Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lodders over de toegezegde brief over stalbranden
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Ministers voor Milieu en Wonen en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de toegezegde brief over stalbranden (ingezonden 25 februari 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 21 oktober 2020)
Vraag 1
Herinnert u zich dat u tijdens het AO Gewasbeschermingsmiddelen het volgende heeft
gezegd; «Mevrouw Lodders zegt terecht dat in het regeerakkoord «2019» is afgesproken.
Dat is nu bijna voorbij. Er staat zelfs «voor», dus we hebben hier iets in te halen.
We willen allemaal af van stalbranden. Dat wordt breed gedeeld in de Kamer. De Minister
en ik komen samen met een brief, en we zullen vanuit mijn departement ook zeker kijken
wat we eraan kunnen bijdragen» en dat u de toezegging heeft gedaan in december een
brief over stalbranden naar de Kamer toe te sturen?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u toelichten waarom u nog steeds geen afspraken heeft gemaakt over de bestrijding
van knaagdieren door de ondernemer en daarmee de afspraak in het regeerakkoord niet
bent nagekomen?
Antwoord 2
Zoals door toenmalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in de betreffende
brief is aangegeven (Kamerstuk 27 858, nr. 322) is het uitgangspunt bij de beheersing van knaagdieren de zogenaamde Integrated Pest
Management aanpak (IPM). IPM betekent inzetten op preventie, het toepassen van niet-chemische
maatregelen en vervolgens het eventueel toepassen van chemische middelen. Deze IPM
aanpak is noodzakelijk om de hierna genoemde redenen. De beschikbare chemische middelen,
de anticoagulantia, zijn zeer giftige stoffen met een onacceptabel risico op doorvergiftiging.
Recent is dit nogmaals bevestigd in een onderzoek van Centrum voor Landbouw en Milieu
waar dit risico op (door)vergiftiging naar niet-doelsoorten, bijvoorbeeld roofvogels,
in het veld is geconstateerd.1 Ook veroorzaken anticoagulantia dierenleed bij zowel de knaagdieren als niet-doelorganismen.
Door deze aanpak wordt overmatige inzet van deze middelen voorkomen waardoor resistentie
bij ratten en muizen hiertegen zo laag mogelijk blijft. Alleen bij een lage resistentie
bij ratten en muizen is de inzet van biociden effectief genoeg om een populatie terug
te dringen. In beginsel worden de anticoagulantia niet toegelaten tot de markt omdat
er geen sprake is van een veilig gebruik. De middelen zijn alleen toegelaten omdat
deze in sommige situaties nog steeds nodig zijn voor een adequate beheersing van de
rattenpopulaties.
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is
verantwoordelijk voor de toelating van biociden en voor de gebruiksvoorschriften die
aan de toelatingen gekoppeld zijn. Dat houdt voor agrarische ondernemers in dat zij
sinds 2017 voor het toepassen buiten van de anticoagulantia, een specifieke op de
agrarische praktijk gerichte cursus (KBA-GB) gevolgd moeten hebben en het bedrijf
IPM gecertificeerd moet zijn. Omdat agrariërs de knaagdierbeheersing alleen op het
eigen bedrijf toepassen is de cursus minder uitgebreid dan de opleiding voor professionele
plaagdierbeheersers. Voor het toepassen binnen kunnen zij vooralsnog volstaan met
het vakbekwaamheidsbewijs voor knaagdierbestrijding (KBA). Vanaf 2023 zal de IPM-certificeringseis
ook voor binnengebruik gaan gelden en uitgebreid worden naar zowel ratten als muizen.
Bij de ontwikkeling van de nieuwe cursus gericht op het gebruik van anticoagulantia
buiten én binnen volgens IPM, zal een goede aansluiting bij de agrarische praktijk
ook het uitgangspunt zijn. In samenwerking met de betrokken partijen, gaan de Staatssecretaris
van IenW en ik, werken aan een voorstel waarmee de de drempel om de cursus te volgen
zo laag mogelijk is en een diploma volgens de geldende eisen behaald kan worden. Hierin
zal, passend binnen de staatssteunkaders, ook aandacht zijn voor de financiële aspecten.
Daarnaast behouden agrarische ondernemers uiteraard de mogelijkheid om een IPM-gecertificeerde
plaagdierbeheerser in te huren. Bovengenoemde opleiding is er echter op gericht om
hen meer handelingsperspectief op het eigen bedrijf te bieden.
In het zogenaamde IPM-handboek is de praktische werkwijze beschreven waaraan professionele
plaagdierbedrijven en agrarische ondernemers moeten voldoen die zijn gecertificeerd
voor de beheersing van rattenpopulaties in en rondom gebouwen en voedselopslagplaatsen
conform de principes van IPM. Het IPM-handboek, dat ook de randvoorwaarden geeft voor
certificering en de hiervoor genoemde cursus, zal worden aangepast aan de nieuwe situatie
in 2023. De agrarische belangenorganisatie LTO en andere stakeholders zijn vertegenwoordigd
in het overleg van het Centraal College van Deskundigen knaagdierbeheersing (CCvD)
dat de Stichting Keurmerk Plaagdiermanagement Bedrijven (KPMB) adviseert bij het aanpassen
van het handboek.
Om veehouders handvatten te geven bij de juiste toepassing van IPM heb ik het Kennis-
en Adviescentrum Dierplagen opdracht gegeven om plaagdierrisico-inventarisaties op
veehouderijen in Nederland uit te voeren met een speciale focus op de aanwezigheid
van ratten en muizen. Dit onderzoek zal inzicht geven in de aanwezigheid en de risico’s
van ratten en muizen op veehouderijen, en effectieve maatregelen ter monitoring, preventie
en de beheersing van knaagdieren.
Vraag 3, 4
Deelt u de mening dat elke stalbrand er één teveel is, zeker als deze voorkomen had
kunnen worden door een adequate knaagdierbestrijding door ondernemers, gezien het
feit dat onderzoekers inschatten dat ongeveer 25% van de stalbranden wordt veroorzaakt
door knaagdieren?
Kunt u aangeven waarom u, met de wetenschap dat ongeveer 25% van de stalbranden veroorzaakt
wordt door knaagdieren, geen haast maakt met afspraken over een adequate bestrijding
van knaagdieren?
Antwoord 3, 4
Het is van belang om de kans op een stalbrand te verminderen en het aantal dierlijke
slachtoffers te beperken, want iedere stalbrand met dierlijke slachtoffers is er één
te veel. De belangrijkste vastgestelde oorzaak van stalbranden is problemen met elektra.
In 2018 en 2019 hebben alle varkens-, kalver- en pluimveehouderijen in Nederland die
zijn aangesloten bij een kwaliteitssysteem, een elektrakeuring gehad die periodiek
herhaald gaat worden. Indien er tekortkomingen werden geconstateerd zijn deze verholpen.
Deze elektrakeuringen dringen het risico op problemen met elektra terug. Op basis
van de kennis en ervaring van de partners van het Actieplan brandveilige veestallen
over oorzaken van stalbranden, waaronder Brandweer Nederland en het Verbond van Verzekeraars,
kan niet vastgesteld worden dat stalbranden ontstaan door knaagschade. De praktijk
toont namelijk aan dat lekstromen of kortsluiting, al dan niet door knaagschade ontstaan,
door een goede elektrische installatie worden opgevangen en niet tot brand leiden.
Vandaar dat periodieke elektrakeuringen van belang zijn als preventieve maatregel
tegen stalbranden. Hoewel er geen direct bewijs is dat knaagdieren een rol spelen
in het ontstaan van stalbranden door het veroorzaken van knaagschade, kan het ook
niet geheel uitgesloten worden. Een adequate knaagdierbeheersing blijft hoe dan ook
van belang, ook vanwege de risico’s voor de volks- en diergezondheid.
Vraag 5
Herinnert u zich de door het lid Dik-Faber (CU) getoonde elektriciteitskabel aangevreten
door ongedierte en realiseert u zich dat de getoonde kabel gebruikt wordt in moderne
innovatieve stallen? Zo ja, wat vindt u ervan dat u met het uitblijven van afspraken
over een goede bestrijding van ongedierte door ondernemers, ondernemers met lege handen
laat staan en daarmee in onzekerheid? 2
Antwoord 5
Het was een illustratief beeld dat de overlast door knaagdieren laat zien. Bij de
beantwoording van vraag 2 is aangegeven hoe knaagdierbeheersing, binnen de randvoorwaarden
van het IPM systeem en de toelatingsvoorschriften van middelen door het Ctgb, wordt
opgepakt en welke hulp ik daarbij wil bieden richting veehouders.
Vraag 6
Bent u bereid om de Kamer voor 1 april 2020 te informeren over de afspraken die u
met de vertegenwoordigers van de sector maakt over het bestrijden van knaagdieren
zodat ondernemers zelf het ongedierte in stallen kunnen bestrijden om één van de belangrijkste
oorzaken van stalbranden terug te dringen (dus afspraken buiten het geïntegreerde
plaagdiermanagementsysteem zoals bedoeld in het regeerakkoord)?
Antwoord 6
In de beantwoording van vraag 2 is toegelicht dat LTO vertegenwoordigd is in het Centraal
College van Deskundigen knaagdierbeheersing en op deze wijze wordt betrokken bij de
aanpassing van het IPM-handboek aan de nieuwe situatie in 2023. Tevens heb ik in de
beantwoording toegelicht hoe ik veehouders ondersteun in de juiste toepassing van
IPM in de veehouderij door het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen opdracht te geven
plaagdierrisico-inventarisaties op veehouderijen uit te voeren.
Met de Kamerbrief aanpak stalbranden wordt uw Kamer geïnformeerd over aanvullende
maatregelen om het aantal stalbranden en dierlijke slachtoffers verder te beperken.
Vraag 7
Deelt u de mening dat waar het kabinet haar beleid richt op innovatieve en moderne
stallen waarbij automatisering een belangrijk onderdeel is, er ook voldoende werkzame
middelen moeten zijn om de plaagdierbestrijding door ondernemers vorm te geven? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 7
Plaagdierbeheersing gaat in eerste instantie over het wegnemen van voedsel en nestelplaatsen
voor plaagdieren. Daar moet bij de innovatie en stalmodernisering rekening mee worden
gehouden, zodat zoveel mogelijk voorkomen wordt dat er plagen optreden. Als er dan
toch een plaag ontstaat, dan kunnen op deskundige wijze klemmen en andere vangmethoden
en eventueel ook chemische middelen toegepast worden. De beschikbaarheid van voldoende
chemische middelen is in deze laatste fase van het beheersen van plagen van belang.
Verder moeten er voldoende verschillende werkzame stoffen beschikbaar zijn, om te
kunnen wisselen tussen de stoffen. Dit om te voorkomen dat resistentie tegen de afzonderlijke
stoffen optreedt. Onderzoek van Wageningen University & Research heeft al in 2012
aangetoond dat er in Nederland meerdere regio’s zijn waar bruine ratten voorkomen
met een verhoogde resistentie tegen middelen op basis van anticoagulantia. Zowel een
lage inzet van anticoagulantia als de beschikbaarheid van voldoende verschillende
biociden met verschillende werkingsmechanismen die door professionals worden toegepast
zijn daarom belangrijk om een werkzaam pakket te behouden, voor die situaties waarin
gebruik nodig is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.