Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen vanhet lid Bromet over het artikel 'Ten koste van mens en milieu'
Vragen van het lid Bromet (GroenLinks) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het artikel «Ten koste van mens en milieu» (ingezonden 3 september 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 27 oktober
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 78.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Ten koste van mens en milieu»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u er van dat de modellen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieu (RIVM) gebaseerd zijn op een beperkt aantal metingen en aannames waarbij steeds
meer kanttekeningen worden geplaatst?
Antwoord 2
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gebruikt als input voor haar
modellen de stikstofuitstoot van de landbouw uit de Emissieregistratie. Deze stikstofuitstoot
wordt jaarlijks berekend met het NEMA-model (NEMA staat voor Nationaal Emissiemodel
voor Ammoniak). Over deze berekening wordt gerapporteerd in Emissies naar lucht uit
de landbouw door Wageningen University & Research (WUR), dat de berekening uitvoert
onder begeleiding van de werkgroep NEMA van de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet
(CDM). De berekeningen van emissies uit de landbouw en uit stallen zijn gebaseerd
op een veelheid van metingen en aannames en wordt jaarlijks verbeterd op basis van
nieuwe inzichten en gegevens. Hiermee hebben we een robuust model voor de uitstoot
en depositie van stikstof in Nederland.
Vraag 3
Klopt het dat er vooral met modellen gewerkt wordt en dat de Nederlandse Organisatie
voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) ervan uit gaat dat de modellen
er 25 procent naast kunnen zitten?
Antwoord 3
De materie is complex, waardoor modellen, ook die van TNO, helaas onzekerheden bevatten.
Het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof onder voorzitterschap van de heer Hordijk
heeft in hun eindadvies aanbevelingen gedaan om te komen tot een vermindering van
de onzekerheden. Ik heb uw Kamer op 13 oktober jl. de kabinetsreactie gestuurd op
dit eindadvies. De inzet van het kabinet is om de onzekerheden te beperken.
Vraag 4
Klopt het dat de verschillende bestanden met dieraantallen, dierproductierechten en
(gemeentelijke) vergunningen niet aan elkaar gekoppeld zijn of met elkaar worden vergeleken?
Antwoord 4
Gegevens over het aantal gehouden dieren en dierproductierechten zijn bekend bij RVO.
Deze worden, binnen de grenzen van de AVG, aan elkaar en aan andere gegevens gekoppeld
en waar nodig aan een nadere inspectie onderworpen door de Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit (NVWA). Vergunningen die door provincies of gemeenten worden afgegeven
worden gecontroleerd door het betreffende bevoegde gezag.
Vraag 5
Kunt u uitgebreid ingaan op de vraag waarom omgevingsdiensten boeren regelmatig controleren
op milieu en omgevingsvergunningen maar zij niet controleren of de boeren voldoende
dier- of fosfaatrechten hebben en wat vindt u hier van?
Antwoord 5
Het controleren van de mestproductie aan de hand van onder meer dierrechten en fosfaatrechten,
is een verantwoordelijkheid van het Rijk en wordt in dit geval uitgevoerd door RVO
en de NVWA. Het is ten principale zo dat de overheidslaag die de vergunning of rechten
uitgeeft ook de uitvoering en handhaving voor zijn rekening neemt.
Vraag 6
Wat vindt u ervan dat in veel gevallen fraude lucratief is?
Antwoord 6
Ik vind fraude in alle gevallen een zeer kwalijke zaak, zeker ook richting ondernemers
die zich wel netjes aan de regels houden. Door de pakkans te vergroten en met stevige
(financiële) consequenties te confronteren neemt de fraudeprikkel af. De pakkans wordt
vergroot door risico gebaseerd te controleren met gebruikmaking van gecombineerde
datastromen. Het is een continu proces om dit te verbeteren en verder te optimaliseren.
In de herbezinning van het mestbeleid is een van de doelen om de mestketen transparanter
te maken en de uitvoering en handhaving te vereenvoudigen.
Vraag 7
In hoeverre wordt gebruik gemaakt van de in het artikel beschreven mogelijkheid dat
satellietdata en plaatselijke metingen een grote rol kunnen spelen bij het verbeteren
van de cijfers van het RIVM en kunt u ook in gaan op wat er sinds onze vragen hierover
in oktober 2018 verder mee gebeurd is?2
Antwoord 7
Satellietdata kunnen een waardevolle aanvulling zijn op andere metingen, maar kunnen
ze niet vervangen, onder andere omdat de meteorologische omstandigheden van invloed
zijn op het waarnemingsvermogen van satellieten. Overigens bevestigen de satellietdata
de beelden die het RIVM al op basis van metingen bepaalt.
Vraag 8
In hoeverre wordt er op meerdere plaatsen een regionaal meetnetwerk opgezet met snuffelpalen
zodat metingen beter gecombineerd kunnen worden met modellen, zoals nu in Noord-Brabant
gebeurt?
Antwoord 8
In Nederland zijn meerdere regionale meetnetwerken actief. Enerzijds zijn dit formele
meetstations in beheer van regionale uitvoerings- en omgevingsdiensten en GGD’s en
anderzijds gaat dit om sensormetingen(snuffelpalen) in beheer van bedrijven, gemeenten
of burgerinitiatieven. De meetstations van de verschillende diensten en GGD’s die
onderdeel uitmaken van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) worden door het
RIVM gebruikt bij het kalibreren van modelberekeningen. De sensormetingen zijn momenteel
echter nog van onvoldoende kwaliteit om gebruikt te worden in het kader van modelkalibratie.
Door de snelle ontwikkelingen op het gebied van sensormetingen wordt in het kader
van het Schone Lucht Akkoord (SLA) de voorbereiding getroffen voor een pilot om ervaring
op te doen met (regionale) sensornetwerken en de rol die dit soort metingen (fijnstof
en NO2) kunnen vervullen in aanvulling op het LML en modelberekeningen. Het is momenteel
nog niet duidelijk waar deze pilotprojecten precies gerealiseerd zullen worden. Daarbij
is op te merken dat de regionale sensormetingen in de provincie Noord-Brabant enkel
fijnstof en NO2 betreffen, en geen NH3. Dit komt doordat de kwaliteit van de huidige NH3-sensoren voor de lage concentraties NH3 in de buitenlucht nog onvoldoende is. In het geval van ammoniak zal er op korte termijn
dan ook geen sprake zijn van sensormetingen die gecombineerd kunnen worden met formele
modelberekeningen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.