Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Moorlag over het bericht dat de cijfers over de uitstoot van stikstof door de veestapel niet kloppen
Vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid over het bericht dat de cijfers over de uitstoot van stikstof door de veestapel niet kloppen (ingezonden 9 september 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 27 oktober
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 79.
Vraag 1
Kent u het bericht «Onderzoek: Sjoemelende boeren. Ten koste van mens en milieu»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is het in het bericht gestelde dat er «in de meeste gevallen uit kippen-, koeien-
en varkensstallen meer stikstof en ammoniak [ontsnapt] dan de modellen voorspellen»
waar? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Antwoord 2
Zoals ik uw Kamer op 13 oktober jl. heb laten weten wordt in een rapport van het CBS
gesteld dat het stikstofverlies van de meeste mestsoorten op basis van het verschil
in de stikstof/fosfaat-verhouding bij excretie in de stal en bij mestafvoer groter
is dan het verlies dat berekend wordt met NEMA (Kamerstuk 35 334, nr. 122). De indicatieve berekening voor pluimvee van CDM bevestigt eerdere signalen dat
de ammoniakemissies van het staltype volièrehuisvesting te laag zijn vastgesteld in
de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van I&W. De onderschatting
van ammoniakemissies in de varkens- en rundveehouderij is relatief beperkt. In het
advies van het CDM bij het CBS-rapport geeft het CDM aan dat emissiearme stallen complexe
systemen zijn en dat de emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder
het management door de veehouder.
Vraag 3
Deelt u de mening dat het in het artikel geconstateerde grote verschil tussen het
aantal dieren dat boeren zeggen te houden en het aantal dieren dat ze mogen houden
niet alleen verklaard kan worden door het verschil tussen de vergunningsruimte en
het aantal daadwerkelijk gehouden dieren? Zo ja, waarom, en deelt u dan de mening
dat dit verschil dan ook ten minste voor een deel door «sjoemelende boeren» moet worden
verklaard? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe verklaart u dan wel dit geconstateerde
grote verschil?
Antwoord 3
Het is mogelijk dat de milieuvergunning meer ruimte biedt voor dieren dan een veehouder
daadwerkelijk houdt. De milieuvergunning geeft vooral aan hoeveel ontwikkelruimte
de veehouder had ten tijde van de aanvraag. Vaak is deze aanvraag gedaan met het oog
op plannen om in de toekomst te groeien en is de vergunde stalcapaciteit niet volledig
gerealiseerd. Indien een veehouder de gerealiseerde stalruimte wil opvullen is het
wel zaak om het benodigde aantal productierechten te verwerven.
Ook zijn er veel geldende vergunningen waarin stallen zijn opgenomen die niet meer
in gebruik zijn of reeds gesloopt. Deze vergunningen vervallen niet automatisch, maar
moeten actief worden ingetrokken door het bevoegd gezag. Dit gebeurt in de praktijk
vaak niet, omdat de veehouder de stal op zijn vergunning wil behouden met het oog
op de toekomst en het behouden van eventuele rechten.
Hiermee zie ik teveel mogelijke verklaringen voor verschillen tussen de vergunde ruimte
en de opgegeven diertallen om uw mening te onderschrijven.
Vraag 4
Hoe verklaart u het feit dat milieu-inspecteurs vrijwel alleen enkele tientallen dieren
per stal minder aantreffen dan er vergunningsruimte is? Betekent dit dat grootschalige
leegstand niet aan de orde is of controleren de milieu-inspecteurs niet goed?
Antwoord 4
Milieu-inspecteurs controleren of het aantal dieren in de vergunning wordt overschreden.
Dit doen ze op het moment van inspectie en aan de hand van administratieve gegevens
die de veehouder moet kunnen overleggen. Bij een overschrijding van de vergunde of
gemelde dieraantallen grijpt het bevoegd gezag in. Een onderschrijding van de vergunde
stalruimte zal niet leiden tot ingrijpen.
Vraag 5
Deelt u de mening dat uit de in het bericht genoemde aanwijzingen over het grote verschil
tussen de vergunningsruimte en de satellietgegevens over de uitstoot van stikstof
enerzijds en het daadwerkelijk aantal opgegeven dieren anderzijds ten minste de indruk
kan ontstaan dat er meer wordt gefraudeerd dan kan worden aangenomen op basis van
het aantal van 150 zaken dat het Openbaar Ministerie (OM) jaarlijks kan behandelen?
Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Antwoord 5
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Vraag 6
Deelt u de in het artikel aangehaalde mening van het OM en de Nederlandse Voedsel-
en Warenautoriteit (NVWA) dat de prikkel om te frauderen te groot en de opbrengst
voor de fraudeurs te lucratief is? Zo, ja wat gaat u doen om die prikkel kleiner en
de opbrengst minder lucratief te maken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers
die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige
(financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt
vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde
datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren.
In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter
te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
Vraag 7
Deelt u de mening van de genoemde landelijk coördinerend Officier van Justitie dat
het bij de genoemde fraude gaat om «met vals spel geld verdienen ten koste van mens
en milieu. Een vorm van zeer ondermijnende criminaliteit»? Zo ja, waarom? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 7
De genoemde regelgeving is om mens en het milieu te beschermen. Deze doelen worden
momenteel niet overal gehaald. Het gaat hier bovendien om regelgeving die veel impact
heeft op de sector als geheel en de veehouders die ermee te maken hebben. Veehouders
die deze regelgeving denken te kunnen omzeilen brengen hiermee het bereiken van de
milieudoelen in gevaar en duperen hiermee ook direct hun collega’s die zich wel aan
de regels houden.
Vraag 8
Deelt u de mening dat bij fraude met dierenaantallen de pakkans te klein is en de
capaciteit om te vervolgen te klein? Zo ja, wat gaat u doen om zowel de opsporings-
als vervolgingscapaciteit voor deze fraude te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
De opsporings- en vervolgcapaciteit heeft zijn grenzen, maar tegelijkertijd zijn er
meer manieren om de pakkans te vergroten. Het is belangrijk om de capaciteit die er
is zo efficiënt mogelijk in te zetten, door een risicogerichte aanpak, waarbij slim
gebruik gemaakt wordt van verschillende datasets die worden gecombineerd en aangevuld
met fysieke controles waar dit nodig is. Dit is een continu proces, waarin bijvoorbeeld
in de versterkte handhavingsstrategie goede stappen worden gezet.
Vraag 9
Deelt u de mening dat het van belang is dat de omgevingsdiensten niet alleen op het
vergunde aantal dieren gaat controleren, maar ook op of voor het werkelijk aantal
aanwezige dieren voldoende dierenrechten verworven zijn?
Antwoord 9
De uitgifte van en controle op productierechten is een verantwoordelijkheid van het
Rijk. Als een controleur van de omgevingsdienst een verdachte situatie aantreft buiten
zijn werkterrein dan is het belangrijk dat dit signaal gemeld kan worden. Uiteraard
moet de verdachte situatie dan voor de controleur wel kenbaar zijn.
Vraag 10
Deelt u de mening dat de NVWA naast controle op aanwezige dierenrechten ook moet gaan
controleren of het aantal vergunde dieren niet wordt overschreden? Zo ja, hoe gaat
u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
De controle op de naleving van de milieuvergunning is aan het bevoegd gezag voor die
vergunning, maar zoals ik in het antwoord op de vorige vraag aangaf vind ik het belangrijk
dat de verschillende gezagen signalen met elkaar delen. De NVWA en RVO werken in het
kader van gebiedsgericht handhaven (GGH) van de mestwetgeving al slim samen met andere
instanties om eventuele overtredingen aan te pakken. In 2018 is het project GGH gestart
waarin de krachten worden gebundeld tussen de samenwerkingspartners binnen bepaalde
aangewezen gebieden. De samenwerkingspartners zijn RVO, de NVWA, het Openbaar Ministerie,
de Nationale Politie, de waterschappen, de omgevingsdiensten/ regionale uitvoeringsdiensten
en de provincies.
Vraag 11
Deelt u de mening dat veel fraudeurs ook ongestraft blijven doordat verschillende
diensten langs elkaar heen werken en bestanden met dieraantallen, dierproductierechten
en vergunningen niet aan elkaar gekoppeld zijn? Zo ja, hoe gaat u hier verandering
in brengen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Binnen de gebiedsgerichte handhaving gegevens worden gedeeld tussen de verschillende
toezichthouders binnen de kader van de AVG. Informatie hierover ontvangt uw Kamer
jaarlijks, wanneer ik uw Kamer op de hoogte breng van de voortgang van de verstrekte
handhavingsstrategie mest.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.