Initiatiefnota : Initiatiefnota
35 609 Initiatiefnota van de leden Slootweg en Bruins over meer oog voor de Voedselbank
Nr. 2 INITIATIEFNOTA
Inleiding
De corona-crisis zorgt ervoor dat steeds meer mensen een beroep moeten doen op de
voedselbanken.1 Of de voedselbanken dit aan kunnen is een zorg. Die zorg is ook aan de politiek niet
voorbijgegaan. Meerdere moties zijn er door de Tweede Kamer aangenomen om ook in deze
tijd oog te hebben voor voedselbanken.2 Vandaar dat het kabinet voor 2020 4 miljoen euro beschikbaar gesteld heeft voor de
voedselbanken.3 Het is de vraag of dat voldoende is.
Corona heeft impact op de organisatie van en de giften aan voedselbanken. Bij giften
omdat door onzekerheid mensen soms niet weten wat nog komen gaat en daardoor terughoudend
zijn in hun geefgedrag. Qua organisatie omdat mensen ook minder snel op pad gaan,
vanwege het advies om thuis te blijven. Daar komt bovendien nog bij dat veel van de
vrijwilligers op leeftijd zijn en daardoor onderdeel van een risicogroep.4
Er is de laatste jaren flink ingezet op het tegengaan van voedselverspilling. Zo is
naar aanleiding van de initiatiefnota «aanpak voedselvergiftiging» van Carla Dik-Faber
in 2015 al kamerbreed de wens geuit om bij goed, maar overtollig voedsel, gebruik
te maken van de voedselbanken.5 Veel bedrijven weten hierdoor steeds beter de voedselbanken te vinden. De programma’s
zijn ondertussen zo succesvol dat bij veel supermarkten steeds minder voedsel overblijft
om te doneren aan de voedselbanken. Er gaan problemen ontstaan aan de aanbodkant.
We weten dat de vraagkant, mensen die een beroep moeten doen op de voedselbank, ook
zal groeien. Meer mensen verliezen hun baan. Veel mensen zullen hun inkomsten zien
terugvallen. Het beroep op de voedselbanken groeit.
Deze twee ontwikkelingen zijn de reden om de ondersteuning aan voedselbanken structureler
vorm te geven. Het leidende principe in deze nota is dat de overheid de rol van het
maatschappelijk initiatief wil versterken en niet gaat overnemen.
1. Enkele feiten over de voedselbank
Nog voor de corona-crisis bleek dat ondanks de economische groei van de laatste jaren
het aantal mensen dat kans loopt in armoede terecht te komen niet kleiner wordt. Voor
een deel van deze groep biedt de voedselbank een belangrijke uitkomst. Momenteel worden
ongeveer 150.000 «klanten» voorzien van voedsel.
We zien een toename van mensen die aankloppen bij de voedselbank. Vorig jaar is dit
aantal gegroeid met 8%. Vooral ouderen en alleenstaanden deden in 2019 een beroep
op voedselhulp. Eenpersoonshuishoudens zijn met 44% de grootste groep klanten. Wekelijks
meldden zich vorig jaar 35.000 huishoudens die voor een kortere of langere periode
afhankelijk zijn van de voedselbank. Het afgelopen jaar steeg het aantal mensen dat
al meer dan 3 jaar afhankelijk is van de voedselbank naar 15% van het totale klantenbestand.
De voedselbank zelf geeft aan dat de groep die niet in staat is om voldoende eten
te kopen en regelmatig honger heeft, veel groter is dan de groep die nu wordt geholpen.
Volgens berekeningen kunnen zij 35% van de groep die daaraan behoefte heeft voorzien
van een voedselpakket. De overige 65% bereikt ze niet.
Met deze nota wordt ingaan op het belang van voedselbanken in onze samenleving, de
manier waarop andere lidstaten in Europa met voedselbanken omgaan en mogelijkheden
en voorstellen om de voedselbank in Nederland beter financieel te ondersteunen.
2. Ontstaansgeschiedenis Voedselbank
De eerste voedselbank ontstond in 1967 in de Verenigde Staten in de staat Arizona.
John van Hengel deelde als vrijwilligerswerker bij de plaatselijke kerk, de St. Vincent
DePaul, maaltijden uit aan mensen in nood.6 In 1984 werd in Frankrijk de eerste Europese voedselbank geopend. België volgde in
1986. Pas in 2002 werd de eerste Nederlandse voedselbank geopend. Inmiddels zijn er
in 23 Europese landen voedselbanken die zich hebben verenigd in de Europese Federatie
van Voedselbanken.
De voedselbank in Nederland
Sjaak en Clara Sies hebben in Rotterdam de eerste voedselbank van Nederland opgericht.
Nadat ze een faillissement te boven waren gekomen wilden ze iets doen om de «plussers»
en de «minners», overschotten en tekorten, met elkaar te verbinden. In 1999 richtten
ze de stichting Minusplus op. Het plan was de minima te helpen met spullen die de
beter bedeelden konden missen. Men begon met meubilair en huisraad. Ze merkten echter
dat dit niet de eerste levensbehoefte was. Ze gingen voedsel inzamelen via bekenden.
Om dit voedsel op een goede manier te kunnen verdelen aan de mensen die dit in Rotterdam
nodig hadden, keken Sjaak en Carla Sies in België hoe men het daar aanpakte.7
De verschillende voedselbanken in Nederland hebben een eigen koepel. Sinds 15 mei
2013 is dat de Vereniging van Nederlandse Voedselbanken. Op dit moment telt de vereniging
170 voedselbanken, die nog altijd groeien. In 2018 werden 140.000 mensen geholpen.
Aan hen werden 44 miljoen producten uitgedeeld.
Om in aanmerking te komen voor voedsel moet iemand voldoen aan een landelijk vastgestelde
inkomenstoets. Per 1 januari 2020 luidt deze als volgt: alleenstaanden die na het
betalen van de vaste lasten (huur, energie, water, verzekeringen en schuldaflossingen)
minder dan 230 euro per maand «leefgeld» overhouden, mogen bij een Voedselbank wekelijks
eten afhalen. Voor ieder inwonend gezinslid gaat dit bedrag met 95 euro omhoog. Dus
een samenwonend stel met twee kinderen mag maandelijks niet meer overhouden dan 515
euro (230 euro + 3 x 95 euro per persoon, plus 135 euro per huishouden). Mensen die
aankloppen bij een Voedselbank moeten dat kunnen aantonen.8 Voedselbanken Nederland schat in dat tussen 450.000 en 500.000 mensen regelmatig
honger hebben. Een groep die lastig te bereiken is, zijn kinderen en jongeren. Inmiddels
gaat 1 op de 12 met honger naar school.
Voedselbanken draaien op vele betrokken vrijwilligers en op giften uit de samenleving.
Omdat het aantal voedselbanken nog steeds groeit, groeit ook het aantal uitdagingen.
Voedselbanken zitten te springen om vrijwilligers met specifieke kwaliteiten, zoals
chauffeurs, coördinatoren en bedrijfsleiders. Maar ook extra geld is welkom. Dat heeft
te maken met het distributieproces. Hoewel er geen loonkosten in rekening worden gebracht,
heeft men middelen nodig voor bijvoorbeeld huisvesting, gekoelde opslag, verzekeringen
en distributie.9
In Nederland ondersteunt de rijksoverheid voedselbanken niet financieel. Veel gemeenten
en provincies doen dat echter wel. Een bijkomend probleem is dat in het kader van
het tegengaan van verspilling steeds meer winkels nauwkeuriger worden in de hoeveelheden.
Dat is enerzijds een mooie ontwikkeling, maar anderzijds levert dat minder restproducten
op waardoor inzamelen van voedsel moeilijker wordt.
Er bestaan twee typen voedselbanken. Het eerste type is voedselbanken die volgens
het warehouse-model werken en als een soort distributiecentrum fungeren. Al het voedsel
wordt bij de voedselbank verzameld en vervolgens verdeeld over verschillende hulporganisaties
in de stad. De hulporganisaties bieden het voedsel (bereid of onbereid) aan de mensen
die het nodig hebben. Het tweede type is het zogenaamde front-line model. Dit is het
model in Nederland. Het voedsel wordt door de voedselbank zelf aan de armen verstrekt,
via uitgiftepunten die bemand worden door vrijwilligers.10
3. Europa en de voedselbanken
Voedselbanken zijn geen exclusief Nederlands fenomeen. In het kader van ondersteuning
van de meest behoeftigen is er in Europa een fonds opgericht. Het Fonds voor Europese
hulp aan de meest behoeftigen (FEAD), dat onderdeel is van het Europese Sociale Fonds
(ESF+), steunt acties van de EU-landen die materiële hulp bieden aan de minstbedeelden. Het gaat onder meer om voedsel, kleding, schoeisel en persoonlijke verzorgingsmiddelen
zoals zeep en shampoo. Materiële hulpverlening moet hand in hand gaan met sociale integratie om de betrokkenen te helpen er weer bovenop te komen. Nationale autoriteiten mogen
daarom ook niet-materiële steun verlenen om de meest behoeftigen beter in de samenleving te integreren. Het FEAD
heeft 2 programma’s. Operationeel Programma I is gericht op materiele hulpverlening,
food assistance. Operationeel Programma II is gericht op social assistance.11
Tot nu toe doet Nederland alleen een beroep op de middelen in het kader van Operationeel
Programma II, het programma dat sociale inclusie bevordert. Het is gericht op het
bestrijden en voorkomen van sociale uitsluiting. Het is de bedoeling dat personen
uit deze groep meer bekend raken met het lokale ondersteunings- en sociale activeringsaanbod
en dat ze (blijvend) in beeld komen bij hulporganisaties en/of gemeenten. Andere doelstellingen
van het programma zijn het uitbreiden van het sociaal netwerk en het versterken van
de competenties van deze doelgroep. Dit programma had als doel de afgelopen jaren
om 5.000 mensen uit het sociaal isolement te halen. Uiteindelijk hebben zo’n 2274
mensen aan het programma meegedaan.12 De uitvoering gebeurt door projectorganisatie Uitvoering van Beleid van het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.13Hiermee was zo’n 4,5 miljoen euro gemoeid; een bedrag waar de voedselbanken zeker
900.000 pakketten van kunnen leveren.14
Hoe gaat het FEAD te werk? De Europese Commissie keurt de nationale programma's goed.
Op basis daarvan beslissen de nationale autoriteiten hoe zij de hulp verdelen via
hun partnerorganisaties (vaak ngo's). Dat is dezelfde aanpak als bij de cohesiefondsen.
De EU-landen mogen zelf beslissen welk soort hulp (voedsel, andere materiële basishulp,
of een combinatie van beide) zij bieden, afhankelijk van hun eigen situatie en hoe
de goederen worden aangeschaft en verdeeld. De nationale autoriteiten mogen de hulpgoederen
zelf inkopen en aan de partnerorganisaties doorgeven of de partnerorganisaties geld
geven om zelf hulpgoederen in te kopen. Partnerorganisaties die voedsel of goederen
kopen, mogen die zelf verdelen of aan andere partnerorganisaties vragen om hen daarbij
te helpen. De partnerorganisaties zijn hetzij overheidsdiensten, hetzij niet-gouvernementele
organisaties die worden gekozen door de nationale autoriteiten op basis van objectieve
en transparante nationale criteria.15
Het programma werkt op basis van co-financiering. In de afgelopen jaren moest een
land 15% aan eigen financiering meenemen en ontving het van het FEAD dan 85%. Vanaf
2021 is een lidstaat verplicht om zelf minstens 60% van het nationale programma te
co-financieren. Daarnaast is het voorstel dat lidstaten vanaf 2021 verplicht zijn
minimaal 2% van hun ESF+ middelen te besteden aan het bestrijden van materiële deprivatie.
In de begrotingsperiode 2014–2020 ontving Frankrijk in het kader van Operationeel
Programma I een kleine 500 miljoen euro. België kreeg vanuit dit programma 88 miljoen
euro.
In België heeft men de Programmatorische OverheidsDienst Maatschappelijke Integratie
ingericht. De POD Maatschappelijke Integratie beheert een bedrag van ongeveer 88 miljoen
euro in nauwe samenwerking met haar partners. Met de steun van dit Fonds, voorziet
de dienst jaarlijks ongeveer 358 OCMW’s (gemeentelijke sociale diensten) en 419 hulporganisaties
– in samenwerking met de 9 voedselbanken van het land – van goederen om gratis te
verdelen onder de meest behoeftigen in België. Deze hulp moet hand in hand gaan met
begeleidende sociale maatregelen om de betrokkenen te helpen er weer bovenop te komen.
De Belgische Federatie van Voedselbanken is een coördinerende organisatie die een
nationaal netwerk van 9 regionale Voedselbanken vertegenwoordigt. Deze 9 Voedselbanken
zijn verantwoordelijk voor de logistieke herverdeling van levensmiddelen aan lokale
aangesloten verenigingen. Naast de middelen vanuit de FEAD worden producten geschonken
door de voedingsindustrie, door grote bedrijven uit de distributiesector, door groenten-en
fruitveilingen en ook via het organiseren van verschillende voedselinzamelingen bij
het grote publiek.16
4. Randvoorwaarden bij bemoeienis van het Rijk
De kracht van de voedselbanken is dat het een initiatief vanuit de samenleving is.
De overheid dient terughoudend te zijn bij dergelijke initiatieven. Te snel kan door
invloed van het Rijk een dergelijk initiatief onder druk komen te staan door het opstellen
van regels die de initiatiefnemers ontmoedigen. Ook kan het idee ontstaan dat de overheid
dan maar de verantwoordelijkheden moet overnemen. Wel kan de inbreng van de overheid
zo worden vormgegeven dat het probeert het initiatief te versterken. Lokaal is er
al vaak een relatie tussen de overheid en de voedselbank(en). Lokale overheden leveren
een bijdrage in bijvoorbeeld de huur van een uitgiftepunt van voedsel. De lokale relatie
is waardevol. Idealiter moet er niet een relatie ontstaan waarbij het Rijk de rol
van de lokale overheid overneemt. Dat maakt de onderlinge verbondenheid in de lokale
gemeenschap losser. Ook hierin moet de vormgeving van de bijdrage die het Rijk levert
juist deze band tussen voedselbank en lokale overheid versterken en niet in de weg
zitten.
Voedselbanken mogen geen sluitstuk zijn van het socialezekerheidsstelsel. Hoe uitgebreid
een sociaal zekerheidsstelsel ook wordt vormgegeven, een overheid kan via regelgeving
helaas niet voorkomen dat er mensen zijn die tussen wal en schip vallen en in de knel
raken. Daarnaast zijn er ook mensen die om hun moverende redenen juist de hulp van
de overheid mijden. Marginale baantjes of tegenslag in de persoonlijke levenssfeer
in combinatie met het niet een beroep op de overheid willen doen, maakt voor hen een
keuze richting voedselbank eenvoudiger. Ook hier zal in een ideale samenleving de
uitkomst niet de voedselbank behoren te zijn, maar wijkt de rauwe werkelijkheid af
van het ideaal. Daar waar de overheid veelal normerend zal beoordelen, geeft het de
voedselbank meer ruimte om goed te doen voor hulpbehoevenden, zonder het vellen van
een oordeel.
Er is een extra reden om als Rijk betrokken te zijn bij de voedselbanken. Steeds meer
campagnes worden opgezet om verspilling tegen te gaan en zijn daar ook succesvol in.
Daar kunnen we alleen maar tevreden over zijn. Echter de keerzijde is dat er ook minder
voedsel beschikbaar komt wat «over» is. Terwijl de samenleving en de overheid erin
slagen om juist minder hoeft te worden weggegooid, is de keerzijde dus ook dat daardoor
minder gedeeld kan worden.
5. Plan van aanpak
Vanaf 1 januari 2021 gaat het nieuwe Europese programma onder ESF+ van start. Het
voorstel is dat Nederland een beroep gaat doen op Operationeel Programma I, food assistance. Daarin kunnen gemeenten en provincies bij het agentschap Uitvoering van Beleid van
het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeven met hoeveel middelen
ze in 2021 de voedselbanken ondersteunen. Deze middelen worden gebruikt als de Nederlandse
bijdrage aan co-financiering.
De bijdrage van FEAD gaat dan naar de voedselbanken. Daarbij kan worden gekeken naar
de inleg van de gemeente of provincie. Dus stel gemeente A ondersteunt de voedselbank
met 100.000 euro en gemeente B ondersteunt de voedselbank in haar gemeente met 50.000
euro, dan ontvangt de voedselbank in gemeente A twee keer zo veel als de voedselbank
in gemeente B. Hierdoor blijft de kracht van het lokale initiatief het beste geborgd.
Een deel van de middelen zal gebruikt worden om samen met Voedselbanken Nederland
een programma te ontwikkelen om specifieke doelgroepen, denk aan kinderen, beter te
bereiken. Gedacht kan worden aan lokale schakelpunten die onderwijsinstellingen benaderen
en die docenten leren onderkennen waar voedselgebrek bij scholieren aan kan worden
herkend. Voedselbanken Nederland ontvangt verder een deel van de middelen om met de
lokale voedselbanken wervingscampagnes te ontwikkelen die zich richten op het werven
van specifieke vrijwilligers. Daarbij zal ook aandacht worden besteed hoe voedselbanken
een rol kunnen spelen in het tegengaan van verspilling van voedsel.
Hoewel Operationeel Programma I zich richt op materiele hulpverlening, met name het
tegengaan van voedselgebrek, kunnen er ook programma’s worden uitgevoerd in het kader
van het tegengaan van sociale uitsluiting. Een prachtig project vinden wij de mogelijkheid
om kinderen te laten sporten. Er zijn gelukkig al veel gemeenten waarbij jongeren
en kinderen uit lage-inkomensgezinnen de mogelijkheid krijgen om te sporten doordat
ze geen contributie hoeven te betalen voor de sportclub. Toch zijn er dan vaak andere
belemmeringen zoals de kosten van sportkleding die het niet gemakkelijk maken om actief
te worden. Nu is er een initiatief bij enkele gemeenten dat niet alleen kinderen daarin
ondersteunt, maar ook op scholen lesprogramma’s aanbiedt waardoor kinderen via judo-lessen
hun eigenwaarde kunnen vergroten. Het stimuleren van dergelijke programma’s kan ook
deel uitmaken van het lokale beleid en kan gefinancierd worden via middelen uit Programma
I.
Beslispunten
De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de regering te verzoeken te bevorderen dat:
1. In de periode 2021–2027 een beroep wordt gedaan op het Operationeel Programma I, food
assistence uit het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD). Deze
hulp wordt gebruikt ter ondersteuning van de Nederlandse Voedselbanken. De middelen
van lokale overheden, gemeenten en provincies, zullen in eerste aanleg daarbij ingezet
worden als co-financiering.
2. De projectorganisatie Uitvoering van Beleid van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid wordt belast met uitvoering van Operationeel Programma I, food assistance.
3. Gemeenten en provincies de mogelijkheid krijgen om een aanvraag voor financiële ondersteuning
in te dienen bij de projectorganisatie Uitvoering van Beleid.
4. In overleg wordt gegaan met VNG om te overleggen welke bijdrage lokale overheden kunnen
bieden om samen met de lokale voedselbanken een plan op te stellen om specifieke doelgroepen,
zoals kinderen, die moeilijk bereikbaar zijn beter te ontdekken. Daarnaast zal in
dat overleg met VNG en Voedselbanken ook wervingscampagnes aan de orde komen om specifieke
vrijwilligers te werven.
5. Ten slotte een deel van de FEAD-bijdrage gebruikt zal worden voor de uitgaven die
verband houden met de distributie van voedsel. Denk aan huisvesting, gekoelde opslag
en verzekeringen.
Financiële consequenties
De kracht van de voedselbanken is het lokale initiatief. Veel lokale overheden, zowel
gemeenten als provincies, ondersteunen reeds de voedselbanken. Onduidelijk is wat
precies het Nederlandse aandeel wordt wat Europa beschikbaar stelt uit het Fonds voor
Europese hulp aan de meest behoeftigen over de periode 2021–2027. Uit een korte inventarisatie
van de begrotingen van de tien grootste gemeenten kwam uit dat voedselbanken over
deze periode ruim € 7 miljoen zullen ontvangen. Nogmaals onder voorbehoud wat het
Nederlandse deel vanuit FEAD kan zijn, lijkt dat voldoende voor de co-financiering.
Daarnaast wordt het co-financieringsdeel ingezet wat Nederland in de afgelopen periode
heeft besteed voor Operationeel Programma II, material assistence, om sociale inclusie
te bevorderen. Dit Rijksdeel geeft de mogelijkheid om in overleg met VNG en de Voedselbanken
een drietal specifieke programma’s op te zetten. Ten eerste om kwetsbare kinderen
te bereiken, een groep die moeilijk te traceren is voor voedselbanken. Ten tweede
voor het opzetten van wervingscampagnes voor specifieke vrijwilligers. Ten derde voor
uitgaven die verband houden met de distributie van voedsel, zoals huisvesting, gekoelde
opslag en verzekeringen.
Slootweg Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.J. Slootweg, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
E.E.W. Bruins, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.