Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 516 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de Woningwet (tijdelijke huurkorting)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
            
Ontvangen 2 november 2020
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor
                  Binnenlandse Zaken van 21 september 2020. In het navolgende ga ik, mede namens mijn
                  ambtgenoot voor Rechtsbescherming, in op de vragen en opmerkingen uit het verslag
                  waarbij de volgorde van het verslag is aangehouden.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen voorbeelden van persoonlijke situaties waarin
                     de huurder beroep kan doen op een tijdelijke huurkorting, zoals geregeld met wijziging
                     van onderhavig wetsvoorstel.
Er zijn verschillende oorzaken waarom een huurder een (tijdelijke) inkomensdaling
                  kan doormaken en waarop de verhuurder kan besluiten om een tijdelijke huurkorting
                  te geven. Dit zou bijvoorbeeld kunnen wanneer een huurder zijn baan verliest en op
                  zoek gaat naar een andere baan. Of wanneer een huurder als ZZP’er werkt en tijdelijk
                  geen opdracht heeft. Een andere oorzaak kan gelegen zijn in een inkomensdaling tijdens
                  ziekte of wanneer een inkomen wegvalt na een scheiding of na een overlijden. Overigens
                  staat het verhuurders vrij om ook in andere situaties, waarbij geen sprake is van
                  een (tijdelijke) inkomensdaling, een tijdelijke huurkorting te geven. Met dit wetsvoorstel
                  wordt het ook beter mogelijk gemaakt dat de verhuurder huurgewenning kan toepassen
                  bij huurders die een nieuwe woning huren.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen de regering of de mogelijkheid tot tijdelijke
                     huurkorting, zoals geregeld in onderhavige wetswijziging, ook geldt voor specifieke
                     groepen als studenten, starters en/of mantelzorgers en hoe de regering deze groepen
                     gaat bereiken en zo nee of de regering bereid is deze groepen en hun problemen expliciet
                     te noemen in de wetswijziging.
Ja, deze wetswijziging geldt ook voor specifieke doelgroepen als studenten, starters
                  en/of mantelzorgers. De wetswijziging maakt namelijk geen onderscheid in groepen en
                  is van toepassing op alle huurders. Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat
                  ook deze groepen bekend worden met deze wetswijziging en de voordelen die deze voor
                  hen meebrengt. Conform motie Smeulders c.s. (35254–13) ben ik bezig met het opstellen
                  van een communicatiestrategie die hiervoor gaat zorgen.
               
De leden van de fractie van GroenLinks constateerden dat dit wetsvoorstel slechts
                     ziet op een tijdelijke huurkorting voor huurders van sociale huurwoningen van corporaties.
                     De leden van de fractie van GroenLinks vroegen de regering van plan is om te doen
                     voor de huurders in de geliberaliseerde sector en voor huurders in sociale huurwoningen
                     die niet in het bezit zijn van toegelaten instellingen.
Anders dan de leden van de fractie van GroenLinks veronderstellen haalt het kabinet
                  de belemmeringen voor alle verhuurders weg om een tijdelijke huurkorting toe te passen.
                  Het kabinet deelt namelijk de mening van de leden van de fractie van GroenLinks dat
                  het wetsvoorstel een tijdelijke huurkorting voor alle huurders mogelijk moet maken.
                  In het voorliggende wetsvoorstel is dan ook voorzien om de belemmeringen om een tijdelijke
                  huurkorting te geven voor alle verhuurders weg te halen. Dit betekent dat huurders
                  van alle verhuurders in zowel het gereguleerde als het geliberaliseerde segment in
                  aanmerking kunnen komen voor een tijdelijke huurkorting.
               
Voor woningen met een geliberaliseerd huurcontract geldt op dit moment nog geen wettelijk
                  maximaal toegestane jaarlijkse huurverhoging. Het kabinet heeft in de brief Betaalbaar
                  wonen voor starters en mensen met een middeninkomen van 15 mei 2020 (2020D18903) aangekondigd dat het de huurverhogingen in het geliberaliseerde huursegment aan
                  een wettelijk maximum wil binden. Binnen de huidige wetgeving kunnen verhuurders (niet
                  zijnde woningcorporaties) daarom al besluiten om enige tijd (een deel van) de huur
                  niet in rekening te brengen. Voor woningcorporaties is dit (nog) niet mogelijk in
                  verband met artikel 48 uit het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
                  (hierna: BTIV 2015), waardoor dit gezien wordt als een financiële bijdrage aan de
                  huurder. Een dergelijke financiële bijdrage is niet toegestaan op grond van de Woningwet
                  en het BTIV 2015. Met dit wetsvoorstel wordt uitdrukkelijk voorzien in die mogelijkheid.
                  De Autoriteit Woningcorporaties heeft middels een brief aangegeven niet meer te verwachten
                  dat er handhavend opgetreden hoeft te worden gezien het vooruitzicht op het wettelijk
                  mogelijk maken van een tijdelijke huurkorting.1
De leden van de SP-fractie vroegen naar de samenhang met de concept-wet «eenmalige
                     huurverlaging», de concept-wet «hogere huurverhogingen en inkomensgrenzen», de bestaande
                     inkomensafhankelijke huurverhogingen en andere voornemens van de regering die huurders
                     raken en naar een schematisch overzicht van de verschillende maatregelen.
Het wetsvoorstel tijdelijke huurkorting valt lastig in een schema te vatten. Het staat
                  huurders vrij om in alle situaties (ongeacht het inkomen) te vragen om een tijdelijke
                  huurkorting.
               
Het wetsvoorstel eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen geeft huurders,
                  die een gereguleerd huurcontract hebben en huren bij een woningcorporatie, het recht
                  op huurverlaging als zij een inkomen onder de toepasselijke inkomensgrens hebben en
                  een huur betalen boven de, voor dat huishouden, relevante aftoppingsgrens. Het verschil
                  met tijdelijke huurkorting is dat dat wetsvoorstel geldt voor een specifieke groep
                  huurders en dat deze groep huurders dit recht kunnen afdwingen, terwijl een tijdelijke
                  huurkorting verstrekken zoals mogelijk gemaakt door dit wetsvoorstel geen verplichting
                  is voor de verhuurder. In onderstaand schema wordt inzichtelijk gemaakt welke huurders
                  in aanmerking komen voor het wetsvoorstel eenmalig recht huurverlaging huurders met
                  een laag inkomen.
               
Schematisch overzicht wetsvoorstel eenmalig recht huurverlaging huurders met een laag
                     inkomen
Type huishouden
Inkomen tot inkomensgrens
(prijspeil 2020)
Huurverlaging naar
(prijspeil 2020)
Eenpersoonshuishouden
≤ € 23.255
€ 619,01
Eenpersoonsouderenhuishouden
≤ € 23.175
€ 619,01
Meerpersoonshuishouden
≤ € 31.550
€ 619,01 / € 663,40*
Meerpersoonsouderenhuishouden
≤ € 31.475
€ 619,01 / € 663,40*
* € 619,01 voor tweepersoonshuishoudens en € 663,40 voor huishoudens van drie of meer
                     personen
                  
Schematisch overzicht wetsvoorstel huur en inkomensgrenzen; aanpassing Woningwet
Het wetsvoorstel Tijdelijke Huurkorting maakt het mogelijk dat verhuurders tijdelijke
                     huurkorting kunnen verlenen en de huur terug naar het oude niveau kunnen brengen.
                     Het wetsvoorstel Huur en Inkomensgrenzen ziet op een aanpassing van de toewijzing
                     van sociale huurwoningen en onder andere de hoogte van de DAEB-inkomensgrenzen.
                  
Een hogere DAEB-inkomensgrens zorgt niet meteen voor meer woningen, maar wel voor
                     een grotere doelgroep. Met de huidige wachtlijsten is het daarom belangrijk te kijken
                     naar de manier waarop de bestaande woningvoorraad het beste wordt benut. Ik vind het
                     daarom belangrijk om steeds goed af te wegen welke huishoudens in aanmerking komen
                     voor een sociale huurwoning. Anders komen de slagingskansen voor huishoudens die daar het meest op zijn aangewezen onder druk te staan.
                  
Ik maak daarbij onderscheid naar de omvang van het huishouden, omdat de bestedingsruimte
                  tussen één- en meerpersoonshuishouden verschilt. In dit wetsvoorstel maak ik de differentiatie
                  in inkomensgrenzen tussen deze huishoudens mogelijk. De invulling van de hoogte van
                  deze grenzen wordt op een later moment vastgesteld, namelijk bij de wijziging van
                  het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTIV) die bij uw Kamer wordt
                  voorgehangen. Met de gekozen vormgeving om via een besluit de inkomensgrenzen vast
                  te stellen kan in de toekomst flexibel worden ingespeeld op veranderende omstandigheden.
               
Zoals ik heb gemeld in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel
                  huur en inkomensgrenzen, staat het kabinet er voor open om nog een keer goed te kijken
                  naar de afweging die is gemaakt in de hoogte van de inkomensgrenzen. Ik vind het belangrijk
                  dat we nu met elkaar in ieder geval de stap zetten en de differentiatie op zich mogelijk
                  maken, zodat we daarna de beste invulling van de hoogte van de grenzen kunnen kiezen.
               
Voorraadgegevens
(wijzigen niet door het wetsvoorstel)
Aantal DAEB-woningen
Circa 2,2 miljoen
Aantal verhuizingen/ toewijzingen per jaar
Circa 200.000
Huidige regelgeving
Voorstel
Inkomensgrens
€ 39.055
(voor eenpersoons-huishoudens (1p-hh) en meerpersoons-huishoudens (mp-hh)
€ 43.126 (mp-hh)
€ 35.938 (1p-hh)
Voorstel om de DAEB-inkomensgrens differentiëren naar huishoudens-samenstelling.
De regering staat er voor open om nog een keer goed te kijken naar de afweging die
                              is gemaakt in de hoogte van de inkomensgrenzen
                           
Inkomensafhankelijke hogere huurverhoging
Voorgesteld in het wetsvoorstel Huur en Inkomensgrenzen wordt om de DAEB-inkomensgrens
                     € 39.055 (2020) voor woningtoewijzing te differentiëren tussen eenpersoonshuishoudens
                     en meerpersoonshuishoudens, zodat gezinnen met een lager middeninkomen structureel
                     toegang krijgen tot sociale huurwoningen van woningcorporaties. Het wetsvoorstel beoogt
                     ook een aanpassing van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging met als doel om
                     de huidige systematiek effectiever te maken en om van huishoudens met hoge (midden)inkomens
                     in de sociale huursector een meer bij de woningkwaliteit passende huur te kunnen vragen.
                     Het toepassen van een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging staat het toekennen
                     van een tijdelijke huurkorting niet in de weg en kan naast elkaar bestaan (bijvoorbeeld
                     door een korting toe te kennen nadat er een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging
                     heeft plaatsgevonden, hoewel dit niet voor de hand lijkt te liggen).
                  
De huidige inkomensgrens voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging is € 43.574.
De voorgestelde inkomensgrenzen voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging
                     liggen naar schatting € 10.000 hoger dan de eerder voorgestelde DAEB-inkomensgrenzen:
                  
Type huishouden
Eerder genoemde DAEB-inkomensgrens (woningtoewijzing)
Inkomensgrens middencategorie voor hogere huurverhoging
Inkomensgrens hoge categorie voor hogere huurverhoging
Eenpersoonshuishouden
≤ € 35.938
> € 45.938 – € 55.500
> € 55.500
Meerpersoonshuishouden
(2 of meer personen)
≤ € 43.126
> € 53.126 – € 74.000
> € 74.000
Toegestane huurverhoging*
≤ € 45.938
≤ € 53.126
Max. inflatie + 2,5 procentpunt (of max. € 25 bij huur < € 300)
Max. € 50
Max. € 100
* Mits de maximale huurprijsgrens van de woning (die per woning kan verschillen) niet
                     wordt overschreden.
                  
De leden van de SP-fractie vroegen wat de verwachtingen en de concrete doelen zijn
                     van deze wet.
Het concrete doel van de wetswijziging is het wegnemen van de belemmeringen voor verhuurders
                  voor het toepassen van een tijdelijke huurkorting. Dit stelt verhuurders in staat
                  tot het toepassen van een tijdelijke huurkorting bij huurders met betalingsproblemen
                  (bijvoorbeeld bij een tijdelijke inkomensdaling als gevolg van de coronacrisis).
               
Hoeveel verhuurders gebruik zullen maken van deze nieuwe mogelijkheid is niet op voorhand
                  te kwantificeren, omdat er geen voorwaarden worden gesteld aan het wel of niet toekennen
                  van de huurkorting. Ook valt niet te kwantificeren wat de financiële gevolgen voor
                  de huurders zullen zijn, omdat ook hier aan geen voorwaarden zijn gesteld. Het is
                  daarom niet mogelijk om concrete doelen te stellen in termen van het aantal huurders
                  dat geholpen wordt of de hoeveelheid huur die verlaagd is. De enquêtes onder verhuurders
                  van afgelopen zomer laten zien dat tussen de 0,65% en 3% van de huurders heeft verzocht
                  om maatwerk2. Verhuurders geven in deze enquêtes aan dat als een huurder verzoekt om maatwerk,
                  dit in de regel kan worden ingewilligd en partijen tot een oplossing komen (rond de
                  85–90%). Een deel van die oplossingen bestaat uit het toekennen van tijdelijke huurkorting,
                  naast het treffen van betalingsregeling en kwijtschelden van de huur.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering kan aangeven wanneer de huur te
                     hoog wordt geacht voor een huurder en of zij in alle gevallen aanspraak kunnen maken
                     op de huurverlaging.
Wanneer een huur te hoog is voor een huurder, valt niet in zijn algemeenheid te zeggen.
                     Dit wetsvoorstel creëert de mogelijkheid om tijdelijke huurkorting toe te passen,
                     maar schept niet de verplichting. Het kabinet schrijft dan ook niet voor wanneer een
                     tijdelijke huurkorting, zoals bedoeld in voorliggend wetsvoorstel, moet worden toegepast.
                     Het is aan de verhuurder en huurder om hierover afspraken te maken. Aan het begin
                     van de coronacrisis heb ik met verhuurderorganisaties afgesproken dat zij zoveel mogelijk
                     maatwerk toepassen bij huishoudens die in de betalingsproblemen zijn gekomen door
                     de coronacrisis. Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd dat ik hoor dat veel verhuurders
                     en huurders tot maatwerkafspraken komen3. Verhuurders geven aan dat circa 0,65–3% van hun huurders aankloppen met een verzoek
                     tot maatwerk. Als een huurder verzoekt om maatwerk kan dit in de regel worden ingewilligd
                     en komen partijen tot een oplossing (rond de 85–90%). Er wordt dan gekozen voor uitstel
                     van betaling, het treffen van een betalingsregeling of kwijtschelding van (een deel
                     van) de huur.
                  
Met het Wetsvoorstel eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen (35 578) krijgen huurders bij woningcorporaties met een laag inkomen en een hoge huur recht
                     op een eenmalige huurverlaging in 2021. In dit wetsvoorstel worden dezelfde inkomensgrenzen
                     gehanteerd als bij passend toewijzen (zie bovenstaand antwoord op de vraag van de
                     leden van de SP-fractie). Bij deze doelgroep acht het kabinet een huur onder de respectievelijke
                     aftoppingsgrens (€ 619,01/€ 663,40) betaalbaar.
                  
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen naar de samenhang van dit wetsvoorstel
                     en de Wet wijziging huurverhogingsmogelijkheden en inkomensgrenzen Woningwet, in het
                     bijzonder waar het de huurverhogingsmogelijkheden voor eenpersoonshuishoudens betreft
                     in genoemd voorstel.
Het zou theoretisch gezien kunnen dat door het verlies van de partner en de lagere
                  grens die vervolgens voor het eenpersoonshuishouden wordt gehanteerd, de huurder een
                  inkomensafhankelijke hogere huurverhoging krijgt. Dat kan echter alleen als het inkomen
                  van deze huurder boven de toepasselijke grens blijft en er dus sprake is van een hoger
                  (midden)inkomen. Hoewel het voor de verhuurder wel mogelijk is om (in plaats van een
                  inkomensafhankelijke hogere huurverhoging) een tijdelijke huurkorting toe te passen,
                  lijkt een tijdelijke huurkorting in die gevallen niet nodig. Voor een tijdelijke huurkorting
                  zal immers vooral aanleiding zijn bij een inkomensdaling na het verlies van een partner,
                  waardoor de huurder moeite heeft om de huur te blijven voldoen. Als na een inkomensafhankelijke
                  hogere huurverhoging het inkomen daalt, heeft de huurder op grond van de geldende
                  regelgeving al het recht om te verzoeken om verlaging van de huurprijs. Deze mogelijkheid
                  wordt verruimd tot een correctie (voor de toekomst) van de inkomensafhankelijke hogere
                  huurverhoging van de laatste 3 jaar, als het inkomen is gedaald tot onder de inkomensgrens
                  die voor de toen voorgestelde huurverhoging gold.
               
Hoofdlijnen van de tijdelijke huurkorting
De leden van de VVD-fractie vroegen in welke gevallen er sprake is van onderdeel van
                     het huurbeleid en in welke gevallen er sprake is van een financiële bijdrage als bedoeld
                     in de Woningwet en hoe de Autoriteit woningcorporaties (Aw) dit gaat controleren.
Het wetsvoorstel maakt mogelijk dat een verhuurder, zoals een woningcorporatie, op
                  verzoek van een huurder een tijdelijke huurkorting (voor de duur van maximaal 3 jaar)
                  kan bieden. Bij de beoordeling van een verzoek tot tijdelijke huurkorting zal een
                  woningcorporatie nagaan of maatwerk wenselijk is gelet op de persoonlijke situatie
                  van de huurder die het verzoek tot tijdelijke huurkorting heeft gedaan, afgewogen
                  tegen het belang van de woningcorporatie om de oorspronkelijk vastgestelde huurprijs
                  te blijven ontvangen. Onder het huurbeleid valt onder meer het vaststellen van de
                  huurprijs van een woning, waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteit van de
                  woning en de gewenste streefhuur over het gehele bezit van de woningcorporatie. In
                  het kader van het huurbeleid van een woningcorporatie kan zoals aangegeven tevens
                  maatwerk worden geboden aan een huurder in de vorm van een tijdelijke huurkorting.
               
Het begrip financiële bijdrage komt voort uit artikel 47, eerste lid, onder i en artikel
                  48 van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 en staat los van
                  het huurbeleid van een woningcorporatie. De genoemde artikelen beperken de situaties
                  waarvoor een woningcorporatie een financiële bijdrage mag geven, zoals voor de ondersteuning
                  van huurdersorganisaties. De genoemde artikelen zijn erop gericht om te voorkomen
                  dat woningcorporaties een financiële bijdrage leveren aan activiteiten die buiten
                  het werkdomein van woningcorporaties zijn gelegen en niet in het belang van de woningcorporatie
                  zijn, zoals bijvoorbeeld de sponsoring van evenementen, of generieke financiële voordelen
                  aan huurders waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat. Dit wetsvoorstel zorgt
                  ervoor dat huurkorting niet als een financieel voordeel wordt aangemerkt.
               
Een woningcorporatie dient verantwoording af te leggen over het gevoerde huurbeleid
                  en het toepassen van maatwerk in dat kader. De Aw ziet erop toe dat woningcorporaties
                  motiveren of ze gebruik maken van de mogelijkheid tot het bieden van een tijdelijke
                  huurkorting aan huurders en hoe ze dergelijke verzoeken beoordelen. Tevens ziet de
                  Aw erop toe dat woningcorporaties zich houden aan de grenzen die zijn gesteld als
                  het gaat om het geven van een financiële bijdrage, bijvoorbeeld aan de hand van nieuwsberichten
                  of andere signalen.
               
De leden van de VVD-fractie vroegen hoe voorkomen kan worden dat de tijdelijke huurkorting
                     wordt gebruikt om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.
               
Het wetsvoorstel regelt dat als de oorspronkelijke huurprijs boven de toen geldende
                  huurtoeslaggrens lag en tijdelijke huurkorting heeft plaatsgevonden, de huur vervolgens
                  mag worden verhoogd, voor zover het de inhaalhuurverhoging betreft, tot maximaal de
                  actuele huurtoeslaggrens. Zoals ook al is toegelicht in de memorie van toelichting
                  (Kamerstukken 2019/20, 35 516 nr. 3, p. 4) geldt dat deze beperking van de huurverhoging tot maximaal de actuele huurtoeslaggrens
                  ertoe dient om de blijvende betaalbaarheid niet eenzijdig ten laste van de huurtoeslag
                  te laten komen, maar gedeeltelijk ook ten laste van de verhuurder. Hiermee wordt de
                  misbruikgevoeligheid van de tijdelijke huurkorting beperkt.
               
De leden van de VVD-fractie vroegen hoe, als er een tijdelijke huurkorting wordt verstrekt,
                     er wordt gezorgd dat ook de huurtoeslag tijdelijk wordt verlaagd en door wie dit aan
                     de Belastingdienst moet worden doorgegeven en hoe hierbij voorkomen wordt dat een
                     tijdelijke huurverlaging leidt tot terugvorderingen in de huurtoeslag.
De huurder dient de gewijzigde huur zelf door te geven aan de Belastingdienst4 om eventuele terugvorderingen te voorkomen. Het is van belang dat de huurder op de
                  hoogte is van deze verplichting. Hier zal actief op worden ingezet middels communicatie,
                  in samenwerking met verhuurdersorganisaties en de Woonbond. Verhuurders kunnen immers
                  ook een belangrijke rol spelen in de voorlichting over de huurtoeslag richting huurders
                  waarbij tijdelijke huurkorting wordt toegekend.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen wanneer binnen de Nationale Woonagenda 2018–2021
                     de instrumenten van tijdelijke huurkorting en huurgewenning verder zijn verkend de
                     Kamer hierover wordt geïnformeerd.
In de Woonagenda heb ik inderdaad afgesproken om dit verder te verkennen. Hier zijn
                  ook verder gesprekken over gevoerd met Aedes. Het voorliggende wetsvoorstel en het
                  «Wetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen» zijn het resultaat van deze verkenning. Met
                  het oog op deze coronacrisis en het betalingsmaatwerk dat verhuurders toepassen voor
                  huurders met betalingsproblemen, heb ik de maatregel Tijdelijke huurkorting uit het
                  conceptwetsvoorstel Huur en inkomensgrenzen nu als separaat wetsvoorstel uitgewerkt
                  en ingediend.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen of er een overzicht kan worden gegeven van lagere
                     en onderliggende regelgeving omtrent de grenzen van de jaarlijkse huurverhoging en
                     wat de relatie hiervan is met onderhavige wetswijziging.
In antwoord op een eerdere vraag van de leden van de SP-fractie is hiervoor een schematisch
                  overzicht opgenomen, waar kortheidshalve naar wordt verwezen, waar de jaarlijks maximaal
                  toelaatbare huurverhoging zoals voorzien in het wetsvoorstel huur en inkomensgrenzen
                  voor de verschillende inkomenscategorieën is weergegeven.
               
Huurverhogingen in de gereguleerde huursector zijn wettelijk gemaximeerd tot het jaarlijkse
                  inflatiepercentage plus 2,5%. Dit stel ik jaarlijks vast per ministeriële regeling.
               
Het toekennen van tijdelijke huurkorting is niet afhankelijk van een (eerdere) huurverhoging.
                  De inhaalhuurverhoging na afloop van een tijdelijke huurkorting zou in theorie wel
                  de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging kunnen omvatten, als die tijdens de tijdelijke
                  korting anders doorgevoerd zou zijn. In praktijk is niet goed denkbaar dat het nodig
                  is een tijdelijke huurkorting toe te kennen aan huurders die qua inkomen in aanmerking
                  komen voor een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging, nu het hierbij gaat om huurders
                  met een hoog (midden)inkomen.
               
Huurverhogingen in het geliberaliseerde segment worden thans niet wettelijk beperkt.
                  De huurverhoging is afhankelijk van de indexeringsclausule die is opgenomen in het
                  contract. Wel is er het voornemen om de huurverhoging in het geliberaliseerde segment
                  wettelijk te beperken.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de Kamer op de hoogte wordt gehouden van het
                     voornemen om de huurverhogingen in het geliberaliseerde huursegment aan een wettelijk
                     maximum te binden en aan welk maximum de regering denkt.
Ik kondigde in de Kamerbrief over betaalbaar wonen voor starters en mensen met een
                  middeninkomen aan de jaarlijkse huurverhogingen te zullen maximeren. Er wordt gewerkt
                  aan de uitwerking van deze maatregel. In het kader van de motie Klaver c.s. (35570–12)
                  bezie ik momenteel welk huurverhogingspercentage aansluit bij de juiste balans tussen
                  de belangen van huurders en verhuurders; op dit onderwerp zal ik de Kamer spoedig
                  nader informeren.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre een tijdelijke huurkorting van invloed
                     is op de persoonlijke fiscale zaken van zowel de huurder als de verhuurder.
Een tijdelijke huurkorting kan van invloed zijn op de hoogte van de huurtoeslag van
                     een huurder. Het is daarom belangrijk dat de huurder de tijdelijke huur doorgeeft
                     aan de Belastingdienst. Een tijdelijke huurkorting bij een woning heeft geen fiscale
                     gevolgen voor een huurder.
                  
Het is niet eenduidig vast te stellen wat de fiscale gevolgen voor de verhuurder zijn
                     voor het toepassen van een tijdelijke huurkorting. Het fiscale effect hangt sterk
                     af van de individuele fiscale situatie van de verhuurder. Zo wordt het effect medebepaald
                     door de totale huurinkomsten, de woningwaarde en de juridische constructie van verhuur
                     (en dus de wijze waarop de verhuur belast wordt, bijvoorbeeld box 3 of bij bedrijfsmatige
                     verhuur veelal VPB). Het vergt vergaande aannames om de fiscale effecten in kaart
                     te brengen.
                  
De leden van de CDA-fractie vroegen of er een minimum aantal maanden is dat de huurkorting
                     mag worden toegepast en of de duur van de tijdelijke huurkorting in overleg met de
                     huurder en verhuurder gaat.
De tijdelijke huurkorting geldt voor een periode tussen één maand en drie jaar. Dit
                  wordt overeengekomen in overleg tussen de huurder en de verhuurder en kan desgewenst
                  tussentijds worden herzien. Indien de verhuurder en de huurder overeenkomen dat de
                  huurkorting ook na die drie jaar wordt voortgezet, wordt de huurkorting permanent.
               
De leden van de D66-fractie vroegen in hoeverre ouderen – door een permanent lagere
                     huur voor de nieuwe woning – gestimuleerd worden om een grotere woning te verruilen
                     voor een kleinere woning, aangezien de oude woning na mutatie veelal meer huur kan
                     opbrengen.
De verhuisgeneigdheid van ouderen is laag vergeleken met andere leeftijdsgroepen.
                  De meeste ouderen zijn tevreden met hun woning. De belangrijkste reden om toch te
                  verhuizen is de gezondheid. Op de tweede plaats staat de woning (grootte, geschiktheid)
                  als reden om te willen verhuizen. Vaak spelen verschillende motieven een rol die leiden
                  tot het daadwerkelijke besluit te verhuizen. Bij huurders kan een verhuizing leiden
                  tot een hogere huur. Zeker bij oudere huurders kan dit het geval zijn, als zij voor
                  een lange periode ergens hebben gewoond en weinig huurstijging hebben gehad kan hun
                  huur relatief laag zijn. Veel woningcorporaties hebben daarom regelingen voor huurgewenning
                  die de huursprong «verzachten». Met de voorgestelde wijziging kan de verhuurder deze
                  nog passender maken. Het is niet bekend in hoeverre een huursprong een belemmering
                  vormt om te verhuizen en in hoeverre een permanent lage huur ouderen kan verleiden
                  te verhuizen. Platform31 voert op dit moment een onderzoek uit naar doorstromingsstrategieën
                  van woningcorporaties en gemeenten, waarvan het doel is meer duidelijkheid te verschaffen
                  welke beleidsmaatregelen gericht op doorstroming daadwerkelijk effectief en efficiënt
                  zijn. De voorgestelde regeling heeft niet tot doel om permanente huurverlaging mogelijk
                  te maken, maar juist tijdelijke huurkortingen.
               
De leden van de D66-fractie vroegen op welke wijze huurders van de mogelijkheid van
                        tijdelijke huurkorting op de hoogte worden gesteld en in hoeverre huurders op de hoogte
                        worden gesteld van de mogelijke gevolgen op de huurtoeslag wanneer de huurkorting
                        wordt toegekend.
Voorts vroegen deze leden in hoeverre het bij huurders bekend is wat er van hen wordt
                        gevraagd bij het doorgeven van deze mogelijke wijzigingen, en wat de consequenties
                        zijn wanneer zij dit niet doen.
Conform motie Smeulders c.s. zullen huurders middels communicatie (op rijksoverheid.nl)
                  worden geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzoek tot tijdelijke huurkorting
                  in te dienen. Huurders dienen, ter voorkoming van de terugvordering van huurtoeslag
                  bij toegekende huurkorting, zelf de Belastingdienst te informeren. Als hiervoor opgemerkt
                  zal hier in de communicatie nadrukkelijk op worden gewezen.
               
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen op welke wijze wordt geborgd dat huurders
                     het jaar na de huurkorting niet alsnog met een forse huurstijging worden geconfronteerd,
                     terwijl juist dan wellicht veel meer mensen hun inkomen hebben zien dalen als gevolg
                     van de economische gevolgen van de coronacrisis.
Tijdelijke huurkorting is een effectieve maatregel om in te zetten als huurders een
                     inkomensdaling hebben doorgemaakt, al dan niet door de coronacrisis. Huurder en verhuurder
                     kunnen tezamen bepalen hoe lang de korting wordt toegekend (met dien verstande dat
                     tijdelijke huurkorting conform dit wetsvoorstel maximaal drie jaar kan worden ingezet).
                     Daarbij is ook van belang dat de tijdelijke huurkorting deels bedoeld is om de huurder
                     in staat te stellen om een structurele oplossing te vinden voor de inkomensdaling,
                     bijvoorbeeld door het vinden van een nieuwe baan. Huurders met een gereguleerd contract
                     die huren bij een woningcorporatie kunnen mogelijk een beroep doen op het wetsvoorstel
                     «eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen».
                  
Huurders krijgen daarnaast middels de huurtoeslag een tegemoetkoming in de kosten
                     van de huur. Wanneer de huur terug gaat naar het oude niveau zal dit mogelijk ook
                     effect hebben op de hoogte van de huurtoeslag.
                  
De leden van de SP-fractie vroegen hoe vaak er tot nu huurkortingen en – bevriezingen
                     per jaar worden gegeven en hoe deze eruit zien in de praktijk en een overzicht van
                     deze huurkortingen, -bevriezingen en -verlagingen per jaar in de afgelopen 5 jaar.
Het verstrekken van huurkorting en -bevriezing valt onder de verantwoordelijkheid
                  van de verschillende verhuurders. Het Rijk houdt geen jaarlijkse cijfers bij over
                  het toepassen van specifiek maatwerk door woningcorporaties. Wel is te zien dat verhuurders
                  (ook andere verhuurders dan woningcorporaties) jaarlijks bij een deel van hun huurwoningen
                  de huur verlagen, bij zittende huurders of bij bewonerswissel.
               
Huurverlaging in de totale huurvoorraad, bij zittende huurders en bij bewonerswissel
Jaartal
% woningen met lagere huurprijs
Totaal aantal huurwoningen
Aantal woningen met lagere huurprijs
2020
2,5%
3,30 miljoen (2019)
Ca. 82.500
2019
3,0%
3,30 miljoen
Ca. 99.000
2018
3,0%
3,28 miljoen
Ca. 98.000
2017
5,0%
3,28 miljoen
Ca. 164.000
2016
4,0%
3,26 miljoen
Ca. 130.000
Bron: CBS-Huurenquête en Monitoring huurbeleid (Companen)
Maar van die huurverlagingen is de reden niet geregistreerd. Daardoor is niet te bepalen
                  hoeveel van de huurverlagingen voor zittende huurders voortvloeien uit specifiek maatwerk
                  voor huurders met een laag inkomen.
               
Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd dat ik hoor dat veel verhuurders en huurders tot
                  maatwerkafspraken komen5. Verhuurders geven aan dat circa 0,65–3% van hun huurders aankloppen met een verzoek
                  tot maatwerk. Als een huurder verzoekt om maatwerk kan dit in de regel worden ingewilligd
                  en komen partijen tot een oplossing (rond de 85–90%). Er wordt dan gekozen voor uitstel
                  van betaling, het treffen van een betalingsregeling of kwijtschelding van (een deel
                  van) de huur.
               
Deze genoemde regelingen zijn niet in alle gevallen een passende oplossing voor de
                  huurder. Een tijdelijke huurkorting (huurbevriezing, huurverlaging of huurgewenning)
                  kan echter een meer aangewezen tegemoetkoming zijn in de situatie van de huurder,
                  omdat dit de huurder meer tijd kan geven om een oplossing te vinden voor zijn of haar
                  inkomensdaling. Met deze wetswijziging neem ik belemmeringen weg die verhuurders in
                  de weg staan om dit maatwerk toe te passen.
               
De leden van de SP-fractie vroegen hoeveel huurders voor huurkorting of -bevriezing
                        in aanmerking zullen komen door voorliggende wet, waarom deze wet alleen geldt voor
                        mensen in de sociale huursector, hoe zich dat verhoudt tot huurders die duur huren
                        in de vrije sector en of de regering bereid is om deze wet voor alle huurders te laten
                        gelden, en zo nee, waarom niet en hoeveel huurders dan potentieel buiten de boot vallen.
Voorts vroegen de leden van de SP-fractie of voorliggende wet ook geldt voor sociale
                        huurders in de particuliere sector, oftewel huurders die niet huren via een woningcorporatie
                        maar een huurprijs hebben onder de liberalisatiegrens van 737,14 euro (prijspeil 2020).
Het voorliggende wetsvoorstel haalt de belemmeringen voor alle verhuurders weg om
                  een tijdelijke huurkorting te geven. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt dat verhuurders
                  een tijdelijke huurkorting kunnen bieden aan alle huurders in zowel het gereguleerde
                  als geliberaliseerde segment in zowel de corporatiesector als bij overige verhuurders.
               
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de regering kiest voor een tijdelijke huurkorting
                        in plaats van de huurprijzen structureel aan te pakken nu de grootste huurstijging
                        in zes jaar heeft en waarom een tijdelijke huurkorting als oplossing wordt gezien.
De lonen zijn met slechts 8% gestegen en de huurprijzen met 21%, in de afgelopen 24
                        jaar stelt het CBS. Voorts vroegen de leden van de SP-fractie hoe de stelling van
                        de regering om huurders te helpen via de «inkomenskant» zich verhoudt tot de cijfers
                        van het CBS over lonen en huurprijzen en vroegen op welke manier(en) huurders wél
                        structureel geholpen gaan worden in huur- en woonlasten.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd om de belemmeringen omtrent het toekennen van een
                     tijdelijke huurkorting weg te halen. Dit sluit aan bij het Sociaal Huurakkoord 2018,
                     gesloten tussen Aedes en de Woonbond, dat een gematigde huurontwikkeling beoogt, waardoor
                     huurders de komende jaren zekerheid hebben over de betaalbaarheid van hun woning.
                     Ook kunnen huurders met een laag inkomen en een hoge huur in 2021 een beroep doen
                     op een structurele huurverlaging op basis van het wetsvoorstel «Eenmalig huurverlaging
                     huurders met lager inkomen» (35 578) welke reeds bij uw Kamer is ingediend.
                  
Bij de maatvoering van huurverlaging moet in het oog gehouden worden dat van corporaties
                     ook verwacht wordt dat zij hun woningen verduurzamen en dat zij de komende jaren nog
                     veel nieuwe woningen bouwen voor toekomstige huurders. Tot en met 2035 komen zij daarvoor
                     30 miljard tekort. Het volgend kabinet kan over een structurele oplossing voor deze
                     vraagstukken beslissen.
                  
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de Minister bereid is om huurders het recht
                     te geven op huurverlaging bij een terugval in inkomen.
Ja, ik heb hiervoor het wetsvoorstel «eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen»
                  ingediend bij uw Kamer. Huurders met een laag inkomen en een hoge huur met een gereguleerd
                  huurcontract die huren bij een woningcorporatie kunnen een beroep doen op huurverlaging.
                  Naar verwachting komen 260.000 huurders hiervoor in aanmerking. Dit houdt in dat huurders
                  met een inkomen onder de passend toewijzen grens een beroep kunnen doen op huurverlaging
                  tot de, voor dat huishouden, relevante aftoppingsgrens. Huurders zonder een gereguleerd
                  huurcontract die huren bij een woningcorporatie kunnen indien nodig op basis van het
                  onderliggende wetsvoorstel een verzoek tot tijdelijke huurverkorting doen bij hun
                  verhuurder.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen hoe in de communicatie richting verhuurders
                        ook op gerichte en gepaste wijze aandacht kan zijn voor mensen die zich in een grote
                        verandering bevinden.
Voorts vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie of het behulpzaam kan zijn wanneer
                        vanuit de regering een niet-uitputtende lijst van scenario’s wordt aangereikt in welke
                        gevallen het voorstelbaar zou zijn om tijdelijke huurkorting toe te passen.
Middels communicatie via onder meer rijksoverheid.nl zullen huurders op de hoogte
                  worden gesteld van de mogelijkheden van de wet. In communicatie zal ook aandacht besteed
                  worden aan voorbeelden van situaties waarin huurders met een plotselinge inkomensdaling
                  te maken kunnen hebben. Voorbeelden van dergelijke situaties zijn arbeidsongeschiktheid
                  door toedoen van een ongeluk of het beëindigen van het samenwonen met een partner.
                  De mogelijke oorzaken van een dergelijke daling zijn uiteraard legio en de wet stelt
                  daar geen voorwaarden aan. Het is aan de huurder en verhuurder om in samenspraak te
                  bepalen wanneer een tijdelijke huurverkorting een gepaste oplossing is bij iemands
                  persoonlijke situatie en aansluit bij de mogelijkheden die de verhuurder heeft om
                  tegemoet te komen aan deze situatie.
               
De leden van de ChristenUnie-fractie vroegen op welke wijze huurders bij bijvoorbeeld
                     echtscheiding of een overlijden kunnen worden gewezen op de verplichting contact op
                     te nemen met de Belastingdienst, of hier zelfs in worden ontzorgd en op welke wijze
                     vanuit de Belastingdienst zal worden omgegaan bij fouten die huurders hierin maken.
Er zal actief op communicatie worden ingezet om huurders op de hoogte te stellen van
                  de verplichting om de aangepaste huur door te geven aan de Belastingdienst. Er is
                  geen andere generieke mogelijkheid buiten communicatie of ondersteuning vanuit de
                  verhuurder. De tijdelijke huurkorting wordt mogelijk gemaakt op verzoek van de huurder.
                  Dit biedt aanknopingspunten om, in de communicatie tussen huurder en verhuurder over
                  het toekennen van de korting, de huurder nogmaals te wijzen op de noodzaak om de aangepaste
                  huur door te geven aan de Belastingdienst.
               
Naar analogie van de aangenomen motie Smeulders/Dik-Faber (35431–30), vroegen de leden
                  van de ChristenUnie-fractie, hoe het kabinet er in de afbouw van de steunmaatregelen
                  nadrukkelijk scherp op is dat uitvoering wordt gegeven aan deze motie en mensen niet
                  enkel vanwege hun financiële situatie op straat belanden.
               
Het kabinet wil huisuitzettingen als gevolg van schulden zoveel mogelijk voorkomen.
                     Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening krijgen
                     gemeenten en verhuurders een actievere rol in het voorkomen van huisuitzettingen.
                     Vanaf 1 januari 2021 moeten verhuurders gemeenten een signaalsturen bij opbouwende
                     huurachterstanden, waarna gemeenten vervolgens een aanbod tot hulpverlening moeten
                     doen.
                  
In maart is met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen (Aedes, IVBN, Kences,
                     Vastgoed Belang) afgesproken dat zij huisuitzettingen als gevolg van betalingsproblemen
                     door de plotselinge coronacrisis zoveel mogelijk uitstellen. Het langdurig uitstellen
                     van huurbetalingen is op de langere termijn echter onhoudbaar, voor zowel verhuurders
                     als huurders. Met verhuurders heb ik nieuwe afspraken gemaakt om huisuitzettingen
                     in tijden van corona zoveel mogelijk te voorkomen. Hierover heb ik uw Kamer op 16 oktober
                     2020 geïnformeerd6.
                  
Op pagina 2 geeft de regering aan dat een tijdelijke huurkorting een stimulans kan
                        zijn voor ouderen om van een eengezinswoning naar een kleinere, passender woning te
                        verhuizen. De leden van de fractie van 50PLUS vroegen hoe vaak dit voorkomt en of
                        tijdelijkheid van de wet wel een oplossing is, als de huurprijs een belangrijke belemmering
                        is om te verhuizen.
Voorts vroegen deze lezen waarom ouderen de stap zouden maken naar een woning met
                        een (veel) hogere huur bij zulke slechte vooruitzichten qua inkomen en welke meer
                        structurele oplossingen gepensioneerden tot hun beschikking zouden kunnen hebben.
Tot slot vroegen de leden van de fractie van 50PLUS zich af of het tekort aan passende
                        woningen niet een veel groter probleem is.
Zoals hiervoor al opgemerkt, is de reden voor ouderen om te verhuizen afhankelijk
                  van verschillende factoren. Een tijdelijke huurkorting om een huursprong te voorkomen
                  (huurgewenning), kan bijdragen aan het besluit te verhuizen. Er is niet bekend hoe
                  vaak woningcorporaties een tijdelijke huurkorting geven om een verhuizing naar een
                  passender woning te stimuleren. Wel is bekend dat het instrument vaak onderdeel uitmaakt
                  van doorstroomregelingen van woningcorporaties.
               
Zoals de Minister van VWS en ik in de Actielijn wonen en zorg/programma Langer Thuis
                     hebben aangegeven, willen wij dat iedereen zoveel mogelijk kan wonen op een voor hem
                     of haar passende plek, met of zonder passende ondersteuning. Vanuit het Rijk zetten
                     wij daarom in op:
                  
a. De lokale opgave in beeld brengen
b. Een toename van het aanbod van (geclusterde) woonzorgvormen
c. Minder mensen die in een ongeschikte woning wonen.
Wij ondersteunen en stimuleren het lokale niveau door de inzet van het ondersteuningsteam
                  Wonen en Zorg, het Innovatieprogramma Inclusieve Wijk Langer Thuis en de stimuleringsregeling
                  Wonen en Zorg. Daarnaast nemen onze ministeries samen met de VNG, Aedes en Actiz deel
                  aan de Taskforce Wonen en Zorg. De Taskforce streeft ernaar dat alle gemeenten hun
                  opgave in 2021 kaart hebben gebracht en hiertoe prestatieafspraken met woningcorporaties
                  en zorgaanbieders maken. De realisatie van meer passende woningen voor ouderen zijn
                  zowel in de Actielijn wonen en zorg als de Taskforce Wonen en Zorg een belangrijke
                  doelstelling.
               
«Wanneer de korting wordt gegeven, kan de huurder de periode gebruiken om een structurele
                  oplossing te vinden, eventueel samen met de verhuurder», wordt vermeld op pagina 2.
                  De leden van de fractie van 50PLUS vroegen wat de rol van de verhuurder in deze zou
                  kunnen zijn en in hoeverre diens stem bij het bepalen van de oplossing weegt.
               
Tijdelijke huurkorting toekennen is geen verplichting vanuit de verhuurder. Of tijdelijke
                  huurkorting een oplossing kan bieden is afhankelijk van de persoonlijke situatie van
                  de huurder. De huurder en verhuurder zullen dan ook samen afspraken kunnen maken indien
                  blijkt dat de inkomensdaling structureel is. Mogelijk komt de huurder na de inkomensdaling
                  in aanmerking voor een permanente huurverlaging op grond van het wetsvoorstel «eenmalige
                  huurverlaging huurders met lager inkomen». Verhuurders kunnen ook andere oplossingen
                  aanbieden. Ik krijg bijvoorbeeld signalen dat verhuurders een andere betaalbare, passende
                  woonruimte in hun portefeuille aanbieden. Dit kan bijdragen aan de slagingskansen
                  van weer andere groepen woningzoekenden en draagt daardoor bij aan een betere benutting
                  van de woningvoorraad. De verhuurder moet inschatten welke mogelijkheden passend zijn
                  binnen zijn bedrijfsvoering.
               
Verder lezen de leden van de fractie van 50 PLUS in de memorie van toelichting: «Ook
                     is aangegeven dat bijvoorbeeld bewoners van een verzorgingshuis in deze tijd niet
                     kunnen verhuizen, waardoor herhuisvesting niet meer haalbaar is.» Deze leden vroegen
                     of hier mensen in een vorm van een aanleun- of seniorenwoning worden bedoeld en of
                     dit misschien een verkapte manier om aan te geven dat de bouw van passende woonvoorzieningen
                     voor senioren opnieuw vertraging oploopt.
De genoemde zin is afkomstig uit paragraaf 3 van de memorie van toelichting. «Verlenging
                  termijnen voorlopige investeringsverklaringen verhuurderheffing». Hierin wordt ingegaan
                  op de gevolgen van de coronacrisis voor de afronding van bouwprojecten. Deze zin geeft
                  weer welke obstakels verhuurders ervaren. Een van de genoemde belemmeringen tijdens
                  de periode met contactbeperkingen was dat bewoners van verzorgingshuizen die van plan
                  zijn te verhuizen naar een nieuwbouwcomplex, dit vanwege de coronamaatregelen moesten
                  uitstellen. Hierdoor kan de nieuwbouw ook vertraging oplopen. Vooralsnog lijkt de
                  bouwproductie door de coronacrisis nog geen grote vertraging te hebben opgelopen,
                  maar de gevolgen blijven onzeker. Het kabinet heeft daarom met Prinsjesdag verdere
                  maatregelen aangekondigd om door te bouwen tijdens de coronacrisis.
               
Geen afdwingbaar recht
De leden van de VVD-fractie lezen in de wet dat niet is voorzien in een procedure
                        voor de huurder om de afgewezen gevraagde tijdelijke huurkorting af te kunnen dwingen
                        en dat het voor de hand ligt dat dergelijke procedures worden toegevoegd aan lokale
                        (prestatie)afspraken over tijdelijke huurkorting, en vroegen waarom er überhaupt een
                        procedure nodig zou moeten zijn als een tijdelijke huurkorting niet wordt toegewezen.
Voorts vroegen de leden van de VVD-fractie waarom de regering van mening is dat het
                        logisch zou zijn om in de prestatieafspraken afspraken op te nemen over de tijdelijke
                        huurkorting en of het klopt dat deze wet niet vastlegt dat de tijdelijke huurkorting
                        in de lokale prestatieafspraken moet worden opgenomen.
Tot slot vroegen de leden van de VVD-fractie wat de regering gaat doen om te voorkomen
                        dat lokaal politieke druk op corporaties wordt gezet om de tijdelijke huurkorting
                        breder in te zetten dan bedoeld.
Het kabinet ziet dat in vrijwel alle prestatieafspraken de betaalbaarheid voor huurders
                  aan bod komt. Afspraken over het toepassen van tijdelijke huurkorting kunnen hier
                  onderdeel van zijn. Er zijn bijvoorbeeld in diverse gemeenten afspraken over de wijze
                  waarop huurders met een laag inkomen tegemoet worden gekomen. Het kabinet legt geen
                  verplichting op om tijdelijke huurkorting onderdeel te laten zijn van de prestatieafspraken.
               
De leden van de CDA-fractie vroegen de regering wat de opties zijn voor een huurder
                     waarvan de verhuurder niet wil meewerken aan een tijdelijke huurkorting, indien de
                     situatie daar wel voor gepast is en welke stappen en welk proces de huurder dan moet
                     doorlopen.
Een huurder krijgt geen recht op een tijdelijke huurkorting, dit wetsvoorstel richt
                  zich op het wegnemen van de belemmeringen die verhuurders ervaren om een tijdelijke
                  huurkorting toe te passen. Wel komt de huurder mogelijk in aanmerking voor huurverlaging
                  op basis van het wetsvoorstel «eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen».
                  Indien de woningcorporatie hieraan niet wil meewerken en de huurder komt wel in aanmerking,
                  kan deze middels de Huurcommissie worden afgedwongen.
               
De leden van de D66-fractie vroegen in hoeverre wordt verwacht dat verhuurders door
                     invoering van de mogelijkheid tot het weer ophogen van de huur tot tijdelijke huurkortingen
                     over zullen gaan.
               
Op dit moment kan niet worden ingeschat hoeveel verhuurders over zullen gaan tot het
                  toekennen van tijdelijke huurkorting. Ik heb uw Kamer echter reeds geïnformeerd dat
                  ik hoor dat veel verhuurders en huurders tot maatwerkafspraken komen7. Verhuurders geven aan dat circa 0,65–3% van hun huurders aankloppen met een verzoek
                  tot maatwerk. Als een huurder verzoekt om maatwerk kan dit in de regel worden ingewilligd
                  en komen partijen tot een oplossing (rond de 85–90%). Er wordt dan gekozen voor uitstel
                  van betaling, het treffen van een betalingsregeling of kwijtschelding van (een deel
                  van) de huur.
               
De leden van de SP-fractie vroegen waarom er geen afdwingbaar recht wordt gemaakt
                     voor de huurkorting, maar dat dit wel gebeurt bij de huurverlaging via de wet «eenmalige
                     huurverlaging».
Het wetsvoorstel eenmalige huurverlaging huurders met lager inkomen geeft huurders
                  met een gereguleerd contract die huren bij een woningcorporatie en een laag inkomen
                  hebben en een hoge huur, de mogelijkheid om de huur (afdwingbaar) te verlagen. Deze
                  maatregel wordt ingezet als eenmalige actie om duur scheefwonen, in de periode dat
                  niet passend is toegewezen, recht te zetten. Woningcorporaties krijgen hiervoor een
                  tegemoetkoming via een tariefswijziging in de verhuurderheffing. Het toekennen van
                  een tijdelijke huurkorting is niet afdwingbaar. Een afdwingbaar recht tot huurkorting
                  zou een inbreuk kunnen betekenen op het eigendomsrecht van de verhuurder. Dit zou
                  des te meer gelden voor overige verhuurders, die anders dan woningcorporaties, geen
                  maatschappelijke opgave hebben om zorg te dragen voor betaalbare huisvesting.
               
De leden van de SP-fractie vroegen wat er gebeurt als een huurder in de sociale sector
                        een verzoek doet tot huurkorting of – bevriezing en deze wordt geweigerd door de verhuurder
                        en of de Huurcommissie toegerust is om deze zaken op te vangen.
Voorts vroegen deze leden wat er gebeurt als een huurder in de vrije sector een verzoek
                        doet tot huurkorting of – bevriezing en deze wordt geweigerd door de verhuurder, omdat
                        de weg naar de Huurcommissie voor hen immers is afgesloten.
                  
Verhuurders kunnen reeds een permanente huurkorting geven. Het voorliggende wetsvoorstel
                  haalt daarnaast de belemmeringen voor het toepassen van een tijdelijke huurkorting
                  weg. Het staat verhuurders vrij om te bepalen in welke situaties zij de huur tijdelijk
                  willen verlagen, omdat het een oplossing biedt in de persoonlijke situatie van de
                  huurder. Huurders krijgen daarmee geen recht op een tijdelijke huurkorting. Huurders
                  – in zowel het gereguleerde als geliberaliseerde segment – kunnen een weigering van
                  hun verhuurder daarom niet voorleggen bij de Huurcommissie. De Huurcommissie kan wel
                  uitspraak doen of een huurverhoging na afloop van de tijdelijke huurkorting correct
                  is.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe ervoor wordt gezorgd dat huurders die huurverlaging
                        aanvragen ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van deze mogelijkheid, op grond waarvan
                        kan een huurverlaging worden geweigerd en welke voorwaarden een rol spelen.
De leden van de PvdA-fractie constateerden voorts dat een afdwingbaar recht op tijdelijke
                        huurkorting niet opgenomen wordt omdat huurders van andere verhuurders dan woningcorporaties
                        ook een afdwingbaar recht zouden krijgen en vroegen of de regering ook de problemen
                        met het betalen van de huur voor deze groep onderkent.
Deze leden vroegen ten slotte waarom is besloten om dit geen afdwingbaar recht te
                        maken terwijl huren de pan uit rijzen en veel mensen hun inkomen zien dalen als gevolg
                        van de crisis en of de regering bereid is om dit afdwingbare recht alsnog op te nemen.
Het wetsvoorstel bepaalt niet voor welke doeleinden of onder welke voorwaarden deze
                     tijdelijke huurkorting (limitatief) ingezet mag worden omwille van de eenvoud, de
                     uitvoerbaarheid en beslissingsruimte voor verhuurders. De verhuurder kan in overleg
                     met de huurder bepalen wanneer een tijdelijke huurkorting wel of niet gepast is voor
                     de persoonlijke situatie van de huurder en passend is binnen de bedrijfsvoering van
                     de verhuurder.
                  
Er is dus geen garantie dat huurders gebruik kunnen maken van de tijdelijke huurkorting.
                     Daar staat tegenover dat verhuurders het kabinet nadrukkelijk hebben gevraagd om deze
                     wetswijziging. Het is daarom aannemelijk dat de huurkorting ook toegepast zal worden.
                     De verhuurders hebben aangegeven bereid te zijn dergelijk maatwerk te leveren (mede
                     omwille van de Coronacrisis). De huidige wetgeving maakte maatwerk – zoals een tijdelijke
                     huurkorting – onaantrekkelijk omdat er geen inhaalhuurverhoging mogelijk was. Hierin
                     voorziet deze wet.
                  
Het kabinet herkent de krapte op de woningmarkt en wat die betekent voor huurders
                  met gereguleerde en geliberaliseerde contracten. Het kabinet ziet echter geen reden
                  om de tijdelijke huurkorting afdwingbaar te maken. Een dergelijk recht zou interferentie
                  kunnen geven op het inkomensbeleid in relatie tot arbeidsmarktparticipatie. Tegelijk
                  worden verhuurders erdoor gestimuleerd om woningen alleen aan huurders met een hoger
                  (midden)inkomen toe te wijzen om het risico op een toekomstige tijdelijke huurkorting
                  en huurbevriezing te minimaliseren en zo zekerheid over hun huurinkomsten te waarborgen.
               
Het kabinet ziet echter ook de noodzaak om een uitzondering te maken voor huurders
                  met een laag inkomen. In het wetsvoorstel «eenmalige huurverlaging huurders met lager
                  inkomen» is de verlaging dan ook wel afdwingbaar gemaakt. Huurders met een laag inkomen
                  en een hoge huur met een gereguleerd huurcontract die huren bij een woningcorporatie
                  kunnen een beroep doen op dit wetsvoorstel.
               
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering de mening deelt dat er ook andere
                        gronden bestaan (zoals gezinsuitbreiding) om van woning te veranderen hoe, in tijden
                        van schaarste, huurders eenvoudig een andere woning kunnen betrekken.
Voorts vroegen deze leden of het niet juist in tijden van schaarste, wanneer mensen
                        niet makkelijk kunnen verhuizen, van belang is een huurverlaging van de huidige woning
                        mogelijk te maken.
Het kabinet begrijpt dat er diverse reden kunnen zijn om van woning te veranderen
                  en dat de schaarste op de woningmarkt dit bemoeilijkt. Het verlagen van de huur is
                  in bepaalde situaties zeker een oplossing, daarom heb ik ook de wetswijziging «eenmalige
                  huurverlaging huurders met lager inkomen» voorgesteld. Een verdergaande huurverlaging
                  of een huurverlaging voor een grotere doelgroep betekent echter ook een beperking
                  van de middelen van corporaties. Dit beperkt de mogelijkheden van woningcorporaties
                  om bijdrage te leveren aan het vraagstuk omtrent schaarste.
               
Inhaalhuurverhoging
De leden van de D66-fractie vroegen hoe er in de praktijk op toe wordt gezien dat
                     verhuurders niet zelf tot tijdelijke huurkorting overgegaan, om zo tot «inhaal» van
                     de achterwege gebleven jaarlijkse huurverhogingen over te gaan, hoe huurders hiervan
                     op de hoogte worden gesteld en hoe zij, indien dit plaatsvindt, bezwaar kunnen aantekenen.
De «inhaalhuurverhoging» wordt ingevoerd als een nieuwe, aanvullende toegestane huurverhoging.
                     Deze huurverhoging kan voorafgaand aan of gelijktijdig met de huurverhoging op de
                     gebruikelijke datum (meestal 1 juli) worden toegepast.
                  
De verhuurder zal zijn «inhaalhuurverhogingsvoorstel» kunnen onderbouwen met een kopie
                     van het verzoek van de huurder om tijdelijke huurkorting en de afspraken die daarover
                     tussen verhuurder en huurder zijn gemaakt. Als de huurder van mening is dat de «inhaalhuurverhoging»
                     ten onrechte is voorgesteld (bijvoorbeeld omdat hij nooit om tijdelijke huurkorting
                     heeft verzocht en de verhuurder ook geen kopie van zijn verzoek heeft bijgevoegd)
                     of dat het voorstel te hoog is, kan hij net als bij «reguliere» huurverhogingsvoorstellen
                     schriftelijk bezwaar maken bij de verhuurder. Als de verhuurder van mening is dat
                     zijn «inhaalhuurverhogingsvoorstel» ondanks het bezwaar van de huurder toegestaan
                     is, moet hij een uitspraak van de Huurcommissie vragen.
                  
De leden van de D66-fractie vroegen op welke wijze huurders op de hoogte worden gebracht
                     van het feit dat wanneer de «inhaal» door verhuurders niet wordt toegepast, de huurverlaging
                     definitief is.
Het is belangrijk om verhuurders en huurders tijdig in te lichten over de mogelijkheid
                     van een tijdelijke huurkorting op verzoek van de huurder en de mogelijkheid om na
                     maximaal drie jaar huurkorting de huur met een «inhaalhuurverhoging» terug te brengen
                     naar het oude niveau (mits toegestaan), vermeerderd met in die maximaal drie jaar
                     opgeschorte huurverhogingen. Ook moeten verhuurders en huurders tijdig uitgelegd worden
                     dat de tijdelijke huurkorting definitief wordt als de verhuurder niet voorstelt de
                     huur na maximaal drie jaar tijdelijke huurkorting weer naar het oude niveau te verhogen.
                     Ten slotte moeten verhuurders en huurders tijdig worden ingelicht over de mogelijkheid
                     van huurgewenning bij het aangaan van nieuwe huurcontracten.
                  
De communicatie zal zich daarom richten op het onder de aandacht brengen van deze
                     (nieuwe) mogelijkheden. Voor de communicatie en voorlichting wordt samengewerkt met
                     Aedes, de Woonbond, IVBN, Vastgoed Belang en VNG alsmede de Huurcommissie, de Autoriteit
                     Woningcorporaties en de Belastingdienst (huurtoeslaguitvoering). De informatie op
                     rijksoverheid.nl en woningmarktbeleid.nl wordt gewijzigd en aangevuld om burgers en
                     bedrijven in te lichten. Ook zullen de wijzigingen uitgebreid toegelicht worden in
                     de jaarlijkse circulaire over het huurprijsbeleid.
                  
De leden van de SP-fractie vroegen hoe de regering ervan uit kan gaan dat na de periode
                     van maximaal drie jaar een huurder in staat is om een extra hoge huurverhoging te
                     betalen.
Een tijdelijke huurkorting kan bijvoorbeeld worden gegeven als de huurder een inkomensdaling
                     doormaakt, bijvoorbeeld na het verlies van een baan. Of tijdelijke huurkorting een
                     oplossing kan bieden is afhankelijk van de situatie van de huurder. In de periode
                     dat de huurkorting van kracht is heeft de huurder en zo mogelijk ook de verhuurder
                     tijd en ruimte om op zoek te gaan naar een oplossing, zoals het vinden van een nieuwe
                     baan. Vervolgens kan de huur weer aangepast worden naar het oude niveau. Anders kunnen
                     de huurder en verhuurder onderzoeken welke andere structurele oplossingen er mogelijk
                     zijn. Ook kan de verhuurder ervoor kiezen om de huurkorting permanent aan te bieden.
                  
Ik krijg ook signalen dat verhuurders een andere betaalbare, passende woonruimte in
                     hun portefeuille aanbieden. De verhuurder moet inschatten welke mogelijkheden passend
                     zijn binnen zijn bedrijfsvoering.
                  
De leden van de SP-fractie vroegen of de regering een maximum wil stellen aan de extra
                        hoge huurverhoging, of wel inhaalhuurverhoging, die mogelijk zal zijn met voorliggende
                        wet.
Voorts vroegen de leden van de SP-fractie hoeveel keer per jaar er een huurverhoging
                        kan plaatsvinden na afloop van een huurkorting of -bevriezing, of dit stapsgewijs
                        kan over een bepaalde periode en zo ja, hoe lang deze periode mag of moet duren.
Het mogelijk maken van een inhaalhuurverhoging haalt de belemmering weg voor verhuurders
                  om tijdelijke huurkorting toe te kennen. Anders zouden verhuurders minder snel genegen
                  kunnen zijn een huurkorting toe te kennen, omdat de huur niet op het oorspronkelijke
                  niveau kan worden teruggebracht. Hoe snel de huur «ingehaald» wordt is afhankelijk
                  van de afspraken die huurder en verhuurder hierover maken. De verhuurder heeft maximaal
                  drie jaar de tijd om de «inhaalhuurverhoging» toe te passen. Hij kan, in overleg met
                  de huurder, ervoor kiezen om dit stapsgewijs te doen. Past de verhuurder binnen drie
                  jaar de inhaalhuurverhoging niet toe, dan wordt de huurkorting permanent.
               
De leden van de SP-fractie vroegen wat er gebeurt als bijvoorbeeld na een periode
                     van de drie jaar huurkorting een huurbevriezing van een jaar wordt toegekend en of
                     het dan zo kan zijn dat een huurder na die periode (dus na 4 jaar) een cumulatieve
                     inhaalhuurverhoging van de afgelopen 4 jaar voor de kiezen krijgt.
In het wetsvoorstel is bepaald dat een tijdelijke huurkorting voor maximaal drie jaar
                     kan worden gegeven. De tijdelijke huurkorting wordt een permanente huurkorting, als
                     de verhuurder:
                  
– niet voorstelt om drie jaar na de huurbevriezing de huur te verhogen met de opgeschorte
                           huurverhogingen;
                        
– niet voorstelt om drie jaar na toekenning van de tijdelijke huurkorting de huur te
                           verhogen tot het niveau van vóór de tijdelijke huurkorting (of tot de actuele huurtoeslaghuurprijsgrens
                           als de huur vóór de huurkorting boven de toen geldende huurtoeslaggrens lag en is
                           verlaagd tot onder die huurtoeslaggrens),
                        
– of na een bezwaar van de huurder tegen de voorgestelde «inhaalhuurverhoging», besluit
                           de huurkorting voort te zetten.
                        
Als de verhuurder binnen drie jaar na de toekenning van de huurkorting er niet voor
                     kiest de huur terug te brengen tot het oude niveau, wordt deze huurkorting permanent.
                     De verhuurder kan daarna dus geen «inhaalhuurverhoging» meer voorstellen. Dan kan
                     hij eventuele huurverhogingen in het vervolg alleen over de verlaagde of bevroren
                     huurprijs berekenen. Wel kan de verhuurder uiteraard opnieuw instemmen met een tijdelijke
                     huurkorting of huurbevriezing over de reeds verlaagde huur. Deze nieuwe huurverlaging
                     of bevriezing kan hij inhalen binnen drie jaar na de toekenning daarvan. In het genoemde
                     voorbeeld kan dus wel de huurbevriezing van een jaar eerder worden ingehaald, maar
                     niet de huurkorting van vier jaar geleden. Als de verhuurder toch wel een «inhaalhuurverhoging»
                     voorstelt, kan de huurder daar met succes bezwaar tegen maken.
                  
De leden van de SP-fractie vroegen waarom een verhuurders drie jaar de tijd krijgt
                     om een inhaalhuurverhoging toe te passen en of de regering bereid is deze termijn
                     verder te beperken naar bijvoorbeeld 1 jaar, zodat een huurkorting voor huurders eerder
                     de permanente status kan krijgen.
Het kabinet vindt het van belang dat verhuurders en huurders de vrijheid hebben om
                  voor een langere periode een tijdelijke huurkorting af te kunnen spreken en heeft
                  daarom gekozen voor een periode van drie jaar. Een maximumperiode van een jaar geeft
                  de huurder en verhuurder maar beperkte tijd om naar een structurele oplossing te zoeken.
                  De verhuurder is bovendien niet verplicht om de huurkorting na afloop van de tijdelijke
                  periode permanent te maken. Door van een kortere periode uit te gaan, kan de huurder
                  mogelijk ook minder lang profiteren van de huurkorting. Het is niet de verwachting
                  is dat verhuurders de tijdelijke huurkorting in de regel na een jaar permanent zouden
                  maken. Het blijft verhuurders overigens steeds, dus ook binnen die drie jaar, vrij
                  staan om een permanente huurkorting toe te kennen als de situatie van de huurder hierom
                  vraagt. Woningcorporaties kennen op basis van de afspraken van het Sociaal Huurakkoord
                  2018 al permanente huurkorting of -bevriezing toe. Voor huurders die niet aan de voorwaarden
                  voor het specifiek maatwerk van het Sociaal Huurakkoord 2018 voldoen, zouden woningcorporaties
                  dan maar voor maximaal een jaar tijdelijke huurkorting kunnen toepassen, welke huurkorting
                  naar verwachting niet in alle gevallen na een jaar permanent zal worden. Het kabinet
                  heeft als doelstelling met voorliggend wetsvoorstel het ook mogelijk te maken dat
                  huurgewenning kan worden toegepast bij verhuizende huurders. In dergelijke situaties
                  acht het kabinet een periode van één jaar te kort.
               
De leden van de fractie van 50PLUS vroegen wat er gebeurt als de tijdelijke huurbevriezing
                     gedurende langere tijd wordt toegepast, de huur vervolgens weer kan worden verhoogd
                     met maximaal de in de betreffende periode toegestane jaarlijkse huurverhogingen en
                     als de stap op dat moment te groot is voor de huurder.
Tijdelijke huurkorting toekennen is geen verplichting vanuit de verhuurder. De huurder
                  kan niet afdwingen dat de korting voor een langere periode wordt voortgezet. De huurder
                  en verhuurder kunnen samen afspraken maken indien blijkt dat de inkomensdaling structureel
                  is. Ik krijg ook signalen dat verhuurders een andere betaalbare, passende woonruimte
                  in hun portefeuille aanbieden.
               
De leden van de fractie van 50PLUS vroegen of de aanbeveling om de afspraken tussen
                     huurder en verhuurder te documenteren, daadwerkelijk een aanbeveling en dus vrijblijvend
                     of een verplichting is en om welke reden de betreffende keuze is gemaakt.
Het is geen wettelijke verplichting. Verhuurders mogen ook (mondeling) huurkorting
                     toekennen na een mondeling verzoek van de huurder (contractvrijheid). In dat geval
                     kan de situatie ontstaan dat de verhuurder daarna mogelijk geen «inhaalhuurverhogingsvoorstel»
                     kan doen, omdat hij niet kan aantonen dat hij die huurkorting op verzoek van de huurder
                     heeft toegekend en welke tijdelijke huurkorting hij heeft gegeven. Een toegekende
                     huurkorting na alleen een mondeling verzoek van de huurder kan dan leiden tot een
                     permanente huurkorting. Verhuurders zullen daarom waarschijnlijk geen tijdelijke huurkorting
                     toekennen na alleen een mondeling verzoek van de huurder daartoe. Daardoor hebben
                     zowel de huurder als de verhuurder er belang bij om hun correspondentie over de verzochte
                     en de toegekende tijdelijke huurkorting (ook) schriftelijk te voeren en te bewaren.
                  
Ook voor de afspraken over huurgewenning verdient het aanbeveling om die schriftelijk
                     vast te leggen, bijvoorbeeld in het huurcontract. Anders kan hierover mogelijk een
                     geschil ontstaan. Indien de afspraken niet schriftelijk vast zijn gelegd, kan het
                     zijn dat de huurder met succes bezwaar kan maken tegen de huursprongen naar het niveau
                     van de eigenlijk overeengekomen huurprijs, als die huursprongen de maximaal toegestane
                     jaarlijkse huurverhoging overschrijden.
                  
Huurgewenning
De leden van de D66-fractie vroegen hoe groot het effect van huurgewenning op de doorstroom
                     (van senioren) op de woningmarkt naar verwachting zal zijn.
Zoals hiervoor al is aangegeven, is niet bekend in hoeverre een huursprong een belemmering
                  vormt om te verhuizen en in hoeverre een permanent lage huur ouderen kan verleiden
                  te verhuizen. In het kader van de Actielijn Langer Thuis spreken verschillende partijen
                  de verwachting uit dat dit een belemmering kan vormen om doorstroming op gang te krijgen.
                  Daarnaast krijg ik signalen van diverse woningcorporaties dat zij dit als een middel
                  inzetten om doorstroming te stimuleren. Platform31 voert op dit moment een onderzoek
                  uit naar doorstromingsstrategieën van woningcorporaties en gemeenten, het doel is
                  meer duidelijkheid te verschaffen welke beleidsmaatregelen gericht op doorstroming
                  daadwerkelijk effectief en efficiënt zijn.
               
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen hoeveel studenten afstuderen in het
                        hbo en wo onder de 23 jaar, hoeveel van deze afgestudeerden hun studentenwoning moeten
                        verlaten omdat ze zijn afgestudeerd, hoe groot het aanbod huurwoningen onder de kwaliteitskortingsgrens
                        is dat niet voor studenten is bestemd en hoe de regering de slagingskansen voor deze
                        groep jongeren op de huurmarkt beoordeelt.
Voorts vroegen de leden van de fractie van GroenLinks of de regering het ook passend
                        vindt als de huur met het inkomen van de jongere meestijgt.
Het aantal jongeren dat afstudeert voor hun 23e verjaardag was in het collegejaar
                  2018–2019 63.552 (HBO: 29.632, WO: 33.920). In totaal studeerden 156.587 jongeren
                  af in dat collegejaar. (HBO: 74.345, WO:82.252). Ik heb geen beschikking over de cijfers
                  van het aantal huurwoningen onder de kwaliteitskortingsgrens dat niet voor studenten
                  bedoeld is. Afgestudeerde jongeren van onder de 23 jaar kunnen ook in huurwoningen
                  boven de kwaliteitskortingsgrens wonen. De regering heeft oog voor de lastige positie
                  van jongeren met een beperkt inkomen op de gespannen woningmarkt, en vindt het belangrijk
                  dat huurder en verhuurder gezamenlijk tot passende oplossingen komen om de betaalbaarheid
                  te verbeteren, zoals een onderlinge afspraak voor huurgewenning. De regering ziet
                  geen aanleiding voor het invoeren van wetgeving om huurgewenning voor de groep jongeren
                  te verplichten aan verhuurders. De regering is van mening dat huurtoeslagoptimalisatie
                  door het bij de 23e verjaardag van een huurder in één keer verhogen van de huur van de maximale huurprijsgrens
                  voor huurtoeslag voor huurders onder 23 jaar (€ 432,51, prijspeil 2020) naar een veel
                  hogere huur (met behoud van huurtoeslag) een ongewenst effect is.
               
De leden van de SP-fractie vroegen waarom de tijdelijke huurkorting en de inhaalhuurverhoging
                     wel buiten de huursomberekening worden gehouden, maar de huurgewenning niet.
Met dit wetsvoorstel worden op verzoek van de huurder toegepaste huurverlaging dan
                  wel huurbevriezing (specifiek maatwerk) buiten de berekening van de huursomstijging
                  gehouden evenals de «inhaalhuurverhoging» na afloop van de tijdelijke huurkorting.
                  Het kabinet is van mening dat het buiten de berekening van de huursomstijging houden
                  van deze huurverlaging dan wel huurbevriezing aansluit bij het beleid voor de betaalbaarheid
                  van het wonen. Want met deze uitwerking leidt het toepassen van deze huurkortingen
                  niet tot ruimte voor hogere huurverhoging bij andere huurders. Voor huurgewenning
                  geldt dat dit wel binnen de huursomstijging wordt meegerekend. Dit beperkt naar verwachting
                  de huurverhogingsruimte bij andere huurders.
               
Huurcommissie
De leden van de D66-fractie vroegen in hoeverre, met het oog op het mogelijke effect
                     op de huurtoeslag, er niet in de jaren daarna een vergrote toestroom van casussen
                     bij de Huurcommissie wordt voorzien.
Het kabinet haalt met voorliggend wetsvoorstel de belemmeringen weg om een tijdelijke
                  huurkorting toe te passen. De Huurcommissie kan een uitspraak doen over de geschillen
                  die ontstaan ten gevolge van de (inhaal)huurverhoging na afloop van de tijdelijke
                  huurkorting. De ervaring bij de Huurcommissie met eerdere nieuwe wetgeving leert dat
                  zij in het eerste jaar na invoering een hoger aantal casussen te verwerken krijgt,
                  maar dat dit aantal na verloop van tijd weer afneemt. De verwachting is dat het effect
                  op de huurtoeslag hierop niet van invloed is.
               
Tijdelijke huurkorting bij huurwoningen met een geliberaliseerde huurovereenkomst
De leden van de CDA-fractie vroegen waarom er een uitzondering wordt gemaakt voor
                        huren van boven de liberalisatiegrens die worden verlaagd tot onder de liberalisatiegrens
                        bij deze wetswijziging en hoe reëel de angst is dat huren «even snel» worden verlaagd
                        om mensen met een laag inkomen zo recht op huurtoeslag te geven, en vervolgens weer
                        te worden verhoogd.
Deze leden vroegen ook waarom de huurprijs van een huurder die een inkomen heeft waarbij
                        hij recht heeft op huurtoeslag, niet gewoon verlaagd kan worden tot onder de liberalisatiegrens
                        en of zij moeten concluderen dat de regering deze huishoudens niet wil ondersteunen
                        met huurtoeslag.
Tot slot vroegen de leden van de CDA-fractie wat de invloed van het Sociaal Huurakkoord
                        is op onderhavige wetswijziging en bovenstaande casus.
Het wetsvoorstel haalt belemmeringen weg om tijdelijke huurkorting toe te kennen.
                  Dit past onder andere goed binnen de afspraken die zijn gemaakt met de branche om
                  maatwerk toe te passen voor huurders die tijdens de coronacrisis een inkomensdaling
                  hebben doorgemaakt.
               
Op basis van het Sociaal Huurakkoord 2018 hebben woningcorporaties de mogelijkheid
                  om de huur onder de huurtoeslaggrens te houden, als huishoudens een inkomen hebben
                  onder de huurtoeslaggrens. Het kabinet sluit hierbij aan en heeft besloten om de regeling
                  van de tijdelijke huurkorting zo in te richten dat het ook ingeval van huren boven
                  de huurtoeslaggrens mogelijk te maken een tijdelijke huurverlaging toe te passen.
                  Wel is de mogelijkheid om na afloop van die tijdelijke huurkorting een inhaalhuurverhoging
                  door te voeren in die zin beperkt, dat de huur niet verder verhoogd mag worden dan
                  tot de huurtoeslaggrens.
               
Deze uitzondering op het kunnen toepassen van een inhaalhuurverhoging wordt gemaakt,
                  omdat het tijdelijk toekennen van een huurkorting en de huur daarna weer verhogen
                  tot een huurprijs boven de (dan geldende) huurtoeslaggrens, niet strookt met het huurbeleid
                  dat gericht is op de betaalbaarheid voor de huurders. Daarnaast geldt dat de huurder,
                  indien aan de overige voorwaarden is voldaan, huurtoeslag kan aanvragen wanneer de
                  rekenhuur door de (tijdelijke) huurkorting daalt onder de huurtoeslaggrens. Deze beperking
                  van huurverhoging tot maximaal de actuele huurtoeslaggrens dient ertoe om de blijvende
                  betaalbaarheid niet eenzijdig ten laste van de huurtoeslag te laten komen, maar gedeeltelijk
                  ook ten laste van de verhuurder. Hiermee wordt de misbruikgevoeligheid van de tijdelijke
                  huurkorting beperkt.
               
De leden van de SP-fractie vroegen of toegelaten instelling in de vrije sector de
                     huurprijs voor een zittende huurder vaker dan 1 maal per jaar kunnen verhogen als
                     er een huurkorting of -bevriezing heeft plaatsgevonden met voorliggende wet.
Ja, indien woningcorporaties vanuit de niet-DAEB-tak woningen verhuren met een huurprijs
                  in de vrije sector dan kunnen woningcorporaties de huur vaker dan 1 maal per jaar
                  verhogen als er huurkorting of bevriezing heeft plaatsgevonden.
               
Financiële gevolgen voor huurder
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen om een schematische nadere duiding
                     van de financiële gevolgen voor verschillende categorieën huurders.
Het kabinet heeft in de beantwoording van de eerste vraag van dit verslag diverse
                  mogelijkheden geschetst waarin de tijdelijke huurkorting kan worden toegepast. Omdat
                  de mogelijkheden divers zijn en het kabinet geen voorwaarden stelt aan de toepassing
                  van de tijdelijke huurkorting, is het niet mogelijk om een schematische weergave te
                  doen van de financiële gevolgen voor verschillende categorieën huurders.
               
Financiële gevolgen voor verhuurder
De leden van de VVD-fractie vroegen een schatting hoe vaak verhuurders een tijdelijke
                  huurkorting gaan toepassen en tegen welk bedrag, ook in relatie met de investeringsruimte
                  van corporaties.
               
Uit onderzoek van Aedes blijkt dat circa een half procent van de huurders bij de corporatie
                  aanklopt voor een tijdelijke huurverlaging. Er wordt dan gekozen voor uitstel van
                  betaling, het treffen van een betalingsregeling of kwijtschelding van (een deel van)
                  de huur. De financiële effecten zijn daarmee beperkt. Omdat de investeringscapaciteit
                  van de corporatie op dit moment vooral wordt beïnvloed door de vermogenspositie (gebaseerd
                  op structurele kasstromen) en daarna pas door de actuele verwachte kasstromen, zal
                  de investeringscapaciteit van de sector niet noemenswaardig worden beïnvloed.
               
Voorlichting en communicatie
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de huurder en verhuurder duidelijk wordt gemaakt
                     dat na invoering van onderhavige wetswijziging de mogelijkheid van de tijdelijke huurkorting
                     bestaat.
Middels communicatie en vanuit de rijksoverheid zullen huurders op de hoogte worden
                  gesteld om een verzoek tot tijdelijke huurkorting in te dienen. Hierop is hiervoor
                  al dieper ingegaan.
               
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
                  K.H. Ollongren
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties