Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Molen en Van den Berg over het bericht 'Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei'
Vragen van de leden Van der Molen en Van den Berg (beiden CDA) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei» (ingezonden 27 augustus 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President
(ontvangen 27 oktober 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 62.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de Nederlandse veiligheidsdiensten goedkeuring hebben gegeven aan deze
samenwerking? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use
technologie?
Antwoord 2
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol in het goed- of
afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Het aangaan van samenwerkingen is een verantwoordelijkheid
van instellingen zelf. Wel kunnen de AIVD en NCTV adviseren over mogelijke risico’s,
zoals dat is gedaan bij de betrokken universiteiten.
De UvA en de VU hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de
voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. Vervolgens hebben diverse gesprekken
plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en
OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er
is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen
van de AIVD en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen
is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Artificial Intelligence als wetenschaps- en toepassingsgebied is zeer breed en valt als zodanig niet als
geheel binnen de kaders van dual use-goederen zoals die onder exportcontrole wetgeving is gedefinieerd. Deze onderzoekssamenwerking
is gericht op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken
in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals
een zoekmachine). De onderzoeksresultaten worden open access gepubliceerd en zijn daarmee voor een ieder toegankelijk.
Vraag 3
Is het standaard dat u, de Minister van OCW, universiteiten die samen willen werken
met Chinese bedrijven, organisaties en overheden doorverwijst naar de AIVD? Zo nee,
wat is de aanleiding om dit in dit specifieke geval te doen? Op welke gronden heeft
u de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid
hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie?
Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante
documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Antwoord 3
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van autonomie
voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking
is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf – rekening houdend met
bestaande wet- en regelgeving. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal
en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een
samenwerking oplevert. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen
op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dat moedigt
het kabinet ook aan, maar daar is geen standaardprocedure voor.
In het onderhavige geval hebben de betrokken universiteiten van deze mogelijkheid
gebruik gemaakt, door in een vroegtijdig stadium de voorgenomen samenwerking bij OCW
en EZK te melden. Vervolgens heeft OCW de universiteiten naar de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten verwezen. De reden voor doorverwijzing naar de diensten was de
UvA en de VU in staat te stellen de juiste kennis en informatie mee te nemen bij het
maken van hun afweging.
Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later
door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk
onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de
recente jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en
de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is verzocht
om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging. Echter, de Minister van OCW, noch
een andere Minister, heeft een formele rol in het beoordelen en goed- of afkeuren
van samenwerkingsovereenkomsten van individuele instellingen.
Vraag 4
Op welke gronden heeft u, de Staatssecretaris van EZK, de samenwerking beoordeeld
en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij
meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier
een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking
tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Antwoord 4
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de beoordeling
en goed- dan wel afkeuring van samenwerkingen in wetenschappelijk onderzoek. Van beoordelingsdocumenten
is dan ook geen sprake.
De UvA heeft, mede namens de VU, nadat zij op eigen initiatief OCW en EZK over de
voorgenomen samenwerking met Huawei Finland hebben geïnformeerd, gesproken met medewerkers
van het Ministerie van EZK en later met de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over
de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke
risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de
MIVD. De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in
hun afweging.
Vraag 5
Wat zou u (de AIVD, de Staatssecretaris van EZK en de Minister van OCW) kunnen doen
indien een hoger onderwijsinstelling een ongewenste samenwerking in het kader van
de nationale veiligheid aangaat?
Antwoord 5
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kent een hoge mate van autonomie voor de instellingen.
Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
(WHW). Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een
gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert.
Een instelling is daarbij gehouden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals de exportcontroleregimes,
de EU Dual use verordening en sanctieregelgeving.2
Bij het aangaan van een internationale samenwerking kunnen instellingen, ongeacht
het land waaruit de beoogde samenwerkingspartner afkomstig is, in voorkomende gevallen
een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid.
De overheid zal de mogelijke risico’s bij de samenwerking helder benoemen. Uiteindelijk
blijft het nemen van het besluit over het wel of niet aangaan van een samenwerking
aan de instelling zelf. Noch voor de AIVD, de Staatssecretaris van EZK of de Minister
van OCW, is er sprake van een formele rol in het goedkeuren of afkeuren van een samenwerking.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste
kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te
gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds
genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in
het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces
en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen
op de huidige casus.
Vraag 6
Wat geeft Huawei aan als belang om te investeren in kennis op het gebied van AI als
zij noch over de data noch over een exclusiviteitsrecht zou beschikken?
Antwoord 6
Huawei geeft aan dat samenwerking met universiteiten over de hele wereld een essentieel
onderdeel vormt van de R&D-strategie van het bedrijf. Dit onderzoek leidt tot innovatie
en het creëren van bruikbare technologie. Het onderzoekproject naar zoektechnologie
van de volgende generatie («next generation search technology») heeft voor Huawei
tot doel de kwaliteit van de zoekresultaten voor de gebruiker te verhogen.
Als belang om deze samenwerking met de Amsterdamse universiteiten aan te gaan geeft
Huawei Finland aan dat het als eerste recht heeft op toegang tot de onderzoeksresultaten
zoals gepubliceerd, en dus een «first mover advantage» heeft. Ook heeft Huawei Finland
er belang bij dat in groter verband kennis kan worden genomen van de onderzoeksresultaten.
Daarmee wordt het bredere kennisecosysteem in Nederland en daarbuiten versterkt. De
universiteiten waarmee Huawei Finland samenwerkt, hebben de volledige vrijheid om
de resultaten van hun werk te publiceren, en behouden het recht om de technologie
te gebruiken voor hun toekomstige onderzoeksprojecten.
Vraag 7
Welke garanties zijn er getroffen op het vlak van academische vrijheid in de overeenkomst
tussen instellingen en Huawei? Kan de overeenkomst openbaar worden gemaakt en met
de Kamer worden gedeeld?
Antwoord 7
De UvA en VU geven aan dat in de overeenkomst is vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten
vrijelijk kunnen publiceren. Deze worden open access gepubliceerd en daarmee voor een ieder toegankelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd
door promotiestudenten en postdocs die in dienst zijn van de universiteiten. De UvA
en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers,
data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria
voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei
Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR).
Het kabinet is geen partij bij deze samenwerking en gaat dus niet over de openbaarmaking
en verspreiding van de overeenkomst. De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) is van
toepassing op de UvA. Deze wet kent echter ook uitzonderingsgronden waarop informatie
niet openbaar gemaakt hoeft te worden, bijvoorbeeld bedrijfs- en fabricagegegevens.
Of deze ook van toepassing kunnen zijn op onderdelen van de overeenkomst van de UvA
en VU met Huawei Finland, is niet aan het kabinet om te beoordelen.
Vraag 8
Waarom geeft u, de Minister van OCW, aan dat de verantwoordelijkheid voor de samenwerking
en het beheersen van risico’s bij de onderwijsinstellingen ligt? Bent u het met de
mening eens dat het van belang is om kaders op te stellen voor als een samenwerking
van universiteiten met een buitenlandse partij de nationale veiligheid kan raken?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 3. De instellingen kunnen zich laten informeren door relevante
onderdelen van de rijksoverheid. Daarbij worden ook de effecten voor de nationale
veiligheid in ogenschouw genomen. Ik verwacht van instellingen dat zij daarbij een
gedegen afweging maken van de kansen en risico’s bij een samenwerking, zo ook de UvA
en de VU.
Tegelijkertijd werkt het kabinet aan het vergroten van kennisveiligheid. Momenteel
onderzoekt het kabinet welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste
kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te
gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds
genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in
het Vizier».4
Vraag 9
Herinnert u, de Minister van OCW, zich de toezegging die u heeft gedaan naar aanleiding
van het onderzoek van Nieuwsuur naar falend toezicht op Chinese militaire wetenschappers
in Nederland? Wanneer kan de Kamer deze brede kennisregeling waarmee de overheid duidelijker
kaders schept voor kennisinstellingen verwachten?5
Antwoord 9
Ja.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste
kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te
gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Het kabinet zal uw Kamer
dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Vraag 10
Wanneer gaat u, in lijn met de met algemene stemmen aangenomen motie van de leden
Van der Molen en Wiersma, het advies «kennis in vizier» van het Rathenau Instituut
uitwerken en aan de Kamer aanbieden? Bent u voornemens om daarin het vraagstuk onder
welke voorwaarden samenwerkingsverbanden met Chinese bedrijven, overheden en organisaties
plaats dienen te vinden daarin mee te nemen?6
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 5. De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij
worden betrokken.
Vraag 11
Heeft u zicht op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinezen bedrijven,
organisaties en overheden nog meer investeren? Zo ja, op welke plekken is dit? Zo
nee, bent u voornemens om dit mee te nemen in de uitvoering van de motie van het lid
Westerveld c.s., die verzoekt om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar
de beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek?7
Antwoord 11
Het kabinet heeft geen totaaloverzicht van op welke plekken in het hoger onderwijs
en wetenschap Chinese bedrijven, organisaties en overheden investeren. Instellingen
zijn, binnen de wettelijke kaders, autonoom in hun keuze met wie zij samenwerken,
en het is niet aan de overheid om individuele investeringen in het kader van de derde
geldstroom te registreren. Voor de uitvoering van de motie van het lid Westerveld
c.s. heb ik het Rathenau Instituut verzocht mij te ondersteunen; het rapport hieromtrent
heb ik 21 september jl. ontvangen. In de uitvoering van de motie wordt niet ingegaan
op investeringen uit specifieke landen zoals China. Ik zal u het rapport van 21 september
jl. samen met mijn beleidsreactie zo spoedig mogelijk doen toekomen.
Vraag 12
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Kok, voormalig hoofd van de Militaire
Inlichtingendienst, in Elsevier Weekblad, waarin hij stelt dat het niet uitsluiten
van Huawei bij de aanleg van 5G «veiligheidsrisico’s oplevert die niet kunnen worden
onderschat en die onacceptabel zijn»? Hoe consequent is het dat Huawei geweerd wordt
uit onze telecom infrastructuur aan de ene kant maar er wel akkoord gegeven is om
samen te werken met de UvA en VU?8
Antwoord 12
Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd, gebaseerd op de gekende
dreiging, waarbij is gekeken naar mogelijk misbruik via leveranciers van technologie.
Op basis van deze risicoanalyse heeft het kabinet een aantal maatregelen geformuleerd,
waarover uw Kamer op 1 juli 2019 is geïnformeerd.9 De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde
algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie»
(hierna: AMvB).10 Deze AMvB regelt onder andere dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK),
in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar
elektronisch communicatienetwerk of -dienst kan verplichten om in bepaalde onderdelen
van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten
of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel
worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke
onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen,
voorbereid. De criteria om partijen als niet-vertrouwd aan te merken zijn objectief,
toekomstbestendig en landenneutraal, dat wil zeggen, niet gericht tegen specifieke
landen of bedrijven.
Het besluit over het aangaan van deze samenwerking is uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid
van de universiteiten. Daarbij is geen formele rol in de goed- of afkeuring door een
bewindspersoon of ministerie nodig. De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de
VU en de UvA en Huawei Finland heeft overigens geen betrekking op onze telecominfrastructuur
of 5G. Het is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal
zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt
(zoals een zoekmachine).
Vraag 13
Bent u bereid om de vragen één voor één te beantwoorden?
Antwoord 13
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
M. (Mark) Rutte, minister van Algemene Zaken -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.