Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader Rapport
35 613 Wijziging van de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige andere wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad (PbEU 2019, L 188) (Wet betaald ouderschapsverlof)
Nr. 4
ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 30 september 2020 en het nader rapport d.d. 23 oktober 2020, aangeboden aan de
Koning door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 juli 2020, no. 2020001396,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 30 september 2020, no. W12.20.0271/III, bied ik U hierbij aan.
Het advies treft U hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 14 juli 2020, no. 2020001396, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van
de Raad van State (hierna: de Afdeling) ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel
van wet tot wijziging van de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enige andere
wetten in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven
voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad
(PbEU 2019, L 188) (Wet betaald ouderschapsverlof), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel betaald ouderschapsverlof dient ter implementatie van richtlijn (EU)
2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht
tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van richtlijn
2018/18/EU van de Raad (hierna: Richtlijn (EU) 2019/1158). Richtlijn (EU) 2019/1158
bevat een aantal maatregelen om werknemers beter in staat te stellen arbeid en zorg
te combineren. De maatregelen betreffen een breed palet aan mogelijkheden om de verplichtingen
van het werk af te stemmen op de zorg voor jonge kinderen en taken in het kader van
mantelzorg. Zo voorziet de richtlijn onder andere in tien werkdagen betaald geboorteverlof
voor partners en vier maanden ouderschapsverlof per ouder waarvan twee maanden niet
overdraagbaar zijn op de andere ouder.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over het geboorteverlof
voor militaire ambtenaren. In verband daarmee is aanpassing wenselijk van de toelichting
en zo nodig van het wetsvoorstel.
1. Geboorteverlof voor militaire ambtenaren
Werknemers in Nederland hebben momenteel recht op (aanvullend) geboorteverlof wanneer
hun vrouw of partner is bevallen.1 Voor militaire ambtenaren is dit recht geclausuleerd. Voor die groep kan het (aanvullend)
geboorteverlof momenteel wegens «zwaarwegend dienstbelang» en afgewogen tegen het
belang van de militaire ambtenaar geweigerd of eerder beëindigd worden.2 De reden daarachter is dat militairen te allen tijde beschikbaar en inzetbaar moeten
zijn. Van een zwaarwegend dienstbelang is in ieder geval sprake bij het varen, het
vliegen en oefeningen en de direct daarmee samenhangende werkzaamheden en de daadwerkelijke
inzet van de krijgsmacht en de voorbereiding daarop.3
Op grond van richtlijn (EU) 2019/1158 is het weigeren of eerder beëindigen van het
geboorteverlof van militaire ambtenaren niet toegestaan, aldus ook de toelichting.
Om die reden stelt de regering voor dat ingeval van zwaarwegend dienstbelang het recht
op (aanvullend) geboorteverlof blijft bestaan. Indien een zwaarwegend dienstbelang
zich tegen onmiddellijke opneming verzet, dient de militaire ambtenaar beide verlofvormen,
eerst het geboorteverlof en vervolgens het aanvullend geboorteverlof, dan binnen een
jaar na de dag van de bevalling te kunnen opnemen.4 De Afdeling merkt hierover het volgende op.
Richtlijn (EU) 2019/1158 verplicht de lidstaten om te waarborgen dat partners recht
hebben op geboorteverlof van tien werkdagen dat «ter gelegenheid van de geboorte van
het kind» van de werknemer wordt opgenomen.5 Dit verlof moet «rond het tijdstip van de geboorte van het kind worden opgenomen
en moet duidelijk aan de geboorte gekoppeld zijn met het oog op het verstrekken van
zorg».6
Dit roept de vraag op hoe de voorgestelde uitzonderingspositie voor militaire ambtenaren
zich hiertoe verhoudt. In het bijzonder is het de vraag of het opnemen van de verloven
binnen een jaar na de dag van de bevalling nog beschouwd kan worden als «rond het
tijdstip van de geboorte». Dat gelet op de bijzondere positie van militaire ambtenaren
een goede balans wordt gezocht tussen hun dienstbelangen en zorgtaken is begrijpelijk.
Onduidelijk is echter waarom, gelet op de eisen van de richtlijn, een periode van
bijvoorbeeld zes maanden niet zou volstaan.
De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te schenken aan het voorgaande en
het voorstel zo nodig aan te passen.
Het advies van de Afdeling is ter harte genomen. Bedacht moet worden dat er bij de
werkzaamheden van de krijgsmacht soms zwaarwegende dienstbelangen kunnen zijn die
opneming van het verlof tijdelijk bemoeilijken, bijvoorbeeld wanneer een militaire
ambtenaar op (een langdurige) missie in het buitenland is. Anderzijds dient het geboorteverlof,
zoals de Afdeling aangeeft, wel gekoppeld te blijven aan het verlenen van zorg rond
de geboorte van het kind. Aanvankelijk werd gedacht hiervoor, in de geschetste omstandigheden,
bij militaire ambtenaren een termijn van maximaal een jaar voor te nemen. In overleg
met het Ministerie van Defensie is besloten deze termijn terug te brengen tot maximaal
negen maanden na de geboorte van het kind.7 Voor anderen geldt een termijn van zes maanden waarbinnen het (aanvullend) geboorteverlof
kan worden opgenomen. Hiermee is in mijn ogen een betere balans gevonden tussen enerzijds
het zwaarwegend dienstbelang, zoals zich dat in de specifieke omstandigheden waarin
de militaire ambtenaar werkzaam is voor kan doen, en anderzijds het recht van de militaire
ambtenaar om in de eerste periode na de geboorte van het kind een aantal weken verlof
te kunnen nemen.
2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Met de opmerking die de Afdeling in de redactionele bijlage van het advies heeft opgenomen
is rekening gehouden.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een opmerking bij het voorstel
en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der
Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel en de memorie van toelichting
nog op enige onderdelen aan te passen:
– allereerst kent de Wet arbeid en zorg niet de uitbreiding en de beperking van de kring
van verzekerden, zoals die is opgenomen in de materiewetten van de werknemersverzekeringen
(zie bijvoorbeeld de artikelen 3 en 3a van de Ziektewet). Hoewel deze grensnormen
in de Wet arbeid en zorg zelf niet zijn terug te vinden, wordt bijvoorbeeld in artikel
3:6 van de Wet arbeid en zorg wel verwezen naar de Ziektewet, waardoor deze grensnormen
wel toepasselijk worden. In zowel het voorgestelde artikel 6:3, eerste lid, van de
Wet arbeid en zorg, als de voorgestelde leden 7 van artikel 4:2b en van artikel 6:3
ontbrak een dergelijke verwijzing. Die verwijzingen zijn alsnog opgenomen en toegelicht;
– ten tweede is in artikel 6:6 van de Wet arbeid en zorg een (bestaande) bepaling opgenomen
die het mogelijk maakt om een ingediend verzoek om ouderschapsverlof op te nemen,
in te trekken of te wijzigen. Een dergelijke bepaling ontbrak ten aanzien van een
ingediend verzoek om aanvullend geboorteverlof op te nemen. Daarin is thans alsnog
voorzien (nieuw artikel 4:4a van de Wet arbeid en zorg). Artikel 6:6 van de Wet arbeid
en zorg is hiermee in overeenstemming gebracht. Artikel 4:4a zal de dag na plaatsing
van de wet in het Staatsblad in werking treden nu dit het reeds bestaande aanvullend
geboorteverlof betreft;
– bij nader inzien bleek nog een aanvulling noodzakelijk van artikel 19, achtste lid,
van de Werkloosheidswet, om te voorkomen dat in bepaalde gevallen het recht op een
WW-uitkering onbedoeld wordt uitgesloten. Deze aanvulling is toegevoegd aan artikel
VI van het wetsvoorstel. De artikelsgewijze toelichting is met het oog hierop aangevuld.
Voor de inhoud van de wijziging zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij
artikel VI, onderdeel B, van het wetsvoorstel;
– aangepast is verder artikel XII (Samenloop met het wetsvoorstel Uitvoeren breed offensief)
nu ten aanzien van laatst genoemd wetsvoorstel, een tweede nota van wijziging is ingediend
die wijzigingen aanbrengt in de Wet arbeid en zorg (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 12);
– ten slotte is in artikel XIII een nieuwe samenloopbepaling opgenomen met betrekking
tot het op 2 september jl. ingediende wetsvoorstel wijziging van de Wet financiering
sociale verzekeringen, om te voorzien in differentiatie naar grootte van de werkgever
bij de premieheffing voor het arbeidsongeschiktheidsfonds en om de systematiek van
voortschrijdend cumulatief rekenen aan te passen (Kamerstukken 35 556).
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W12.20.0271/III
– Toelichten hoe het verstrekken van het BSN van het kind door de Minister van BZK aan
het UWV zich verhoudt tot artikel 6, eerste en derde lid van de AVG.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State -
Mede ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.