Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van leden Westerveld en Hijink naar aanleiding van het bericht dat broertjes en zusjes vaak niet samenblijven bij een uithuisplaatsing
Vragen van de leden Westerveld (GroenLinks) en Hijink (SP) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht dat broertjes en zusjes vaak niet samenblijven bij een uithuisplaatsing (ingezonden 5 oktober 2020).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 2 november 2020).
Vraag 1
Kent u het bericht «Broertjes en zusjes blijven bij uithuisplaatsing niet altijd samen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat Defence for Children en SOS Kinderdorpen zich genoodzaakt zien
om opnieuw aandacht vragen voor de problematiek van gescheiden broers en zussen?
Antwoord 2
Het is goed dat Defence for Children en SOS Kinderdorpen aandacht blijven vragen voor
de problematiek van gescheiden plaatsingen van broers en zussen bij een uithuisplaatsing.
Dit is voor mij ook een belangrijk thema. Een uithuisplaatsing is ontzettend ingrijpend
voor alle betrokkenen, niet in de laatste plaats voor de kinderen/ broers en zussen
die het betreft. Te meer wanneer samen plaatsen niet mogelijk is, terwijl dit in gegeven
situaties wel de voorkeur heeft. Het WODC start dit najaar onderzoek naar de aard
en omvang van de problematiek. Ook moet dit onderzoek inzicht geven in wat er nodig
is om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen.
Vraag 3
Hoe staat het met het toegezegde onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum (WODC) naar het aantal overplaatsingen van kinderen en het aantal
gescheiden plaatsingen waar al in de motie over het samen plaatsen van broertjes en
zusjes als uitgangspunt uit maart 2018 om wordt gevraagd? Wordt ook onderzocht en/of
bijgehouden of broertjes en zusjes ook weer met elkaar worden herenigd na een bepaalde
tijd?2 en 3
Antwoord 3
Het WODC gaat dit najaar onderzoek doen naar gescheiden plaatsingen van broers en
zussen bij een uithuisplaatsing. Hiermee wordt in kaart gebracht welk aandeel broers
en zussen in de periode 2015–2020 bij een uithuisplaatsing niet bij elkaar geplaatst
werd en wat daarvan de oorzaak was. De onderzoekers dienen daarbij een onderscheid
te maken naar belemmeringen, bijv. er is geen pleeggezin beschikbaar dat meerdere
kinderen tegelijk kan opvangen en contra-indicaties, bijv. een van de kinderen heeft
gedragsproblemen, waardoor hij een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van zijn
broer(s)/ zus(sen). Ook wordt gekeken in hoeverre het lukt om broers en zussen alsnog
samen te plaatsen als instellingen hier bij de initiële uithuisplaatsing niet in geslaagd
zijn. Tot slot gaan de onderzoekers na wat er nodig is om het aantal gescheiden plaatsingen
terug te dringen. Het onderzoek moet in het najaar van 2021 afgerond zijn. Daarna
wordt u geïnformeerd over de uitkomsten.
Vraag 4
Houdt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) inmiddels bij hoe vaak kinderen
worden overgeplaatst en hoe vaak broertjes en zusjes worden gescheiden? Is er een
beeld van de ontwikkeling in de laatste jaren?
Antwoord 4
Nee, deze gegevens zijn bij het CBS niet beschikbaar.
In het voorjaar van 2019 heeft het Ministerie van VWS het CBS gevraagd in kaart te
brengen hoe vaak jeugdigen die jeugdhulp met verblijf ontvangen wisselen van jeugdhulpvorm
en van jeugdhulpaanbieder. Op basis van de beschikbare data van de Beleidsinformatie
Jeugd kon dit niet achterhaald worden. Het CBS adviseerde om doorplaatsingen op lokaal
niveau in kaart te brengen. De mogelijkheden hiervoor worden momenteel onderzocht
en indien nodig kan het Ministerie van VWS hierin ondersteunen.
In het voorjaar van 2019 heeft het Ministerie van JenV het CBS tevens gevraagd in
kaart te brengen of op basis van de Beleidsinformatie Jeugd, gecombineerd met de Basisregistratie
Personen (BRP), achterhaald kan worden in welke mate broers en zussen gescheiden worden
geplaatst bij een uithuisplaatsing. In het onderzoek bleek echter dat bij het overgrote
deel van de uithuisplaatsingen in de BRP geen verhuizing was vastgelegd, waardoor
niet kon worden vastgesteld in welke mate broers en zussen gescheiden worden geplaatst.
Het CBS adviseerde de betrokken jeugdhulpinstellingen en Gecertificeerde Instellingen
direct te bevragen om inzicht te krijgen in het aantal gescheiden plaatsingen van
broers en zussen. Dit onderzoek besteedt het WODC zoals beschreven dit najaar uit.
Vraag 5
Is bekend of kinderrechters en jeugdbeschermers vaker dan voorheen rekening bij het
plaatsen van kinderen als voorwaarde stellen dat broertjes en zusjes samengeplaatst
kunnen worden?
Antwoord 5
Bij een uithuisplaatsing hanteren jeugdbeschermers zoveel mogelijk het uitgangspunt
dat broers en zussen gezamenlijk geplaatst worden, tenzij dit niet in het belang is
van de broer(s)/zus(sen). Dit belang wordt ook door kinderrechters dikwijls onderstreept
bij het afgeven van de machtiging uithuisplaatsing, welke overigens alleen maar kan
worden afgegeven als dit in het belang van de verzorging en opvoeding van een kind
noodzakelijk is. Het is mij bekend dat samen plaatsen niet altijd mogelijk is door
bijvoorbeeld een tekort aan pleeggezinnen die meerdere kinderen tegelijk kunnen opvangen.
Naar de aard en omvang van deze problematiek, alsmede hoe deze zich heeft ontwikkeld
in de loop der jaren, wordt in mijn opdracht onderzoek gedaan.
Vraag 6
Ontvangt u ook signalen over te hoge reiskosten van ouders waardoor zij hun kinderen
nauwelijks kunnen bezoeken? Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering
zou moeten zijn?
Antwoord 6
Bij een uithuisplaatsing heeft het kind recht op contact met zijn beide ouders, mits
dit in het belang is van het kind. Reiskosten mogen nooit een belemmering zijn voor
het contact tussen ouders en hun kind(eren). In de praktijk komt het voor dat ouders
niet over voldoende middelen beschikken om te reizen naar de omgangslocatie. Gemeenten
en Gecertificeerde Instellingen hebben over de vergoeding van deze bijzondere kosten
afspraken gemaakt. Op grond van deze afspraken kunnen reiskosten van ouders voor bezoeken
aan hun elders geplaatste (kind)eren, behoudens enkele voorwaarden zoals het inkomensniveau
van ouders en de maximale hoogte van de vergoeding, worden vergoed door gemeenten.
Vraag 7
Is er een mogelijkheid voor broertjes en zusjes die van elkaar zijn gescheiden om
elkaar op te zoeken en hier een (onkosten-)vergoeding voor te regelen?
Antwoord 7
Ook hiervoor kan een beroep worden gedaan op de bijzondere kosten regeling, mits hierover
in de regeling afspraken zijn gemaakt tussen gemeente en de Gecertificeerde Instelling.
Naast onkosten spelen bij het contact tussen broers en zussen vooral ook praktische
zaken. Denk hierbij aan (jonge) kinderen die niet zelfstandig kunnen reizen. Met het
WODC-onderzoek moet er beter zicht komen op dit vraagstuk. Geïnventariseerd wordt
ook wat de consequenties zijn voor het contact tussen broers en zussen bij gescheiden
plaatsingen, hoe dit contact wordt gefaciliteerd en wat hierin beter zou kunnen.
Vraag 8
Bent u voornemens om de positie van broertjes en zusjes steviger te verankeren in
wetgeving, zoals de aangekondigde wet over de rechtspositie van jongeren? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 8
Dit is vooralsnog niet het voornemen. Op dit moment geldt al het uitgangspunt dat
broers en zussen bij een uithuisplaatsing bij voorkeur samen worden geplaatst, tenzij
er redenen zijn waardoor dit niet mogelijk is. Dit is opgenomen in de Richtlijn uithuisplaatsing.
Zoals beschreven wordt onderzoek gedaan naar de redenen waarom samen plaatsen niet
mogelijk is en wat nodig om het aantal gescheiden plaatsingen terug te dringen. Op
basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt nagaan hoe we het samen plaatsen van
broers en zussen beter kunnen borgen.
Vraag 9
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling in het aantal pleeggezinnen en gastouders
in de afgelopen tien jaar? Hoeveel nieuwe pleegouders komen er jaarlijks bij en hoeveel
stoppen ermee? Heeft de coronacrisis effect op het aantal pleeggezinnen en gastouders?
Antwoord 9
Jeugdzorg Nederland verzamelt elk jaar, sinds 2010, kerncijfers over pleegzorg en
publiceert deze in een factsheet.4 In de factsheet worden o.a. cijfers gepresenteerd over de in- en uitstroom van pleeggezinnen.
Jaarlijks worden grofweg tussen de 2.500 en 3.000 nieuwe pleegouders geaccepteerd
en stoppen zeer grofweg tussen de 2300 en 2800 pleegouders met het pleegouderschap.
De laatste jaren is meestal sprake geweest van een (licht) positief saldo waarbij
de instroom van nieuwe pleegouders hoger was dan de uitstroom. Uitzonderingen zijn
2016 (2.471 nieuwe pleegouders en 2.875 gestopt) en 2011 (2.853 nieuwe pleegouders
en 3.088 gestopt).
De (mogelijke) invloed van de coronacrisis op het aantal pleegouders is nog niet bekend.
De cijfers van 2020 zullen rond de zomer van 2021 worden gepubliceerd.
Vraag 10
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de motie over financiële belemmeringen voor
het pleegouderschap, die verzoekt om financiële belemmeringen weg te nemen voor pleegouders?5
Antwoord 10
Naar aanleiding van de motie wordt de handreiking pleegvergoeding6 en de inkoophandreiking pleegzorg7 van de VNG aangepast om zodoende de financiële situatie rondom het pleegouderschap
te verduidelijken en de financiële belemmeringen voor pleegouders zoveel mogelijk
weg te nemen.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Wörsdörfer
(VVD), ingezonden 5 oktober 2020 (vraagnummer 2020Z17911).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.