Nota van wijziging : Derde nota van wijziging
35 572 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2021)
Nr. 22
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 30 oktober 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel XXIII, eerste lid, wordt na «coronacrisis,» ingevoegd «alsmede een in dezelfde
regeling opgenomen tegemoetkoming die op aanvraag wordt toegekend door Onze Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van pgb-zorgverleners die in de
sector zorg en welzijn een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd in verband met
de uitbraak van het COVID-19 virus,». Voorts wordt «wordt verstrekt» vervangen door
«worden verstrekt».
2
Artikel XXIX wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel C komt het voorgestelde artikel 5, eerste lid, te luiden:
1. Ter zake van de inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving
wordt de belasting geheven van degene die de inschrijving, wijziging van de inschrijving
of herinschrijving aanvraagt. Voor een bestelauto wordt de belasting geheven van degene
op wiens naam het motorrijtuig wordt of is gesteld in het kentekenregister.
2. Onderdelen E en F komen te luiden:
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.
2. In het enige lid (nieuw) wordt «inschrijving in het kentekenregister» vervangen
door «inschrijving, wijziging van de inschrijving of herinschrijving».
F
In artikel 8 wordt «inschrijving in het kentekenregister» vervangen door «inschrijving,
wijziging van de inschrijving of herinschrijving» en vervalt «die op naam van een
ander worden gesteld».
3. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ja
De artikelen 11 en 12 vervallen.
3
Artikel XXXV, onderdeel C, vervalt.
4
In artikel XXXIX, onderdeel E, onder 2, vervalt «Artikel XXXIX, onderdeel A, onder
1 en 2, onderdeel C, onder 1 en 2, en onderdeel E (artikelen III, onderdelen A en
B, XVI, onderdelen A en B, en XLIV van het Belastingplan 2019)
Ingevolge artikel XXXIX, onderdeel A, onder 1 en 2, onderdeel C, onder 1 en 2, en
onderdeel E, wordt de tarieftabel van artikel 2.10, eerste lid, Wet IB 2001, de tarieftabel
van artikel 2.10a, eerste lid, van die wet, de tarieftabel van artikel 20a, eerste
lid, Wet LB 1964 en de tarieftabel van artikel 20b, eerste lid, van die wet per 1 januari
2021 aangepast ten opzichte van de tarieftabellen die via het Belastingplan 2020 zijn
opgenomen in het Belastingplan 2019. De wijzigingen ten opzichte van de thans nog
voor de loon- en inkomstenbelasting geldende tarieftabellen en ten opzichte van de
via het Belastingplan 2020 in het Belastingplan 2019 opgenomen tarieftabellen zijn
beschreven in het algemeen deel van deze memorie. Bij de per 1 januari 2021 voorgestelde
bedragen is reeds rekening gehouden met de inflatiecorrectie van artikel 10.1 Wet
IB 2001 die per 1 januari 2021 wordt toegepast.
Artikel XXXIX, onderdeel A, onder 3, en onderdeel C, onder 3, en artikel XLII, eerste
lid, onderdeel i (artikelen III, onderdeel G, en XVI, onderdeel C, van het Belastingplan
2019)
Ingevolge artikel XXXIX, onderdeel A, onder 3, en onderdeel C, onder 3, en artikel
XLII, eerste lid, onderdeel i, wordt de algemene heffingskorting verder verhoogd met
€ 22 ten opzichte van de verhoging van € 60 die per 1 januari 2021 zou plaatsvinden
als gevolg van de in het Belastingplan 2019 opgenomen wijzigingsopdracht, zoals deze
ingevolge het Belastingplan 2020 is komen te luiden. Een en ander is nader toegelicht
in het algemeen deel van deze memorie.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat van de gelegenheid gebruik wordt gemaakt om
de genoemde wijzigingsopdracht in overeenstemming te brengen met de huidige tekst
van artikel 8.10, tweede lid, Wet IB 2001 en artikel 22, tweede lid, Wet LB 1964.»
TOELICHTING
I. Algemeen
In deze nota van wijziging zijn drie wijzigingen opgenomen. Dit betreft ten eerste
een aanpassing van artikel XXIII in verband met de voorgenomen uitbreiding van de
Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 met een bonus voor pgb-zorgverleners.
Ten tweede betreft dit een aanpassing van de belastingplichtige voor de belasting
van personenauto’s en motorrijwielen. Ten slotte wordt een technische omissie hersteld.
1. Aanpassing van artikel XXIII in verband met de voorgenomen uitbreiding van de Subsidieregeling
bonus zorgprofessionals COVID-19
Met deze voorgestelde wijziging, die samenhangt met een voorgenomen uitbreiding van
de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 van de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS), wordt bewerkstelligd dat ook tegemoetkomingen aan pgb-zorgverleners
die worden toegekend op basis van de hiervoor genoemde subsidieregeling kunnen worden
aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Hierdoor vormt de tegemoetkoming geen belastbaar
inkomen of belastbare winst voor de pgb-zorgverlener en behoort de tegemoetkoming
ook niet tot het inkomen dat relevant is voor de inkomensafhankelijke regelingen,
zoals toeslagen.
2. Aanpassing van de belastingplichtige voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen
Allereerst gaat het om een aanpassing van wie de belastingplichtige is voor de belasting
van personenauto's en motorrijwielen (bpm) met als doel dat deze beter aansluit op
het in het wetsvoorstel voorgestelde belastbaar feit. In het wetsvoorstel is voorgesteld
dat het belastbaar feit verandert van registratie (inschrijving én tenaamstelling)
naar de inschrijving in het kentekenregister. Het is om die reden wenselijk dat degene
die de inschrijving verzoekt de belastingplichtige is voor de bpm, ook al handelt
deze daarbij in veel gevallen in naam en voor rekening van een ander op wiens naam
het motorrijtuig wordt gesteld in het kentekenregister in het kader van de registratie
van dat motorrijtuig. Deze aanpassing voorkomt onduidelijkheden en juridische complicaties
in de bpm.
Allereerst is van belang op te merken dat de aanpassing van de belastingplichtige
in de bpm geen verandering voor de btw-heffing inhoudt. Voor nieuwe motorrijtuigen
die in opdracht van de koper op diens naam worden ingeschreven in het kentekenregister
wijzigt de situatie voor de btw niet ten opzichte van de bestaande situatie. Van een
dergelijke inschrijving is enkel sprake als de importeur/dealer de inschrijving verzorgt
op basis van de contractuele verplichting om een op naam van de koper ingeschreven
motorrijtuig te leveren. Hiermee wordt de inschrijving (en de afdracht van bpm) voor
de btw geacht plaats te vinden in naam en voor rekening van de koper. Aldus blijft
er sprake van een doorlopende post en behoort de bpm niet tot de maatstaf van heffing
voor de btw. Dat de inschrijving door de importeur plaatsvindt in naam en voor rekening
van de koper dient te blijken uit de onderliggende contractuele relatie waarin de
koper aan de importeur/dealer opdracht geeft tot de inschrijving op zijn naam.*
Het voorstel heeft verder ook geen impact op de behandeling van btw bij gebruikte
motorrijtuigen die worden ingeschreven in het kentekenregister omdat bij de verkoop
van gebruikte auto’s waarvoor (reeds eerder) bpm is afgedragen de regel is en blijft
dat de bpm geen onderdeel is van de maatstaf van heffing waarover btw wordt betaald
(zie artikel 8, vijfde lid, onderdeel d, van de Wet op de omzetbelasting 1968).
Daarnaast biedt het voorstel duidelijkheid dat direct bij inschrijving helder is wie
de belastingplichtige voor de bpm is: dat is degene die de inschrijving aanvraagt.
Hierbij is het voor de bpm, anders dan voor de btw, niet van belang dat deze inschrijving
ook plaats kan vinden in naam en voor rekening van de koper. De belastingplichtige
voor de bpm verandert dan ook niet als het voertuig op naam van iemand anders wordt
gesteld.
De juridische onzekerheid die voor de bpm verbonden is aan het tijdverloop tussen
inschrijving en tenaamstelling – en de mogelijkheid van twee belanghebbenden in bezwaar-
en beroepsprocedures – wordt opgeheven. Daarmee wordt door het voorstel het aantal
belastingplichtigen voor de bpm sterk verminderd. Het aantal personen (doorgaans de
importeur) dat de inschrijving van motorrijtuigen aanvraagt, is namelijk veel minder
dan het aantal personen op wiens naam deze motorrijtuigen worden gesteld. Deze wijziging
bevordert de eenvoud en daarmee de uitvoerbaarheid van de bpm. Zo kan een naheffingsaanslag
bij een tijdvakaangifte worden vastgesteld op basis van de uitkomsten van een steekproef
aangezien er voor die aangifte één belastingplichtige is. Zo is bij een faillissement
duidelijk dat de bpm wordt verhaald op de inschrijver (doorgaans de importeur). Voor
wat betreft de liquiditeit en faillissementsrisico’s wil ik in dat verband opmerken
dat ik bereid ben de importeurs een aangiftetijdvak van drie maanden te verlenen,
mits dat uitvoerbaar is en de betreffende importeur voldoet aan nader te stellen voorwaarden.
Daarover ga ik in gesprek met de branche.
Tot slot wordt opgemerkt dat het bijzondere regime in de bpm voor bestelauto’s blijft
gehandhaafd, en dus daarvoor de tenaamgestelde belastingplichtig blijft. Bij bestelauto’s
is namelijk veelal sprake van een ondernemersvrijstelling waardoor bij inschrijving
de bpm niet wordt betaald en geen aangifte wordt gedaan. Pas na de tenaamstelling
kan namelijk worden bepaald of aan de vrijstellingsvoorwaarden wordt voldaan, en om
die reden wordt de bpm ook pas voldaan binnen een maand na de tenaamstelling. Indien
blijkt dat de ondernemersvrijstelling niet van toepassing is, dan is de tenaamgestelde
belastingplichtig en zal hij de bpm op aangifte moeten voldoen. De importeur die de
inschrijving van de bestelauto aanvraagt, hoeft dus net als nu niet te beoordelen
of de ondernemersvrijstelling van toepassing is.
3. Herstel van enkele technische omissies
In het nader rapport is opgemerkt dat het Belastingplan 2021 per abuis artikel IVB
van de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen wijzigt. Deze omissie wordt hersteld
door deze wijziging in het voorstel van wet te laten vervallen. Daarnaast is een deel
van de artikelsgewijze toelichting als gevolg van een technische omissie in het voorstel
van wet terechtgekomen. Dit wordt hersteld door dit deel van de artikelsgewijze toelichting
in het voorstel van wet te laten vervallen.
4. Budgettaire aspecten
De uitbreiding van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 heeft geen
effect op het inkomstenkader, omdat de verschuldigde belasting over de tegemoetkoming
aan de pgb-zorgverleners in de vorm van de eindheffing gemiddeld naar schatting gelijk
is aan de inkomstenbelasting. De kosten van de subsidieregeling zelf komen voor rekening
van het Ministerie van VWS.
5. Uitvoeringsgevolgen
De Belastingdienst beoordeelt de nota van wijziging met de uitvoeringstoets. De Belastingdienst
voorziet geen problemen met de voorgestelde wijziging van artikel XXIII omdat de wijziging
voor pgb-zorgverleners langs de lijn van de eerdere wijziging voor zorgprofessionals
is vormgegeven. In de uitvoeringstoets worden de uitvoerbaarheid en uitvoeringsgevolgen
beoordeeld. De Belastingdienst is met de uitvoeringstoets gestart en verwacht deze
voor de plenaire behandeling te hebben afgerond.
De benodigde uitvoeringstoets voor de bpm wordt op dit moment nog opgesteld en zal
zo snel mogelijk worden nagezonden. Een eerste inschatting van de gevolgen voor de
uitvoering is opgenomen in de bijgevoegde impactanalyse.
Voor het herstel van de technische omissies geldt dat de door de Belastingdienst dienaangaande
eerder uitgebrachte uitvoeringstoets onverkort van kracht is.2
II. Onderdeelsgewijs
Onderdeel 1
Artikel XXIII, eerste lid (fiscale behandeling Subsidieregeling bonus zorgprofessional
COVID-19 voor niet-werknemers)
In artikel XXIII van het Belastingplan 2021 wordt voorgesteld dat bonussen die aan
niet-werknemers worden toegekend op basis van de Subsidieregeling bonus zorgprofessionals
COVID-19 ook als eindheffingsbestanddeel in aanmerking kunnen worden genomen. Hierdoor
vormt de bonus geen belastbaar inkomen of belastbare winst voor de niet-werknemers en behoort de bonus ook niet tot het inkomen dat relevant is voor de inkomensafhankelijke
regelingen, zoals toeslagen. Met de in deze nota voorgestelde wijziging van artikel
XXIII, die samenhangt met een voorgenomen uitbreiding van de Subsidieregeling bonus
zorgprofessionals COVID-19 van de Minister van VWS, wordt bewerkstelligd dat ook tegemoetkomingen
aan pgb-zorgverleners die worden toegekend op basis van de hiervoor genoemde subsidieregeling
kunnen worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Dit wordt bewerkstelligd door
in het eerste lid van artikel XXIII, artikel 32ab, eerste en tweede lid, Wet LB 1964
(eveneens) van overeenkomstige toepassing te verklaren op de tegemoetkoming aan de
pgb-zorgverleners, mits de verstrekker van de tegemoetkoming schriftelijke mededeling
doet aan de ontvanger van het toepassing vinden van deze eindheffing en aannemelijk
kan maken wie de ontvanger is van de verstrekking. VWS zal een instantie aanwijzen
die, op aanvraag van een pgb-budgethouder, beoordeelt of de tegemoetkoming wordt toegekend.
Als recht bestaat op de tegemoetkoming, zal de aangewezen instantie deze rechtstreeks
uitkeren aan de pgb-zorgverlener en de eindheffing hierover afdragen. Er zijn geen
wijzigingen beoogd met betrekking tot de inwerkingtreding van artikel XXIII. De voorgestelde
bepaling treedt, met terugwerkende kracht, in werking met ingang van 1 januari 2020.
Onderdeel 2
Artikel XXIX, onderdeel C (artikel 5 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)
In het gewijzigde voorstel voor artikel 5 van de Wet op de belasting van personenauto’s
en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) wordt in het eerste lid de belastingplichtige
voor de bpm bepaald. Ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt voorgesteld
te schrappen dat voor de bpm de tenaamgestelde belastingplichtig is, indien de aanvraag
tot inschrijving geschiedt door een ander dan degene op wiens naam het motorrijtuig
wordt of is gesteld in het kentekenregister. Het gevolg daarvan is dat altijd degene
die de inschrijving van het motorrijtuig aanvraagt belastingplichtig is. Het maakt
daarbij voor de bpm niet uit of de aanvrager daarbij in naam en voor rekening van
een koper handelt op wiens naam het motorrijtuig wordt gesteld. Zoals in het algemeen
deel van de toelichting is vermeld, heeft deze wijziging geen impact op de behandeling
van de btw met betrekking tot de bpm. Daarnaast wordt voorgesteld om de huidige regeling
te bestendigen dat voor bestelauto’s de tenaamgestelde belastingplichtig is. Voor
bestelauto’s geldt doorgaans de ondernemersvrijstelling welke wordt beoordeeld op
het moment van de tenaamstelling. Om die reden wordt de bpm pas voldaan in de maand
ná de tenaamstelling en is de tenaamgestelde belastingplichtig.
Artikel XXIX, onderdelen E en F (de artikelen 7 en 8 van de Wet op de belasting van
personenauto’s en motorrijwielen 1992)
Het voorstel met betrekking tot de wijzigingen van de artikelen 7 en 8 Wet BPM 1992
wordt aangepast.
Het is in verband met de voorgestelde wijziging van artikel 5 Wet BPM 1992 in het
artikel 7 Wet BPM 1992 niet langer nodig te regelen dat degene die de inschrijving
aanvraagt van een personenauto of motorrijwiel de bpm betaalt namens degene op wiens
naam het motorrijtuig wordt gesteld. Voor de bpm wordt immers voorgesteld dat degene
die de aanvraag tot inschrijving doet, belastingplichtig is.
In artikel 8 Wet BPM 1992 kan om dezelfde reden vervallen dat de vergunning zich strekt
tot inschrijvingen die in naam van een ander worden gedaan. Het gewijzigde voorstel
voorziet hier in.
Artikel XXIX, onderdeel Ja (de artikelen 11 en 12 van de Wet op de belasting van personenauto’s
en motorrijwielen 1992)
In het wetsvoorstel wordt in artikel XXIX een onderdeel Ja ingevoegd. Hierbij wordt
voorgesteld de artikelen 11 en 12 Wet BPM 1992 te laten vervallen. In die bepalingen
wordt geregeld dat een naheffing of teruggaaf kan worden verhaald op, respectievelijk
kan worden teruggevorderd door, de tenaamgestelde. Vanwege de aanpassing van de belastingplichtige
in het voorgestelde artikel 5 Wet BPM 1992, past het niet langer in de Wet BPM 1992
hierover een regeling te treffen. Deze voorziening kan uiteraard wel in de contractuele
relatie tussen inschrijver (importeur/dealer) en koper (tenaamgestelde) worden geregeld.
Onderdeel 3
Artikel XXXV, onderdeel C
In het nader rapport is opgemerkt dat in het voorstel voor het Belastingplan 2021
per abuis artikel IVB van de Wet tijdelijk verlaagd tarief laadpalen wordt gewijzigd.
Deze omissie wordt hersteld door deze wijziging, opgenomen in het voorstel als artikel
XXXV, onderdeel C, van het Belastingplan 2021, te laten vervallen.
Onderdeel 4
Artikel XXXIX, onderdeel E, onder 2
De artikelsgewijze toelichting bij artikel XXXIX, onderdeel A, onder 1, 2 en 3, onderdeel
C, onder 1, 2 en 3, en onderdeel E, en artikel XLII, eerste lid, onderdeel i, is als
gevolg van een technische omissie in het voorstel van wet terechtgekomen. Dit wordt
hersteld door dit deel van de artikelsgewijze toelichting in het voorstel van wet
te laten vervallen.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Impactanalyse Nota van Wijziging Belastbaar feit bpm
Voorafgaand is van belang om op te merken dat de tekst en toelichting van de Nota
van Wijziging tijdens het opstellen van deze impactanalyse nog in bewerking was, onder
meer is nog een aanvullende verduidelijking in de toelichting van de samenhang van
deze wijziging met de btw opgenomen. Deze impactbepaling is daarom geen integrale
beoordeling. In de uitvoeringstoets die nog volgt wordt dit wel meegenomen.
Deze impactbepaling bij het voorstel is een eerste inschatting van de gevolgen voor
de uitvoering. Er wordt gewerkt aan het opstellen van een reguliere uitvoeringstoets,
waarin de gevolgen voor de uitvoering integraal worden beoordeeld en ook de laatste
wijzigingen van de toelichting voor de btw worden meegenomen. Eventuele uitvoeringskosten
van het voorstel worden opgevangen binnen begrotingshoofdstuk IX.
Interactie burgers/bedrijven
Het voorstel voorziet in het wijzigen van de belastingplichtige voor de bpm en raakt
daarmee (vrijwel) alle belanghebbenden in de bpm. Het aantal belanghebbenden neemt
aanzienlijk af door deze maatregel, aangezien de tenaamgestelde niet meer belastingplichtig
is maar enkel de inschrijver van het voertuig (vaak handelaar/importeur). Een groot
deel van de doelgroep laat zich vertegenwoordigen door specialisten of informeren
door brancheorganisaties zoals de Bovag en RAI. Er vindt reeds overleg plaats met
deze brancheorganisaties. Daarnaast worden vergunninghouders actief geïnformeerd door
de Belastingdienst.
Handhaafbaarheid/fraudebestendigheid
Door deze wijziging wordt het duidelijker wie de belanghebbende is voor de bpm, namelijk
de inschrijver. Onder de huidige regeling kunnen zowel de inschrijver als tenaamgestelde
in bezwaar en beroep. Deze wijziging geeft ook duidelijkheid over aan wie een naheffingsaanslag
moet worden opgelegd of wie een terugbetaling moet doen. Dat wordt in alle gevallen
de inschrijver. Daarnaast leidt het vervallen van de tenaamgestelde als belastingplichtige
tot een aanzienlijke afname van het aantal belastingplichtigen, omdat de inschrijving
veelal plaatsvindt door een handelaar/importeur voor meerdere tenaamstellingen. Door
het vervallen van deze mogelijkheid voor de tenaamgestelde wordt de uitvoering waarschijnlijk
eenvoudiger.
Het aangifteformulier moet worden aangepast, zodat het voor de indiener duidelijk
is dat de aangifte op naam van de inschrijver ingediend moet worden. Met name bij
de parallelimport zal controle achteraf vaak noodzakelijk zijn – hetgeen ook al het
geval is in de huidige praktijk – om vast te stellen of de aangifte door de juiste
persoon/onderneming is ingediend. Zolang ten tijde van het indienen van de aangifte
geen contra-informatie aanwezig is, kan enkel achteraf worden vastgesteld of er sprake
is van de juiste indiener. Door de huidige maatregel wordt de uitworp van het aantal
bpm-aangiften mogelijk hoger.
Complexiteitsgevolgen
Het voorstel regelt dat de inschrijver de belastingplichtige is voor de bpm en sluit
daardoor beter aan bij het nieuwe moment van het belastbaar feit (de inschrijving).
Er lijkt sprake van een beperkte complexiteitsreductie.
Maakbaarheid systemen/uitvoeringskosten/personele gevolgen
De eerste inschatting is dat voor de implementatie van deze maatregel geen aanvullende
systeemaanpassingen noodzakelijk zijn. Het belang van het beter inregelen van het
verkrijgen van contra-informatie van de RDW voor de behandeling van de aangifte neemt
toe, en vergt wel systeemaanpassingen, maar lijkt geen vereiste voor het uitvoeren
van deze wijziging.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën