol.
Vraag 88
Zou de Minister op z’n minst kunnen aangeven dat het niet wijs zou zijn om de Kwaliteitsstandaard
Transgenderzorg Somatisch nu al weer op zo’n cruciaal punt te wijzigen, terwijl deze
pas in november 2019 in werking is getreden?
Transgenderzorg is relatief nieuwe zorg die sterk in ontwikkeling is. Dit betekent
dat deze kwaliteitsstandaard van begin af aan een voorlopig karakter heeft en dat
spreiding van zorg, toename van ervaring bij een bredere groep zorgverleners of nieuw
onderzoek kan leiden tot andere inzichten. In de Kwaliteitsstandaard is dan ook aangegeven
dat het van belang is dat deze standaard frequent (jaarlijks) op actualiteit beoordeeld
wordt. Ook staat er dat uitgangspunt is om 2 jaar na autorisatie van deze standaard
een evaluatie uit te voeren in hoeverre de aanbevelingen uit de standaard daadwerkelijk
in de praktijk worden toegepast/opgevolgd. Deze evaluatie (planning eind 2021) vormt
dan tegelijkertijd de start van het onderhoudsproces. Bij de evaluatie zal ik aan
de betrokken beroepsverenigingen voorstellen om het punt van de depathologisering
mee te nemen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 10.
Vraag 89
Deze leden vragen of er nog wel een legitieme reden bestaat om behandelingen voor
transgenders collectief te financieren, indien zou worden meegegaan in het pleidooi
om deze behandelingen volledig te depathologiseren.
Graag zien deze leden dat de Minister deze vragen afzonderlijk beantwoordt.
De discussie over depathologiseren heeft niet zozeer betrekking op de behandeling van transgenderpersonen, maar op het zijn van transgender. Het feit dat iemand transgender is, betekent niet automatisch dat
diegene is aangewezen op zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 13 heb aangegeven,
is de basisverzekering (Zorgverzekeringswet) een schadeverzekering. Dat betekent dat
je een beroep kunt doen op deze verzekering voor (de vergoeding van) zorg indien er
sprake is van een indicatie voor zorg. Je kunt bijvoorbeeld een beroep doen op de
geneeskundige ggz als sprake is van een psychische stoornis als omschreven in de DSM-5,
omdat je lijdt onder het feit dat je transgender bent (genderdysforie), of bijvoorbeeld een depressie
of angststoornis hebt.
Detransitioning
Met de toename van het aantal mensen «in transitie», neemt ook het aantal mensen dat
hierop terugkomt toe.
Vraag 90
Onderkent de Minister het risico dat mensen (te) snel worden bevestigd in onomkeerbare
behandelingen of ingrepen?
Uit internationaal en Nederlands onderzoek en ook uit ervaring van bijvoorbeeld het
UMCG28 blijkt de overgrote meerderheid van mensen een grote verbetering van de kwaliteit
van leven te ervaren na de transitie.
Ook blijkt uit onderzoek dat de percentages van mensen met spijt heel laag liggen;
zie het antwoord op een vraag over detransitioning in de beantwoording van een Commissiebrief
van de Eerste Kamer d.d. 6 september. In dat kader verwijs ik graag naar het artikel
«The Amsterdam Cohort of Gender Dysphoria Study (1972–2015): Trends in Prevalence,
Treatment, and Regrets» dat in 2018 is gepubliceerd in het Journal of Sexual Medicine29. Het onderzoek, waar het artikel betrekking op heeft, betreft 6793 mensen die tussen
1972 en 2015 onder behandeling waren bij de genderkliniek van het VUmc. De onderzoekers
geven in het artikel aan dat 0,6% van de transvrouwen en 0,3% van de transmannen die
testikels of een baarmoeder hebben laten verwijderen, zich later bij het VUmc hebben
gemeld met spijt en de wens om hun geslachtsverandering weer terug te draaien. Het
betreft 14 van de 6793 personen in de jaren 1972–2015; in de eerste 26 jaar (1972–1997)
hebben zich 13 personen gemeld, en in de daaropvolgende 18 jaar (1998–2015) één persoon
(in 2004). De onderzoekers geven tevens aan dat 7 van deze personen hebben aangegeven
«oprecht» spijt te hebben van hun transitie. 5 van de 14 personen gaven aan dat hun
spijt voortkwam uit sociale redenen: zij werden na hun transitie genegeerd door hun
omgeving of hadden het contact met familieleden verloren, en vonden dat een te groot
offer. 2 van de 14 personen gaven als reden op dat zij zich non-binair voelden.
Vraag 91
Welk zorg- en hulpaanbod bestaat er in Nederland voor zogenoemde «detransitioners»?
In de beantwoording van de commissiebrief aan de Eerste Kamer, waar ik in mijn antwoord
op de vorige vraag aan refereerde, heb ik ook aangegeven dat het kabinet geen specifiek
beleid voert op het punt van «detransitioning», ofwel de wens om een transitie ongedaan
te maken.
Het is uiteraard van belang om de kans dat mensen spijt krijgen van hun transitie
zo klein mogelijk te maken. Ik ga ervan uit dat een zorgvuldige indicatiestelling,
goede informatie, begeleiding en ondersteuning vanuit zorgaanbieders, en contacten
met andere ervaringsdeskundigen vanuit o.a. de patiëntenverenigingen Transvisie en
TNN, hieraan in positieve zin bijdragen. Zie ook mijn antwoord op vraag 90.
Suïcidaliteit
Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat heel veel transgenders worstelen met suïcidale
gedachten. Genoemde lezen in de toekomstvisie dat dit vooral te maken zou hebben met
langdurig leven in het tussengebied tussen de oude en de nieuwe genderexpressie. Het
lijkt erop dat de kwartiermaker van mening is dat de belangrijkste oplossing hiervoor
vooral het versnellen van de behandeling en het vergroten van het zorgaanbod zou zijn.
Vraag 92
Deze leden zijn ervan geschrokken dat in de toekomstvisie (nog) geen concrete maatregelen
worden genoemd op het gebied van zorg en ondersteuning om suïcide onder transgenders
tegen te gaan. Welke rol ziet de Minister op dit punt voor zichzelf weggelegd?
Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau30 blijkt dat 21 procent van de transgender personen te maken heeft gehad met suïcidale
gevoelen of uitingen. Daarnaast toont Zweeds onderzoek31 aan dat bij transgenders een hoger risico bestaat op zelfdoding dat bij niet transgenders.
Ook na hun geslachtstransitie. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 52 van de SP-fractie
heb aangegeven, wordt in het regeerakkoord specifieke aandacht besteed aan het risico
op suïcidaliteit onder LHBTI-jongeren. Suïcidepreventie maakt onderdeel uit van het
beleidsterrein van de Staatssecretaris van VWS. Er is een specifiek project dat zich
gedurende deze kabinetsperiode richt op het vergroten van kennis hierover onder ouders,
docenten en zorgverleners. Er is vorig jaar een specifieke campagne met filmportretten
ontwikkeld en ingezet om het belang van acceptatie goed onder de aandacht te brengen,
deze campagne zal dit najaar worden herhaald. In het kader van suïcidepreventie heeft
113 Zelfmoordpreventie een kwartiermaker LHBT aangesteld die bijeenkomsten van communities
organiseert om de risico’s onder de aandacht te brengen onder betrokkenen en handvatten
te bieden op welke wijze de suïcidaliteit is terug te dringen.
Verder blijkt uit het onderzoek van de kwartiermaker transgenderzorg dat de lange
wachttijden voor de medische transitie een grote psychologische impact hebben. Onderzoek
toont aan dat een steunende omgeving dit risico kan verminderen. Met deze aanbeveling
van de kwartiermaker ben ik gesprek gegaan met transgenderjongeren en heb aan hen
de vraag voorgelegd waar behoefte aan is. In dit gesprek hebben zij aangegeven behoefte
te hebben aan de inzet van ervaringsdeskundigen en een soort chat- en onlinehulp mogelijkheid.
Ik heb aan TNN en Transvisie de opdracht verstrekt om een verkenning te doen naar
de ontwikkeling van de wijze waarop opgeleide ervaringsdeskundigen een rol kunnen
spelen in de transgenderzorg. Het resultaat zou moeten zijn dat we opgeleide ervaringsdeskundigen
in kunnen zetten die de jongere tijdens (na en voor) de transitie kunnen ondersteunen.
Ik verwacht begin volgend jaar de resultaten van deze opdracht.
Daarnaast ben ik naar aanleiding van het onderzoek van de kwartiermaker en het genoemde
gesprek met transgenderjongeren met TNN en Transvisie in gesprek over de opzet en
uitvoering van een pilot chat- en onlinehulp. Ik ben voornemens subsidie te verstrekken
voor de ontwikkeling van een online chat- en hulplijn, specifiek gericht op de transgenderjongeren.
Op dit moment zijn de plannen hiervoor uitgewerkt. Het is de bedoeling dat deze hulplijn
gerichte informatie en ondersteuning kan bieden bij vragen over de identiteit door
jongeren. Nog dit jaar wordt er gestart met de voorbereidingen en de trainingen van
ervaringsdeskundigen hiervoor. De verwachting is dat de chat- en online hulpmogelijkheid
op 1 februari 2021 gelanceerd gaat worden en dat jongeren vanaf die datum bij deze
chat- en online hulpmogelijkheid terecht kunnen.
Vraag 93
Is de Minister bekend met wetenschappelijk onderzoek waaruit blijkt dat er sprake
is van een risico op suïcide niet alleen vóór, maar ook tijdens en ná geslachtsveranderende
behandelingen of ingrepen?32
Ja. In dit onderzoek in het Amsterdam UMC werden uit een cohort van 8236 transgender
personen die zich tussen 1972 en 2017 hadden aangemeld bij het Amsterdam UMC, 49 personen
geïdentificeerd die overleden zijn als gevolg van suïcide. Uit dit onderzoek bleek
inderdaad dat de suïcides voorkwamen in elk stadium van de transitie. 14 van deze
personen waren niet langer in behandeling, van de overige 35 zaten er 17 in de diagnostiek/hormonale
fase, 2 in het traject voor chirurgie en 16 hadden een chirurgische behandeling ondergaan.
Tevens werd er geen toename over de tijd gevonden. Wel is het aantal suïcides onder
transgender personen per jaar hoger dat in de algemene bevolking in Nederland. Uit
het Zweedse onderzoek bleek dat ook na transitie er een risico op suïcide blijft bestaan.
Deze onderzoeken tonen aan dat het risico op suïcide door het traject heen aandacht
verdient.
Vanuit internationaal onderzoek wordt de prevalentie van suïcidepogingen in de transgender
populatie geschat op 25–45% (Clemens-Nolle, Marx & Katz, 2006) en het percentage die
suïcide ideatie (gedachten actief een einde te maken aan het leven) hebben ervaren
is nog hoger (45–77%, Testa et al., 2017).
Algemene riscofactoren voor suïcide gelden ook voor transgender personen, maar tevens
kan ook een rol spelen dat zij behoren tot een minderheidsgroep (minority stress),
zij negatieve reacties van de sociale omgeving ervaren en onvoldoende steun krijgen
van hun meest nabije sociale steunsysteem. Van belang is het hierbij een adequaat
vangnet te realiseren en in te zetten op preventie van suïcide door het traject heen.
Vraag 94
Wat is de reactie van de Minister hierop en wat betekent dit voor het nazorgtraject
dat aan transgenders wordt geboden?
Ik zal de betrokken partijen vragen om bij de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard
Transgenderzorg Somatisch te bekijken of het aangewezen is om het onderwerp nazorg
op te nemen in de kwaliteitsstandaard. Verder verwijs ik graag naar het antwoord op
vraag 92.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier