Amendement : Amendement van het lid Leijten over aanpassing van de vermogensrendementsheffing zodat alleen daadwerkelijk behaald rendement wordt belast
35 577 Wijziging van enkele wetten houdende aanpassing van de belastingheffing over sparen en beleggen in de inkomstenbelasting (Wet aanpassing box 3)
Nr. 7
AMENDEMENT VAN HET LID LEIJTEN
Ontvangen 30 oktober 2020
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt «31%» vervangen door «33%».
II
In artikel I, onderdeel B, wordt in de tweede kolom «€ 50.000» vervangen door «€ 73.961»,
wordt in de eerste kolom «€ 50.000» vervangen door «€ 73.961», en wordt «€ 950.000»
telkens vervangen door «€ 1.021.661».
III
In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Na artikel 5.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.2a
1. In afwijking van artikel 5.2 wordt het voordeel uit sparen en beleggen op verzoek
van de belastingplichtige gesteld op het laagste in art. 5.2 genoemde percentage van
de grondslag sparen en beleggen, indien die grondslag gedurende het gehele of nagenoeg
gehele jaar bestaat uit risicoarme bezittingen als bedoeld in het tweede lid.
2. Onder risicoarme bezittingen in de zin van het eerste lid worden in ieder geval verstaan
alle vormen van banktegoeden, waaronder in ieder geval betaalrekeningen, spaarrekeningen
en termijndeposito's als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht,
met uitzondering van tegoeden die worden aangehouden op een effectenrekening.
IV
In artikel I, onderdeel C, wordt «€ 50.000» vervangen door «€ 31.340».
V
Artikel I, onderdeel D, vervalt.
VI
Artikel I, onderdeel E, vervalt.
VII
Artikel I, onderdeel F, vervalt.
VIII
Artikel II vervalt.
IX
Artikel III vervalt.
X
Artikel IV vervalt.
XI
Artikel V vervalt.
XII
Artikel VI vervalt.
XIII
Artikel VII vervalt.
XIV
Artikel VIII vervalt.
XV
Artikel IX vervalt.
XVI
In artikel X wordt «, C, D en E» vervangen door «en C».
Toelichting
Dit amendement breekt met de aanname dat iemand met spaargeld een deel van zijn of
haar vermogen volgens een vaste verdeling belegt. Die aanname leidt al jaren tot belastingheffing
over niet bestaande inkomsten uit spaar- en banktegoeden. Indiener is van mening dat
met dit amendement de box 3-heffing eerlijker en rechtvaardiger wordt, in het bijzonder
voor belastingplichtigen die bewust geen risico willen nemen met hun vermogen. Met
aanneming van dit amendement komt de wetgever ten lange leste tegemoet aan het advies
van de Raad van State om het door de Hoge Raad geconstateerde rechtstekort op stelselniveau
op te lossen.
Met dit amendement wordt de belastingheffing zo vormgegeven dat het voordeel uit sparen
en beleggen op verzoek van de belastingplichtige verlaagd kan worden, indien hij gedurende
het gehele of nagenoeg gehele jaar risicoarme en niet- of nauwelijks renderende bezittingen
heeft. Hiervoor is voorwaardelijk dat het vermogen (de grondslag) gedurende het gehele
of nagenoeg gehele jaar moet bestaan uit risicoarme bezittingen. Daarbij kan de verlaging
niet van toepassing zijn indien meer dan 10% van het vermogen wordt aangehouden in
andere dan in het voorgestelde artikel genoemde bezittingen of indien meer dan 10%
van het jaar andere dan de voorgestelde bezittingen worden aangehouden. De beoordeling
of de grondslag sparen en beleggen gedurende het gehele of nagenoeg gehele jaar bestaat
uit risicoarme bezittingen volgt naar de mening van indiener in voldoende mate uit
de vooraf ingevulde gegevens die worden aangeleverd. Die gegevens bevatten de saldi
van bank- en spaartegoeden op 1 januari van het kalenderjaar (de peildatum) en op
31 december van het kalenderjaar. Tevens beschikt de Belastingdienst over de daadwerkelijk
op de rekeningen ontvangen rente. Mocht blijken dat de hoogte van de ontvangen rente
niet correspondeert met de verwachte renteopbrengst op basis van de saldi, kan dit
aanleiding zijn voor onderzoek. Hetzelfde geldt indien uit de vooraf ingevulde aangifte
blijkt dat de belastingplichtige gedurende het jaar onroerende zaken heeft gekocht
of verkocht of dividend heeft ontvangen. Het is inherent is aan het «ruwe» systeem
van de vermogensrendementsheffing dat de grondslag sparen en beleggen alleen op de
peildatum wordt beoordeeld. Op basis hiervan sluit dit amendement zoveel mogelijk
aan bij deze bestaande systematiek.
Indiener stelt voor dat als blijkt dat de belastingplichtige ten onrechte heeft verzocht
om toepassing van dit artikel, de toepassing van dit artikel wordt geweigerd en er
een boete worden opgelegd op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in
het kader van verzuim, dan wel vergrijp.
Dit amendement regelt, naar verwachting, voor 900.000 mensen een wijziging op in de
vermogensrendementsheffing, omdat er een lager forfaitair rendement geldt. Het lage
rendement dat genoemd wordt in art. 5.2 is immers ex artikel 10.6ter, lid 2 Wet IB
2001 het gemiddelde van de rendementen op deposito’s. Dekking voor deze wijziging
wordt gevonden door het heffingsvrije vermogen gelijk te laten aan wat het volgens
de tot op heden geldende systematiek zou zijn en de heffing te verhogen van de voorgestelde
31% naar 33%. Dit sluit aan bij de tariefswijziging die was voorzien bij het box 3-wetsvoorstel
dat in september 2019 door het kabinet is ingediend.
Gelet op de Uitvoeringstoets en het Advies van de Raad van State concludeert indiener
dat dit amendement voor de Belastingdienst tot minder uitvoeringsproblemen en uitvoeringskosten
leidt dan het box 3-wetsvoorstel van het kabinet. Dit blijkt uit de volgende elementen:
– De Uitvoeringstoets stelt: «.... Voor een aantal burgers geldt dat zij aangifte moeten doen terwijl dat fiscaal
niet langer relevant is. Dit is contra-intuïtief, zodat hiervoor specifieke aandacht
nodig is in de dienstverleningskanalen (website/portaal/beschikkingen/telefonie)...»
– De Uitvoeringstoets stelt: «.... Met het voorstel [van het kabinet] wordt een nieuwe niet-fiscale taak voor de
B/Belastingen geïntroduceerd. De belastinginspecteur wordt verantwoordelijk voor het
vaststellen van het vermogen dat wordt gebruikt bij het vaststellen van het recht
op toeslagen, waar B/Toeslagen tot nog toe gebruik kan maken van door de belastinginspecteur
vastgestelde fiscaal relevante informatie. Tot nog toe was de rol van de belastinginspecteur
uitsluitend die van gegevensleverancier. De interne complexiteit neemt hiermee toe....»
– Het Advies Raad van State stelt: «... Het niet doorwerken van de verhoging van het heffingvrije vermogen naar diverse
inkomens- en vermogensafhankelijke regelingen noodzaakt tot formeelrechtelijke wijzigingen,
aanpassing van een groot aantal wetten en het leidt tot complicaties bij de uitvoering...»
Indiener beoogt met dit amendement een einde te maken aan de lang slepende discussie
over de «box 3-belasting» voor spaarders. Zo wordt recht gedaan aan burgers, gelet
op het rechtstekort zoals vastgesteld door de Hoge Raad. Met de goedkeuring van dit
amendement doet de wetgever ook recht aan de breed levende wens alleen daadwerkelijk
behaald rendement te belasten.
Leijten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.M. Leijten, Tweede Kamerlid