Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Harbers en Koerhuis over het rapport Woonlastenneutraal woningen Verduurzamen
Vragen van de leden Harbers en Koerhuis (beiden VVD) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat over het rapport Woonlastenneutraal woningen verduurzamen (ingezonden 25 augustus 2020).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 2 november 2020). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 6.
Vraag 1
Kent u het rapport Woonlastenneutraal woningen verduurzamen van het Planbureau voor
de Leefomgeving (PBL)?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat woonlastenneutraliteit voor huiseigenaren een essentieel uitgangspunt
van het Klimaatakkoord is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ja, dat deel ik. Haalbaarheid en betaalbaarheid zijn belangrijke uitgangspunten van
het Klimaatakkoord en de energietransitie in de gebouwde omgeving. Vanuit de gedachte
dat iedereen in Nederland mee moet kunnen doen aan de transitie, is het streven dat
de transitie voor zoveel mogelijk situaties en huishoudens woonlastenneutraal kan
gaan plaatsvinden. Dat geldt in het bijzonder voor de kwetsbare bewoners en de lagere
inkomensgroepen. Veel maatregelen uit het Klimaatakkoord zijn hierop gericht.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak van klimaatbeleid en dus van maatregelen
uit het Klimaatakkoord essentieel is dat de kosten van verduurzaming behapbaar en
betaalbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Ja. Om de doelstelling van 3,4 Mton CO2-reductie in 2030 in de gebouwde omgeving te
halen, moeten er ongeveer 1,5 miljoen bestaande woningen en andere gebouwen verduurzaamd
worden. Dat is een forse opgave. Haalbaarheid en betaalbaarheid van de verduurzamingsopgave
hebben daarom de volle aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft verschillende maatregelen
genomen om betaalbaarheid en behapbaarheid voor steeds meer huishoudens en situaties
binnen bereik te brengen, zoals de schuif in de energiebelasting, financiële ondersteuning
van verhuurders en individuele eigenaar-bewoners, en afspraken over kostenreductie.
Vraag 4
Wat is uw mening over de conclusies die het PBL in dit rapport trekt? Deelt u de conclusie
dat woonlastenneutraliteit voor veel huishoudens niet haalbaar is en dat het heel
lang duurt om de kosten voor verduurzaming terug te verdienen?
Antwoord 4
PBL heeft onderzocht of woonlastenneutraliteit op dit moment haalbaar is voor 20 verschillende types huishoudens in tussenwoningen van 110 m2 na het in een keer nemen van een geheel aan maatregelen van EUR 35.000 op basis van
een luchtwarmtepomp met zonnepanelen, met als doel deze woningen aardgasvrij en energieneutraal
te maken. De conclusie is dat dit in veel gevallen niet het geval is. Daarbij houdt
het onderzoek slechts deels rekening met de maatregelen die het kabinet heeft genomen
om de betaalbaarheid van de energietransitie te versterken, zoals subsidies, kostenreductie
en de schuif in de energiebelasting.
Het onderzoek biedt dus een beperkt en partieel beeld ten aanzien van de betaalbaarheid
van de energietransitie. Het PBL heeft eerder, bij de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord,
berekend dat met de huidige maatregelen ruim een miljoen woningen woonlastenneutraal
verduurzaamd kunnen worden. Deze berekeningen zijn gebaseerd op gemiddelde huishoudens
in gemiddelde woningen. Maar uiteraard is geen enkel huishouden gemiddeld en bestaat
er geen gemiddelde woning. Dit betekent dat het beeld gedifferentieerd is. Er nu al
een groep woningen is die woonlastenneutraal verduurzaamd kunnen worden, maar ook
een groep waarvoor dit nog niet kan.
Om een vollediger beeld te hebben van de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie
voor de huishoudens, vind ik het van belang om ook te kijken naar verschillende woningtypen,
warmtealternatieven en verduurzamingsmaatregelen en -strategieën. Daarom wordt samen
met EZK en de VNG door PBL en TNO momenteel onderzoek naar eindgebruikerskosten uitgevoerd
(Kamerstuk 31 239, nr. 316). Daarin wordt expliciet gekeken naar de spreiding van woonlastenneutraliteit tussen
woningen en warmteopties door de tijd. Deze informatie zal gemeenten helpen om keuzes
te maken binnen de transitievisies warmte om woningen aardgasvrij te maken. Ik verwacht
de eerste resultaten hiervan begin 2021 met de Kamer te kunnen delen.
Andere relevante trajecten die ik hierbij zal betrekken zijn het onderzoek naar de
kosten en besparingen in het kader van Standaard en Streefwaarden en het onderzoek
van het EIB naar de businesscases in proeftuinen.
Het rapport ondersteunt in mijn ogen het belang van de in het Klimaatakkoord gemaakte
afspraken gericht op kostendaling, betere en goedkopere financieringsmogelijkheden
en gerichte financiële ondersteuning. Deze afspraken zijn, in hun onderlinge samenhang,
nodig om betaalbaar te kunnen verduurzamen en woonlastenneutraliteit voor steeds meer
huishoudens en situaties binnen bereik te brengen.
Tot slot zou ik willen benadrukken dat het nu al treffen van verduurzamingsmaatregelen
verstandig is. Veel van de afzonderlijke maatregelen verdienen zich snel terug, zoals
vloer-, spouwmuur en dakisolatie. Een uitgebreid overzicht is te vinden via https://www.milieucentraal.nl/energie-besparen/energiezuinig-huis/isole…. Aansluiting op natuurlijke vervangingsmomenten van installaties en op aankoop- en
verbouwingsmomenten kan de individuele business cases en daarmee de betaalbaarheid
verder verbeteren. Naast de financiële baten van deze verduurzamingsmaatregelen, kunnen
bovendien bredere overwegingen spelen, zoals het belang van een groter wooncomfort
en een mogelijke waardestijging van de woning.
Vraag 5
Hoe rijmt u de conclusies uit de voorgaande vraag met het belang van draagvlak en
de belofte dat de kosten voor verduurzaming behapbaar en betaalbaar zouden zijn?
Antwoord 5
Zie het antwoord op vraag 4. Ik acht behapbaarheid en betaalbaarheid van de verduurzamingsopgave
van essentieel belang voor het draagvlak voor de energietransitie van de gebouwde
omgeving en het Klimaatakkoord in den brede. De in het Klimaatakkoord afgesproken
en door het kabinet reeds genomen maatregelen dragen daaraan bij.
Vraag 6
Herinnert u zich de doorrekening van het PBL van de effecten van het Klimaatakkoord
van 28 mei 2019, waaruit bleek dat de totale investering voor de gebouwde omgeving
uitkwam op 6,8 tot 13,5 miljard euro? Klopt het dat dit bij een doelstelling van 1,5
miljoen woningen en andere gebouwen uitkomt op een gemiddelde investering van € 4.528
tot € 9.017,3 per woning/gebouw? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
In bijlage B van het Achtergronddocument effecten ontwerpKlimaatakkoord gebouwde omgeving
(pagina2 staat dat zonder kostendaling vanaf 2018 de gemiddelde investering per woning-equivalent
17.158 euro exclusief Btw bedraagt en mét de kostendaling die tussen 2018 en 2030
kan gaan optreden 15.508 euro. Hierin zijn de relatief lage kosten per woningequivalent
in de utiliteitsbouw meegewogen. Zonder de utiliteitsbouw zijn de gemiddelde investeringskosten
afgerond respectievelijk 19.400 en 16.500 euro exclusief Btw per woning. Dat zijn
investeringen voor isolatiemaatregelen, installaties in de woning, elektrisch koken
en – waar van toepassing – voor een warmtenet. De investering per woning varieert
met het type warmtevoorziening dat wordt aangebracht en verschilt ook tussen koop-
en huurwoningen.
Vraag 7
Hoe verklaart u het (forse) verschil tussen de kosten in de doorrekening in mei 2019
en de berekende investering van circa 40.000 euro in het rapport van 24 augustus 2020?
Antwoord 7
Het rapport van 24 augustus 2020 toonde gemiddelde kostencijfers voor een koopwoning
van het type rijtjeshuis waar vier typen maatregelen worden genomen:3 een elektrische warmtepomp werd geïnstalleerd,4 isolatie werd aangebracht tot schillabel B (energieneutraal genoemd),5 zonnepanelen worden aangebracht en6 vergaande isolatie tot Nul-op-de-Meter. Van deze maatregelen zijn alleen de eerste
twee opgenomen in de doorrekening van het ontwerpKlimaatakkoord in mei 2019. Voor
deze maatregelen vermeldt het rapport van augustus in Tabel 3.2 investeringsbedragen
(inclusief Btw) van 15.000 tot 30.000 euro per woning, afhankelijk van hoeveel isolatiemaatregelen
nodig zijn om tot label B te komen. Het in de vraagstelling genoemde «forse verschil»
komt dus voort uit het feit dat in de studie van augustus 2020 per woning meer maatregelen
worden genomen, zoals het aanbrengen van zonnepanelen en verdergaand isoleren dan
tot schillabel B.
Vraag 8
Bent u van mening dat de opzet van het warmtefonds, zowel qua rentepercentage als
het maximale leenbedrag, voldoende zorgt voor woonlastenneutraliteit op basis van
de nieuwe bevindingen van het PBL? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid het warmtefonds
hierop aan te passen?
Antwoord 8
Zoals in antwoord op vraag 4 aangegeven, is de brede inzet van het kabinet zoals afgesproken
in het Klimaatakkoord essentieel om te zorgen dat verduurzaming van woningen in steeds
meer gevallen woonlastenneutraal kan plaatsvinden: kostenreductie door opschaling
en innovatie, subsidies om de kosten verder te drukken, de schuif in de energiebelasting
en het aanbieden van een breed palet aan aantrekkelijke financieringsopties. Met betrekking
tot dat laatste, zijn bij het Nationaal Warmtefonds recentelijk langere looptijden
ingesteld (tot 20 jaar voor woningeigenaren en tot 30 jaar voor VvE’s) met een rente
van ongeveer 2%. Dit maakt het voor meer mensen mogelijk woonlastenneutraal te verduurzamen.
Hypotheken kennen al een lange looptijd en een zeer lage rente. Daarnaast zal het
ophogen van de hypotheek voor verduurzaming laagdrempeliger worden gemaakt. Ik ben
van mening dat de opzet van het Nationaal Warmtefonds met lange looptijden, een lage
rente en een brede doelgroep binnen de genoemde bredere inzet van het kabinet voldoende
bijdraagt aan het streven om richting 2030 de verduurzaming voor steeds meer mensen
en situaties woonlastenneutraal te maken.
Vraag 9
Welke gevolgen verbindt u aan de conclusie van het PBL dat gebouwgebonden financiering
een duurder alternatief is dan andere financieringsmogelijkheden en de woonlastenneutraliteit
hierdoor verslechtert?
Antwoord 9
Zoals in antwoorden op vragen 4 en 8 aangegeven, draagt aantrekkelijke financiering
bij aan de aantrekkelijkheid en betere betaalbaarheid van verduurzamingsmaatregelen,
maar heeft gebouwgebonden financiering niet als zodanig woonlastenneutraliteit als
primair doel. Gebouwgebonden financiering onderscheidt zich vooral doordat de financiering
bij verkoop van de woning mee overgaat en de resterende schuld en betalingsverplichtingen
komen te rusten op de volgende eigenaar.
Vraag 10
Hoe beoordeelt u de analyse van het PBL dat de effecten van de wijkenaanpak op de
betaalbaarheid onzeker zijn? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de negatieve
effecten optreden?
Antwoord 10
Om de gemeenten inzicht te geven in de effecten van de wijkaanpak op de betaalbaarheid
van de energietransitie, en om er voor te zorgen dat de transitievisies zo optimaal
mogelijk kunnen gaan aansluiten op de betaalbaarheid van de bewoners, ben ik samen
met VNG gestart met een analyse van de totale eindgebruikerskosten (inclusief installaties,
netwerken en warmteafgiftesystemen) voor verschillende woningtypen (ook bijvoorbeeld
meergezinswoningen en vrijstaande woningen) om woningen aardgasvrij te maken. Dit
onderzoek is toegezegd aan de VNG (brief 27 juni 2019) en aan de Kamer (Kamerstuk
32 813, nr. 570). Dit onderzoek zal ook subsidies, kostenreductie en de schuif in de energiebelasting
omvatten en daarmee een completer beeld geven van de eindgebruikerskosten van de energietransitie
in de gebouwde omgeving.
Vraag 11
Herkent u de analyse van het PBL dat een kostenreductie van 30% nodig is? Welke maatregelen
neemt u om deze kostenreductie te realiseren en wanneer verwacht u dat de kosten met
minimaal 30% zijn afgenomen?
Antwoord 11
In mijn brief van 17 december 2019 over kostenreductie en innovatie in de bouw (Kamerstuk
32 847, nr. 586) ga ik in op de maatregelen die ik in gang heb gezet om de kosten voor verduurzaming
van gebouwen te verlagen. De noodzaak om de kosten te drukken wordt breed onderschreven.
In het Klimaatakkoord is dan ook afgesproken dat het de gezamenlijke inzet van overheid
en marktpartijen zal zijn om te komen tot een reductie van 20 tot 40 procent van de
kosten. Om dit te realiseren zet ik in op vernieuwing in de sector, digitalisering,
vraagbundeling, ketensamenwerking, standaardisering en industrialisering. Randvoorwaarde
voor een structurele kostenreductie in de verduurzaming is een gebundelde en meer
voorspelbare en continue marktvraag en product- en procesinnovatie in zowel de nieuwbouw
als de bestaande bouw. Het kabinet ondersteunt deze inzet via samenwerking met de
bouwsector, opdrachtgevers en kennisinstellingen bij kennis-, innovatie- en opschalingsprogramma’s.
De snelheid van technologische ontwikkelingen laat zich lastig voorspellen. Echter,
met deze inzet acht de bouwsector zelf het haalbaar om richting 2030 de in het Klimaatakkoord
opgenomen kostenreductie te realiseren.
Vraag 12 en 13
Wat doet u om de conclusie dat woonlastenneutraliteit voor vrijwel geen enkele eigenaar-bewoner
haalbaar is te ondervangen? Deelt u de mening dat cruciaal is dat het Klimaatakkoord
behapbaar en betaalbaar blijft en dat waar nodig naar goedkopere oplossingen gekeken
moet worden?
Welke andere gevolgen hebben de conclusies uit bovengenoemd PBL rapport voor het reeds
ingezette klimaatbeleid?
Antwoord 12 en 13
Het rapport ondersteunt in mijn ogen het belang van de in het Klimaatakkoord uiteengezette
benadering, waarbij door de schuif kostendalingen (via opschaling via aanbod- en vraagbundeling,
digitalisering en innovatie), betere en goedkopere financieringsmogelijkheden en gerichte
financiële ondersteuning betaalbaarheid voor steeds meer huishoudens in zicht komt.
Daarmee bevestigt het rapport ook de noodzaak van de maatregelen die door het kabinet
zijn genomen, waaronder de schuif in de energiebelasting, diverse subsidieregelingen
en afspraken over kostenreductie. Die zijn, in hun onderlinge samenhang, nodig om
betaalbaar en woonlastenneutraal te kunnen verduurzamen en voor steeds meer situaties
en huishoudens binnen bereik te brengen.
Ik constateer verder dat het nu al treffen van verduurzamingsmaatregelen verstandig
is. Veel van de afzonderlijke maatregelen verdienen zich snel terug, zoals vloer-,
spouwmuur en dakisolatie. Een uitgebreid overzicht is te vinden via https://www.milieucentraal.nl/energie-besparen/energiezuinig-huis/isole…. Aansluiting op natuurlijke vervangingsmomenten van installaties en op aankoop- en
verbouwmomenten kan de individuele betaalbaarheid verder versterken. Naast de financiële
baten van deze verduurzamingsmaatregelen, zijn bovendien bredere overwegingen van
belang, zoals groter wooncomfort en een mogelijke waardestijging van de woning.
Vraag 14
Met welke investeringskosten per woning wordt in de leidraad die gemeenten gebruiken
voor de wijkenaanpak rekening gehouden? In hoeverre wordt deze leidraad aangepast
als gevolg van het nieuwe PBL-onderzoek?
Antwoord 14
In de vernieuwde Leidraad hanteert PBL de meest actuele investeringskosten die begin
2020 beschikbaar waren bij de start van de berekeningen voor de Startanalyse. Die
cijfers zijn toen met deskundigen besproken in validatiesessies. De kosten van isolatiemaatregelen
zijn ontleend aan de Arcadis-database van begin dit jaar en zijn afgestemd op de kosten
die gebruikt worden in het onderzoek ten behoeve van het traject Standaard en Streefwaarden.
De investeringskosten in de PBL-studie van 24 augustus 2020 zijn binnen PBL afgestemd
met de investeringskosten die voor de vernieuwde Leidraad zijn gebruikt. Wel moet
bedacht worden dat de Leidraad nationale kosten hanteert en de augustus-studie kosten
voor woningeigenaren (eindgebruikerskosten). De nationale kosten voor de vernieuwde
Leidraad wijken op onderdelen wel af van die welke in 2018 en 2019 zijn gebruikt voor
de doorrekening Ontwerp Klimaatakkoord (ook nationale kosten). PBL probeert steeds
de meest actuele informatie voor zijn analyses te gebruiken.
Vraag 15
Hoe zijn de sterke besparingsverschillen tussen verschillende typen huishoudens meegenomen
in de leidraad die gemeenten gebruiken voor de wijkenaanpak?
Antwoord 15
Voor het maken van de Leidraad heeft PBL zijn methode voor het bepalen van de effecten
van energiebesparende maatregelen deze zomer kritisch onderzocht en laten reviewen.
De Leidraad is ook vergeleken met de methode die gebruikt wordt in het project Standaard
en Streefwaarden. De resultaten van die review zijn beschreven in het rapport «Bepaling energiebesparing door isolatie van woningen in de Startanalyse 2020; schatting
op basis van gemeten en berekend aardgasverbruik» (verschijnt binnenkort).
Het bepalen van de energiebesparing door isolatiemaatregelen is in de Startanalyse
gebaseerd op de bij het CBS bekend zijnde individuele aardgasverbruiken in 2018 van
6,2 miljoen woningen (CBS, 2020). De 4 miljoen bij RVO-afgemelde energielabels zijn
hieraan gekoppeld. Het gemiddelde aardgasverbruik van ieder energielabel wordt bepaald
per combinatie van woningtype, bouwjaarklasse en oppervlakte. Het gemiddelde aardgasverbruik
per energielabel en woningcategorie wordt vervolgens door het PBL vertaald naar een
aardgasverbruik voor ruimteverwarming. In elke woningcategorie wordt op deze manier
voor iedere woning het gasverbruik van ruimteverwarming bepaald, rekening houdend
met het aantal graaddagen nu en in de toekomst en afhankelijk van de ligging in het
land. Als bijvoorbeeld bij een woning met schillabel7 G isolatiemaatregelen worden genomen waardoor die woning een schillabel B krijgt,
dan wordt de energiebesparing berekend als het verschil tussen het gemiddelde gemeten
aardgasverbruik voor ruimteverwarming van een woning met schillabel G en van een woning
in dezelfde woningcategorie met schillabel B.
In deze methode kan geen rekening gehouden worden met verschillende typen huishoudens
omdat de samenstelling van huishoudens niet gekoppeld kan worden aan de fysieke kenmerken
van woningen, en ook omdat deze huishoudsamenstelling verandert in de tijd.
Vraag 16
Op welke manier toetst u of gemeenten in de wijkenaanpak daadwerkelijk woonlastenneutrale
plannen maken?
Antwoord 16
Gemeenten hebben de regie in de wijkgerichte aanpak. De plannen die de gemeenten maken,
worden niet getoetst door het Rijk. Wel is in het Klimaatakkoord afgesproken dat gemeenten
in de transitievisie warmte beschrijven welke van de potentieel beschikbare alternatieven
de laagste maatschappelijke kosten heeft. Bij de transitievisies warmte programmeren
gemeenten zoveel als mogelijk op basis van de laagste maatschappelijke kosten en laagste
kosten voor de eindgebruiker. Daarnaast is in het Klimaatakkoord afgesproken dat gemeenten
in het uitvoeringsplan expliciet motiveren als de gemeente een andere optie dan het
alternatief met de laagste nationale kosten kiest. Zo dragen de gemeentelijke plannen
bij aan een voor iedereen betaalbare energietransitie.
Vraag 17
Is het waar dat het PBL in dit onderzoek niet gekeken heeft naar appartementen en
warmtenetten? Bent u bereid op korte termijn aanvullend onderzoek te laten doen naar
de woonlastenneutraliteit bij appartementen en bij de aansluiting van huizen op warmtenetten?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 10.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.