Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 605 Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere wetten vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (vereenvoudiging bekostiging po)
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
            ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA
            ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES
            ARTIKEL IV. WIJZIGING WET OP HET VOORGEZET ONDERWIJS
            ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
            ARTIKEL VI. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
            ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT
            ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN
            ARTIKEL IX. WIJZIGING WET KINDEROPVANG
            ARTIKEL X. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
            ARTIKEL XI. OVERGANGSBEPALING BEKOSTIGING PERIODE START SCHOOLJAAR TOT INWERKINGTREDING
                  WET
            ARTIKEL XII. SAMENLOOP MET WET VOORTGEZET ONDERWIJS 20XX
            ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
            ARTIKEL XIV. CITEERTITEL
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
            
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
                     enz. enz. enz.
                  
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de grondslagen van bekostiging
                     voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden
                     eenvoudiger en transparanter te maken, daarbij rekening houdend met belangrijke kostenbepalende
                     factoren;
                  
dat in verband daarmee onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra,
                     de Wet primair onderwijs BES, de Wet op het voortgezet onderwijs en enkele andere
                     wetten moeten worden gewijzigd;
                  
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
                     overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
                     en verstaan bij deze:
                  
ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS
                  
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, onder 3, wordt «artikel 176b» vervangen door
                        «artikel 171».
                     
B
In artikel 8, achtste lid, wordt «artikel 165» vervangen door «artikel 158».
C
In artikel 17c, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 171, eerste lid, onderdeel
                        a» vervangen door «artikel 165, eerste lid, onderdeel a».
                     
D
Artikel 17d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140».
2. In het twaalfde lid, wordt «Artikel 159, tweede lid» vervangen door «Artikel 148,
                           tweede lid».
                        
E
Artikel 18a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, onderdeel c, vervalt «in het samenwerkingsverband».
2. Het achtste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c vervalt «in het samenwerkingsverband».
b. In onderdeel f wordt na de komma toegevoegd: «en».
c. Onderdeel g komt te luiden:
g. de wijze waarop:
1°. wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename van het aantal
                                          ingeschreven leerlingen met een door het samenwerkingsverband afgegeven toelaatbaarheidsverklaring
                                          in de zin van artikel 40, achtste en tiende lid, van de Wet op de expertisecentra,
                                          bij de bij het samenwerkingsverband aangesloten speciale scholen voor basisonderwijs
                                          respectievelijk scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal
                                          onderwijs in de periode na 1 februari, waarbij de leerlingen die zijn geplaatst in
                                          een inrichting, accommodatie of residentiële inrichting, genoemd in artikel 40, zestiende
                                          lid, van de Wet op de expertisecentra buiten beschouwing blijven, en
                                       
2°. deze scholen tegemoet worden gekomen in de meer dan gemiddelde toename.
d. De onderdelen h, i en j vervallen.
3. In het elfde, twaalfde en dertiende lid, onderdeel a, vervalt «in het samenwerkingsverband».
4. In het veertiende lid wordt na «Wet op de expertisecentra» toegevoegd: «en elke toelaatbaarheidsverklaring
                           voor leerlingen op een speciale school voor basisonderwijs».
                        
F
In artikel 32, tiende lid, wordt «artikel 176b» vervangen door «artikel 171».
G
In artikel 38a, eerste lid, wordt «artikel 176b» vervangen door «artikel 171», wordt
                        «artikel 176g, eerste lid, onder a» vervangen door «artikel 176, eerste lid, onder
                        a» en wordt «artikel 176c, tweede lid, onder c» vervangen door «artikel 172, tweede
                        lid, onder c».
                     
H
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het achtste lid komt te luiden:
8. Een leerling wordt slechts toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs
                                    nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het onderwijs aan een speciale school
                                    voor basisonderwijs. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld
                                    in artikel 8:4, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze beslissing
                                    wordt genomen:
                                 
a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een
                                          basisschool: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort;
                                       
b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven
                                          op een basisschool:
                                       
1°. door het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont;
2°. door het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs, waarvoor
                                                toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling buiten Nederland woont;
                                             
c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven
                                          op een basisschool en de leerling was aangemeld bij een speciale school voor basisonderwijs,
                                          die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 18a, vijftiende
                                          lid: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs,
                                          waar de leerling was aangemeld, behoort.
                                       
2. In het negende lid vervalt «van het samenwerkingsverband waaraan de basisschool deelneemt».
3. Na het twaalfde lid worden de volgende leden toegevoegd:
13. De toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in het achtste lid, heeft betrekking op een
                                    periode van één of meer schooljaren. Indien de toelaatbaarheidsverklaring in de loop
                                    van een schooljaar wordt gegeven, wordt de periode tot de eerste dag van het eerstvolgende
                                    schooljaar toegevoegd aan de in de eerste volzin bedoelde periode.
                                 
14. In het laatste schooljaar waarop de toelaatbaarheidsverklaring betrekking heeft,
                                    draagt het bevoegd gezag van een speciale school voor basisonderwijs er zorg voor
                                    dat terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar een basisschool plaatsvindt,
                                    tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat voortgezet verblijf van de leerling in
                                    een speciale school voor basisonderwijs noodzakelijk is en het samenwerkingsverband,
                                    bedoeld in het achtste lid, een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring heeft verstrekt.
                                 
I
In artikel 64, tweede lid, wordt «artikel 159» vervangen door «artikel 148».
J
Artikel 69 komt te luiden:
Artikel 69. Algemene bepalingen bekostiging scholen en samenwerkingsverbanden
                           
1. Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen en samenwerkingsverbanden met inachtneming
                                    van deze titel, met uitzondering van afdeling 3.
                                 
2. Geen bekostiging van scholen vindt plaats indien leerlingen van verschillende scholen
                                    al dan niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen.
                                 
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
                                    uitvoering van het eerste lid. De algemene maatregel van bestuur bevat in ieder geval
                                    de termijnen waarbinnen besluiten moeten worden genomen.
                                 
4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan
                                    de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip
                                    dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken wordt vastgesteld, tenzij binnen
                                    die termijn door of namens de Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp
                                    van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een
                                    daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel
                                    van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit
                                    het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
                                 
5. Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging
                                    van scholen en samenwerkingsverbanden.
                                 
6. Een school of nevenvestiging die geen leerlingen heeft, komt niet voor bekostiging
                                    in aanmerking.
                                 
7. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan de provincie Fryslân bekostiging voor het onderwijs
                                    in de Friese taal, bedoeld in artikel 9, vierde lid. De provincie Fryslân draagt zorg
                                    voor verdeling van de bekostiging over de betrokken scholen naar rato van het aantal
                                    leerlingen dat gebruik maakt van dat onderwijs.
                                 
K
Onder vernummering van artikel 70 tot artikel 71, wordt artikel 69a vernummerd tot
                        artikel 70 en wordt in artikel 70 (nieuw), onderdeel b «artikel 153, eerste lid» vervangen
                        door «artikel 139, eerste lid».
                     
L
Artikel 71 (nieuw) komt te luiden:
Artikel 71. Aanvullende middelen
                           
1. Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken
                                    tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, of de schoolbegeleiding ten
                                    behoeve daarvan, maar direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het onderwijs
                                    of de bevordering van deelname aan het onderwijs.
                                 
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van
                                    het eerste lid.
                                 
3. De artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies zijn op dit artikel van
                                    toepassing.
                                 
M
Artikel 74, derde lid, onder h, wordt «artikel 167 en artikel 167a» vervangen door
                        »artikel 160 en artikel 161».
                     
N
Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 164b, eerste lid» vervangen door «artikel 157, eerste
                           lid».
                        
2. In het vijfde lid wordt «artikel 163, eerste lid» vervangen door artikel 151, eerste
                           lid».
                        
O
Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140».
2. In het derde lid wordt «artikel 153» vervangen door artikel 139».
P
In artikel 84a, tweede lid, onderdeel c, wordt «artikelen 154 tot en met 156» vervangen
                        door «artikelen 140 tot en met 142».
                     
Q
Artikel 85, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 158» vervangen door «artikel 146» en wordt «artikel
                           157, derde lid» vervangen door «artikel 143, derde lid».
                        
2. In onderdeel b wordt «artikel 157» vervangen door «artikel 143».
R
Artikel 102, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel g vervalt «en» en de punt aan het slot van onderdeel h
                           wordt vervangen door «, en,».
                        
2. Na onderdeel h wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de wijze waarop het aantal groepen leerlingen, bedoeld in de artikelen 126 en 127,
                                    voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgesteld.
                                 
S
In hoofdstuk 1, titel IV, vervallen afdelingen 4 tot en met 7.
T
Na artikel 112 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 113. Exploitatie schoolgebouw
                           
1. Het bevoegd gezag dat, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw,
                                    zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld in artikel 115,
                                    tweede lid, onderdelen e, f, en k, betrekking heeft.
                                 
2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school en het bevoegd gezag van een openbare
                                    nevenvestiging ten aanzien waarvan artikel 85, tweede lid, toepassing heeft gevonden
                                    en dat eigenaar is van een schoolgebouw, kan met het college van burgemeester en wethouders
                                    overeenkomen dat de gemeente het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid,
                                    geheel of gedeeltelijk verzorgt.
                                 
3. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw kan met een bevoegd gezag
                                    dat gebruikmaakt van dat schoolgebouw overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd
                                    gezag een deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
                                    verzorgt.
                                 
4. Indien de gemeente eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een
                                    bijzondere school of het bevoegd gezag van een openbare nevenvestiging ten aanzien
                                    waarvan artikel 85, tweede lid, toepassing heeft gevonden, met de gemeente overeenkomen
                                    dat het bevoegd gezag het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel
                                    of gedeeltelijk verzorgt.
                                 
5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld
                                    in artikel 115, tweede lid, onderdelen g en h, betrekking heeft.
                                 
U
Artikel 133 wordt verplaatst naar hoofdstuk 1, titel IV, afdeling 3 en wordt vernummerd
                        tot artikel 114.
                     
V
In hoofdstuk 1, titel IV, vervalt het opschrift van afdeling 8 en de artikelen 134
                        tot en met 148b.
                     
W
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 3 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 4. GRONDSLAG BEKOSTIGING SCHOLEN
                           
Artikel 115. Bekostiging scholen
                              
1. De bekostiging van een school is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie
                                       van die school.
                                    
2. De bekostiging wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van:
a. de salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. de bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
c. de schoolbegeleiding;
d. het vervanging van het personeel, de werkloosheidsuitkeringen van het personeel, suppleties
                                             inzake arbeidsongeschiktheid en de uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid
                                             van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet;
                                          
e. het onderhoud van het gebouw en het terrein;
f. het energie- en waterverbruik;
g. de middelen;
h. de administratie, het beheer en het bestuur;
i. de loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
j. de schoonmaak van het gebouw en het terrein; en
k. de publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen inzake onroerende
                                             zaken.
                                          
3. Het bevoegd gezag wendt de bekostiging aan voor de kosten, bedoeld in het tweede
                                       lid.
                                    
4. Het bevoegd gezag kan de bekostiging ook aanwenden voor de kosten, bedoeld in het
                                       tweede lid, van:
                                    
a. een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een andere school;
b. een centrale dienst dan wel een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal
                                             onderwijs, voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal
                                             en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra of een
                                             centrale dienst dan wel een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
                                          
5. Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
                                       van de school is verzekerd.
                                    
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
                                       van het eerste en tweede lid.
                                    
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd
                                       gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen
                                       voor financiële producten.
                                    
Artikel 116. Hoogte bekostiging scholen
                              
1. Onze Minister stelt jaarlijks de bekostiging voor een school vast.
2. De bekostiging voor een school bestaat uit een bedrag per school en een bedrag per
                                       leerling.
                                    
3. Het bedrag per school kan in ieder geval verschillend worden vastgesteld voor speciale
                                       scholen voor basisonderwijs en voor scholen van verschillende grootte.
                                    
4. Onze Minister kan extra bekostiging toekennen. Bij of krachtens algemene maatregel
                                       van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder
                                       en het bedrag dat aan extra bekostiging kan worden toegekend. In ieder geval wordt
                                       extra bekostiging toegekend:
                                    
a. aan kleine basisscholen;
b. aan basisscholen met een afdeling voor internationaal georiënteerd basisonderwijs;
c. aan basisscholen voor de groei van het aantal leerlingen gedurende het schooljaar;
d. voor de omstandigheid dat onderwijs wordt gegeven op een of meer nevenvestigingen
                                             van een school;
                                          
e. voor de bestrijding van onderwijsachterstanden.
5. Onze Minister stelt de hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid,
                                       en de bekostiging, bedoeld in artikel 121, zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke
                                       behoefte van een in normale omstandigheden verkerende school.
                                    
6. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en
                                       vierde lid, vastgesteld, worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte
                                       van de bekostiging wordt berekend.
                                    
7. De bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid, gelden voor het kalenderjaar volgend
                                       op het tijdstip van de vaststelling.
                                    
8. Indien met toepassing van artikel 84a een nevenvestiging, of een deel van een school
                                       of nevenvestiging als school voor bekostiging in aanmerking is gebracht, wordt een
                                       bedrag in mindering gebracht op de bekostiging van het overblijvende deel van de school
                                       bedoeld in artikel 84a, vierde lid, onderdeel b. Bij of krachtens algemene maatregel
                                       van bestuur worden nadere regels gesteld over de berekening van het bedrag.
                                    
9. Bij de vaststelling of tussentijdse aanpassing van de bedragen, bedoeld in het eerste
                                       en vijfde lid, worden de loonontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks
                                       financiën zich daartegen verzet.
                                    
10. Voor de kosten, bedoeld in artikel 115, tweede lid, onderdelen e, f, g, h, j en k,
                                       wordt jaarlijks voor 1 oktober eenmalig de prijsontwikkeling verwerkt in de bedragen,
                                       bedoeld in het eerste en vijfde lid. De prijsontwikkeling geldt voor het jaar volgend
                                       op het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
                                    
11. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de berekening van de
                                       prijsontwikkeling, bedoeld in het tiende lid. In ieder geval worden de bedragen aangepast
                                       op basis van de ramingen van het Centraal planbureau overeenkomstig de prijsmutatie
                                       van de netto materiële overheidsconsumptie.
                                    
Artikel 117. Bekostiging bij samenvoeging
                              
1. In geval van samenvoeging van basisscholen, waarbij een of meer basisscholen worden
                                       opgeheven en sprake is van een minimale instroom van leerlingen in de samengevoegde
                                       basisschool, wordt de bekostiging, bedoeld in artikel 116, van alle betrokken basisscholen
                                       gehandhaafd tot het einde van het kalenderjaar waarin de basisscholen zijn samengevoegd.
                                    
2. In geval van samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs, waarbij een of
                                       meer speciale scholen voor basisonderwijs worden opgeheven en sprake is van een minimale
                                       instroom van leerlingen in de samengevoegde speciale school voor basisonderwijs, wordt
                                       de bekostiging, bedoeld in artikel 116 en 121, van alle betrokken speciale scholen
                                       voor basisonderwijs gehandhaafd tot het einde van het kalenderjaar waarin de speciale
                                       scholen voor basisonderwijs zijn samengevoegd.
                                    
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
                                       de samenvoeging, bedoeld in het eerste en tweede lid, waaronder in ieder geval de
                                       minimale instroom.
                                    
Artikel 118. Teldatum aantal leerlingen
                              
1. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 116, eerste
                                       lid, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen van de school op 1 februari
                                       van het voorafgaande kalenderjaar.
                                    
2. Voor een school die voor het eerst wordt bekostigd, gaat Onze Minister bij het bepalen
                                       van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 116, eerste lid:
                                    
a. voor de resterende maanden van het kalenderjaar waarin de school wordt geopend, uit
                                             van het aantal leerlingen op 1 oktober volgende op de opening en
                                          
b. voor het daaropvolgende kalenderjaar, uit van het aantal leerlingen van de school
                                             op 1 februari volgende op de opening.
                                          
3. In geval van samenvoeging van scholen, bedoeld in artikel 117, eerste lid, gaat Onze
                                       Minister bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 116,
                                       eerste lid, uit van het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen,
                                       voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid.
                                    
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
                                       van het eerste lid tot en met het derde lid.
                                    
Artikel 119. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
                              
1. In geval van bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs, kan Onze Minister in
                                       aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 116 bekostiging verstrekken.
                                    
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van de
                                       aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid.
                                    
3. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
                                       bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
                                       over de verdeling.
                                    
Artikel 120. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
                              
1. In geval van bijzondere omstandigheden van een school, kan Onze Minister in aanvulling
                                       op de bekostiging, bedoeld in de artikelen 116 en 119 bekostiging verstrekken aan
                                       deze school.
                                    
2. De aanvullende bekostiging vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig, onder het opleggen van verplichtingen aan het bevoegd gezag, en
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt niet eerder ingediend dan 16 weken voorafgaand aan het kalenderjaar
                                       waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het
                                       kalenderjaar waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
                                    
4. Onze Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister
                                       kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 28 weken verlengen.
                                    
5. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
                                       bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
                                       over de verdeling.
                                    
Artikel 121. Ondersteuningsbekostiging speciale scholen voor basisonderwijs
                              
1. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 116, ontvangt het bevoegd gezag
                                       van een speciale school voor basisonderwijs een bedrag per leerling voor wie een samenwerkingsverband
                                       heeft bepaald dat deze toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs.
                                    
2. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
                                       vastgesteld.
                                    
X
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 4 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 5. BEKOSTIGING SAMENWERKINGSVERBANDEN
                           
Artikel 122. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverbanden
                              
1. Onze Minister verstrekt aan het samenwerkingsverband bekostiging voor de inrichting
                                       van de ondersteuningsstructuur en voor de ondersteuningsvoorzieningen voor de lichte
                                       ondersteuning. De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling.
                                    
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
                                       eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar voorafgaand aan
                                       het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de basisscholen
                                       die op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
                                    
3. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een speciale school voor basisonderwijs
                                       wordt een bedrag in mindering gebracht op de bekostiging, bedoeld in het eerste lid,
                                       van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40, achtste lid,
                                       toelaatbaar heeft verklaard tot een speciale school voor basisonderwijs.
                                    
4. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het eerste en
                                       derde lid, vastgesteld.
                                    
5. De artikelen 115, 119 en 120 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 123. Vermindering bekostiging basisscholen bij uitputting lichte ondersteuning
                                 samenwerkingsverbanden
                              
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 122, derde lid, de bekostiging
                                       van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 122, eerste lid, overschrijdt, wordt
                                       het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
                                       gebracht op de bekostiging van alle basisscholen waarvan een of meer vestigingen zijn
                                       aangesloten bij het samenwerkingsverband.
                                    
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per basisschool bepaald op basis
                                       van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
                                    
Artikel 124. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverbanden
                              
1. Onze Minister verstrekt aan het samenwerkingsverband bekostiging voor de inrichting
                                       van de ondersteuningsstructuur en voor de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware
                                       ondersteuning. De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling.
                                    
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
                                       eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar voorafgaand aan
                                       het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
                                       op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
                                    
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
                                       vastgesteld.
                                    
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs
                                       of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld
                                       in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal
                                       onderwijs, wordt een bedrag in mindering gebracht op de bekostiging, bedoeld in het
                                       eerste lid, van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van artikel 40,
                                       tiende lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard tot het speciaal
                                       onderwijs of het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
                                    
5. Het bedrag, bedoeld in het vierde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
                                       opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en wordt jaarlijks bij ministeriële
                                       regeling vastgesteld.
                                    
6. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen in residentiële instellingen,
                                       met uitzondering van de residentiële instellingen, bedoeld in artikel 116, vijfde
                                       lid, van de Wet op de expertisecentra, die op 1 februari van het kalenderjaar voorafgaand
                                       aan het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school
                                       op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71a, tweede lid,
                                       van de Wet op de expertisecentra, met dien verstande dat het bedrag, bedoeld in artikel
                                       119, vierde lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de bekostiging van:
                                    
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
                                                   voor speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
                                                   tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk
                                                   voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school
                                                   voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
                                                
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
                                                   onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
                                                
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
                                             onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, niet was ingeschreven
                                             en bekostigd op een school of, een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
                                             speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
                                          
7. De artikelen 115, 119 en 120 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 125. Vermindering bekostiging scholen bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
                                 samenwerkingsverbanden
                              
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 124, vierde lid, en artikel
                                       124, zesde lid, de bekostiging bedoeld in artikel 124, eerste lid, overschrijdt, wordt
                                       het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
                                       gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
                                       in het gebied van het samenwerkingsverband.
                                    
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
                                       het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
                                    
Y
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 5 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 6. LICHAMELIJKE OEFENING EN GEMEENTELIJK BELEID
                           
§ 1. Lichamelijke oefening
                              
Artikel 126. Grondslag bekostiging lichamelijke oefening
                                 
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt na overleg met de bevoegde gezagen
                                          van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen het aantal uren per week vast
                                          dat per groep leerlingen ten hoogste:
                                       
a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening,
                                                of
                                             
b. voor bekostiging voor de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
                                                oefening in aanmerking komt.
                                             
2. Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste twee
                                          uren voor basisscholen en ten minste twee uren voor speciale scholen voor basisonderwijs.
                                       
3. Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte vast van:
a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en
b. de bekostiging voor de vaste kosten van de exploitatie van een ruimte voor lichamelijke
                                                oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
                                                in stand gehouden school.
                                             
4. De hoogte van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, kan verschillend worden vastgesteld,
                                          afhankelijk van de oppervlakte van de ruimte en of de ruimte mede wordt bekostigd
                                          door het Rijk.
                                       
Artikel 127. Bekostiging door gemeente aan bevoegd gezag
                                 
1. De gemeente verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
                                          in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
                                          oefening op het grondgebied van de gemeente
                                       
a. een bedrag dat wordt bepaald ingevolge het derde lid en artikel 126, en
b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede
                                                lid vastgesteld bedrag.
                                             
2. Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 126, eerste
                                          lid, onderdeel a, verstrekt de gemeente jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet
                                          door de gemeente in stand gehouden school dat geen eigenaar is van een ruimte voor
                                          het onderwijs in lichamelijke oefening een bedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel
                                          126, eerste lid, onderdeel b, en derde, lid, onderdeel a.
                                       
3. Het aantal groepen leerlingen voor basisscholen wordt berekend overeenkomstig artikel
                                          102, eerste lid, onderdeel i.
                                       
§ 2. Gemeentelijk beleid
                              
Artikel 128. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf geen openbare scholen in standhoudt
                                    of als openbare scholen ontbreken
                                 
1 Indien in een gemeente uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente
                                          openbare basisscholen of openbare speciale scholen voor basisonderwijs in stand houden
                                          of openbare basisscholen onderscheidenlijk openbare speciale scholen voor basisonderwijs
                                          ontbreken en de gemeente uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke
                                          niet door het Rijk worden bekostigd, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling
                                          daarvoor vast en zijn de artikelen 130 tot en met 134 niet van toepassing.
                                       
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en
                                          bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van basisscholen onderscheidenlijk
                                          speciale scholen voor basisonderwijs naar dezelfde maatstaf.
                                       
3. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de voorzieningen die
                                          door het bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen, niet door de gemeente in stand
                                          gehouden basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs kunnen
                                          worden aangevraagd en de aanvraagprocedure.
                                       
4. De gemeenteraad kan besluiten dat het college van burgemeester en wethouders de regeling,
                                          bedoeld in het eerste lid, tijdelijk kan aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling
                                          wordt binnen een week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de gemeente in
                                          stand gehouden basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs
                                          gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling wordt deze voorgelegd
                                          aan de gemeenteraad en besluit de gemeenteraad over de bekrachtiging ervan. Indien
                                          de gemeenteraad niet binnen 12 weken heeft besloten, wordt de aanvulling gelijk gesteld
                                          met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van de aanvulling door de gemeenteraad
                                          heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is besloten of die reeds zijn ingediend
                                          en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking heeft.
                                       
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging
                                          die is gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging. De gemeenteraad kan in de verordening,
                                          bedoeld in het eerste lid, aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid
                                          verlenen om, met inachtneming van de in die verordening gestelde regels, te besluiten
                                          dat in de gemeente gelegen nevenvestigingen van scholen waarvan de hoofdvestiging
                                          is gelegen in een andere gemeente in afwijking van de eerste volzin in aanmerking
                                          komen voor een of meer van de in de regeling genoemde voorzieningen.
                                       
6. Het college van burgemeester en wethouders maakt jaarlijks in een van overheidswege
                                          uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte
                                          wijze, een overzicht bekend van voorzieningen die zijn toegekend op grond van de regeling,
                                          bedoeld in het eerste lid.
                                       
Artikel 129. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf openbare scholen in stand houdt
                                 
1. Indien een gemeente zelf een of meer openbare basisscholen of openbare speciale scholen
                                          voor basisonderwijs in stand houdt en zij uitgaven wil doen voor het onderwijs aan
                                          die scholen welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de gemeenteraad daarvoor
                                          bij verordening een regeling vaststellen.
                                       
2. Artikel 128, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing.
Z
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt na afdeling 6 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 7. OVERSCHRIJDING EN BETALING
                           
§ 1. Overschrijdingsregeling
                              
Artikel 130. Overschrijdingsbedrag
                                 
1. Indien een gemeente voor een of meer door haar in stand gehouden basisscholen of
                                          speciale scholen voor basisonderwijs meer uitgaven worden gedaan dan door het Rijk
                                          worden bekostigd, wordt met inachtneming van deze paragraaf aan het bevoegd gezag
                                          van de in die gemeente gevestigde, niet door de gemeente in stand gehouden basisscholen
                                          onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag
                                          verstrekt.
                                       
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden ontvangsten op grond van artikel 69,
                                          zevende lid, gelijk gesteld met ontvangsten van het Rijk.
                                       
3. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld
                                          in het eerste lid geen basisschool onderscheidenlijk speciale school voor basisonderwijs
                                          in stand houdt, wordt het overschrijdingsbedrag in afwijking van het eerste lid uiterlijk
                                          31 december van het kalenderjaar dat volgt op dat tijdstip waarop de gemeente niet
                                          langer een school in stand houdt, toegekend.
                                       
4. Voor de toepassing van deze paragraaf worden uitgaven voor een nevenvestiging aangemerkt
                                          als uitgaven voor de hoofdvestiging van de school waaraan de nevenvestiging is verbonden.
                                          Indien voor een school of nevenvestiging uitgaven worden gedaan door meer dan één
                                          gemeente, worden deze uitgaven aangemerkt als uitgaven van de gemeente op wier grondgebied
                                          de hoofdvestiging is gelegen. In het geval bedoeld in de vorige volzin worden de besluiten
                                          ingevolge het zesde lid en de artikelen 131 tot en met 134 genomen door het college
                                          van burgemeester en wethouders van de laatstbedoelde gemeente en hebben deze mede
                                          betrekking op de uitgaven van de andere gemeente of gemeenten.
                                       
5. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een nevenvestiging in een andere gemeente
                                          dan waarin de hoofdvestiging is gelegen, aangemerkt als een nevenvestiging die is
                                          gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging.
                                       
6. Het college van burgemeester en wethouders kan in overeenstemming met het bevoegd
                                          gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school besluiten dat voor een
                                          of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die de gemeente doet voor een door
                                          haar in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen
                                          van de bedragen, bedoeld in de artikelen 131 en 132.
                                       
Artikel 131. Voorschot overschrijding
                                 
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt, onderscheiden al naar gelang het
                                          basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs betreft, jaarlijks vast in welke
                                          mate zij voor de door de gemeente in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven
                                          zullen doen dan door het Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het
                                          komende begrotingsjaar en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in
                                          artikel 130, eerste lid.
                                       
2. Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan dan door
                                          het Rijk worden bekostigd, verleent het college van burgemeester en wethouders in
                                          dat begrotingsjaar aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden
                                          basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs in de gemeente
                                          een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 130,
                                          eerste lid.
                                       
3. Indien uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in
                                          het eerste lid, blijkt dat de meeruitgaven, bedoeld in het tweede lid, in de resterende
                                          jaren van het vijfjarig tijdvak geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder
                                          uitgaven, wordt hiermee rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.
                                       
4. Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel
                                          132, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit
                                          van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven
                                          zijn gedaan dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het college van burgemeester
                                          en wethouders alsnog een voorschot aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente
                                          in stand gehouden basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs
                                          in de gemeente.
                                       
5. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot, bedoeld in het vierde lid, is het
                                          derde lid van overeenkomstige toepassing.
                                       
Artikel 132. Vaststelling overschrijdingsbedrag
                                 
1. Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stelt het college van burgemeester
                                          en wethouders voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs jaarlijks
                                          voorlopig vast:
                                       
a. het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 115 die in het voorafgaande kalenderjaar
                                                zijn uitgegeven;
                                             
b. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 115, 116, 117, 119 en 120,
                                                in het voorafgaande kalenderjaar;
                                             
c. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven voor
                                                de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 68,
                                             
d. het totaal van de ontvangsten op grond van artikel 69, zevende lid, en
e. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door de gemeente in stand gehouden
                                                scholen.
                                             
2. Indien de gemeente een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                                          d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld
                                          in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld in dat lid,
                                          onderdeel c. Indien de gemeente voor de personeelskosten, de nascholingskosten, de
                                          exploitatiekosten of de kosten voor de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld
                                          in artikel 68, bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten
                                          als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
                                       
3. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden
                                          buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:
                                       
a. administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 115, tweede lid, onderdeel h;
b. de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, en
c. de toepassing van artikel 158.
4. De ontvangsten, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, worden genormeerd vastgesteld
                                          op 0,65 procent van de bekostiging, bedoeld in artikel 116.5. Bij het vaststellen
                                          van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden buiten beschouwing
                                          gelaten de uitgaven die door de gemeente met toepassing van artikel 158, aan een openbare
                                          school wordt verbonden.
                                       
6. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c,
                                          worden buiten beschouwing gelaten:
                                       
a. de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen die door derden zijn betaald,
b. de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten op grond van een besluit als bedoeld
                                                in artikel 128, zesde lid,
                                             
c. de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag van een niet door de
                                                gemeente in stand gehouden school op grond van de regeling, bedoeld in artikel 129,
                                                eerste lid, een aanvraag bij de gemeente kon indienen en gedurende de periode waarvoor
                                                een dergelijke aanvraag kon worden gedaan.
                                             
7. Indien de gemeente een deel van de bekostiging overdraagt aan een ander bevoegd gezag,
                                          wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                                          a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de bekostiging aan de gemeente
                                          wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het
                                          eerste lid, onderdeel b.
                                       
8. Om de vijf jaar stelt het college van burgemeester en wethouders het totaal van de
                                          vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren voorlopig
                                          vast, zoals in het eerste tot en met zevende lid is aangegeven. Indien de uitgaven
                                          hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt het college van burgemeester en wethouders
                                          tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen
                                          een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt,
                                          stelt het college van burgemeester en wethouders, in afwijking van die volzin, zo
                                          spoedig mogelijk na dat tijdstip het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten
                                          voorlopig vast in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van vijf jaar,
                                          zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.
                                       
9. Na sluiting van de rekening van de gemeente stelt het college van burgemeester en
                                          wethouders de bedragen, bedoeld in het eerste en zevende lid, zo nodig gewijzigd,
                                          vast. In het geval, bedoeld in het zevende lid, tweede volzin, drukt het college van
                                          burgemeester en wethouders vervolgens het bedrag van de overschrijding uit in een
                                          percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen
                                          b en d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen. Afronding naar beneden vindt
                                          plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en naar boven indien deze decimaal
                                          ten minste 5 bedraagt.
                                       
Artikel 133. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door de gemeente in
                                    stand gehouden school
                                 
1. In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 132, negende
                                          lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een
                                          niet door de gemeente in stand gehouden school, die gedurende een of meer jaren van
                                          het desbetreffende tijdvak in de gemeente was gevestigd, aanspraak heeft.
                                       
2. Het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgeste1ld door het
                                          percentage, bedoeld in artikel 132, negende lid, te vermenigvuldigen met het totaal
                                          van de ontvangsten van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat is gebaseerd
                                          op de bedragen die krachtens de artikelen 115 en 116 voor het desbetreffende tijdvak
                                          zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal van de
                                          ontvangsten, bedoeld in voorgaande volzin, de ontvangsten, bedoeld in artikel 115,
                                          tweede lid, onderdeel h, voor de exploitatie van ruimen voor het onderwijs in lichamelijke
                                          oefening en in verband met de toepassing van artikel 158 buiten beschouwing blijven.
                                       
3. Indien aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school
                                          een deel van de bekostiging is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt bij
                                          het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid, dat
                                          deel bij genoemde school wel en bij de school van laatstgenoemd bevoegd gezag niet
                                          aangemerkt als ontvangsten.
                                       
4. Indien een gemeente voor een niet door de gemeente in stand gehouden school het deel
                                          van de bekostiging, bedoeld in artikel 115, tweede lid, onderdelen e, f en k, betrekking
                                          hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt een overeenkomstig deel van de ontvangsten
                                          in mindering gebracht op het totaal van de ontvangsten voor de betrokken school waarover
                                          het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld.
                                       
5. Indien een gemeente gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of
                                          meer basisscholen onderscheidenlijk speciale scholen voor basisonderwijs in stand
                                          houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste
                                          lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet door de gemeente in
                                          stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het desbetreffende tijdvak.
                                       
Artikel 134. Mededeling en beroep
                                 
1. Aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen wordt
                                          een afschrift gezonden van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders
                                          tot vaststelling van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven worden gedaan, bedoeld
                                          in artikel 131, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel 131,
                                          tweede of derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag,
                                          bedoeld in artikel 132, achtste en negende lid. De besluiten bevatten een staat van
                                          voorzieningen als bedoeld in artikel 132, eerste lid, onderdeel e, waarin per kalenderjaar
                                          het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen wordt aangegeven.
                                       
2. De toezending, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen twee weken na de dag waarop
                                          het college van burgemeester en wethouders een besluit als bedoeld in het eerste lid
                                          heeft genomen.
                                       
3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school kan tegen
                                          een besluit als bedoeld in de eerste lid administratief beroep instellen bij gedeputeerde
                                          staten.
                                       
AA
In afdeling 7 (nieuw) wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 2. Betaling
                           
BB
Het opschrift van paragraaf 7 van hoofdstuk 1, titel IV, afdeling 8 (oud) vervalt.
CC
De artikelen 149 en 150 worden verplaatst naar hoofdstuk 1, titel IV, afdeling 7(nieuw),
                        paragraaf 2 (nieuw) en worden vernummerd tot de artikelen 135 en 136.
                     
DD
In hoofdstuk 1, titel IV, wordt afdeling 9 vernummerd tot afdeling 8 en komt te luiden:
AFDELING 8. BEËINDIGING BEKOSTIGING
                           
EE
Artikel 180a vervalt.
FF
De artikelen 151 tot en met 195 worden vernummerd tot de artikelen 137 tot en met
                        214.
                     
GG
In hoofdstuk 1, titel IV, worden de afdelingen 10 tot en met 12 vernummerd tot afdeling
                        9 tot en met 13.
                     
HH
Artikelen 139 (nieuw) worden als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikelen 154 en 155» vervangen door «artikelen 140 en 141».
2. In het tweede lid wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140» en «artikel 155»
                           door artikel «141».
                        
3. In het vierde lid wordt «artikel 160» vervangen door «artikel 149».
4. In het zesde lid wordt «artikel 170, derde lid» vervangen door «artikel 164, derde
                           lid».
                        
II
In artikel 141 (nieuw), tweede lid, wordt «artikel 154» vervangen door «artikel 140»
                        en wordt «artikel 153, tweede lid» vervangen door «artikel 139, tweede lid».
                     
JJ
Artikel 142 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 154 en artikel 155, tweede lid» vervangen door «artikelen
                           140 en 141, tweede lid», wordt «artikel 153, tweede lid» vervangen door «artikel 139,
                           tweede lid» en wordt «artikel 155» vervangen door artikel 141».
                        
2. In het tweede en derde lid wordt «artikel 155» vervangen door «artikel 141».
3. In het vierde lid wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139» en wordt «artikel
                           155» vervangen door «artikel 141».
                        
KK
Artikel 143 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid, wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139», wordt
                           «artikel 155» vervangen door «artikel 141 en wordt «artikel 160» vervangen door «artikel
                           149».
                        
2. In het derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 155» vervangen door «artikel 141» en
                           wordt in onderdeel c, onder 1°, «artikel 123, tweede lid» vervangen door «artikel
                           120, eerste lid».
                        
3. In het vijfde lid wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139».
LL
In artikel 144 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 157, eerste, tweede en derde lid»
                        vervangen door «artikel 143, eerste, tweede en derde lid» en wordt «artikel 153»,
                        eerste, tweede en derde lid» vervangen door artikel 139, eerste, tweede en derde lid».
                     
MM
In artikel 145 (nieuw), wordt «artikelen 153 tot en met 157a» vervangen door «artikelen
                        139 tot en met 144».
                     
NN
Artikel 146 (nieuw), wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel e, wordt «artikel 157» vervangen door «artikel 143».
2. In lid 3a wordt «artikel 170, derde lid» vervangen door «artikel 164, derde lid».
OO
In artikel 147 (nieuw), derde lid, wordt «artikel 160» vervangen door «artikel 149».
PP
In artikel 148 (nieuw), derde lid, wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139»
                        en wordt «artikel 158» vervangen door «artikel 146».
                     
In artikel 149 (nieuw), tweede lid, wordt «artikel 153» vervangen door «artikel 139»
                        en wordt «artikel 157» vervangen door «artikel 143».
                     
RR
In artikel 150 (nieuw) wordt «artikel 159, eerste lid, en tweede lid, eerste volzin»
                        vervangen door «artikel 148, eerste lid, en tweede lid, eerste volzin».
                     
SS
In artikel 155 (nieuw) wordt: «artikel 163b» vervangen door «artikel 153».
TT
In artikel 159 (nieuw) wordt «artikel 167, eerste lid» vervangen door «artikel 160,
                        eerste lid».
                     
UU
In artikel 162 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 167, tweede lid» vervangen door
                        «artikel 160, tweede lid» en wordt «artikel 167, eerste lid» vervangen door «artikel
                        160, eerste lid».
                     
VV
In artikel 163 (nieuw), eerste en vierde lid, wordt «artikelen 165, 166 en 167» vervangen
                        door «artikelen 158, 159 en 160».
                     
WW
In artikel 168 (nieuw) wordt «artikel 171, derde lid, artikel 172, tweede lid, en
                        artikel 173, tweede lid» vervangen door «artikel 165, derde lid, artikel 166, tweede
                        lid, en artikel 167, tweede lid» en wordt «artikel 178a, tweede lid» vervangen door
                        «artikel 182, tweede lid».
                     
XX
In artikel 169 (nieuw), vierde lid, wordt «artikel 171, eerste lid» vervangen door
                        «artikel 165, eerste lid» en wordt «artikel 171, vierde lid» vervangen door «artikel
                        165, vierde lid».
                     
YY
In artikel 171 (nieuw) wordt «artikel 176c» vervangen door «artikel 172», wordt «artikel
                        176f» vervangen door «artikel 175» en wordt «artikel 176e» vervangen door «artikel
                        174».
                     
ZZ
In artikel 172 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 176e» vervangen door «artikel 174».
AAA
In artikel 173 (nieuw) wordt «artikel 176c» vervangen door «artikel 172», wordt «artikel
                        176f» vervangen door «artikel 175» en wordt «artikel 176e» vervangen door «artikel
                        174».
                     
BBB
In artikel 174 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 176g, eerste lid, onder a» vervangen
                        door «artikel 176, eerste lid, onderdeel a».
                     
CCC
In artikel 175 (nieuw), eerste lid, en artikel 176 (nieuw), eerste lid, onderdeel
                        a, wordt «artikel 176c, tweede lid, onder c» vervangen door «artikel 172, tweede lid,
                        onderdeel c».
                     
DDD
Artikel 177 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 176e en het in artikel 176g» vervangen door «artikel
                           174 en het in artikel 176».
                        
2. In het tweede lid wordt «artikel 176e of artikel 176g» vervangen door «artikel 174
                           en artikel 176».
                        
EEE
In artikel 178 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 176c, tweede lid, onder b, en vierde
                        lid» vervangen door «artikel 172, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid».
                     
FFF
In artikel 179 (nieuw) wordt «artikel 176e en het in artikel 176g» vervangen door
                        «artikel 174 en het in artikel 176».
                     
GGG
In artikel 180 (nieuw), eerste lid, wordt «titel IV, afdeling 1, 2, 4 tot en met 7,
                        afdeling 8, paragrafen 2, 3, 6 en 7 en afdeling 9 paragrafen 1 en 2» vervangen door
                        «titel IV, afdeling 1, 2, 4 tot en met 6, afdeling 7, de artikelen 135 en 136 en afdeling
                        8 paragrafen 1 en 2».
                     
HHH
Artikel 182 (nieuw), tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel j vervalt «en».
2. In onderdeel k wordt «en» vervangen door «;».
3. In onderdeel l wordt de punt vervangen door «, en».
2. Na onderdeel l worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
m. indien een leerling is ingeschreven op een speciale school voor basisonderwijs het
                                    registratienummer van het samenwerkingsverband dat de leerling toelaatbaar heeft verklaard
                                    tot een speciale school voor basisonderwijs en het volgnummer van de toelaatbaarheidsverklaring,
                                    bedoeld in artikel 40, achtste lid, en
                                 
n. de begin- en einddatum van de periode waarvoor de leerling toelaatbaar is verklaard
                                    tot een speciale school voor basisonderwijs.
                                 
III
In artikel 186 (nieuw), het eerste en tweede lid, vervalt «voor de materiële instandhouding».
JJJ
Artikel 189 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en in het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 183» vervangen door
                           «artikel 188».
                        
2. In het eerste lid, onder d, wordt «artikel 184, vijfde lid» vervangen door «artikel
                           190, vijfde lid».
                        
KKK
Artikel 190 (nieuw), wordt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «artikel 138» vervangen door «artikel 115».
2. In het zesde lid wordt «artikel 120, vierde lid, en artikel 132» vervangen door «artikel
                           122, eerste lid, en artikel 124».
                        
LLL
Artikel 191 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid, aanhef, wordt «artikel 184» vervangen door «artikel
                           190».
                        
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «artikel 184, vijfde lid» vervangen door «artikel
                           190, vijfde lid».
                        
MMM
In het opschrift van hoofdstuk III wordt «artikel 183 en 184» vervangen door «de artikelen
                        188 en 190».
                     
NNN
Artikel 194 (nieuw)wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid, aanhef, en het tweede lid wordt «artikel 183»
                           vervangen door «artikel 188».
                        
2. In het vierde lid, onderdeel a, wordt «de vergoeding ten behoeve van de kosten voor
                           vervanging, bedoeld in artikel 126, eerste lid, en de bijdrage, bedoeld in artikel
                           183, tweede lid » vervangen door «de bijdrage bedoeld in artikel 188, tweede lid».
                        
OOO
Artikel 195 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 187» vervangen door «artikel 194» en wordt «artikel
                           184» vervangen door «artikel 190».
                        
2. in het tweede lid wordt «artikel 184» vervangen door «artikel 190».
PPP
In artikel 196 (nieuw) wordt «artikel 164b» vervangen door «artikel 157».
QQQ
In artikel 199 (nieuw) wordt «artikel 178a, elfde tot en met veertiende lid» vervangen
                        door «artikel 182, elfde tot en met veertiende lid».
                     
RRR
Na artikel 200 (nieuw) wordt in hoofdstuk III een artikel toegevoegd, luidend:
Artikel 201. Evaluatie vereenvoudiging grondslagen bekostiging
                           
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van ... tot
                              wijziging van onder meer de Wet tot wijziging van onder meer de Wet op het primair
                              onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet primair onderwijs BES en de Wet op
                              het voortgezet onderwijs vanwege de vereenvoudiging van de bekostiging van de scholen
                              voor primair onderwijs en samenwerkingsverbanden (vereenvoudiging bekostiging po,
                              Stb. ..., ...) aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
                              van de wijzigingen in titel V, afdeling I, afdelingen III tot en met V, in de praktijk.
                           
SSS
In artikel 204 (nieuw) wordt «artikel 158, eerste lid» vervangen door artikel 146,
                        eerste lid» en wordt «artikelen 153 tot en met 160» vervangen door «artikelen 139
                        tot en met 149».
                     
TTT
Na artikel 212 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 213. Overgangsregeling herverdeeleffect bekostiging basisscholen en speciale
                              scholen voor het basisonderwijs
                           
1. De bekostiging voor een school, berekend op grond van artikel 116, met uitzondering
                                    van het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121, wordt voor de eerste drie jaren
                                    na de inwerkingtreding van deze wet per jaar vermeerderd met het bedrag, berekend
                                    volgens het tweede tot en met het vierde lid, als de uitkomst van die berekening positief
                                    is. Ingeval de uitkomst negatief is, wordt de bekostiging met het berekende bedrag
                                    verminderd.
                                 
2. Het bedrag van de vermeerdering of vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt
                                    allereerst bepaald aan de hand van de formule (A – B) x C x T, waarbij:
                                 
A = (D + H) / E x F gedeeld door het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar
                                    voorafgaande aan de inwerkingtreding van de artikelen 116 en 121 van deze wet;
                                 
B = de bekostiging voor de school berekend op grond van artikel 116, met uitzondering
                                    van het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121 gedeeld door het aantal leerlingen
                                    op de teldatum van 1 februari voor het betreffende kalenderjaar, bedoeld in artikel
                                    118;
                                 
C = 75% in het eerste jaar, 50% in het tweede jaar en 25% in het derde jaar na inwerkingtreding;
D = de bekostiging voor een school op basis van de telgegevens van 1 oktober twee
                                    jaar voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel
                                    120, met uitzondering van het vierde lid, en de aanvullende bekostiging voor groei
                                    van het aantal leerlingen van basisscholen gedurende het schooljaar, zoals bedoeld
                                    in het derde lid, artikel 129 en artikel 134 en de daarop gebaseerde lagere regelgeving,
                                    zoals deze luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de artikelen
                                    116 en 121 in werking zijn getreden, en de daarop gebaseerde bedragen;
                                 
E = de bekostiging voor een school op grond van de telgegevens van 1 oktober twee
                                    jaar voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel
                                    116, met uitzondering van het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121 en op grond
                                    van de bedragen zoals die zouden zijn bij een teldatum van 1 oktober twee jaar voorafgaand
                                    aan de datum van de inwerkingtreding van de wet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving;
                                 
F = de bekostiging voor een school op grond van artikel 116, met uitzondering van
                                    het derde lid, onderdelen b en d, en artikel 121 en op grond van de telgegevens op
                                    1 februari voorafgaande aan datum van de inwerkingtreding van deze wet;
                                 
H = het bedrag bedoeld in artikel 115, eerste lid, plus het bedrag bedoeld in artikel
                                    120, vierde lid, zoals deze luidden op de dag direct voorafgaand aan het tijdstip
                                    waarop de artikelen 116 en 121 in werking zijn getreden, vermenigvuldigd met het aantal
                                    leerlingen op 1 oktober van de speciale school voor basisonderwijs twee jaar voorafgaand
                                    aan de datum inwerkingtreding van deze wet;
                                 
T= het aantal leerlingen op de teldatum van 1 februari voor het betreffende kalenderjaar,
                                    bedoeld in artikel 118.
                                 
3. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, positief is,
                                    wordt de vermeerdering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
                                    + vermeerdering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie
                                    jaren na inwerkingtreding achtereenvolgens niet minder is dan -1%, -2% en -3%, waarbij
                                    A, B en T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
                                 
4. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, negatief is,
                                    wordt de vermindering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
                                    + vermindering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie jaren
                                    na inwerkingtreding achtereenvolgens niet meer is dan 1%, 2% en 3%, waarbij A, B en
                                    T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
                                 
5. Indien de som van de bekostiging voor de scholen van het bevoegd gezag, bedoeld in
                                    het eerste lid, minus de uitkomst van de formule A x T, bedoeld in het tweede lid,
                                    in het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze wet gedeeld door de uitkomst van
                                    de formule A x T in de eerste drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet, voor
                                    die scholen minder is dan -3% en daardoor aantoonbare financiële problemen ontstaan,
                                    kan het bevoegd gezag in het vierde jaar na inwerkingtreding aanvullende bekostiging,
                                    bedoeld in artikel 120, aanvragen.
                                 
6. Bij de vaststelling van de bekostiging, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid,
                                    is artikel 116, zesde tot met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.
                                 
7. Dit artikel is niet van toepassing op het bevoegd gezag van een school:
a. indien de school in het voorlaatste schooljaar, voor de inwerkingtreding van artikel
                                          116, op grond van de destijds geldende regelgeving niet voor bekostiging in aanmerking
                                          kwam en;
                                       
b. vanaf het kalenderjaar dat er voor de school gedurende de eerste drie jaren na de
                                          inwerkingtreding van deze wet sprake is van een samenvoeging met een andere school
                                          als bedoeld in artikel 117.
                                       
ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA
                  
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, onderdeel b, 3°, wordt «artikel 162e « vervangen door artikel
                        151».
                     
B
In artikel 28i, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 157, eerste lid, onderdeel
                        a» vervangen door «artikel 141, eerste lid, onderdeel a».
                     
C
In artikel 38a, eerste lid, wordt «artikel 162e» vervangen door «artikel 151», wordt
                        «artikel 162j» vervangen door «artikel 156» en wordt «artikel 162f « vervangen door
                        «artikel 152».
                     
D
Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zestiende lid, wordt «artikel 117, zesde of zevende lid» vervangen door «artikel
                           116, vierde of vijfde lid», wordt «artikel 117, zevende lid» vervangen door «artikel
                           116, vierde lid» en wordt «artikel 71c, eerste lid» vervangen door «artikel 71a, eerste
                           lid».
                        
2. In het achttiende lid wordt «artikel 71c, eerste lid» vervangen door «artikel 71a,
                           eerste lid».
                        
E
In artikel 47a, tweede lid, wordt «artikel 162b» vervangen door «artikel 149».
F
Artikel 70 komt te luiden:
Artikel 70. Algemene bepalingen bekostiging
                           
1. Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen met in achtneming van deze titel,
                                    met uitzondering van afdeling 3.
                                 
2. Geen bekostiging vindt plaats indien leerlingen van verschillende scholen al dan
                                    niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen, tenzij het betreft
                                    de uitvoering van een deel van het schoolplan op grond van artikel 24.
                                 
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
                                    uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in ieder
                                    geval de termijnen waarbinnen besluiten moeten worden genomen.
                                 
4. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan
                                    de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip
                                    dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken wordt vastgesteld, tenzij binnen
                                    die termijn door of namens de Kamer de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp
                                    van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een
                                    daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel
                                    van wet wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal besluit
                                    het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.
                                 
5. Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging
                                    van scholen.
                                 
6. Het Rijk verstrekt jaarlijks aan de provincie Fryslân bekostiging voor het onderwijs
                                    in de Friese taal, bedoeld in artikel 13, zesde lid. De provincie Fryslân draagt zorg
                                    voor verdeling van de bekostiging over de betrokken scholen naar rato van het aantal
                                    leerlingen dat gebruik maakt van dat onderwijs.
                                 
G
Artikel 71 komt te luiden:
Artikel 71. Aanvullende middelen
                           
1. Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken
                                    tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, en de schoolbegeleiding ten
                                    behoeve daarvan, maar die direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het
                                    onderwijs of voor de bevordering van deelname aan het onderwijs.
                                 
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van
                                    het eerste lid.
                                 
3. De artikelen 4, 5, 9 en 10 van de Wet overige OCW-subsidies zijn op dit artikel van
                                    toepassing.
                                 
H
Artikel 71c wordt vernummerd tot artikel 71a en als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «op grond van artikel 112 en artikel 117, zesde lid» vervangen
                           door «op grond van artikel 113 en artikel 116, vijfde lid.
                        
2. In het tweede lid wordt «op grond van artikel 112 en artikel 117, zevende lid» vervangen
                           door «op grond van artikel 113 en artikel 116, vierde lid».
                        
I
Artikel 71d wordt vernummerd tot artikel 72.
J
In artikel 75, derde lid, wordt «artikelen 147 en 148» vervangen door «artikelen 137
                        en 138».
                     
K
Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de punt aan het slot van onderdeel h vervangen door een komma.
2. Na onderdeel h wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
i. de wijze waarop het aantal groepen leerlingen, bedoeld in de artikelen 120 en 121
                                    voor scholen en instellingen wordt vastgesteld.
                                 
L
Artikel 127 wordt verplaatst naar titel IV, afdeling 3 en wordt vernummerd tot artikel
                        112.
                     
M
In titel IV vervallen de afdelingen 4 tot en met 7, met uitzondering van artikelen
                        118a, 144 en 145.
                     
N
Na artikel 110 wordt in afdeling 3 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 111. Exploitatie schoolgebouw
                           
1. Het bevoegd gezag dat, dan wel de gemeente die eigenaar is van een schoolgebouw,
                                    zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld in artikel 113,
                                    tweede lid, onderdelen e, f en k, betrekking heeft.
                                 
2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw,
                                    kan met het college van burgemeester en wethouders overeenkomen dat de gemeente het
                                    deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.
                                 
3. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw kan met een bevoegd gezag
                                    dat gebruikmaakt van dat schoolgebouw overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd
                                    gezag het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
                                    verzorgt.
                                 
4. Indien de gemeente eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag van een
                                    bijzondere school met de gemeente overeenkomen dat het bevoegd gezag het deel van
                                    de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.
                                 
5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld
                                    in artikel 113, derde lid, onderdelen g en h, betrekking heeft.
                                 
O
In titel IV wordt na afdeling 3 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 4. GRONDSLAG BEKOSTIGING SCHOLEN
                           
Artikel 113. Bekostiging scholen
                              
1 De bekostiging van een school is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie
                                       van die school.
                                    
2. De bekostiging wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van:
a. de salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. de bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
c. de schoolbegeleiding
d. de vervanging van het personeel, werkloosheidsuitkeringen van het personeel en uitkeringen
                                             wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet;
                                          
e. het onderhoud van het gebouw en het terrein;
f. het energie- en waterverbruik;
g. de middelen;
h. de administratie, het beheer en het bestuur;
i. de loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
j. de schoonmaak van het gebouw en het terrein; en
k. de publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende
                                             zaken.
                                          
3. Het bevoegd gezag wendt de bekostiging aan voor de kosten, bedoeld in het tweede
                                       lid.
                                    
4. Het bevoegd gezag kan de bekostiging ook aanwenden voor de kosten, bedoeld in het
                                       tweede lid, van:
                                    
a. een centrale dienst of een andere school;
b. een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een school als bedoeld in de Wet
                                             op het primair onderwijs of een centrale dienst, een samenwerkingsverband of een school
                                             als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
                                          
5. Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
                                       van de school is verzekerd.
                                    
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
                                       van het eerste lid.
                                    
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd
                                       gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen
                                       voor financiële producten.
                                    
Artikel 114. Hoogte bekostiging
                              
1. Onze Minister stelt jaarlijks de bekostiging voor een school vast.
2. De bekostiging voor een school bestaat uit een bedrag per school en een bedrag per
                                       leerling.
                                    
3. Het bedrag per school kan in ieder geval verschillend worden vastgesteld voor scholen
                                       van verschillende grootte en voor scholen en leerlingen in het speciaal onderwijs
                                       en het voortgezet speciaal onderwijs.
                                    
4. Onze Minister kan extra bekostiging toekennen. Bij of krachtens algemene maatregel
                                       van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder
                                       en het bedrag dat aan extra bekostiging kan worden toegekend. In ieder geval wordt
                                       extra bekostiging toegekend aan scholen, niet zijnde instellingen, voor de bestrijding
                                       van onderwijsachterstanden.
                                    
5. Onze Minister stelt de hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid,
                                       alsmede de bekostiging, bedoeld in artikel 119, zodanig vast dat zij voldoet aan de
                                       redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.
                                    
6. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en
                                       vierde lid, vastgesteld en worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte
                                       van de bekostiging wordt berekend.
                                    
7. De bedragen, bedoeld in het tweede en vierde lid, gelden voor het kalenderjaar volgend
                                       op het tijdstip van de vaststelling.
                                    
8. Bij de vaststelling of tussentijdse aanpassing van de bedragen, bedoeld in het eerste
                                       en vijfde lid, worden de loonontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van 's Rijks
                                       financiën zich daartegen verzet.
                                    
9. Voor de kosten, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdelen e, f, g, h, j en k,
                                       wordt jaarlijks voor 1 oktober eenmalig de prijsontwikkeling verwerkt in de bedragen,
                                       bedoeld in het eerste en vijfde lid. De prijsontwikkeling geldt voor het jaar volgend
                                       op het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
                                    
10. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de berekening van de
                                       prijsontwikkeling, bedoeld in het negende lid. In ieder geval worden de bedragen aangepast
                                       op basis van de ramingen van het Centraal planbureau overeenkomstig de prijsmutatie
                                       van de netto materiële overheidsconsumptie.
                                    
Artikel 115. Bekostiging bij samenvoeging
                              
1. In geval van samenvoeging van scholen, waarbij een of meer scholen worden opgeheven
                                       en sprake is van een minimale instroom van leerlingen in de samengevoegde school,
                                       wordt de bekostiging, bedoeld in artikel 114, van alle betrokken scholen gehandhaafd
                                       tot het einde van het kalenderjaar waarin de scholen zijn samengevoegd.
                                    
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de samenvoeging,
                                       bedoeld in het eerste lid, waaronder in ieder geval de minimale instroom.
                                    
Artikel 116. Teldatum aantal leerlingen
                              
1. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 114, eerste
                                       lid, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen op 1 februari van het voorafgaande
                                       jaar, dat door een samenwerkingsverband toelaatbaar is verklaard tot het speciaal
                                       onderwijs of voorgezet speciaal onderwijs.
                                    
2. Voor een school die voor het eerst word bekostigd, gaat Onze Minister bij het bepalen
                                       van de bekostiging, bedoeld in artikel 114, eerste lid:
                                    
a. voor de resterende maanden van het kalenderjaar waarin de school wordt geopend, uit
                                             van het aantal leerlingen op 1 oktober volgende op de opening en
                                          
b. voor het daaropvolgende kalenderjaar uit van het aantal leerlingen van de school op
                                             1 februari volgende op de opening.
                                          
3. In geval van samenvoeging van scholen, bedoeld in artikel 115, eerste lid, gaat Onze
                                       Minister bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 114,
                                       eerste lid, uit van het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen,
                                       voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid.
                                    
4. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging voor scholen, niet zijnde instellingen,
                                       waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in residentiële
                                       instellingen, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen waaraan op 1 februari
                                       van het voorafgaande jaar onderwijs wordt gegeven op basis van een samenwerkingsovereenkomst
                                       als bedoeld in artikel 71a, tweede lid.
                                    
5. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waar onderwijs wordt gegeven aan leerlingen
                                       die zijn opgenomen in de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdelen b, van de
                                       Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de gesloten accommodaties, bedoeld in
                                       artikel 6.2.2 van de Jeugdwet, wordt in ieder geval de bekostiging vastgesteld op
                                       basis van het aantal leerlingen op 1 februari uit het voorgaande jaar in die inrichtingen
                                       en accommodaties.
                                    
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
                                       uitvoering van het eerste lid tot en met het vijfde lid.
                                    
Artikel 117. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
                              
1. In geval van bijzondere ontwikkelingen in het speciaal onderwijs en het voortgezet
                                       speciaal onderwijs, kan Onze Minister in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in
                                       artikel 114 bekostiging verstrekken.
                                    
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van de
                                       aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid.
                                    
3. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
                                       bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
                                       over de verdeling.
                                    
Artikel 118. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
                              
1. In geval van bijzondere omstandigheden, kan Onze Minister voor een school, niet zijnde
                                       een instelling, in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in de artikelen 114 en 117
                                       bekostiging verstrekken.
                                    
2. De aanvullende bekostiging vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig, onder het opleggen van verplichtingen aan het bevoegd gezag, en
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt niet eerder ingediend dan 16 weken voorafgaand aan het kalenderjaar
                                       waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het
                                       kalenderjaar waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
                                    
4. Onze Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister
                                       kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 28 weken verlengen.
                                    
5. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
                                       bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
                                       over de verdeling.
                                    
Artikel 119. Ondersteuningsbekostiging
                              
1. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 114, ontvangt de school, niet
                                       zijnde een instelling, per leerling een bedrag dat afhankelijk is van de in de toelaatbaarheidsverklaring,
                                       bedoeld in artikel 40, tiende of twaalfde lid, opgenomen ondersteuningsbehoefte van
                                       de leerling.
                                    
2. In aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 114, ontvangen de instellingen
                                       jaarlijks bekostiging voor de ondersteuning van de leerlingen van de instellingen,
                                       met een visuele handicap, bedoeld in artikel 8, eerste lid, tweede volzin, respectievelijk
                                       leerlingen met een auditieve en communicatieve handicap, bedoeld in artikel 8, eerste
                                       lid, derde volzin, en de vervulling van de taken, bedoeld in artikel 9, onderdelen
                                       b en c.
                                    
3. Voor scholen, niet zijnde instellingen, waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen
                                       die zijn opgenomen in residentiële instellingen wordt bekostiging vastgesteld die
                                       is gebaseerd op het aantal leerlingen aan wie op de teldatum onderwijs wordt gegeven
                                       op basis van een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 71a, tweede lid.
                                       Voor elke leerling, bedoeld in de eerste volzin, ontvangt de school het voor die onderwijssoort
                                       vastgestelde bedrag.
                                    
4. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, tweede en derde
                                       lid, vastgesteld.
                                    
P
Artikel 118a wordt verplaatst naar afdeling 4 (nieuw) van titel IV en wordt vernummerd
                        tot artikel 120.
                     
Q
In titel IV wordt na afdeling 4 (nieuw) een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 5. LICHAMELIJKE OEFENING EN GEMEENTELIJK BELEID
                           
§ 1. Lichamelijke oefening
                              
Artikel 121. Grondslag bekostiging lichamelijke oefening
                                 
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt na overleg met de bevoegde gezagen
                                          van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen het aantal uren per week vast
                                          dat per groep leerlingen ten hoogste
                                       
a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening,
                                                of
                                             
b. voor bekostiging voor de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
                                                oefening in aanmerking komt.
                                             
2. Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste twee
                                          uren voor basisscholen en ten minste twee uren voor speciale scholen voor basisonderwijs.
                                       
3. Het college van burgemeester en wethouders stelt de hoogte vast van
a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en
b. de bekostiging voor de vaste kosten van de exploitatie van een ruimte voor lichamelijke
                                                oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
                                                in stand gehouden school.
                                             
4. De hoogte van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, kan verschillend worden vastgesteld,
                                          afhankelijk van de oppervlakte van de ruimte en of de ruime mede wordt bekostigd door
                                          het Rijk.
                                       
Artikel 122. Bekostiging door gemeente aan bevoegd gezag
                                 
1. De gemeente verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente
                                          in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
                                          oefening op het grondgebied van de gemeente
                                       
a. een bedrag dat wordt bepaald ingevolge het derde lid en artikel 121, en
b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede
                                                lid vastgesteld bedrag.
                                             
2. Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 121, eerste
                                          lid onder a, verstrekt de gemeente jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door
                                          de gemeente in stand gehouden school dat geen eigenaar is van een ruimte voor het
                                          onderwijs in lichamelijke oefening een bedrag dat wordt bepaald ingevolge het derde
                                          lid en artikel 121, eerste lid onderdeel b, en derde lid, onderdeel a.
                                       
3. Het aantal groepen leerlingen voor basisscholen wordt berekend overeenkomstig artikel
                                          100, eerste lid, onderdeel i.
                                       
§ 2. Gemeentelijk beleid
                              
Artikel 123. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf geen openbare scholen in stand
                                    houdt of als openbare scholen ontbreken
                                 
1. Indien in een gemeente uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan de gemeente
                                          openbare scholen in stand houden waar een bepaalde soort speciaal onderwijs of een
                                          bepaalde soort voortgezet speciaal onderwijs wordt gegeven dan wel dergelijke scholen
                                          ontbreken en de gemeente uitgaven wil doen voor dat onderwijs welke niet door het
                                          Rijk worden bekostigd, stelt de gemeenteraad bij verordening een regeling daarvoor
                                          vast en zijn de artikelen 125 tot en met 129 voor dat onderwijs niet van toepassing.
                                       
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en
                                          bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.
                                       
3. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de voorzieningen die
                                          door het bevoegd gezag van een in de gemeente gelegen, niet door de gemeente in stand
                                          gehouden school kunnen worden aangevraagd en de aanvraagprocedure.
                                       
4. De gemeenteraad kan besluiten dat het college van burgemeester en wethouders de regeling,
                                          bedoeld in het eerste lid, tijdelijk kunnen aanvullen met nieuwe voorzieningen. De
                                          aanvulling wordt binnen een week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door de
                                          gemeente in stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming
                                          van de aanvulling wordt deze voorgelegd aan de gemeenteraad en besluit de gemeenteraad
                                          over de bekrachtiging ervan. Indien de gemeenteraad niet binnen 12 weken heeft besloten,
                                          wordt de aanvulling gelijkgesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing
                                          van de aanvulling door de gemeenteraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds
                                          is besloten of die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling
                                          betrekking heeft.
                                       
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt een nevenvestiging aangemerkt als een nevenvestiging
                                          die is gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging. De gemeenteraad kan in de verordening,
                                          bedoeld in het eerste lid, aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid
                                          verlenen om, met inachtneming van de in die verordening gestelde regels, te besluiten
                                          dat in de gemeente gelegen nevenvestigingen van scholen waarvan de hoofdvestiging
                                          is gelegen in een andere gemeente in afwijking van de eerste volzin in aanmerking
                                          komen voor een of meer van de in de regeling genoemde voorzieningen.
                                       
6. Het college van burgemeester en wethouders maakt jaarlijks in een van overheidswege
                                          uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte
                                          wijze, een overzicht bekend van voorzieningen die zijn toegekend op grond van de regeling,
                                          bedoeld in het eerste lid.
                                       
Artikel 124. Gemeentelijk beleid als een gemeente zelf openbare scholen in stand houdt
                                 
1. Indien een gemeente zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en zij uitgaven
                                          wil doen voor het onderwijs welke niet door het Rijk worden bekostigd, kan de gemeenteraad
                                          daarvoor bij verordening een regeling vaststellen.
                                       
2. Artikel 123, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing.
R
In titel IV wordt na afdeling 5 (nieuw) een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 6. OVERSCHRIJDING EN BETALING
                           
§ 1. Overschrijdingsregeling
                              
Artikel 125. Overschrijdingsbedrag; voorwaarde personeel buiten overschrijding
                                 
1. Indien een gemeente voor een of meer door haar in stand gehouden scholen meer uitgaven
                                          doet dan door het Rijk worden bekostigd, wordt met inachtneming van deze paragraaf
                                          aan het bevoegd gezag van de in die gemeente gevestigde niet door de gemeente in stand
                                          gehouden scholen om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag verstrekt.
                                       
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden ontvangsten, op grond van artikel 70
                                          achtste lid, gelijk gesteld met ontvangsten van het Rijk.
                                       
3. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld
                                          in het eerste lid geen school in stand houdt, wordt het overschrijdingsbedrag, in
                                          afwijking van het eerste lid, uiterlijk 31 december van het kalenderjaar dat volgt
                                          op dat tijdstip waarop de gemeente niet langer een school in stand houdt, verstrekt.
                                       
4. Voor de toepassing van deze paragraaf worden uitgaven voor van een nevenvestiging
                                          aangemerkt als uitgaven voor de hoofdvestiging van de school waaraan de nevenvestiging
                                          is verbonden. Indien voor een school of nevenvestiging uitgaven worden gedaan door
                                          meer dan één gemeente, worden deze uitgaven aangemerkt als uitgaven van de gemeente
                                          op wier grondgebied de hoofdvestiging is gelegen. In het geval, bedoeld in de vorige
                                          volzin, worden de besluiten ingevolge het zesde lid en de artikelen 126 tot en met
                                          129 genomen door het college van burgemeester en wethouders van laatstbedoelde gemeente
                                          en hebben deze mede betrekking op de uitgaven van de andere gemeente of gemeenten.
                                       
5. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een nevenvestiging in een andere gemeente
                                          dan waarin de hoofdvestiging is gelegen, aangemerkt als een nevenvestiging die is
                                          gelegen in de gemeente van de hoofdvestiging.
                                       
6. Het college van burgemeester en wethouders kan in overeenstemming met het bevoegd
                                          gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school besluiten dat voor een
                                          of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die de gemeente doet ten voor van een
                                          door haar in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen
                                          van de bedragen, bedoeld in de artikelen 126 en 127.
                                       
Artikel 126. Voorschot overschrijding
                                 
1. Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks vast in welke mate zij
                                          voor de door de gemeente in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven zullen
                                          doen dan door het Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het komende
                                          begrotingsjaar en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in artikel
                                          125, eerste lid.
                                       
2. Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan dan door
                                          het Rijk worden bekostigd, verleent het college van burgemeester en wethouders in
                                          dat begrotingsjaar aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden
                                          scholen in de gemeente een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld
                                          in artikel 125, eerste lid.
                                       
3. Indien uit het besluit van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in
                                          het eerste lid, blijkt dat de hiervoor bedoelde meeruitgaven in de resterende jaren
                                          van het vijfjarig tijdvak geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder uitgaven,
                                          wordt hiermee rekening gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.
                                       
4. Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel
                                          127, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit
                                          van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven
                                          zijn dan door het Rijk worden bekostigd, verleent het college vaan burgemeester en
                                          wethouders alsnog een voorschot aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente
                                          in stand gehouden scholen in de gemeente.
                                       
5. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot, bedoeld in het tweede lid, is het
                                          derde lid van overeenkomstige toepassing.
                                       
Artikel 127. Vaststelling overschrijdingsbedrag
                                 
1. Indien een gemeente een of meer scholen in stand houdt, stelt het college van burgemeester
                                          en wethouders onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het speciaal onderwijs,
                                          dan wel voortgezet speciaal onderwijs betreft, jaarlijks voorlopig vast:
                                       
a. het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 113 die in het voorafgaande kalenderjaar
                                                zijn uitgegeven;
                                             
b. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 114, 117, 118 en 119, in het
                                                voorafgaande kalenderjaar;
                                             
c. het totaal van de bedragen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn uitgegeven voor
                                                de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 69;
                                             
d. het totaal van de ontvangsten, op grond van artikel 70, zesde lid, en
e. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door de gemeente in stand gehouden
                                                scholen.
                                             
2. Indien de gemeente een deel van de ontvangsten bedoeld, in het eerste lid, onderdeel
                                          d, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld
                                          in dat lid, onderdeel a, onderscheidenlijk als een uitgave als bedoeld in dat lid,
                                          onderdeel c.
                                       
3. Indien de gemeente voor de kosten, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel
                                          a, of de kosten voor de instandhouding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel
                                          69, bedragen aan een voorziening onttrekt, worden deze aangemerkt als ontvangsten
                                          als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
                                       
4. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c , worden
                                          buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:
                                       
a. administratie, beheer en bestuur, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel h;
b. de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening, van watergewenning
                                                of bewegingstherapie, en
                                             
c. indien het een instelling betreft, de bedragen, bedoeld in artikel 118.
5. De ontvangsten, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, worden genormeerd vastgesteld
                                          op 0,65 procent van de bekostiging, bedoeld in artikel 114.6. Bij het vaststellen
                                          van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, worden buiten beschouwing
                                          gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen die door derden
                                          zijn betaald, de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten op grond van een besluit
                                          als bedoeld in artikel 123, vijfde lid, tweede volzin, en de uitgaven voor de voorzieningen
                                          waarvoor het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school
                                          op grond van de regeling, bedoeld in artikel 124, eerste lid, een aanvraag bij de
                                          gemeente kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een dergelijke aanvraag
                                          kon worden gedaan.
                                       
7. Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, mogen
                                          voorzieningen die volgens de desbetreffende rijksbekostiging een afschrijvingstermijn
                                          van ten minste 20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse
                                          uitgave op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten
                                          hoogste 20 jaar en een lineaire aflossing.
                                       
8. Indien de gemeente een deel van de bekostiging overdraagt aan een ander bevoegd gezag,
                                          wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                                          a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de bekostiging aan de gemeente
                                          wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt als een ontvangst als bedoeld in het
                                          eerste lid, onderdeel b.
                                       
9. Om de vijf jaar stelt het college van burgemeester en wethouders het totaal van de
                                          vastgestelde uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren voorlopig
                                          vast, zoals in het eerste tot en met zevende lid is aangegeven. Indien de uitgaven
                                          hoger zijn dan de ontvangsten, bepaalt het college van burgemeester en wethouders
                                          tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een gemeente vanaf een tijdstip binnen
                                          een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste volzin geen school in stand houdt,
                                          stelt het college van burgemeester en wethouders in afwijking van die volzin zo spoedig
                                          mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en
                                          ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van vijf jaar,
                                          zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.
                                       
10. Na sluiting van de rekening van de gemeente stelt het college van burgemeester en
                                          wethouders onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het speciaal onderwijs
                                          dan wel voortgezet speciaal onderwijs betreft, de in het eerste en zevende lid bedoelde
                                          bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval, bedoeld in het achtste lid, tweede
                                          volzin, drukt het college van burgemeester en wethouders vervolgens het bedrag van
                                          de overschrijding uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten, bedoeld
                                          in het eerste lid, onderdelen b en d. Het percentage wordt afgerond tot twee decimalen.
                                          Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is dan 5, en
                                          naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.
                                       
Artikel 128. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door de gemeente in
                                    stand gehouden school
                                 
1. In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 127, tiende
                                          lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een
                                          niet door de gemeente in stand gehouden school, die gedurende een of meer jaren van
                                          het desbetreffende tijdvak in de gemeente was gevestigd, aanspraak heeft.
                                       
2. Het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door het
                                          percentage, bedoeld in artikel 127, tiende lid, te vermenigvuldigen met het totaal
                                          van de ontvangsten van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat is gebaseerd
                                          op de bedragen die krachtens de artikelen 113 en 114, dan wel indien het een instelling
                                          betreft, krachtens de artikelen 113, 114 en 119 voor het desbetreffende tijdvak zijn
                                          vastgesteld.
                                       
3. Bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid,
                                          blijven buiten beschouwing de uitgaven en ontvangsten voor:
                                       
a. de administratie, het beheer en het bestuur, bedoeld in artikel 113, tweede lid, onderdeel
                                                h;
                                             
b. de exploitatie van ruimten voor onderwijs in lichamelijke oefening en van watergewenning
                                                en bewegingstherapie en
                                             
c. indien het een instelling betreft, de ondersteuning, bedoeld in artikel 119, tweede
                                                lid.
                                             
4. Indien aan het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school
                                          een deel van de bekostiging is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt bij
                                          het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid, dat
                                          deel aangemerkt als ontvangsten.
                                       
5. Indien de gemeente voor een niet door de gemeente in stand gehouden school het deel
                                          van de kosten bedoeld in artikel 113, derde lid, onderdelen e, f en k, dan wel, indien
                                          het een instelling betreft, de bedragen, voor de in artikel 121, derde lid, onderdeel
                                          a, bedoelde voorzieningen betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt
                                          een overeenkomstig deel van de ontvangsten in mindering gebracht op het totaal van
                                          de ontvangsten voor de betrokken school waarover ingevolge het eerste lid het overschrijdingsbedrag
                                          wordt vastgesteld.
                                       
6. Voor de vaststelling bedoeld in het eerste lid en artikel 127, eerste en tiende lid,
                                          worden voor een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs de bedragen
                                          die voor een zodanige school zijn uitgegeven dan wel ontvangen, toegerekend aan het
                                          speciaal onderwijs, onderscheidenlijk het voortgezet speciaal onderwijs, naar rato
                                          van het aantal leerlingen dat in het desbetreffende kalenderjaar in aanmerking kwam
                                          voor het volgen van speciaal onderwijs, onderscheidenlijk voortgezet speciaal onderwijs.
                                       
7. Voor de vaststelling bedoeld in eerste lid en artikel 127, eerste en tiende lid,
                                          worden voor een school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, de bedragen
                                          die voor een zodanige school, de afdeling of afdelingen daaronder begrepen, zijn uitgegeven
                                          dan wel ontvangen, toegerekend aan de school, onderscheidenlijk de afdeling of afdelingen,
                                          naar rato van het aantal leerlingen dat in het desbetreffende kalenderjaar in aanmerking
                                          kwam voor het volgen van onderwijs aan de school, onderscheidenlijk de desbetreffende
                                          afdeling.
                                       
8. Indien een gemeente gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak een of
                                          meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag,
                                          bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet
                                          door de gemeente in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte van het
                                          desbetreffende tijdvak.
                                       
9. Grondslag voor de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in het zesde en zevende
                                          lid, is het aantal leerlingen op 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar.
                                          Voor het kalenderjaar waarin een nieuw opgerichte school wordt geopend, wordt als
                                          grondslag genomen het aantal leerlingen op 1 oktober van dat jaar.
                                       
Artikel 129. Mededeling en beroep
                                 
1. Aan het bevoegd gezag van de niet door de gemeente in stand gehouden scholen wordt
                                          een afschrift gezonden van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders
                                          tot vaststelling van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven zullen worden gedaan,
                                          bedoeld in artikel 126, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel
                                          126, tweede of derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag,
                                          bedoeld in artikel 127, negende en tiende lid. Daarbij is een staat van voorzieningen
                                          als bedoeld in artikel 127, eerste lid onderdeel e, opgenomen waarin per kalenderjaar
                                          wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen.
                                       
2. De toezending, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen twee weken na de dag waarop
                                          het college van burgemeester en wethouders een besluit als bedoeld in het eerste lid
                                          heeft genomen.
                                       
3. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school kan tegen
                                          een besluit als bedoeld in het eerste lid administratief beroep instellen bij gedeputeerde
                                          staten.
                                       
S
In titel IV, afdeling 6 (nieuw) wordt na artikel 129 een paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 2. Betaling
                           
T
De artikelen 144 en 145 worden verplaatst naar titel IV, afdeling 6 (nieuw), paragraaf
                        2 (nieuw) en worden vernummerd tot de artikelen 130 en 131.
                     
U
In titel IV worden de afdelingen 8, 10,10A, 10B en 11 vernummerd tot de afdelingen
                        7, 8, 9 respectievelijk 10.
                     
V
Artikel 166a vervalt.
W
De artikelen 145a tot en met 179 worden vernummerd tot de artikelen 132 tot en met
                        189.
                     
X
In artikel 133 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 145a» vervangen door «artikel 132».
Y
In artikel 135 (nieuw), eerste en zevende lid, en artikel 136, eerste en achtste lid,
                        wordt «artikel 151» vervangen door «artikel 140».
                     
Z
In artikel 138 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 147» vervangen door «artikel 135».
AA
In artikel 140 (nieuw) wordt «artikelen 147 en 148» vervangen door «artikelen 135
                        en 136».
                     
BB
In artikel 144 (nieuw) wordt «artikel 157, derde lid, artikel 158, tweede lid, en
                        artikel 159, tweede lid» vervangen door «artikel 141, derde lid, artikel 142, tweede
                        lid, artikel 143, tweede lid».
                     
CC
In artikel 145 (nieuw) wordt in het vierde lid «artikel 157, eerste lid» vervangen
                        door «artikel 141, eerste lid» en wordt «artikel 157, vierde lid» vervangen door «artikel
                        141, vierde lid».
                     
DD
Artikel 147 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 162a» vervangen door «artikel 146».
2. In het vijfde lid wordt «artikel 162c1» vervangen door «artikel 149».
EE
In artikel 148 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162b, zevende lid» vervangen door
                        «artikel 147, zevende lid».
                     
FF
Artikel 149, (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 162b, tweede lid» vervangen door «artikel
                           147, tweede lid».
                        
2. In het vierde lid wordt «artikel 162b, vijfde lid» vervangen door «artikel 147, vijfde
                           lid».
                        
3. In het vijfde lid, wordt «artikel 162b, zevende lid» vervangen door «artikel 147,
                           zevende lid».
                        
GG
In artikel 151 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162f» vervangen door «artikel 152» ,
                        wordt «artikel 162i « vervangen door artikel 155» en wordt «artikel 162h, eerste lid»
                        vervangen door «artikel 154, eerste lid».
                     
HH
In artikel 152( nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162h» vervangen door «artikel 154».
II
In artikel 153 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162j, eerste lid, onder a« vervangen
                        door artikel 156, eerste lid, onder a».
                     
JJ
In artikel 154 (nieuw), eerste lid, en artikel 156 (nieuw), eerst lid, wordt «artikel
                        162f, tweede lid, onder c, «vervangen door artikel 152, tweede lid, onder c».
                     
KK
Artikel 157 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 162h en het in artikel 162j» vervangen door «artikel
                           154 en het in artikel 156».
                        
2. In het tweede lid wordt «artikel 162h of artikel 162j, eerste lid» vervangen door
                           «artikel 154 of artikel 156».
                        
LL
In artikel 158 (nieuw), eerste lid, wordt «artikel 162f, tweede lid, onder b» vervangen
                        door «artikel 152, tweede lid, onder b.
                     
MM
In artikel 159 (nieuw) wordt «artikel 162h en artikel 162j» vervangen door «artikel
                        154 en artikel 156».
                     
NN
Artikel 162 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «artikel 162a» vervangen door «artikel 146».
2. In de onderdelen b en c wordt «artikel 162b» vervangen door «artikel 147».
OO
Artikel 165 (nieuw), eerste en tweede lid, vervalt «voor de materiële instandhouding».
PP
Artikel 168 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift en het eerste lid wordt «artikel 169» vervangen door «artikel 167».
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «artikel 170, vijfde lid, vervangen door «artikel
                           169, vijfde lid».
                        
In artikel 169 (nieuw), vierde lid, komt «als bedoeld in artikel 132, tweede lid»
                        te vervallen.
                     
RR
In artikel 170 (nieuw) wordt in het opschrift en het eerste lid, aanhef en onder d
                        «artikel 170» vervangen door «artikel 169».
                     
SS
In artikel 172 (nieuw), eerste lid, wordt «titel IV, afdelingen 1, 2, 4 tot en met
                        6, afdeling 7, paragrafen 2, 3, 6 en 7, en afdeling 8, artikelen 146 tot en met 149
                        en 151,» vervangen door «titel IV, afdelingen 1, 2, 4 tot en met 5, afdeling 6, paragraaf
                        2, en afdeling 7, de artikelen 133 tot en met 137 en artikel 140».
                     
TT
In het opschrift van titel VI wordt «artikel 169» vervangen door «artikel 167».
UU
Artikel 173 nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift, het eerste lid en het tweede lid wordt «artikel 169» vervangen
                           door «artikel 167».
                        
2. In het vierde lid wordt «artikel 121, eerste lid» vervangen door «artikel 113, tweede
                           lid» en wordt «artikel 169» vervangen door «artikel 167».
                        
VV
In artikel 175(nieuw) wordt «artikel 164a» vervangen door «artikel 163».
WW
In artikel 177 (nieuw) wordt «artikel 164a, twaalfde tot en met het vijftiende lid»
                        vervangen door «artikel 161, twaalfde tot en met het vijftiende lid».
                     
XX
Na artikel 177 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 178. Evaluatie vereenvoudiging grondslagen bekostiging
                           
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet van ... tot
                              wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet expertisecentra en
                              de Wet primair onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van
                              de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor primair onderwijs
                              (vereenvoudiging grondslagen bekostiging po-scholen; Stb. ..., ...) aan de Staten-Generaal
                              een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wijzigingen in titel IV,
                              afdeling 1, afdelingen 4 tot en met 7, in de praktijk.
                           
YY
Na artikel 187 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 188. Overgangsrecht herverdeeleffect bekostiging (scholen voor speciaal onderwijs
                              of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs)
                           
1. De bekostiging voor een school, berekend op grond van artikel 114 en 119, wordt voor
                                    de eerste drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet per jaar vermeerderd met
                                    het bedrag, berekend volgens het tweede tot en met het vierde lid, als de uitkomst
                                    van die berekening positief is. Ingeval de uitkomst negatief is, wordt de bekostiging
                                    met het berekende bedrag verminderd.
                                 
2. Het bedrag van de vermeerdering of vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt
                                    bepaald aan de hand van de formule (A – B) x C x T, waarbij:
                                 
A = D / E x F gedeeld door het aantal leerlingen op 1 februari van het jaar voorafgaande
                                    aan de inwerkingtreding van de artikelen 114 en 119 van deze wet;
                                 
B = de bekostiging voor de school berekend op grond van de artikelen 114 en 119 gedeeld
                                    door het aantal leerlingen op de teldatum van 1 februari voor het betreffende bekostigingsjaar,
                                    bedoeld in artikel 116;
                                 
C = 75% in het eerste jaar, 50% in het tweede jaar en 25% in het derde jaar na
D = de bekostiging voor een school op basis van de telgegevens van 1 oktober twee
                                    jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding op grond van de artikelen 117,
                                    124 en 128 en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, zoals deze luidden op de dag
                                    direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de artikelen 114 en 119 in werking zijn
                                    getreden, en de daarop gebaseerde bedragen;
                                 
E = de bekostiging voor een school op basis van de telgegevens van 1 oktober twee
                                    jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet op grond van de artikelen
                                    114 en 119 en op basis van de bedragen zoals die zouden zijn bij een teldatum van
                                    1 oktober twee jaar voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet en
                                    de daarop gebaseerde lagere regelgeving;
                                 
F = de bekostiging op grond van de artikelen 114 en 119 en op basis van de telgegevens
                                    op 1 februari voorafgaande aan de inwerkingtreding van de ze wet;
                                 
T= het aantal leerlingen op de teldatum van 1 februari voor het betreffende bekostigingsjaar,
                                    bedoeld in artikel 116.
                                 
3. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, positief is,
                                    wordt de vermeerdering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
                                    + vermeerdering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie
                                    jaren na inwerkingtreding achtereenvolgens niet minder is dan -1%, -2% en -3%, waarbij
                                    A, B en T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
                                 
4. Indien de uitkomst van de berekening, zoals bepaald in het tweede lid, negatief is,
                                    wordt de vermindering zodanig vastgesteld dat de uitkomst van de formule [(B x T)
                                    + vermindering bedoeld in het tweede lid – (A x T)] / (A x T), in de eerste drie jaren
                                    na inwerkingtreding achtereenvolgens niet meer is dan 1%, 2% en 3%, waarbij A, B en
                                    T zijn vastgesteld volgens het tweede lid.
                                 
5. Indien de som van de bekostiging voor de scholen van het bevoegd gezag, bedoeld in
                                    het eerste lid, minus de uitkomst van de formule A x T, bedoeld in het tweede lid,
                                    in het vierde jaar na de inwerkingtreding van deze wet gedeeld door de uitkomst van
                                    de formule A x T in de eerste drie jaren na de inwerkingtreding van deze wet, voor
                                    die scholen minder is dan -3% en daardoor aantoonbare financiële problemen ontstaan,
                                    kan het bevoegd gezag in het vierde jaar na inwerkingtreding aanvullende bekostiging,
                                    bedoeld in artikel 120, aanvragen bij Onze Minister.
                                 
6. Bij de vaststelling van de bekostiging, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid,
                                    is artikel 114, zesde tot met tiende lid, van overeenkomstige toepassing.
                                 
7. Dit artikel is niet van toepassing op het bevoegd gezag van een school:
a. indien de school in het voorlaatste schooljaar, voor de inwerkingtreding van artikel
                                          114, op grond van de destijds geldende regelgeving niet voor bekostiging in aanmerking
                                          kwam en;
                                       
b. vanaf het kalenderjaar dat er voor de school gedurende de eerste drie jaren na de
                                          inwerkingtreding van deze wet sprake is van een samenvoeging met een andere school
                                          als bedoeld in artikel 115.
                                       
ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES
                  
De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, in de begripsomschrijving van het begrip «personeel», onderdeel b, wordt
                        «artikelen 37, 39, 40, 58, 64 en 111,» vervangen door «artikelen 37, 39, 40, 58 en
                        64,».
                     
B
In artikel 25, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 131, eerste lid, onderdeel
                        a» vervangen door «artikel 125, eerste lid, onderdeel a».
                     
C
In artikel 28, vierde lid, wordt «artikel 119, derde lid» vervangen door «artikel
                        99, derde lid».
                     
D
Artikel 66 komt te luiden:
Artikel 66. Algemene bepalingen bekostiging scholen
                           
1. Het Rijk bekostigt openbare en de bijzondere scholen met in achtneming van deze titel,
                                    met uitzondering van afdeling 3.
                                 
2. Geen bekostiging vindt plaats indien leerlingen van verschillende scholen al dan
                                    niet van hetzelfde bevoegd gezag gezamenlijk onderwijs ontvangen.
                                 
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ter
                                    uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in ieder
                                    geval een regeling van de termijnen waarbinnen besluiten moeten worden genomen.
                                 
E
Artikel 67 komt te luiden:
Artikel 67. Aanvullende middelen
                           
1. Onze Minister kan aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken
                                    tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, wet, of de schoolbegeleiding
                                    ten behoeve daarvan, maar direct of indirect nodig zijn voor de uitvoering van het
                                    onderwijs of voor de bevordering van deelname aan het onderwijs.
                                 
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van
                                    het eerste lid.
                                 
3. De titels 4.1 en 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 4,5, 9 en
                                    10 van de Wet overige OCW- subsidies zijn op dit artikel van toepassing.
                                 
F
Artikel 68 komt te luiden:
Artikel 68. Grondslag bekostiging zorg leerlingen met specifieke onderwijsbehoefte
                           
1. Het Rijk bekostigt openbare en bijzondere scholen voor zorg voor leerlingen met een
                                    specifieke onderwijsbehoefte. Deze bekostiging is verwerkt in de bedragen, bedoeld
                                    in artikel 100.
                                 
2. Onze Minister kan aan een of meer scholen extra bekostiging verstrekken voor de zorg
                                    voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte.
                                 
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
                                    ter uitvoering van het eerste en tweede lid.
                                 
G
Artikel 70, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, wordt «artikel 103, tweede lid» vervangen door «artikel 104, eerste
                           lid».
                        
2. In onderdeel c, wordt «artikel 108» vervangen door «artikel 103».
H
In hoofdstuk 1, titel III, vervallen de afdelingen 4 tot en met 7, met uitzondering
                        van de artikelen 106, 120 en 121.
                     
I
Na artikel 96 wordt in afdeling 3 een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 97. Exploitatie schoolgebouw
                           
1. Het bevoegd gezag, dan wel het openbaar lichaam dat eigenaar is van een schoolgebouw,
                                    zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld in artikel 99,
                                    tweede lid, aanhef en onderdelen d, e en j, betrekking heeft.
                                 
2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een schoolgebouw,
                                    kan met het bestuurscollege overeenkomen dat het openbaar lichaam het in het eerste
                                    lid bedoelde deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
                                    verzorgt.
                                 
3. Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw kan met een bevoegd gezag
                                    dat gebruikmaakt van dat schoolgebouw overeenkomen dat het laatstgenoemde bevoegd
                                    gezag een deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk
                                    verzorgt.
                                 
4. Indien het openbaar lichaam eigenaar is van het schoolgebouw, kan het bevoegd gezag
                                    van een bijzondere school met het openbaar lichaam overeenkomen dat het bevoegd gezag
                                    het deel van de exploitatie, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk verzorgt.
                                 
5. Het bevoegd gezag zorgt voor het deel van de exploitatie waarop de bekostiging, bedoeld
                                    in artikel 99, tweede lid, aanhef en onderdeel f, g en i, betrekking heeft.
                                 
J
Artikel 106 wordt verplaatst naar afdeling 3 en vernummerd tot artikel 98.
K
In hoofdstuk 1, titel III, wordt na afdeling 3 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 4. GRONDSLAG BEKOSTIGING
                           
Artikel 99. Bekostiging scholen
                              
1. De bekostiging van een school is bestemd voor kosten voor personeel en exploitatie
                                       van die school.
                                    
2. De bekostiging van de scholen wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van:
a. de salarissen, toelagen, uitkeringen en vergoedingen voor het personeel;
b. personeel op grond van voorschriften bij of krachtens de Ambtenarenwet BES;
c. de bijdragen voor het pensioen voor het personeel en dat van de nagelaten betrekkingen;
d. het onderhoud van het gebouw en het terrein;
e. het energie- en waterverbruik;
f. de middelen;
g. de administratie, het beheer en het bestuur;
h. de loopbaanoriëntatie en -begeleiding;
i. de schoonmaak van het gebouw en het terrein; en
j. de publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen ter zake van onroerende
                                             zaken.
                                          
3. Het bevoegd gezag wendt met in achtneming van het eilandelijk zorgplan de bekostiging
                                       aan voor de kosten, bedoeld in het tweede lid.
                                    
4. Het bevoegd gezag kan de bekostiging mede aanwenden voor de kosten, bedoeld in het
                                       tweede lid, van:
                                    
a. een andere school;
b. een school voor voortgezet onderwijs;
c. een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES, en
d. het expertisecentrum onderwijszorg.
5. Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat het voortbestaan
                                       van de school is verzekerd.
                                    
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
                                       van het eerste lid.
                                    
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het door het bevoegd
                                       gezag uitzetten van gelden, het aangaan van geldleningen en het aangaan van verbintenissen
                                       voor financiële producten.
                                    
Artikel 100. Hoogte bekostiging scholen
                              
1. Onze Minister stelt jaarlijks de bekostiging voor een school vast.
2. De bekostiging voor een school bestaat uit een bedrag per school en een bedrag per
                                       leerling.
                                    
3. Onze Minister kan extra bekostiging toekennen. Bij of krachtens algemene maatregel
                                       van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder
                                       en het bedrag dat aan extra bekostiging kan worden toegekend. In ieder geval wordt
                                       extra bekostiging toegekend vanwege de geïsoleerde ligging van een school en het prijspeil
                                       van Sint Eustatius en Saba.
                                    
4. Onze Minister stelt de hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid,
                                       zodanig vast dat zij voldoet aan de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden
                                       verkerende school.
                                    
5. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks de bedragen, bedoeld in het tweede en
                                       derde lid, vastgesteld en worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de hoogte
                                       van de bekostiging wordt berekend.
                                    
6. De bedragen, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden voor het kalenderjaar volgend
                                       op het tijdstip van de vaststelling.
                                    
7. Bij de vaststelling of tussentijdse aanpassing van de bedragen, bedoeld in het eerste
                                       en vijfde lid, worden loon- en prijsontwikkelingen verwerkt, tenzij de toestand van
                                       's Rijks financiën zich daartegen verzet.
                                    
Artikel 101. Bekostiging bij samenvoeging
                              
1. In geval van samenvoeging van basisscholen, waarbij een of meer basisscholen worden
                                       opgeheven en sprake is van een minimale instroom van leerlingen in de samengevoegde
                                       basisschool, wordt de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid, van alle betrokken
                                       basisscholen gehandhaafd tot het einde van het kalenderjaar waarin de basisscholen
                                       zijn samengevoegd.
                                    
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de samenvoeging,
                                       bedoeld in het eerste lid, waaronder in ieder geval de minimale instroom.
                                    
Artikel 102. Teldatum aantal leerlingen
                              
1. Bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste
                                       lid, gaat Onze Minister uit van het aantal leerlingen van de school op 1 februari
                                       van het voorafgaande kalenderjaar.
                                    
2. Voor een school die voor het eerst wordt bekostigd gaat Onze Minister bij het bepalen
                                       van de bekostiging, bedoeld in artikel 100, eerste lid:
                                    
a. voor de resterende maanden van het kalenderjaar waarin de school wordt geopend, uit
                                             van het aantal leerlingen op 1 oktober volgende op de opening en
                                          
b. voor het daaropvolgende kalenderjaar, uit van het aantal leerlingen van de school
                                             op 1 februari volgende op de opening.
                                          
3. In geval van samenvoeging van scholen, bedoeld in artikel 101, eerste lid, gaat Onze
                                       Minister bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 100,
                                       eerste lid, uit van het aantal leerlingen van alle bij de samenvoeging betrokken scholen,
                                       voor elke school vastgesteld volgens het eerste lid.
                                    
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering
                                       van het eerste lid tot en met het derde lid.
                                    
Artikel 103. Aanvullende bekostiging bij bijzondere ontwikkelingen
                              
1. In geval van bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs, kan Onze Minister in
                                       aanvulling op de bekostiging, bedoeld in artikel 100, bekostiging verstrekken.
                                    
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van de
                                       aanvullende bekostiging, bedoeld in het eerste lid.
                                    
3. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
                                       bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
                                       over de verdeling.
                                    
Artikel 104. Aanvullende bekostiging bij bijzondere omstandigheden
                              
1. In geval van bijzondere omstandigheden, kan Onze Minister voor een school in aanvulling
                                       op de bekostiging, bedoeld in de artikelen 100 en 103, bekostiging verstrekken.
                                    
2. De bekostiging vindt plaats:
a. op aanvraag van het bevoegd gezag;
b. indien nodig, onder het opleggen van verplichtingen aan het bevoegd gezag;
c. voor een bepaalde periode.
3. De aanvraag wordt niet eerder ingediend dan 16 weken voorafgaand aan het kalenderjaar
                                       waarin de bijzondere omstandigheden zich zullen voordoen en niet later dan in het
                                       kalenderjaar waarin die omstandigheden zich hebben voorgedaan.
                                    
4. Onze Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag. Onze Minister
                                       kan deze termijn eenmaal met ten hoogste 28 weken verlengen.
                                    
5. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen voor de aanvullende bekostiging,
                                       bedoeld in het eerste lid. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels gesteld
                                       over de verdeling.
                                    
L
In hoofdstuk 1, titel III, wordt na afdeling 4 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 5. LICHAMELIJKE OEFENING EN EILANDELIJK BELEID
                           
§ 1. Lichamelijke oefening
                              
Artikel 105. Grondslag bekostiging lichamelijke oefening
                                 
1. Het bestuurscollege stelt na overleg met de bevoegde gezagen van de niet door het
                                          openbaar lichaam in stand gehouden scholen het aantal uren per week vast dat per groep
                                          leerlingen ten hoogste:
                                       
a. ter beschikking wordt gesteld in een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening,
                                                of
                                             
b. voor bekostiging voor de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke
                                                oefening in aanmerking komt.
                                             
2. Het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op ten minste twee
                                          uren.
                                       
3. Het bestuurscollege stelt de hoogte vast van:
a. de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, onder b, en
b. de bekostiging voor de vaste kosten van de exploitatie van een ruimte voor lichamelijke
                                                oefening waarvan de eigendom berust bij het bevoegd gezag van een niet door het openbaar
                                                lichaam in stand gehouden school.
                                             
4. De hoogte van de bekostiging, bedoeld in het derde lid, kan verschillend worden vastgesteld,
                                          afhankelijk van de oppervlakte van de ruimte, alsmede tussen ruimten voor de exploitatie
                                          waarvan op grond van de onderwijswetgeving bekostiging wordt verleend en ruimten waarvoor
                                          dat niet het geval is.
                                       
Artikel 106. Bekostiging door openbaar lichaam aan bevoegd gezag
                                 
1. Het openbaar lichaam verstrekt jaarlijks aan het bevoegd gezag van een niet door
                                          het openbaar lichaam in stand gehouden school dat eigenaar is van een ruimte voor
                                          het onderwijs in lichamelijke oefening:
                                       
a. een bedrag dat wordt bepaald ingevolge artikel 105, en
b. voor zover het gebruik van die ruimte ontoereikend is een overeenkomstig het tweede
                                                lid vastgesteld bedrag.
                                             
2. Voor zover geen ruimte ter beschikking is gesteld als bedoeld in artikel 105, eerste
                                          lid onderdeel a, verstrekt het openbaar lichaam jaarlijks aan het bevoegd gezag van
                                          een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school dat geen eigenaar is van
                                          een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening een bedrag dat wordt bepaald
                                          ingevolge artikel 105, eerste lid onderdeel b, en derde lid onder a.
                                       
§ 2. Eilandelijk beleid
                              
Artikel 107. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf geen openbare scholen in
                                    stand houdt of als openbare scholen ontbreken
                                 
1. Indien in een openbaar lichaam uitsluitend een of meer andere rechtspersonen dan
                                          het openbaar lichaam openbare scholen in stand houdt of houden of openbare scholen
                                          ontbreken en het openbaar lichaam uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen
                                          welke niet door het Rijk worden bekostigd, stelt de eilandsraad bij eilandsverordening
                                          een regeling daarvoor vast en zijn de artikelen 109 tot en met 113 niet van toepassing.
                                       
2. De regeling, bedoeld in het eerste lid, maakt geen onderscheid tussen openbaar en
                                          bijzonder onderwijs en voorziet in een behandeling van scholen naar dezelfde maatstaf.
                                       
3. De regeling, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval de voorzieningen die
                                          door het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school
                                          kunnen worden aangevraagd en de aanvraagprocedure.
                                       
4. De eilandsraad kan besluiten dat het bestuurscollege de regeling, bedoeld in het
                                          eerste lid, tijdelijk kan aanvullen met nieuwe voorzieningen. De aanvulling wordt
                                          binnen een week aan de bevoegde gezagsorganen van de niet door het openbaar lichaam
                                          in stand gehouden scholen gezonden. Binnen 12 weken na de totstandkoming van de aanvulling
                                          wordt deze voorgelegd aan de eilandsraad en besluit de eilandsraad over de bekrachtiging
                                          ervan. Indien de eilandsraad niet binnen 12 weken heeft besloten, wordt de aanvulling
                                          gelijk gesteld met een aanvulling die is bekrachtigd. Een afwijzing van de aanvulling
                                          door de eilandsraad heeft geen gevolgen voor aanvragen waarop reeds is besloten of
                                          die reeds zijn ingediend en die voorzieningen betreffen waarop de aanvulling betrekking
                                          heeft.
                                       
5. Artikel 7, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak BES is van overeenkomstige
                                          toepassing op de regeling, bedoeld in het eerste lid, een wijziging daarvan, of de
                                          aanvulling, bedoeld in het vierde lid, die door de eilandsraad is bekrachtigd.
                                       
6. Het bestuurscollege maakt jaarlijks in een van overheidswege uitgegeven blad of een
                                          dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze, een overzicht
                                          bekend van voorzieningen die zijn toegekend op grond van de regeling, bedoeld in het
                                          eerste lid.
                                       
Artikel 108. Eilandelijk beleid als openbaar lichaam zelf openbare scholen in stand
                                    houdt
                                 
1. Indien een openbaar lichaam zelf een of meer openbare scholen in stand houdt en hij
                                          uitgaven wil doen voor het onderwijs aan die scholen welke niet door het Rijk worden
                                          bekostigd, kan de eilandsraad daarvoor bij eilandsverordening een regeling vaststellen.
                                       
2. Artikel 107, tweede tot en met zesde lid, is van toepassing.
M
In hoofdstuk 1, titel III, wordt na afdeling 5 een afdeling toegevoegd, luidende:
AFDELING 6. OVERSCHRIJDING EN BETALING
                           
§ 1. Overschrijdingsregeling
                              
Artikel 109. Overschrijdingsbedrag
                                 
1. Indien een openbaar lichaam voor een of meer door hem in stand gehouden scholen meer
                                          uitgaven doet dan door het Rijk worden bekostigd, wordt met inachtneming van deze
                                          paragraaf aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden
                                          scholen om de vijf jaar een overschrijdingsbedrag verstrekt.
                                       
2. Indien een openbaar lichaam vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als
                                          bedoeld in het eerste lid, geen school in stand houdt, wordt, in afwijking van die
                                          volzin, het overschrijdingsbedrag toegekend uiterlijk 31 december van het kalenderjaar
                                          dat volgt op dat tijdstip waarop het openbaar lichaam niet langer een school in stand
                                          houdt.
                                       
3. Het bestuurscollege kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een niet door
                                          het openbaar lichaam in stand gehouden school besluiten dat met betrekking tot een
                                          of meer scholen van dat bevoegd gezag uitgaven die het openbaar lichaam doet voor
                                          een door hem in stand gehouden school buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen
                                          van de bedragen, bedoeld in de artikelen 110 en 111.
                                       
Artikel 110. Voorschot overschrijding
                                 
1. Het bestuurscollege stelt jaarlijks vast in welke mate het voor de door het openbaar
                                          lichaam in stand gehouden scholen meer dan wel minder uitgaven zal doen dan door het
                                          Rijk worden bekostigd. Deze vaststelling geschiedt voor het komende begrotingsjaar
                                          en het resterende deel van het vijfjarig tijdvak, bedoeld in artikel 109, eerste lid.
                                       
2. Indien voor het komende begrotingsjaar meer uitgaven zullen worden gedaan dan door
                                          het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege in dat begrotingsjaar aan
                                          het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen
                                          een voorschot op het te verwachten overschrijdingsbedrag, bedoeld in artikel 109,
                                          eerste lid.
                                       
3. Indien uit het besluit van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, blijkt
                                          dat de hiervoor bedoelde meeruitgaven in de resterende jaren van het vijfjarig tijdvak
                                          geheel of ten dele worden gecompenseerd door minder uitgaven, wordt hiermee rekening
                                          gehouden bij de bepaling van de hoogte van het voorschot.
                                       
4. Indien uit de jaarlijkse voorlopige vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel
                                          111, eerste lid, blijkt dat, in afwijking van hetgeen is vastgesteld bij het besluit
                                          van het bestuurscollege, bedoeld in het eerste lid, meer uitgaven zijn gedaan dan
                                          door het Rijk worden bekostigd, verleent het bestuurscollege alsnog een voorschot
                                          aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen.
                                       
5. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot, bedoeld in het vierde lid, is het
                                          derde lid van overeenkomstige toepassing.
                                       
Artikel 111. Vaststelling overschrijdingsbedrag
                                 
1. Indien een openbaar lichaam een of meer scholen in stand houdt, stelt het bestuurscollege
                                          jaarlijks voorlopig vast:
                                       
a. het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 115, derde lid, die in het voorafgaande
                                                kalenderjaar zijn uitgegeven;
                                             
b. het totaal van de ontvangsten, bedoeld in de artikelen 99, 100, 103 en 104, in het
                                                voorafgaande kalenderjaar;
                                             
c. een staat van voorzieningen die zijn ingesteld voor de door het openbaar lichaam in
                                                stand gehouden scholen.
                                             
2. Indien het openbaar lichaam een deel van de ontvangsten, bedoeld in het eerste lid,
                                          aanhef en onder b, toevoegt aan een voorziening, wordt dat deel aangemerkt als een
                                          uitgave als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.
                                       
3. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden
                                          buiten beschouwing gelaten de uitgaven en ontvangsten voor:
                                       
a. de administratie, het beheer, het bestuur, bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdeel
                                                g, en
                                             
b. de exploitatie van een ruimte voor het onderwijs in lichamelijke oefening.
4. Bij het vaststellen van de bedragen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, worden
                                          buiten beschouwing gelaten de uitgaven die worden gedekt door ontvangsten van bedragen
                                          die door derden zijn betaald en de uitgaven voor de voorzieningen waarvoor het bevoegd
                                          gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school op grond van
                                          de regeling, bedoeld in artikel 108, eerste lid, een aanvraag bij het openbaar lichaam
                                          kon indienen en wel gedurende de periode waarvoor een dergelijke aanvraag kon worden
                                          gedaan.
                                       
5. Bij het vaststellen van de bedragen bedoeld in het eerste lid, onder c, mogen voorzieningen
                                          die volgens de desbetreffende rijksbekostiging een afschrijvingstermijn van ten minste
                                          20 jaar hebben, over ten hoogste 20 jaar worden aangemerkt als jaarlijkse uitgaven
                                          op grond van rente op basis van een fictieve lening met een looptijd van ten hoogste
                                          20 jaar en een lineaire aflossing.
                                       
6. Indien het openbaar lichaam een deel van de bekostiging voor uitgaven overdraagt
                                          aan een ander bevoegd gezag, wordt dat deel aangemerkt als een uitgave als bedoeld
                                          in het eerste lid, onderdeel a. Indien door een ander bevoegd gezag een deel van de
                                          bekostiging aan het openbaar lichaam wordt overgedragen, wordt dat deel aangemerkt
                                          als een ontvangst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
                                       
7. Om de vijf jaar stelt het bestuurscollege voorlopig vast het totaal van de vastgestelde
                                          uitgaven en ontvangsten in de voorafgaande vijf kalenderjaren, zoals in het eerste
                                          tot en met zesde lid is aangegeven. Indien de uitgaven hoger zijn dan de ontvangsten,
                                          bepaalt het bestuurscollege tevens het bedrag van de overschrijding. Indien een openbaar
                                          lichaam vanaf een tijdstip binnen een periode van vijf jaar als bedoeld in de eerste
                                          volzin geen school in stand houdt, stelt het bestuurscollege in afwijking van die
                                          volzin zo spoedig mogelijk na dat tijdstip voorlopig vast het totaal van de vastgestelde
                                          uitgaven en ontvangsten in het aan dat tijdstip voorafgaande deel van de periode van
                                          vijf jaar, zoals in het eerste tot en met zesde lid is aangegeven.
                                       
8. Na sluiting van de rekening van het openbaar lichaam stelt het bestuurscollege de
                                          in het eerste en zevende lid bedoelde bedragen, zo nodig gewijzigd, vast. In het geval,
                                          bedoeld in het zevende lid, tweede volzin, drukt het bestuurscollege vervolgens het
                                          bedrag van de overschrijding uit in een percentage van het totaal van de ontvangsten,
                                          bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d. Het percentage wordt afgerond tot twee
                                          decimalen. Afronding naar beneden vindt plaats indien de derde decimaal kleiner is
                                          dan 5, en naar boven indien deze decimaal ten minste 5 bedraagt.
                                       
Artikel 112. Vaststelling overschrijdingsbedrag voor een niet door het openbaar lichaam
                                    in stand gehouden school
                                 
1. In het jaar volgend op de definitieve vaststelling, bedoeld in artikel 111, achtste
                                          lid, wordt het overschrijdingsbedrag vastgesteld waarop het bevoegd gezag van een
                                          niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school, die gedurende een of meer
                                          jaren van het desbetreffende tijdvak in het openbaar lichaam was gevestigd, aanspraak
                                          heeft.
                                       
2. Het overschrijdingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld door het
                                          percentage, bedoeld in artikel 111, achtste lid, te vermenigvuldigen met het totaal
                                          van de ontvangsten van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school
                                          dat is gebaseerd op de bedragen die krachtens de artikel 99 voor het desbetreffende
                                          tijdvak zijn vastgesteld, met dien verstande dat bij het vaststellen van het totaal
                                          van de ontvangsten, bedoeld in voorgaande volzin, buiten beschouwing blijven de ontvangsten,
                                          bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdeel g, en de exploitatie van de ruimte voor
                                          het onderwijs in lichamelijke oefening.
                                       
3. Indien aan het bevoegd gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden
                                          school een deel van de bekostiging is overgedragen door een ander bevoegd gezag, wordt
                                          bij het vaststellen van het totaal van de ontvangsten, bedoeld in het tweede lid,
                                          tweede volzin, dat deel bij genoemde school wel en bij de school van laatstgenoemd
                                          bevoegd gezag niet aangemerkt als ontvangsten.
                                       
4. Indien een openbaar lichaam voor een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden
                                          school het deel van de kosten, bedoeld in artikel 99, tweede lid, onderdelen d, e
                                          en j, betrekking hebben, geheel of gedeeltelijk verzorgt, wordt een overeenkomstig
                                          deel van de ontvangsten in mindering gebracht op het totaal van de ontvangsten voor
                                          de betrokken school waarover ingevolge het eerste lid het overschrijdingsbedrag wordt
                                          vastgesteld.
                                       
5. Indien een openbaar lichaam gedurende een gedeelte van het desbetreffende tijdvak
                                          een of meer scholen in stand houdt, wordt voor het vaststellen van het overschrijdingsbedrag,
                                          bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het totaal van de ontvangsten van een niet
                                          door het openbaar lichaam in stand gehouden school over een overeenkomstig gedeelte
                                          van het desbetreffende tijdvak.
                                       
Artikel 113. Mededeling en beroep
                                 
1. Aan het bevoegd gezag van de niet door het openbaar lichaam in stand gehouden scholen
                                          wordt een afschrift gezonden van de besluiten van het bestuurscollege tot vaststelling
                                          van de mate waarin meer dan wel minder uitgaven worden gedaan, bedoeld in artikel
                                          110, eerste lid, tot verlening van het voorschot, bedoeld in artikel 110, tweede of
                                          derde lid, en tot voorlopige en definitieve vaststelling van het overschrijdingsbedrag,
                                          bedoeld in artikel 111, zevende en achtste lid. Daarbij is opgenomen een staat van
                                          voorzieningen als bedoeld in artikel 111, eerste lid onderdeel d, waarin per kalenderjaar
                                          wordt aangegeven het verloop van de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen.
                                       
2. De toezending geschiedt binnen twee weken na de dag waarop het bestuurscollege een
                                          besluit als bedoeld in het eerste lid heeft genomen.
                                       
3. In afwijking van artikel 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES kan het bevoegd
                                          gezag van een niet door het openbaar lichaam in stand gehouden school tegen de in
                                          het eerste lid bedoelde besluiten beroep instellen bij de Rijksvertegenwoordiger.
                                          De artikelen 54 en 55 van de Wet administratieve rechtspraak BES zijn van overeenkomstige
                                          toepassing.
                                       
N
In hoofdstuk 1, titel III, wordt in afdeling 6 (nieuw) na artikel 113 (nieuw) een
                        paragraaf toe gevoegd, luidende:
                     
§ 2. Betaling
                           
O
De artikelen 120 en 121 worden verplaatst naar afdeling 6 (nieuw), paragraaf 2 (nieuw)
                        en worden vernummerd tot de artikelen 114 en 115.
                     
P
In artikel 117 (nieuw) wordt «artikel 122, eerste en tweede lid» vervangen door «artikel
                        116, eerste en tweede lid».
                     
Q
In artikel 118 (nieuw), derde lid, en artikel 119 (nieuw), tweede lid, wordt «artikel
                        122, derde lid» vervangen door «artikel 116, derde lid».
                     
R
In artikel 129 (nieuw) wordt in het vierde lid «artikel 131» vervangen door «125».
S
In hoofdstuk 1, titel III, worden de afdelingen 8 tot en met 11 vernummerd tot de
                        afdelingen 7 tot en met 10 en worden de artikelen 122 tot en met 163 vernummerd tot
                        de artikelen 116 tot en met 156.
                     
T
De artikelen 164 tot en met 166 vervallen.
U
De artikelen 167 tot en met 168 worden vernummerd tot de artikelen 157 tot en met
                        166.
                     
V
In artikel 140, eerste lid, wordt «titel III, afdelingen 1, 2, 4 tot en met 6, afdeling
                        7, paragrafen 2, 3, 6 en 7, en afdeling 8, paragraaf 1,» vervangen door «titel III,
                        afdelingen 1, 2, 4 tot en met 6 en 7, paragraaf 1».
                     
W
In artikel 144, eerste en tweede lid, vervalt «voor de materiële instandhouding».
X
In artikel 156 (nieuw), onderdeel c, wordt «artikel 122, eerste lid» vervangen door
                        «artikel 116, eerste lid».
                     
ARTIKEL IV. WIJZIGING WET OP HET VOORGEZET ONDERWIJS
                  
De Wet op het Voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 17a, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename
                                    van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring in
                                    de zin van artikel 40, achtste lid, en in de zin van artikel 40, twaalfde lid, van
                                    de Wet op de expertisecentra, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen
                                    voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in
                                    de periode na 1 februari, en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. De leerlingen
                                    in de zin van artikel 40, zestiende lid, van de Wet op de expertisecentra, blijven
                                    buiten beschouwing.
                                 
2. De onderdelen i en j vervallen.
B
De artikelen 84 tot en met 87 komen als volgt te luiden:
Artikel 84. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverband
                           
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor leerwegondersteunend
                                    onderwijs, praktijkonderwijs en regionale ondersteuning. De bekostiging is een bedrag
                                    per leerling.
                                 
2. Artikel 79, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld
                                    in het eerste lid, wordt bepaald door:
                                 
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
                                          dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te
                                          drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen
                                          in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
                                       
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
                                          op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
                                          voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
                                       
4. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in het
                                    eerste lid, wordt bepaald door:
                                 
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
                                          dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken
                                          in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in
                                          het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
                                       
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
                                          op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
                                          voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
                                       
5. De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit
                                    bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van
                                    het samenwerkingsverband.
                                 
6. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                    de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een
                                 
vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van
                                    artikel 70 of artikel 17a1, tweede lid, wordt een bedrag in mindering gebracht op
                                    de bekostiging van het samenwerkingsverband.
                                 
7. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                    de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs
                                    in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bedrag in mindering gebracht
                                    op de bekostiging van het samenwerkingsverband.
                                 
8. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, vierde, vijfde
                                    en zesde lid vastgesteld.
                                 
Artikel 85. Vermindering bekostiging bij uitputting lichte ondersteuning samenwerkingsverband
                           
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 84, vierde lid, de bekostiging
                                    van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 84, eerste lid, overschrijdt, wordt
                                    het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
                                    gebracht op de bekostiging van alle scholen, waarvan een of meer vestigingen zijn
                                    gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
                                 
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald
                                    per school op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar
                                    waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen
                                    in het gebied van het samenwerkingsverband, met uitzondering van de leerlingen bedoeld
                                    in artikel 84, vijfde en zesde lid.
                                 
Artikel 86. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverband
                           
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de
                                    ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.
                                    De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling
                                 
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
                                    eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan
                                    het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
                                    op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
                                 
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
                                    vastgesteld.
                                 
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                    de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal
                                    onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering
                                    gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
                                    artikel 40, twaalfde lid, van de Wet op de expertisecentra toelaatbaar heeft verklaard
                                    tot het voortgezet speciaal onderwijs.
                                 
5. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
                                    opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de bedragen
                                    die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
                                 
6. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële
                                    instellingen aan die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                    de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school op basis van een samenwerkingsovereenkomst
                                    als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra, met dien
                                    verstande dat het bedrag, bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering
                                    wordt gebracht op de bekostiging van:
                                 
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
                                                voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
                                                tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, indien de leerling onmiddellijk
                                                voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school
                                                voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
                                             
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
                                                voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
                                             
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
                                          onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven
                                          en bekostigd op een school of, niet of niet op basis van een toelaatbaarheidsverklaring
                                          was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
                                          speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
                                       
7. De artikelen 82 en 83 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.
Artikel 87. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
                              samenwerkingsverband
                           
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 86, vierde lid, bekostiging
                                    van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 86, eerste lid, overschrijdt, wordt
                                    het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
                                    gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
                                    in het gebied van het samenwerkingsverband.
                                 
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
                                    het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
                                 
C
Artikel 88 vervalt.
ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK
                  
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.4., eerste lid, wordt «artikel 180» vervangen door «artikel 185».
B
In artikel 7a.1., onderdeel b, wordt «artikel 176f van de Wet op het primair onderwijs,
                        artikel 141 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 162i van de Wet op de expertisecentra»
                        vervangen door «artikel 175 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 135 van de
                        Wet primair onderwijs BES, artikel 155 van de Wet op de expertisecentra».
                     
C
In artikel 7a.2. wordt «artikel 176g van de Wet op het primair onderwijs, artikel
                        142 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 162j van de Wet op de expertisecentra»
                        vervangen door «artikel 176 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 136 van de
                        Wet primair onderwijs BES, artikel 156 van de Wet op de expertisecentra».
                     
ARTIKEL VI. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS
                  
In artikel 7.1.4, tweede lid, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs
                     wordt «artikel 180» vervangen door «artikel 185».
                  
ARTIKEL VII. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT
                  
De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel e, wordt «artikelen 176e, eerste lid, en 176g, eerste lid,
                        van de Wet op het primair onderwijs, 162h, eerste lid, en 162j, eerste lid, van de
                        Wet op de expertisecentra», vervangen door «artikelen 174, eerste lid, en 176, eerste
                        lid, van de Wet op het primair onderwijs, 154, eerste lid, en 155, eerste lid, van
                        de Wet op de expertisecentra».
                     
B
In artikel 3, tweede lid, onder a, wordt «artikel 164 van de Wet op het primair onderwijs,
                        artikel 129 van de Wet primair onderwijs BES, artikel 146 van de Wet op de expertisecentra»
                        vervangen door «artikel 155 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 123 van de
                        Wet primair onderwijs BES, artikel 133 van de Wet op de expertisecentra».
                     
C
In artikel 15h, tweede lid, en artikel 15i, vijfde lid, wordt «artikel 167» vervangen
                        door «artikel 160».
                     
D
Artikel 24c wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «artikel 178a, tweede en zevende lid, van de Wet op het primair
                           onderwijs, en artikel 164a, leden 2a en 2b, van de Wet op de expertisecentra» vervangen
                           door «artikel 182, tweede en zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel
                           161, leden 2a en 2b, van de Wet op de expertisecentra».
                        
b. In onderdeel b wordt «artikel 164a, tweede lid, lid 2a, lid 2b, en achtste lid, van
                           de Wet op de expertisecentra» vervangen door «artikel 161, tweede lid, lid 2a, lid
                           2b, en achtste lid, van de Wet op de expertisecentra»
                        
c. In de onderdelen c en e wordt «artikel 164a, leden 2a en 2b» vervangen door «artikel
                           161, leden 2a en 2b».
                        
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «artikel 178a, tweede en zevende lid» vervangen door «artikel
                           184, tweede en zevende lid».
                        
b. In onderdeel b wordt «artikel 164a, tweede en achtste lid» vervangen door «artikel
                           161, tweede en achtste lid».
                        
E
In artikel 24f, het eerste zeventiende lid, wordt «de artikelen 118, tiende lid, en
                        132, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 85b, derde lid,
                        en 89a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel
                        124 van de Wet op het primair onderwijs en de artikelen 86, derde lid, van de Wet
                        op het voortgezet onderwijs».
                     
ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET MEDEZEGGENSCHAP OP SCHOLEN
                  
A
In artikel 8, tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 171 van de Wet op het primair
                        onderwijs, artikel 157 van de Wet op de expertisecentra» vervangen door «artikel 165
                        van de Wet op het primair onderwijs, artikel 141 van de Wet op de expertisecentra».
                     
B
In artikel 12, tweede lid, wordt «artikel 120, vierde lid» vervangen door «artikel
                        122, vierde lid».
                     
ARTIKEL IX. WIJZIGING WET KINDEROPVANG
                  
De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1.50a wordt «artikelen 167 en 167a» vervangen door «artikelen 160 en 161».
B
In artikel 1.72 wordt «artikel 167» vervangen door «artikel 160».
ARTIKEL X. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
                  
Bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1 wordt in de zinsnede over de Wet op het primair onderwijs «artikel 140,
                        tweede lid» vervangen door «artikel 128, tweede lid» en wordt in de zinsnede over
                        de Wet op de expertisecentra «artikel 134, vierde lid» vervangen door «artikel 123,
                        vierde lid».
                     
2. Artikel 2, de zinsnede over de Wet op de expertisecentra, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a, wordt «titel IV: de afdelingen 2 en 8» vervangen door «titel IV:
                        de afdelingen 2 en 7».
                     
b. Onderdeel b, komt als volgt te luiden: b. de artikelen 118 en 168.
3. Artikel 2, de zinsnede over de Wet op het primair onderwijs, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b, wordt «titel IV: de afdelingen 2 en 9» vervangen door «titel IV:
                        de afdelingen 2 en 8».
                     
b. Onderdeel c komt als volgt te luiden: c. de artikelen 120 en 189.
c. In onderdeel d wordt «artikel 185, tweede lid, tweede volzin» vervangen door «artikel
                        193, tweede lid, tweede volzin».
                     
ARTIKEL XI. OVERGANGSBEPALING BEKOSTIGING PERIODE START SCHOOLJAAR TOT INWERKINGTREDING
                        WET
                     
1. De aanspraak op bekostiging voor het schooljaar dat aanvangt in het kalenderjaar
                              voorafgaand aan het kalenderjaar waarin deze wet of onderdelen daarvan in werking
                              treedt, eindigt met ingang van de inwerkingtreding van deze wet.
                           
2. De bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt in die periode verstrekt op grond
                              van:
                           
a. de artikelen 120, 129, 132 van de Wet op het primair onderwijs;
b. de artikelen 117 en 124 van de Wet op de expertisecentra;
c. de artikelen 101 en 110 van de Wet primair onderwijs BES;
d. artikel 85b van de Wet op het voortgezet onderwijs;
zoals deze artikelen luidden de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.
3. Bij ministeriële regeling worden voor de periode tussen de aanvang van het schooljaar
                              en de inwerkingtreding van deze wet de bedragen vastgesteld waarop de aanspraak, bedoeld
                              in het eerste lid, betrekking heeft.
                           
ARTIKEL XII. SAMENLOOP MET WET VOORTGEZET ONDERWIJS 20XX
                  
Indien het bij koninklijke boodschap van 4 oktober 2019 ingediende voorstel van wet
                     houdende regels over het voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs 20xx) tot
                     wet is of wordt verheven en artikel 13.5, eerste lid, van die wet:
                  
a. eerder in werking treedt of is getreden dan artikel III van deze wet, wordt deze
                        wet gewijzigd:
                     
Artikel IV van deze wet komt te luiden:
ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET VOORTGEZET ONDERWIJS 2020
                     
De Wet voortgezet onderwijs 20xx wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.47, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename
                                       van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring in
                                       de zin van artikel 40, achtste lid, en in de zin van artikel 40, twaalfde lid, van
                                       de WEC, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen voor voortgezet speciaal
                                       onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1 februari,
                                       en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. De leerlingen in de zin van artikel
                                       40, zestiende lid, van de WEC, blijven buiten beschouwing.
                                    
2. De onderdelen i en j vervallen.
B
Artikel 5.13. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverband
                              
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor leerwegondersteunend
                                       onderwijs, praktijkonderwijs en regionale ondersteuning. De bekostiging is een bedrag
                                       per leerling.
                                    
2. Artikel 79, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld
                                       in het eerste lid, wordt bepaald door:
                                    
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
                                             dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te
                                             drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen
                                             in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
                                          
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
                                             op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
                                             voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
                                          
4. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in het
                                       eerste lid, wordt bepaald door:
                                    
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
                                             dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken
                                             in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in
                                             het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
                                          
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
                                             op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
                                             voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
                                          
5. De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit
                                       bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van
                                       het samenwerkingsverband.
                                    
6. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een
                                       vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van
                                       artikel 4.8 of artikel 2.48, tweede lid, wordt een bedrag in mindering gebracht op
                                       de bekostiging van het samenwerkingsverband.
                                    
7. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs
                                       in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bedrag in mindering gebracht
                                       op de bekostiging van het samenwerkingsverband.
                                    
8. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, vierde, vijfde
                                       en zesde lid vastgesteld.
                                    
Artikel 5.14. Vermindering bekostiging bij uitputting lichte ondersteuning samenwerkingsverband
                              
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.13, vijfde en zesde lid,
                                       de bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.13, eerste lid,
                                       overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
                                       Minister in mindering gebracht op de bekostiging van alle scholen, waarvan een of
                                       meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
                                    
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald
                                       per school op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar
                                       waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen
                                       in het gebied van het samenwerkingsverband, met uitzondering van de leerlingen bedoeld
                                       in artikel 5.13, vijfde en zesde lid.
                                    
Artikel 5.15. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverband
                              
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de
                                       ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.
                                       De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling.
                                    
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
                                       eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan
                                       het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
                                       op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
                                    
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
                                       vastgesteld.
                                    
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal
                                       onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering
                                       gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
                                       artikel 40, twaalfde lid, van de WEC toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet
                                       speciaal onderwijs.
                                    
5. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
                                       opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de bedragen
                                       die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
                                    
6. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële
                                       instellingen aan die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school op basis van een samenwerkingsovereenkomst
                                       als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WEC, met dien verstande dat het bedrag,
                                       bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de
                                       bekostiging van:
                                    
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
                                                   voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
                                                   tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand
                                                   aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school voor voortgezet
                                                   speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
                                                
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
                                                   voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
                                                
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
                                             onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven
                                             en bekostigd op een school of, niet of niet op basis van een toelaatbaarheidsverklaring
                                             was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
                                             speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC.
                                          
7. De artikelen 5.9 en 5.10 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.
Artikel 5.16. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
                                 samenwerkingsverband
                              
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.15, vierde lid, bekostiging
                                       van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, overschrijdt, wordt
                                       het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
                                       gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
                                       in het gebied van het samenwerkingsverband.
                                    
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
                                       het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
                                    
C
Artikel 5.17 vervalt.
b. later in werking treedt dan deze wet, wordt de Wet voortgezet onderwijs 20xx als
                        volgt gewijzigd:
                     
A
Artikel 2.47, achtste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel h komt te luiden:
h. de wijze waarop wordt vastgesteld of sprake is van een meer dan gemiddelde toename
                                       van het aantal ingeschreven leerlingen met een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring in
                                       de zin van artikel 40, achtste lid, en in de zin van artikel 40, twaalfde lid, van
                                       de WEC, bij de aan het samenwerkingsverband deelnemende scholen voor voortgezet speciaal
                                       onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de periode na 1 februari,
                                       en hoe deze scholen hierin tegemoet worden gekomen. De leerlingen in de zin van artikel
                                       40, zestiende lid, van de WEC, blijven buiten beschouwing.
                                    
2. De onderdelen i en j vervallen.
B
Artikel 5.13. Bekostiging lichte ondersteuning samenwerkingsverband
                              
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor leerwegondersteunend
                                       onderwijs, praktijkonderwijs en regionale ondersteuning. De bekostiging is een bedrag
                                       per leerling.
                                    
2. Artikel 79, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld
                                       in het eerste lid, wordt bepaald door:
                                    
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
                                             dat is ingeschreven als leerling die leerwegondersteunend onderwijs ontvangt uit te
                                             drukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen
                                             in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
                                          
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
                                             op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
                                             voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
                                          
4. Het aantal leerlingen voor de bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in het
                                       eerste lid, wordt bepaald door:
                                    
a. het aantal leerlingen op 1 oktober 2012 op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband
                                             dat is ingeschreven als leerling op een school voor praktijkonderwijs uit te drukken
                                             in een percentage van het totaal aantal leerlingen ingeschreven op vestigingen in
                                             het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober 2012; en
                                          
b. het percentage, bedoeld onder a, toe te passen op het aantal leerlingen ingeschreven
                                             op vestigingen in het gebied van het samenwerkingsverband op 1 oktober van het jaar
                                             voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
                                          
5. De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit
                                       bedrag per leerling die is ingeschreven op een school of vestiging in het gebied van
                                       het samenwerkingsverband.
                                    
6. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs op een
                                       vestiging in het gebied van het samenwerkingsverband die bekostigd is op grond van
                                       artikel 4.8 of artikel 2.48, tweede lid, wordt een bedrag in mindering gebracht op
                                       de bekostiging van het samenwerkingsverband.
                                    
7. Voor elke leerling die op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een vestiging voor praktijkonderwijs
                                       in het gebied van het samenwerkingsverband, wordt een bedrag in mindering gebracht
                                       op de bekostiging van het samenwerkingsverband.
                                    
8. Bij ministeriële regeling worden de bedragen, bedoeld in het eerste, vierde, vijfde
                                       en zesde lid vastgesteld.
                                    
Artikel 5.14. Vermindering bekostiging bij uitputting lichte ondersteuning samenwerkingsverband
                              
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.13, vijfde en zesde lid,
                                       de bekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.13, eerste lid,
                                       overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze
                                       Minister in mindering gebracht op de bekostiging van alle scholen, waarvan een of
                                       meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband.
                                    
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, dat in mindering wordt gebracht wordt bepaald
                                       per school op basis van het leerlingenaantal op 1 oktober voorafgaand aan het jaar
                                       waarover de bekostiging plaatsvindt, van de desbetreffende vestiging of vestigingen
                                       in het gebied van het samenwerkingsverband, met uitzondering van de leerlingen bedoeld
                                       in artikel 5.13, vijfde en zesde lid.
                                    
Artikel 5.15. Bekostiging zware ondersteuning samenwerkingsverband
                              
1. Aan het samenwerkingsverband wordt bekostiging toegekend voor de inrichting van de
                                       ondersteuningsstructuur en de ondersteuningsvoorzieningen voor de zware ondersteuning.
                                       De bekostiging bestaat uit een bedrag per leerling
                                    
2. Onze Minister gaat bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging, bedoeld in het
                                       eerste lid, uit van het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan
                                       het jaar waarover de bekostiging plaatsvindt op de vestigingen van de scholen die
                                       op 1 januari zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband.
                                    
3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid,
                                       vastgesteld.
                                    
4. Voor elke leerling die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt, was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal
                                       onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, wordt een bedrag in mindering
                                       gebracht op de bekostiging van het samenwerkingsverband dat de leerling op grond van
                                       artikel 40, twaalfde lid, van de WEC toelaatbaar heeft verklaard tot het voortgezet
                                       speciaal onderwijs.
                                    
5. Het bedrag, bedoeld in het derde lid, is afhankelijk van de in de toelaatbaarheidsverklaring
                                       opgenomen ondersteuningsbehoefte van de leerling en komt overeen met één van de bedragen
                                       die bij ministeriële regeling worden vastgesteld.
                                    
6. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op leerlingen opgenomen in residentiële
                                       instellingen aan die op 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarover
                                       de bekostiging plaatsvindt staan ingeschreven op een school op basis van een samenwerkingsovereenkomst
                                       als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WEC, met dien verstande dat het bedrag,
                                       bedoeld in artikel 117, zevende lid, van die wet in mindering wordt gebracht op de
                                       bekostiging van:
                                    
a. het samenwerkingsverband:
1°. dat verantwoordelijk is voor de bekostiging tijdens de inschrijving op een school
                                                   voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend
                                                   tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC, indien de leerling onmiddellijk voorafgaand
                                                   aan de opname in de residentiële instelling was ingeschreven op een school voor voortgezet
                                                   speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of
                                                
2°. waartoe de vestiging van de school behoort waar de leerling was ingeschreven en bekostigd
                                                   voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling, of
                                                
b. het samenwerkingsverband in het gebied waar de leerling woont, indien de leerling
                                             onmiddellijk voorafgaand aan de opname in de residentiële instelling niet was ingeschreven
                                             en bekostigd op een school of, niet of niet op basis van een toelaatbaarheidsverklaring
                                             was ingeschreven op een school voor voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet
                                             speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4, bedoeld in de WEC.
                                          
7. De artikelen 5.9 en 5.10 zijn van overeenkomstige toepassing op het samenwerkingsverband.
Artikel 5.16. Vermindering bekostiging bij uitputting bekostiging zware ondersteuning
                                 samenwerkingsverband
                              
1. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 5.15, vierde lid, bekostiging
                                       van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 5.15, eerste lid, overschrijdt, wordt
                                       het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze Minister in mindering
                                       gebracht op de bekostiging van alle scholen waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen
                                       in het gebied van het samenwerkingsverband.
                                    
2. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school bepaald op basis van
                                       het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband.
                                    
C
Artikel 5.17 vervalt.
ARTIKEL XIII. INWERKINGTREDING
                     
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
                        voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
                     
ARTIKEL XIV. CITEERTITEL
                     
Deze wet wordt aangehaald als: Wet vereenvoudiging bekostiging po.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
                        autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
                        de hand zullen houden.
                     
Gegeven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.