Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Raan en Wassenberg over het bericht ‘misleidende kindermarketing door de vee-industrie’
Vragen van de leden Van Raan en Wassenberg (beiden PvdD) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over misleidende kindermarketing door de vee-industrie (ingezonden 1 september 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 2 november 2020).
Vraag 1
Kent u de berichten «Kindermarketing door varkenshouderij – Varkens in Nood dient
klacht in» en «Ophef over lespakket varkensindustrie op basisschool: «Walgelijk»»?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kent u het rapport «120 misstanden in de Nederlandse varkenshouderij anno 2015»?3
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Erkent u dat de Nederlandse varkenshouderij er sindsdien onvoldoende op vooruit is
gegaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
In mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak om de veehouderij verder te verduurzamen.
Met deze brief heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over het ambitieuze programma van
de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa) voor een duurzame en vitale varkenshouderij.
Dit programma van CoViVa geeft voor mij invulling aan mijn visie over de omslag naar
kringlooplandbouw voor de varkenssector.
Vraag 4
Erkent u dat de campagne «The Pig Story» onvoldoende aandacht heeft voor het grote
dierenleed in de varkenshouderij, zoals onder andere de vele verwondingen, infecties,
kreupelheid, maagzweren, longontstekingen, blaasontstekingen, continue zwangerschap,
verstoorde moeder-kindrelaties, ruimtegebrek, onmogelijkheid om te wroeten, onmogelijkheid
om een modderbad te nemen, onhygiënische stallen, angst, depressies, gebrek aan afleiding,
hittestress, stalbranden en het slachten van de varkens?4, 5 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Hoewel de sector over haar eigen communicatie gaat, erken ik dat in het informatiemateriaal
relatief weinig aandacht geschonken wordt aan dierenwelzijn.
Vraag 5
Wat verstaat u zelf onder «eersteklas indoor huisvesting»?6
Antwoord 5
Uit het informatieboekje is het moeilijk op te maken wat er precies met «eersteklas
indoor huisvesting» wordt bedoeld. In mijn beleid hanteer ik bijvoorbeeld de term
«integraal duurzame stallen». Daaronder wordt verstaan stal- en houderijsystemen waarin
verschillende duurzaamheidskenmerken in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte
van de regulier toegepaste stallen of systemen.
Vraag 6
Kunt u zich voorstellen dat dit predicaat voor veel mensen niet te rijmen valt met
beelden die de werkelijke leefomstandigheden in de Nederlandse varkenshouderij laten
zien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Zoals ik in antwoord op vraag vijf heb aangegeven, weet ik niet wat dit predicaat
omvat. Ik heb dan ook geen oordeel over hoe mensen dit predicaat rijmen met de leefomstandigheden
in de Nederlandse varkenshouderij.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het onterecht is dat de varkenshouderij in haar campagne spreekt
van varkens als «luie» dieren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Antwoord 7
In het informatieboekje bij het lespakket staat: «de zeug slaapt ongeveer 12 uur op
een dag en ligt (slapend en dommelend) 16 tot 19 uur op een dag. Echt een lui varken
dus!» Het is aan de makers van dit boekje om het gedrag van de zeug op deze wijze
te typeren. Ik meen te lezen dat dit spreekwoordelijk wordt aangeduid.
Vraag 8
Kunt u uitsluiten dat er voor deze campagne van de varkenshouderij gebruik is gemaakt
van overheidssubsidies? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Antwoord 8
Desgevraagd heeft de sector mij (Minister LNV) laten weten dat de lespakketten volledig
door varkenshouders zelf zijn gefinancierd.
Vraag 9
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de varkenshouderij probeert om kinderen
te misleiden door lespakketten te verspreiden in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
In de samenleving zijn er vele verschillen in opvatting over de agrosector in het
algemeen en dierenwelzijn in het bijzonder. Gegeven de grondwettelijke vrijheid van
onderwijs (artikel 23), de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren,
bemoeit de overheid zich minimaal met de inhoud van het onderwijs. Alleen op hoofdlijnen
worden kerndoelen en eindexameneisen vastgesteld. Het is de verantwoordelijk van scholen
zelf om hun lesmaterialen te kiezen om het curriculum in de praktijk vorm te geven.
Dat kan via methoden, additionele lesmaterialen, zelf ontwikkeld lesmateriaal en combinaties
daarvan. Het staat elke partij vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden.
Het is niet aan de overheid om bepaalde lesmaterialen uit te sluiten. De partij die
materialen publiceert is zelf verantwoordelijk voor de inhoud en toonzetting. Het
is aan scholen zelf om wel of niet gebruik te maken van bepaalde lesmaterialen. Tegelijkertijd
is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting
ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met
leermethoden.
Vraag 10
Klopt het dat het bijpassende boekje met misleidend «lesmateriaal» naar alle Nederlandse
basisscholen is gestuurd? Zo nee, kunt u een inschatting maken van het aantal scholen
dat is lastig gevallen met deze kindermarketing door de varkensindustrie?
Antwoord 10
Volgens de website van POV hebben zij hun lespakket bekend gemaakt bij de basisscholen
in Nederland. Dit is niet afgestemd met het Ministerie van LNV, noch met het Ministerie
van OCW en de ministeries hebben hieraan ook geen medewerking verleend, en dat hoeft
ook niet. Wij kunnen daarom ook geen inschatting maken hoeveel van de ruim 6.000 basisscholen
daadwerkelijk het materiaal hebben ontvangen.
Vraag 11
Gaat u het Nederlandse onderwijs waarschuwen voor deze misleidende kindermarketing
door de varkenshouderij? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Nee, de overheid bemoeit zich niet met (extern, facultatief) lesmateriaal, zie ook
vraag 9.
Met het onderwijs en bedrijfsleven zijn afspraken gemaakt in het convenant tegen sponsoring.
Per 1 februari jl. is ook de Reclamecode voor Voedingsmiddelen aangescherpt (VWS,
TK 32 793, nr. 391). Volgens de Reclamecode en het convenant mogen geen gezondheidsclaims aan producten
worden toegekend als daar geen wetenschappelijke gronden voor zijn. Hier is dan ook
geen sprake van in het lesmateriaal.
Vraag 12
Erkent u dat het convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs
niet heeft kunnen voorkomen dat scholen misleidende kindermarketing ontvingen vanuit
de varkenshouderij?7 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Er is geen sprake van promotie van materialen die leerlingen aanzet tot de koop of
gebruik van een bepaald merk of product.
Vraag 13
Welke extra stappen gaat u zetten om het verspreiden van misleidende kindermarketing
door de vee-industrie te stoppen?
Antwoord 13
Het convenant over sponsoring is recent herzien en aangescherpt. Zie ook vraag 11a.
Verder voorzie ik geen extra stappen.
Vraag 14
Kent u het bericht «Agractie wil boeren voor de klas»?8
Antwoord 14
Ja.
Vraag 15
Klopt het dat het Ministerie van LNV meebetaalt aan het programma «Boer in de klas»?
Zo ja, kunt u inzichtelijk maken om welke bedragen het gaat?
Antwoord 15
Ja. Agractie ontvangt een eenmalige (start) subsidie van ca. € 50.000,– om de organisatie
van «Boer in de Klas» te ontwikkelen, in samenhang met andere initiatieven rond boerderij-educatie,
zoals Platform Boerderij Educatie Nederland. Het Ministerie van LNV vindt het belangrijk
dat kinderen weten waar hun eten vandaan komt. De activiteiten van boeren kunnen soms
ver van de belevingswereld van kinderen af staan. Met activiteiten als deze kan kennis
over voedsel en voeding – binnen de context van het onderwijs – een betekenisvolle
inhoud krijgen.
Vraag 16
Welke voorwaarden zijn er verbonden aan deze overheidssubsidie?
Antwoord 16
Voorwaarden die het Ministerie van LNV stelt aan subsidiëring van Agractie zijn: afstemming
met andere boerderij-educatie, didactisch verantwoord draaiboek, opereren binnen de
«mores» van de onderwijswetgeving en curricula, inclusief respecteren van de Reclame
Code Commissie, scholing van boeren die gastlessen verzorgen, ruimte voor dialoog
en zienswijzen, georganiseerd netwerk en aanspreekpunten. Precieze invulling van een
gastles van een boer dient in overleg tussen de school en de boer vorm te krijgen.
Vraag 17
Kunt u een volledig overzicht verschaffen van al het overheidsgeld dat direct en indirect
wordt uitgegeven aan onderwijsprogramma’s over de agrarische sector?
Antwoord 17
Nee, niet volledig. Het Ministerie van LNV investeert breed in diverse thema’s natuur-
en milieu en duurzaamheids-educatie, waaronder ook het thema voedsel. Enkele specifieke
programma’s en projecten zijn gericht op voedseleducatie, waaronder Jong Leren Eten
(onder meer: ondersteunen scholen bij activiteiten als schooltuinen, kooklessen, boerderijeducatie:
ca. € 800.000,– /jaar; ontwikkeling en monitoring voedseleducatie door o.a. Voedingscentrum:
ca. € 700.000,– /jaar, inclusief samenwerking met Gezonde School) en daarnaast projecten
als Smaaklessen (ca. € 100.000,–/jaar) en EU-Schoolfruitprogramma (EU-middelen € 6,7
mln./jaar en educatie ca. € 250.000,– /jaar).
Evenwel gaan deze programma’s niet direct over de agrarische sector, maar over voedseleducatie
in het algemeen, waarbij de agrarische sector uiteraard een rol speelt. Het gaat nadrukkelijk
om een facultatief aanbod: scholen en leraren bepalen zelf of en zo ja hoe ze er gebruik
van maken (zie ook antwoord op vraag 9).
Vraag 18
Welke leerdoelen worden beoogd met het programma «Boer in de klas»?
Antwoord 18
Dit programma is primair gerelateerd aan kerndoelen 40 en 41 en secundair aan kerndoelen
39 en 34 van de kerndoelen voor het primair onderwijs.9
Wat in voedseleducatie wordt beoogd is dat kinderen weten waar voedsel vandaan komt,
weten wat de waarde(n) van voedsel zijn, smaken leren kennen en waarderen, voedselvaardigheden
opdoen, keuze voor gezond en duurzaam voedsel leren maken (schijf van vijf).
Vraag 19
Heeft u het «lesmateriaal» van het programma «Boer in de klas» op enige wijze inhoudelijk
laten toetsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u verslag doen van deze inhoudelijke
toets?
Antwoord 19
Nee, de inhoud van lesmaterialen is de verantwoordelijkheid van de samensteller zelf,
het al dan niet gebruiken van bepaalde lesmaterialen is de keuze van de school.
Wel wordt «boer in de klas» nadrukkelijk verzocht hun materialen af te stemmen met
andere spelers in boerderij educatie en voedseleducatie, zoals platform boerderij
educatie, richtlijnen Voedingscentrum etc. Zij kunnen dan zelf toetsen conform de
aspecten genoemd bij vraag 15.
Vraag 20
Heeft u bijvoorbeeld gezien dat in het overzicht van de deelnemende sectoren op de
bijbehorende website, een foto is geplaatst van kalfjes die buiten staan in de wei?10
Antwoord 20
Ja.
Vraag 21
Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij
daadwerkelijk buiten lopen in de wei?
Antwoord 21
In 2019 zette de Nederlandse kalverhouderij 1,7 miljoen kalveren op. Daarvan stonden
1.800 kalveren (0,1%) van deze kalveren bij een biologische kalverhouder. Deze kalveren
worden geweid. Daarnaast zijn er kalveren die in de melkveehouderij worden geboren
en als os worden grootgebracht. Het gaat hier over kleine aantallen dieren.
Vraag 22
Kunt u uiteenzetten hoeveel uur kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij in hun korte
leven überhaupt buiten komen – naast het lange transport dat zij op een leeftijd van
vaak slechts 14 dagen moeten ondergaan van het melkveebedrijf naar de kalverhouderij
en het transport naar het slachthuis op een leeftijd van zes tot maximaal 12 maanden?
Antwoord 22
Kalveren van biologische kalverhouders komen buiten. Deze staan circa 7 maanden per
jaar overdag in de wei.
Vraag 23
Erkent u dat het «lesmateriaal» dat door de agrarische sector zelf werd opgesteld
weinig vertrouwen biedt in de objectiviteit van deze gastlessen, zoals het eerder
genoemde «The Pig Story» of het lespakket van veevoergigant De Heus, waarin de ellende
uit de vee-industrie eveneens verdoezeld wordt en de intrinsieke waarde van varkens,
koeien en kippen volstrekt wordt genegeerd?11
12 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 23
Nee, ook door organisaties die andere standpunten of visie hebben wordt lesmateriaal
ontwikkeld en aan scholen aangeboden. Het is niet de rol van de overheid om hierin
te sturen. Het is de keus van de school welk lesmateriaal gebruikt wordt.
Vraag 24
Hoe gaat u voorkomen dat de vertegenwoordigers van Agractie tijdens hun gastlessen
gebruik zullen maken van de misleidende kindermarketing die werd gemaakt door belanghebbenden
bij het in stand houden van de vee-industrie?
Antwoord 24
Het Ministerie van LNV informeert educatieve organisaties in de agrarische sector
desgevraagd over aspecten van (didactische) kwaliteit rond educatieve materialen,
de kerndoelen en exameneisen waar scholen aan werken en de randvoorwaarden die het
convenant Kindermarketing stelt. Het Ministerie van LNV adviseert educatieve organisaties
in de sector om mensen die gastlessen geven goed voorbereid te werk te laten gaan.
Wij stimuleren géén ontwikkeling van extra lesmaterialen, maar stellen de vragen vanuit
scholen centraal.
Vraag 25
Hoe gaat u voorkomen dat de vertegenwoordigers van Agractie tijdens hun gastlessen
vergeten om melding te maken van het enorme dierenleed in de vee-industrie, de risico’s
op zoönosen, landbouwgif of de impact van de vee-industrie op het klimaat en de natuur?
Antwoord 25
Er zal – net als bij andere educatieve activiteiten – steekproefsgewijs gevraagd worden
hoe scholen een educatieve activiteit waarderen of niet. Verder verwijs ik naar de
antwoorden bij vraag 15 en vraag 18.
Vraag 26
Deelt u de mening dat het al lang en breed tijd is om het toezicht op de beïnvloeding
van het onderwijs door ontwrichtende sectoren te verscherpen, bijvoorbeeld via de
Inspectie van het Onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 26
Besturen, scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar
op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies, ook
als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke)
sectoren. Er zijn verschillende afwegings-mechanismen om ervoor te zorgen dat dit
gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van
de wet. Hierbij spelen met name ook het interne toezicht en de medezeggenschap een
rol. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde
of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder
de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt
dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan
de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken. In het sponsorconvenant onderwijs
wordt bovendien aangegeven dat er geen promotie voor bedrijven mag voorkomen in lesmateriaal.
Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het lesmateriaal gewaarborgd. Daarom achten
wij een verdere verscherping van de toezichthoudende rol van de inspectie op dit thema
overbodig.
Vraag 27
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op de beïnvloeding van het onderwijs door
ontwrichtende sectoren te verscherpen?
Antwoord 27
Verschillende mensen en verschillende partijen kijken op een verschillende manier
tegen de rol van bedrijven en maatschappelijke organisaties aan en kunnen hun eigen
waarden toekennen aan informatie. De kwalificatie «ontwrichtende sectoren» laat ik
aan de leden van uw Kamer die deze vraag stellen. In algemene zin gaat het erom dat
oneigenlijke en feitelijk onjuiste beïnvloeding door derden en promotie voor individuele
bedrijven of specifieke merken niet aan de orde mag zijn in lesmateriaal, vanuit welke
sector dergelijk lesmateriaal dan ook facultatief wordt aangeboden aan scholen.
Het bestaande verantwoordings- en toezichtregime is in onze ogen toereikend om oneigenlijke
beïnvloeding van het onderwijs door derden te voorkomen of te corrigeren, of dit nu
partijen betreft die als «ontwrichtende sectoren» geduid worden of andere partijen,
zoals goede doelen, (MKB)bedrijven, NGO’s en maatschappelijke organisaties die scholen
facultatief lesmateriaal aanbieden. Verdere verscherping van het toezicht hierop zou
een disproportionele belasting vormen voor scholen en voor de inspectie en zou zich
slecht verhouden tot de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van onderwijs.
Het gegeven dat er geen eenduidige definitie is te geven van wat een «ontwrichtende
sector» is (waar de één een bepaalde sector negatief beoordeelt, beoordeelt de ander
die sector positief of neutraal) maakt het bovendien feitelijk onmogelijk om toe te
zien op eventuele beïnvloeding door «ontwrichtende sectoren» op het onderwijs. Het
huidige regime biedt hiervoor voldoende waarborgen.
Vraag 28
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 28
Ja. Zie de antwoorden op vraag 1–26.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.