Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 603 Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met de versterking van gebouwen in de provincie Groningen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
Door de gaswinning uit het Groningenveld ontstaan aardbevingen met ingrijpende gevolgen
voor de bewoners van Groningen. Deze aardbevingen kunnen leiden tot onveilige gebouwen.
Aan deze onveilige situatie moet snel een einde komen.
Om de problematiek aan te pakken is de Nederlandse Aardolie Maatschappij N.V. (hierna:
NAM) als schadeveroorzakende partij, met het Centrum Veilig Wonen (hierna: CVW), in
2013 begonnen met het versterken van gebouwen die niet voldoen aan de veiligheidsnorm,
zodat iedereen in het gebied veilig kan wonen. Deze versterkingsoperatie is lange
tijd stroef verlopen. De uitvoering van versterkingsmaatregelen kwam, gelet op de
aard en omvang van de opgave, niet snel genoeg van de grond en het vertrouwen in NAM
en CVW om tot een rechtvaardig aanbod voor versterking te komen, was laag. Daarom
waren maatregelen nodig om de veiligheid van bewoners te verbeteren en om de operatie
ter versterking van gebouwen goed te laten verlopen. In dit wetsvoorstel wordt daartoe
de publieke aanpak van de versterkingsoperatie beschreven.
Het kabinet heeft op 29 maart 2018 een belangrijke stap gezet in de verbetering van
de veiligheid door het beëindigen van de gaswinning in Groningen. De dalende gaswinning
heeft tot gevolg dat de kans op aardbevingen afneemt. Maar ook na de beëindiging van
de gaswinning kunnen er nog aardbevingen voorkomen. Het wordt veiliger, maar er ligt
nog een grote opgave.
Doordat de gaswinning wordt afgebouwd, neemt de seismiciteit af. Dit leidde tot de
vraag, hoe nu verder met de versterkingsaanpak. Daarover is de Mijnraad om advies
gevraagd (Kamerstukken II 2017/18, 33 529, nr. 498). Op basis van dit advies van de Mijnraad hebben Rijk en regio besloten de versterkingsoperatie
te herzien. Centraal staat de aanpak waarbij de meest risicovolle gebouwen als eerste
worden aangepakt.
Met dit wetsvoorstel wordt de publieke aanpak van de versterking van gebouwen wettelijk
verankerd, in het verlengde van het wettelijk regelen van de afhandeling van schade
door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag
bij Norg (hierna: schade) door de overheid, en krijgt de risicogerichte aanpak een
wettelijke basis.
Door de wijziging van artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet is een eerste stap
gezet met het in publieke handen overnemen van de versterkingsoperatie. Per 18 december
2018 is door deze wijziging geregeld dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat,
in plaats van NAM, verantwoordelijk is voor het treffen van maatregelen, om te voorkomen
dat door de gaswinning in Groningen de veiligheid wordt geschaad. Om uitvoering te
geven aan deze nieuwe verantwoordelijkheid van de Minister is een beleidsregel opgesteld,
het Besluit versterking gebouwen Groningen1. Deze verantwoordelijkheid wordt sinds 16 oktober 2019 gedeeld met de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met voorliggend wetvoorstel wordt deze
publiekrechtelijke aanpak verder uitgewerkt.
Er is voor gekozen om gehoor te geven aan de wens van de regio om gemeenten een sturende
rol te geven. Daarnaast is gehoor gegeven aan de wens om ruimte te bieden aan bewoners/eigenaren
die zelf de versterking ter hand willen nemen. Er is niet voor gekozen om een zelfstandig
bestuursorgaan verantwoordelijk te maken voor de besluitvorming in de versterkingsoperatie.
Daarnaast is de besluitvormingsprocedure sterk vereenvoudigd en is gekozen voor één
integraal versterkingsbesluit dat de basis is voor het uitvoeren van de versterkingsmaatregelen.
Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 2.6 van deze toelichting. Hiermee is tegemoetgekomen
aan de kritiek die door verschillende partijen op de besluitvormingsprocedure is geleverd.
De taak om de (on)veiligheid van een gebouw te beoordelen is neergelegd bij de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en zal worden gemandateerd aan de Nationaal
Coördinator Groningen (hierna: NCG). De NCG krijgt een ruim mandaat en het aantal
overdrachtsmomenten tussen partijen tijdens de versterkingsoperatie wordt tot het
minimum beperkt. Tevens kan de eigenaar met deze aanpak regie op het proces nemen
en eigen wensen inbrengen. Ook krijgt de eigenaar de mogelijkheid de versterking zelf
uit te voeren. Hij kan in dat geval aanspraak maken op een budget dat aangewend wordt
voor betalingen aan door hem uitgekozen aannemers en leveranciers die zijn gebouw
versterken. De in dit wetsvoorstel beschreven aanpak komt het draagvlak ten goede,
met onder meer een rol voor gemeenten, en biedt de eigenaar de gelegenheid om kansen
te benutten voor het koppelen van eigen wensen aan de versterking. De verwachting
is dat het creëren van een gedragen versterkingsproces bijdraagt aan een goede implementatie
van het wetsvoorstel en uiteindelijk tot versnelling van het versterkingsproces. Er
is om deze reden dus niet gekozen voor een hiërarchische, gecentraliseerde en gestandaardiseerde
aanpak.
1.2 Doel
Het doel van dit wetsvoorstel is het bereiken van veilige gebouwen in Groningen. Daartoe
biedt dit wetsvoorstel een publieke regeling met een navolgbaar en transparant versterkingsproces
voor de gebouwen in Groningen. De rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken
partijen, waaronder gemeenten, worden vastgelegd en de positie van de eigenaar wordt
verbeterd. Tevens worden er mogelijkheden geboden om de uitvoering te versnellen.
Hieronder worden de diverse aspecten nader toegelicht.
Veiligheid
Het kabinet heeft besloten de gaswinning zo snel mogelijk af te bouwen om de oorzaak
van het aardbevingsrisico te doen afnemen. Het afbouwproces is afhankelijk van de
vraag naar Groningengas die niet op een andere wijze kan worden ingevuld. Ondanks
deze afbouw kunnen aardbevingen blijven voorkomen. Ook na het beëindigen van de gaswinning
kunnen nog aardbevingen optreden. Ter bestrijding van de risico’s ten gevolge van
deze aardbevingen worden versterkingsmaatregelen aan gebouwen getroffen.
Gebouwen komen in aanmerking voor versterkingsmaatregelen indien zij niet aan de veiligheidsnorm
voldoen. Om te bepalen of een gebouw veilig is, wordt de zogeheten Meijdamnorm gehanteerd.
Deze veiligheidsnorm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt
in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000
per jaar. Deze norm sluit aan bij andere veiligheidsregelgeving, zoals die ten aanzien
van de waterveiligheid. Zie voor verdere toelichting paragraaf 2.3.
Bewoner centraal
Een deel van de maatschappelijke onvrede in Groningen komt voort uit een gebrek aan
regie van de eigenaar op de versterking van zijn gebouw. Een eigenaar die niet weet
of zijn gebouw veilig is, leeft in onzekerheid. Indien het gebouw versterkt moet worden,
is het essentieel dat een eigenaar een beslissende stem heeft bij deze versterking.
Met dit wetsvoorstel komen bewoners en eigenaren meer centraal te staan in de versterkingsoperatie.
Eigenaren houden controle over wat er wel of niet met hun gebouw gebeurt.
Om de eigenaar een sterke positie en regie te geven in het versterkingsproces, biedt
het wetsvoorstel:
– Een transparant en navolgbaar versterkingsproces;
– De eigenaar, wiens gebouw voor versterking in aanmerking komt, de mogelijkheid om
te bepalen of en hoe zijn gebouw wordt versterkt;
– Een eigenaar de mogelijkheid om eigen wensen mee te nemen bij de versterking van een
gebouw;
– Laagdrempelige rechtsbescherming;
– Eén centraal aanspreekpunt voor ondersteuning vanaf het begin van het versterkingsproces
tot en met de nazorg na oplevering;
– Een mogelijkheid tot opname op verzoek;
– Een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling;
– Mogelijkheden tot versnelling van de uitvoering.
Op deze punten wordt hieronder in gegaan.
Een transparant en navolgbaar proces
Het wetsvoorstel vergroot de transparantie van het versterkingsproces. Heel het proces
van vaststelling van het risicoprofiel tot de start van de uitvoering van de versterking
wordt beter navolgbaar voor eigenaren en bewoners. In wet- en regelgeving worden de
stappen uit het versterkingsproces vastgelegd en wordt vastgelegd wat de kaders voor
het nemen van de verschillende besluiten zijn. De veiligheidskaders die op een gebouw
van toepassing zijn, worden op basis van onafhankelijk advies in publieke voorschriften
vastgelegd en er komen eenduidige regels over de technische beoordelingsmethode voor
een gebouw. De gemeentelijke programma’s van aanpak maken inzichtelijk wanneer een
gebouw aan de beurt is voor opname en beoordeling van de veiligheidssituatie. Op deze
manier weten bewoners vooraf waar ze aan toe zijn. Daarnaast is inspraak bij het opstellen
van de programma’s van aanpak mogelijk.
Rol eigenaar en meenemen eigen wensen
Als een gebouw in aanmerking komt om te worden versterkt, is de eigenaar degene die,
op basis van de opname en beoordeling van zijn gebouw, in principe bepaalt of zijn
gebouw wordt versterkt en op welke wijze dit gebeurt. De eigenaar wordt hierbij –
indien gewenst – ondersteund door de NCG die het versterkingsbesluit in nauw overleg
met de eigenaar voorbereidt. De eigenaar kan eventuele aanvullende wensen, zoals een
nieuwe aanbouw, kenbaar maken. Daarnaast wordt de eigenaar ruimte geboden om zelf
opdrachtgever te zijn. Zo kan de eigenaar aanspraak maken op een budget, waaruit betalingen
kunnen worden verricht.
Laagdrempelige rechtsbescherming
Het wetsvoorstel biedt laagdrempelige rechtsbescherming aan belanghebbenden die zich
niet kunnen vinden in de voorgenomen versterking. Dit is een gevolg van de publiekrechtelijke
verankering van het versterkingsproces. Zo kent het bestuursrecht lagere proceskosten
door de niet-verplichte procesvertegenwoordiging, lage griffierechten en het doorgaans
ontbreken van een proceskostenveroordeling voor burgers.
Centraal aanspreekpunt
Versterken is een complex proces, waarbij veiligheid, bouwkundige aspecten, persoonlijke
voorkeuren en ruimtelijke belangen samenkomen. Meerdere overheidspartijen werken samen
om de versterking uit te voeren. De eigenaar krijgt het initiatief voor de invulling
van het versterkingsbesluit, maar ook dat vraagt om kennis en kunde. Daarom functioneert
de NCG als centraal aanspreekpunt voor de eigenaar. De NCG begeleidt het proces en
bereidt in samenspraak met de eigenaar het versterkingsbesluit voor. De stappen in
het versterkingsproces, inclusief de begeleiding die de NCG daarbij aan de eigenaar
kan bieden, zijn in deze toelichting beschreven (in een «routekaart naar herstel»).
Opname op verzoek
Eigenaren die zich niet veilig voelen in hun gebouw en een opname wensen, kunnen bij
de NCG een verzoek indienen om te laten onderzoeken of hun gebouw versterking behoeft.
De NCG zal aan de hand van enkele criteria onderzoeken of een gebouw mogelijk versterkt
moet worden en daartoe opgenomen dient te worden. Indien blijkt dat een gebouw mogelijk
versterkt moet worden, informeert de NCG de gemeente daarover.
Verantwoordelijkheid en betrokkenheid gemeenten
De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het treffen van alle maatregelen die redelijkerwijs
gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld
de veiligheid wordt geschaad. Dit betekent onder meer dat het Rijk kan worden aangesproken
wanneer onvoldoende maatregelen voor de versterking van een gebouw worden getroffen.
De gemeente staat als bestuurslaag het dichtst bij de inwoners van het gebied. Hierdoor
hebben de gemeenten beter zicht op de situatie van een bewoner en de lokale omstandigheden.
Zeker bij een opgave als de versterking in Groningen, is het primair aan de gemeente
om met het oog op de veiligheid keuzes te maken over planning en uitvoering van de
versterking.
In de afgelopen jaren zijn gemeenten nauw betrokken bij de versterking. In dit wetsvoorstel
krijgen gemeenten sturingsmogelijkheden voor de uitvoering en de planning van de opnames
en beoordelingen met een programma van aanpak. Door deze sturingsverantwoordelijkheid
bij de gemeenten te beleggen, kunnen – gezien de gemeentelijke verantwoordelijkheid
voor ruimtelijke afwegingen – koppelingen worden gemaakt tussen versterking, verduurzaming
en gebiedsontwikkeling. Dit altijd met het uitgangspunt dat de veiligheid van de gebouwen
voorop staat.
Versnelling van de uitvoering
Het is van groot belang om snelheid te krijgen in de versterkingsoperatie. Deze snelheid
wordt verkregen door heldere processen van normstelling tot uitvoering en één integraal
versterkingsbesluit. Dit wetsvoorstel draagt hieraan bij door een duidelijke verdeling
van verantwoordelijkheden tussen de betrokken instanties. Daarnaast wordt een gecoördineerde
behandeling van het versterkingsbesluit met de gemeentelijke vergunningprocedures,
die nodig zijn voor het (ver)bouwen aan een gebouw, voorgesteld waardoor de versterking
niet onnodig stilligt. Hierbij valt te denken aan omgevings- of natuurbeschermingsvergunningen
en eventuele ontheffingen. Het wetsvoorstel versnelt tot slot de procedure voor bestuursrechtelijke
rechtsbescherming door beroep in één instantie voor te schrijven.
Verder bevat het wetsvoorstel een grondslag om binnen de versterkingsaanpak tot snellere
beoordelingsmethoden te komen. Voorbeelden hiervan zijn de praktijkaanpak (voorheen
aannemersvariant) en typologiebenadering die momenteel uitgewerkt worden. Deze methoden
worden toegelicht in hoofdstuk 2.
1.3 Reikwijdte wetsvoorstel
Dit wetsvoorstel heeft betrekking op gebouwen in de Groningse gemeenten waar veiligheidsrisico’s
bestaan vanwege aardbevingen als gevolg van de gaswinning. Dit zijn thans de gemeenten
Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Loppersum, Midden-Groningen en Oldambt.
Op 1 januari 2021 gaan de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum in het kader
van gemeentelijke herindeling op in de gemeente Eemsdelta. Daarom wordt in dit wetsvoorstel
de gemeente Eemsdelta reeds genoemd.
In beginsel vallen alle gebouwen in dit gebied binnen de reikwijdte van dit wetsvoorstel,
dus ook agrarische panden en MKB-panden. Indien een gebouw binnen de reikwijdte van
dit wetsvoorstel valt, betekent dit nog niet dat dit gebouw ook versterkt dient te
worden. Dit voorstel beschrijft de stappen die nodig zijn om dat te bepalen. Voor
verschillende typen gebouwen kan het zijn dat een verschillende aanpak nodig is. Hier
kan in onderliggende regelgeving rekening mee worden gehouden.
Gebouwen die reeds in een vergevorderd stadium in één van de bestaande uitvoeringsbatches2 zitten, of in het reeds in uitvoering genomen scholen- of zorgprogramma3, zullen niet onder deze bepalingen komen te vallen omdat hiervoor de uitvoering al
loopt of de voorbereidingen al gestart zijn. Andere gebouwen die zich reeds in een
vergevorderd stadium van de versterkingsprocedure bevinden, kunnen eveneens van de
reikwijdte van de wet worden uitgezonderd, of worden op een later moment toegevoegd
aan het versterkingsproces uit dit wetsvoorstel. Het dient in deze gevallen geen doel
om deze gebouwen opnieuw de gehele versterkingsprocedure te laten doorlopen, ditmaal
op grond van deze wet.
De beperking tot gebouwen maakt dat infrastructuur, zoals bruggen en dijken, niet
onder de reikwijdte van het voorstel vallen. Hiervoor wordt in overleg met de infrastructuurbeheerders
een afwijkende publieke aanpak uitgewerkt. Gebouwen die vallen onder de industrieaanpak
vallen evenmin onder de reikwijdte. Bij deze industrie gaat het namelijk om het risico
dat gevaarlijke stoffen vrij kunnen komen als gevolg van aardbevingen. Dat risico
wordt niet alleen veroorzaakt door het bezwijken van gebouwen. In overleg met de regionale
overheden, toezichthouders en deze bedrijven wordt voor industrie een afwijkende publieke
aanpak uitgewerkt die past bij dit risico en de verantwoordelijkheid die een bedrijf
heeft voor de veiligheid op het eigen terrein. Het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat zal samen met de betrokken partijen voor infrastructuur en industrie een
aparte regeling vormgeven.
1.4 Samenhang schade en versterken
Dit wetsvoorstel is een aanvulling op de Tijdelijke wet Groningen (TwG) waarin de
publiekrechtelijke schadeafhandeling door de overheid is beschreven. Maatschappelijk
bestaat de wens voor een integrale benadering voor eigenaren die te maken hebben met
schade en versterken. Op de samenhang tussen schade en versterken gaat deze paragraaf
in.
De bij schadeafhandeling en versterking betrokken organisaties, te weten het Instituut
Mijnbouwschade Groningen (IMG) (voorheen: de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen,
TCMG) en de NCG, hebben met elkaar afspraken gemaakt over het in samenhang oppakken
van beide werkzaamheden, daar waar dat noodzakelijk is en gewenst door de eigenaar.
De organisaties hebben uitgesproken dat het onontbeerlijk is dat deze taken zowel
procedureel als inhoudelijk op elkaar zijn afgestemd, met het oog op heldere procedures
waarbij betrokken eigenaren in de gelegenheid worden gesteld één integrale oplossing
te bereiken. Zo is onder meer afgesproken dat de eigenaar te maken krijgt met één
gezamenlijk aanspreekpunt. De NCG en het IMG hebben in september 2019 een samenwerkingsconvenant
getekend waarin het bovenstaande is vastgelegd. Hierbij moeten worden opgemerkt dat
de TCMG in mei 2020 gemeld heeft dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van
een grootschalige gezamenlijke aanpak van schadeafhandeling en versterking, gezien
het beperkte aantal adressen waar sprake is van samenloop. Waar wel sprake is van
samenloop, is de schadeafhandeling vaak al in een vergevorderd stadium. Daarnaast
zijn er eigenaren, die te maken hebben met zowel schade als versterken, die aangeven
dat deze juist niet in samenhang moeten worden opgepakt door de NCG en het IMG wegens
verschillende tijdpaden.
In essentie zijn beide werkwijzen wezenlijk anders; het is daarom niet altijd mogelijk
om de afhandeling van beide trajecten gelijk te laten lopen. Zo zijn schade en versterking
inhoudelijk niet een-op-een verbonden: de meeste gebouwen met schade behoeven geen
versterking en gebouwen die versterkt moeten worden, hebben lang niet altijd schade.
Er zijn eigenaren met schade, die deze zo spoedig mogelijk vergoed willen hebben,
los van de vraag of het gebouw nog versterkt moet worden. Daarnaast kennen schade
en versterken ieder een eigen beoordelingskader en prioriteitstelling. Bij schadevergoeding
gaat het om het herstel van de rechten van de individuele gedupeerden en is het doel
van de vergoeding niet het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Versterken
kent een breder publiek belang. Het voorkomen van slachtoffers als gevolg van aardbevingen
is niet uitsluitend in het belang van de eigenaar van het betreffende gebouw. Als
gevolg van deze verschillen kennen schade en versterken een verschillende aanpak in
de TwG: schade wordt op aanvraag behandeld, in beginsel op volgorde van binnenkomst,
versterken vindt risico-gestuurd plaats. De meest onveilige gebouwen worden als eerste
versterkt. In het artikelsgewijze deel van deze toelichting (artikel I, onderdeel
B, artikel 2, negende lid) wordt nader ingegaan op de verhouding tussen de taak van
het IMG op het gebied van schadeherstel en de taak van de NCG op het gebied van versterking.
De samenwerkingsafspraken zijn, zoals hiervoor genoemd, in een convenant tussen de
NCG en het IMG vastgelegd, waarmee het eigenaren helder wordt wat ze mogen verwachten
ten aanzien van samenloop schade en versterking en alle stappen in het proces4. Zo is afgesproken dat elke eigenaar door de NCG een vaste begeleider krijgt toegewezen,
die de eigenaar gedurende heel het proces ondersteunt en die, mede omwille van de
snelheid, de samenhang in de gaten houdt.
De samenwerkingsafspraken tussen de NCG en het IMG zijn van groot belang voor de inwoners
van Groningen met het oog op een efficiënte uitvoeringspraktijk. Daarom is in dit
wetsvoorstel een grondslag opgenomen die de mogelijkheid biedt om in een ministeriële
regeling regels op te nemen over de manier waarop de NCG en het IMG de uitvoering
van de versterkingsopgave en de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg
van de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg op elkaar afstemmen.
Hiermee kan duidelijkheid worden geboden in welke situaties de NCG en het IMG zullen
samenwerken om te komen tot een gecoördineerde aanpak in gevallen waar schade en versterken
samenkomen.
Verder biedt dit wetsvoorstel een grondslag waarmee beide organisaties onderling gegevens
uit kunnen wisselen om zo de schadeafhandeling en de versterking op elkaar af te stemmen.
Dit alles met het uitgangspunt dat zowel de schadeafhandeling als de versterking zo
snel mogelijk uitgevoerd worden. De afstemming mag niet leiden tot vertraging in een
van de twee operaties; schadeafhandeling en versterken mogen niet op elkaar wachten.
2. Versterkingsproces
Dit hoofdstuk beschrijft het versterkingsproces op hoofdlijnen. In paragraaf 2.1 staat
beschreven welke stappen een eigenaar neemt indien zijn of haar gebouw versterkt moet
worden. Verder worden in dit hoofdstuk alle betrokken partijen (2.2) en de stappen
in het versterkingsproces, van vaststelling van de veiligheidssituatie tot aan de
uitvoering van de versterking van een gebouw (paragraaf 2.3–2.7), toegelicht. Dit
gaat op hoofdlijnen, aangezien het versterkingsproces van een gebouw altijd casuïstisch
van aard is, waarbij maatwerk in de praktijk geboden is.
2.1 Het versterkingsproces vanuit perspectief eigenaar
De versterking van gebouwen richt zich op de veiligheid voor bewoners, gebruikers
en eigenaren. De versterking is een ingrijpend proces voor de eigenaar van een gebouw.
Om de eigenaar zoveel mogelijk bij te staan, wordt begeleiding door de NCG geboden.
Het versterkingsproces kan vanuit het perspectief van de eigenaar als volgt in een
«routekaart naar herstel» worden weergegeven:
In dit schema worden de stappen die een eigenaar doorloopt volgordelijk weergegeven.
Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze de eigenaar kan worden bijgestaan
door de NCG, en na de uitkomst van de beoordeling, ook door een bouwteam. Vanaf de
start van de ontwerpfase – nadat de beoordeling met de eigenaar is gedeeld – vindt
regelmatig overleg plaats tussen het bouwteam en de eigenaar. Dit schema geeft een
indicatie van het versterkingsproces. Het blijft maatwerk; de ene eigenaar heeft bijvoorbeeld
behoefte aan meer begeleiding dan de andere eigenaar.
Hieronder wordt ingegaan op de stappen uit het versterkingsproces. In hoofdstuk 8
van deze toelichting worden de stappen vanuit het perspectief van de eigenaar geschetst
en toegelicht (de «route naar herstel»). Er wordt ingegaan op welke wijze deze stap
aan de eigenaar wordt voorgelegd, wat dit voor de eigenaar betekent en welke mogelijke
keuzes de eigenaar kan maken. De in deze tekst genoemde nummers corresponderen met
de genummerde stap uit het bovenstaande schema.
2.2 Rolbeschrijving partijen
In het publieke versterkingsproces zoals in dit wetsvoorstel geregeld, hebben verschillende
partijen vanuit hun expertise en bevoegdheden verschillende rollen. De rollen van
de partijen in deze nieuwe aanpak worden hieronder beschreven.
2.2.1 Eigenaar van een gebouw
De eigenaar van een gebouw krijgt met dit wetsvoorstel de regie over de versterkingsoperatie
van zijn gebouw in handen. Na een beoordeling krijgt de eigenaar te horen of zijn
gebouw wel of niet versterkt moet worden. Indien het gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet, wordt direct een besluit genomen inhoudende dat het gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet en geen versterkingsmaatregelen nodig zijn. Indien uit de beoordeling blijkt
dat het gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, heeft de eigenaar in vergaande
mate zeggenschap in de te nemen versterkingsmaatregelen. Ook kan de eigenaar zelf
regie voeren over de versterking, via een aanspraak op een budget voor de uitvoering
van de benodigde versterkingsmaatregelen. Als de eigenaar wil versterken, wordt nauw
samengewerkt met de eigenaar om de versterkingsmaatregelen in te passen in het gebouw
en eventueel aanvullende werkzaamheden vast te stellen. De NCG werkt vervolgens in
overleg met de eigenaar het versterkingsbesluit uit en bespreekt het beschikbare budget.
De NCG kan de eigenaar vervolgens ondersteunen bij de versterking, afhankelijk van
de behoefte van de eigenaar. De eigenaar kan er tevens voor kiezen om af te zien van
versterking, tenzij de belangen van derden hierdoor worden geschaad. Tegen het versterkingsbesluit
staat bezwaar en beroep open.
2.2.2 Gemeenten
De gemeente staat het dichtst bij de bewoners. De lokale bestuurders kennen de impact
van aardbevingen op de gemeenschap en kunnen lokale belangen het beste wegen. Daarom
hebben de gemeenten de centrale rol als opdrachtgever. Om hier invulling aan te geven,
stellen gemeenten de programma’s van aanpak op. Het programma van aanpak geeft het
kader voor de uitvoering van de versterkingsoperatie. Het programma van aanpak bevat
de planning en prioritering waarlangs de NCG de versterking uitvoert. Door dit opdrachtgeverschap
bij gemeenten te leggen, kan beter invulling worden gegeven aan een goede planning
en aan de ruimte die er – zolang de veiligheid voorop blijft staan – is voor het koppelen
van de versterkingsoperatie aan lokale initiatieven. De gemeente is niet verantwoordelijk
voor de uitvoering of financiering van de versterkingsmaatregelen. Deze verantwoordelijkheid
blijft bij het Rijk, net als de aansturing van de dagelijkse werkzaamheden van de
NCG. Wel overleggen de gemeenten gezamenlijk met de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties over de werkwijze van de NCG. Op deze manier wordt het opdrachtgeverschap
van de gemeenten en de aansturing van de NCG door de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties in samenspraak ingevuld.
Zie paragraaf 2.5 voor nadere informatie over het gemeentelijk programma van aanpak.
2.2.3 Minister van Economische Zaken en Klimaat
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties zijn op basis van artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet
verantwoordelijk voor de veiligheid van de gaswinning in Groningen. Het verminderen
van de gaswinning is de belangrijkste maatregel om de veiligheid in het gebied te
verbeteren. Jaarlijks wordt in het vaststellingsbesluit de afweging tussen de belangen
van gaswinning en de veiligheid van Groningers gemaakt. Met dit wetsvoorstel vervalt
het genoemde artikel uit de Mijnbouwwet. Deze verantwoordelijkheid blijft wel bestaan,
maar wordt met dit wetsvoorstel opgenomen en nader uitgewerkt in de TwG. De verantwoordelijkheid
wordt gedeeld tussen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat blijft verantwoordelijk voor de normstelling
ten aanzien van de veiligheid in het kader van de gaswinning in het Groningerveld.
De verantwoordelijkheid voor de versterkingsoperatie van gebouwen in Groningen die
als gevolg van de bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag
bij Norg noodzakelijk is, ligt bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Gezamenlijk hebben de Ministers de verantwoordelijkheid om te voorkomen dat als gevolg
van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
Met dit wetsvoorstel wordt de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk
voor de heffing die wordt opgelegd aan NAM, ter financiering van de kosten die verband
houden met de voorbereiding en uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Hiermee
wordt aangesloten bij de heffing voor de bestrijding van de kosten van de afhandeling
van schade, die ook door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt opgelegd
aan NAM.
2.2.4 Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor
de versterkingsoperatie van gebouwen in Groningen die als gevolg van de bodemweging
door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg noodzakelijk is. Het
gaat onder meer om het vaststellen van de risicoprofielen van gebouwen in Groningen,
het stellen van kaders voor de uitvoering, de besluitvorming of een gebouw voldoet
aan de veiligheidsnorm en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen in samenspraak
met de eigenaren. Een groot deel van de uitvoerende taken wordt uitgevoerd namens
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties door de NCG die onder deze
Minister ressorteert (zie hieronder). Dit betekent dat de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties enerzijds stelsel- en beleidsverantwoordelijk is voor
de versterkingsopgave en anderzijds voor de dagelijkse werkzaamheden van de NCG.
Daarnaast is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties primair verantwoordelijk
voor de inzet van het Rijk voor het toekomstbestendig maken van Groningen, waarvoor
het Nationaal Programma Groningen is opgesteld. Binnen het Nationaal Programma Groningen
hebben ook andere Ministers een verantwoordelijkheid. Zo blijft de Minister van Economische
Zaken en Klimaat betrokken bij de thema’s van het Nationaal Programma Groningen die
betrekking hebben op economie en de energietransitie. In paragraaf 4.2 wordt nader
ingegaan op het Nationaal Programma Groningen.
2.2.5 De NCG
Om de eigenaren, de gemeenten en het Rijk te ondersteunen bij de versterkingsoperatie,
en om de daadwerkelijke versterkingsmaatregelen uit te voeren, is de NCG omgevormd
tot een uitvoeringsorganisatie. De NCG speelt sinds haar oprichting een regisserende
rol in de versterkingsoperatie. De NCG valt sinds 16 oktober 2019 onder de verantwoordelijkheid
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Tot 1 januari 2020 was het Centrum Veilig Wonen (hierna: CVW), in opdracht van de
NAM, belast met de uitvoering van de versterking. Met ingang van 31 december 2019
is het CVW opgehouden te bestaan. De NCG heeft alle taken van het CVW rondom te versterking
overgenomen. Met de NCG staat een professionele organisatie ten dienste van de versterkingsoperatie.
Conform de prioritering uit de gemeentelijke programma’s van aanpak beoordeelt de
NCG welke gebouwen versterkt moeten worden. De NCG stelt namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties de risicoprofielen vast, doet onderzoek naar de individuele
veiligheidssituatie van een gebouw en besluit vervolgens of een gebouw voldoet aan
de wettelijke veiligheidsnorm. Indien dit niet het geval is, volgt uit de beoordeling
welk soort maatregelen nodig is om te voldoen aan de veiligheidsnorm. Hierbij hoort
ook de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van
deze versterkingsmaatregelen. De NCG bereidt in samenspraak met de eigenaar van het
gebouw het versterkingsbesluit voor. In dit versterkingsbesluit worden de concrete
versterkingsmaatregelen vastgelegd. De NCG is daarna, indien de eigenaar daarvoor
kiest, verantwoordelijk voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Bij de
uitvoering van de versterkingsmaatregelen is, indien de eigenaar dit wenst, het bijstaan
van de eigenaar van essentieel belang. Indien er samenloop met de schadeoperatie bestaat,
kunnen ook afspraken worden gemaakt met het IMG (zie verder paragraaf 1.4).
Een andere belangrijke rol van de uitvoeringorganisatie is ondersteuning bieden aan
de gemeenten. Zo ondersteunt de NCG de gemeenten bij het opstellen van de programma’s
van aanpak (zie verder paragraaf 2.5). De NCG brengt de programma’s van aanpak samen
en voert een bovenlokale toets uit op haalbaarheid en uitvoerbaarheid, ook in relatie
tot beschikbare capaciteit.
Met het oog op de ministeriële verantwoordelijkheid is er niet voor gekozen om deze
taken te beleggen bij een onafhankelijke organisatie. Bij de uitvoering van de versterking
is het van belang om voldoende ruimte voor maatwerk te bieden bij de invulling van
de versterkingsaanpak in individuele gevallen. Het treffen van versterkingsmaatregelen
grijpt in op het dagelijkse leven en het eigendom van bewoners en kan ook gevolgen
hebben voor de omgeving van de gebouwen die worden versterkt. Bij de versterking wordt
in overleg met de eigenaar en bewoner gezocht op welke wijze de maatregelen die noodzakelijk
zijn om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, het beste ingepast kunnen
worden. Dit betekent dat het streven is de individuele wensen van de eigenaar bij
inpassing van deze versterkingsmaatregelen zoveel mogelijk mee te wegen, terwijl anderzijds
de voortgang van de algehele operatie moet worden bewaakt om de veiligheid van andere
belanghebbenden te beschermen. Hiervoor is maatwerk en overleg met eigenaren, bewoners
en andere betrokkenen vereist, evenals inzicht in de lokale situatie. Bij de uitvoering
van de versterkingsmaatregelen is daarom voldoende ruimte en een zekere beleidsvrijheid
noodzakelijk om de eigenaren en andere belanghebbenden daadwerkelijk centraal te kunnen
stellen. Van belang is daarnaast dat de Minister voor het parlement en de samenleving
aanspreekbaar is voor de versterkingsoperatie. De Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties moet bij de uitvoering rekening kunnen houden met bijzondere
omstandigheden. Dat geldt bij uitstek in situaties waarin beleidskeuzes aan de orde
zijn. Juist daarom ligt het in de rede dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor
de uitvoering van de versterkingsopgave ten volle geldt.
2.2.6 Staatstoezicht op de Mijnen
Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) is een onafhankelijke toezichthouder
die onder meer toeziet op de veiligheid in verband met de gaswinning. Het SodM (de
inspecteur-generaal der mijnen) kan op grond van de Mijnbouwwet de Minister van Economische
Zaken en Klimaat hierover adviseren. Dit wetsvoorstel regelt dat het SodM de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd en ongevraagd kan adviseren
over de uitvoering van de versterkingsmaatregelen in relatie tot de veiligheid. Het
SodM wordt daarnaast geraadpleegd door het Adviescollege Veiligheid Groningen bij
de voorbereiding van haar adviezen (zie paragraaf 2.2.7). Tot slot adviseert het SodM
de gemeenten over de programma’s van aanpak.
2.2.7 Adviescollege Veiligheid Groningen
Dit wetsvoorstel regelt het publieke model voor de versterking van gebouwen in Groningen.
Om de versterkingsoperatie adequaat en vakkundig in te vullen, stelt dit wetsvoorstel
het onafhankelijk Adviescollege Veiligheid Groningen (hierna: Adviescollege) in. Vooruitlopend
hierop is bij instellingsbesluit d.d. 17 december 20195 het Adviescollege tijdelijk ingesteld.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat is verantwoordelijk voor de veiligheid
van de gaswinning in Groningen en wordt hiertoe geadviseerd door het SodM. De Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de uitvoering
van de versterkingsoperatie. Om hun verantwoordelijkheden te kunnen waarmaken, hebben
de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, vooruitlopend op de instelling bij wet, een onafhankelijk,
objectief en deskundig adviescollege ingesteld dat adviseert over regels die zien
op de versterking van gebouwen in relatie tot de veiligheid en de uitvoering van de
versterking. Deze regels bevatten onder andere de wijze waarop een risicoprofiel wordt
vastgesteld, de wijze waarop wordt beoordeeld of een gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet en de wijze waarop wordt bepaald welke maatregelen noodzakelijk zijn om een
gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Deze regels worden pas na een advies
van het Adviescollege vastgesteld. Hiermee wordt geborgd dat onafhankelijk en op basis
van expertise kan worden vastgesteld wat voor de veiligheid en voor de uitvoering
van de versterking nodig is.
In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op de verschillende methoden om te beoordelen
of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Deze beoordelingsmethoden zijn deels
nog in ontwikkeling. Het aanwijzen van de meest geschikte methode vergt een afweging
tussen zorgvuldigheid en snelheid, evenals een balans tussen actualisatie van de methode
en uitvoerbaarheid. Dit betreft complexe materie waarvoor zowel bouwkundige, seismische,
juridische en bestuurlijke deskundigheid, alsmede inzicht in de gevolgen voor de uitvoering
is vereist. Het Adviescollege is ingesteld om een veilige en sterke versterkingsoperatie
te bevorderen, waar mogelijk met generieke normen. De wijze van beoordeling wordt
uiteindelijk vastgelegd in algemeen verbindende voorschriften, bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur.
Om de praktijk bij zijn adviezen te betrekken en de kaders op die manier uitvoerbaar
te houden, kan het Adviescollege op drie manieren tot een advies komen. De NCG kan
het initiatief nemen om een advies te vragen over een bepaalde aanpak. Deze werkwijze
ligt het meest voor de hand bij voornemens voor het stellen van regels die opkomen
vanuit de praktijk. Het Adviescollege beoordeelt of een voorstel voldoet aan de doelstellingen
van deze wet en adviseert de Ministers over het voorstel. Indien het Adviescollege
positief adviseert over het voorstel, wordt dit vervolgens door de Ministers omgezet
in regelgeving. Als het Adviescollege niet (volledig) positief adviseert over een
voorstel, wordt dit in het advies gemotiveerd. Het Adviescollege kan ook worden gevraagd
om met een bepaald voorstel te komen. Tot slot kan het Adviescollege ongevraagd adviseren
waar hij dat nodig acht. In alle gevallen zal een nauw samenspel met de NCG en gemeenten
nodig zijn.
De NCG levert informatie aan het Adviescollege, bijvoorbeeld onderzoeken van gebouwen
die als referentie kunnen dienen. Verder levert de NCG input vanuit de praktijk, zodat
de adviezen van het Adviescollege uitvoerbaar zijn.
Het Adviescollege betrekt bij de opstelling van zijn adviezen de inspecteur-generaal
der mijnen en de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken Groningse
gemeenten. Dit in verband met het belang van uitvoerbaarheid en de doeltreffendheid
van de adviezen in de praktijk. Het Adviescollege zal in zijn werkwijze bepalen hoe
input wordt opgehaald voor de adviezen en welke snelheid hierin bereikt wordt, bijvoorbeeld
door informele afstemming. Het Adviescollege informeert de colleges van burgemeester
en wethouders van de betrokken gemeenten en de inspecteur-generaal der mijnen over
de wijze waarop hun reacties in het advies zijn verwerkt.
Tot slot is het goed om op te merken dat het Adviescollege in de volle breedte externe
expertise kan raadplegen om de kwaliteit van zijn adviezen te optimaliseren. Hierbij
valt bijvoorbeeld te denken aan de Mijnraad.
Aangezien de advisering betrekking heeft op de voorbereiding van algemeen verbindende
voorschriften, is het Adviescollege een adviescollege in de zin van de Kaderwet adviescolleges.
Uit de Kaderwet adviescolleges volgt dat het Adviescollege gevraagd en ongevraagd
advies kan uitbrengen op het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld.
Ook volgt uit de Kaderwet adviescolleges dat de benoeming van de leden bij koninklijk
besluit en voor ten hoogste vier jaar plaatsvindt. Herbenoeming is tweemaal mogelijk
voor een duur van telkens vier jaar. De Kaderwet adviescolleges vereist verder dat
de leden worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de advisering
op het beleidsterrein waarvoor het adviescollege is ingesteld. Op basis van de Kaderwet
adviescolleges kan het Adviescollege zijn werkwijze vastleggen in een reglement van
orde en moet het jaarlijks een ontwerp jaarprogramma voorleggen aan de Minister van
Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2.2.8 Maatschappelijke organisaties
De maatschappelijke organisaties zoals het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodembeweging
zijn een belangrijk platform voor de belangen van burgers en organisaties in verband
met de gevolgen van de gaswinning in Groningen. Zij agenderen, nemen deel aan overleggen,
geven adviezen en staan burgers en organisaties bij. Zij zijn adviseur van de lokale
stuurgroepen, het versterkingsoverleg Groningen en het bestuurlijk overleg Groningen.
Ook bestaat de mogelijkheid van een informeel regulier overleg met het Adviescollege.
2.3 Veiligheid, normstelling en wijze van beoordelen
De commissie-Meijdam heeft op 29 oktober 2015 geadviseerd over de te hanteren veiligheidsnorm
voor bouwwerken in Groningen (Kamerstukken II, 2015/16, 33 529, nr. 205). Het kabinet heeft deze norm overgenomen in artikel 52d, tweede lid, onder a, van
de Mijnbouwwet en uitgewerkt in artikel 1.3a.3, eerste lid, van de Mijnbouwregeling.
De norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of
bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per
jaar (oftewel: het basisuitgangspunt is een maximaal aanvaardbaar individueel risico
van 10–5 per jaar). Om een uitspraak te kunnen doen over de veiligheidssituatie van
gebouwen, zijn er op dit moment verschillende beoordelingsmethoden die een rol spelen
in de versterkingsaanpak. Dit zijn de Hazard and Risk Assessment (hierna: HRA), de
Nederlandse praktijkrichtlijn 9998 (hierna: NPR), de typologie-aanpak en expert judgement
(de praktijkaanpak).
Hieronder volgt een beschrijving van deze typen van beoordelingsmethoden. Vooraf wordt
opgemerkt dat niet iedere methode geschikt is voor iedere toepassing. De HRA is niet
geschikt om definitieve uitspraken te doen over de constructieve veiligheid van individuele
huizen. De NPR is niet geschikt om snel een uitspraak voor een risicogerichte prioritering
op gebiedsniveau te kunnen doen. Welke methode waarvoor wordt gebruikt, wordt geregeld
krachtens deze wet. Zoals in hoofdstuk 2.2 is aangegeven, is dit een gedeelde verantwoordelijkheid
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Buitenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
kan, met kennis vanuit de uitvoering en in overleg met de gemeenten, met voorstellen
voor nieuwe kaders komen. Deze beoordelingsmethoden worden regelmatig geactualiseerd
om de laatste nieuwe bouwkundige, seismische inzichten en de laatste inzichten over
toekomstige gaswinning mee te kunnen nemen. Het Adviescollege geeft een advies over
de voorgestelde kaders, of komt op eigen initiatief met kaders die kunnen worden toegepast.
Vervolgens worden de kaders in regelgeving omgezet.
2.3.1 HRA
Ten behoeve van de afweging die de Minister van Economische Zaken en Klimaat jaarlijks
maakt voor de vaststelling van de operationele strategie voor het Groningenveld, wordt
op grond van de Mijnbouwwet een modelmatige dreigings- en risicoanalyse gemaakt van
het seismisch risico in het gebied als gevolg van de gaswinning. Het SodM heeft geadviseerd
het HRA-model alleen te gebruiken als basis voor de prioritering van de versterking.
Het SodM ziet toe op onafhankelijke toetsing en validering van het model. Uit de HRA
volgt een verwachting of een gebouw wel of niet aan de norm voldoet. De HRA wordt
op dit moment daarom alleen gebruikt als jaarlijks startpunt van de prioritering van
de versterkingsopgave. Op basis hiervan wordt aan de hand van risicoprofielen bepaald
welke gebouwen naar verwachting het grootste risico lopen en dus met de hoogste prioriteit
worden opgenomen en beoordeeld. Zie paragraaf 2.4 voor een uitgebreide beschrijving
van de wijze van vaststelling van de risicoprofielen. Een opname op locatie om de
actuele toestand van het gebouw te bepalen, is nodig om te kunnen beoordelen of er
daadwerkelijk versterkingsmaatregelen nodig zijn.
In het model zijn niet alle technische eigenschappen van alle gebouwen in het gebied
opgenomen. Het is bijvoorbeeld niet altijd volledig duidelijk welke materialen in
de constructie van een gebouw zijn gebruikt. In de HRA wordt daarom gebruik gemaakt
van een spreiding in mogelijke onbekende eigenschappen van gebouwonderdelen. Dit houdt
in dat onbekende factoren, zoals onbekende eigenschappen van gebouwonderdelen, worden
meegenomen in de berekening van het risico door middel van een kansverdeling van mogelijke
waarden. Uiteindelijk volgt uit het model een verwachting of het betreffende gebouw
wel of niet aan de veiligheidsnorm voldoet. Vanwege de onzekerheid die inherent in
dit model zit, hanteert het SodM een onzekerheidsmarge, en gaat daarbij aan de veilige
kant zitten. Het SodM volgt hierbij de uitspraak van de Raad van State van 15 november
2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3156). Op dit moment is de HRA het meest gangbare model om
risicoprofielen mee vast te stellen. De HRA wordt nu nog beheerd door NAM. NAM is
op grond van de Mijnbouwwet verplicht om jaarlijks een risicoanalyse in het kader
van de operationele strategie aan te bieden aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat. Er loopt op dit moment een traject om een alternatief model, in publiek
beheer, voor de HRA te ontwikkelen. Zodra dit publieke alternatief beschikbaar is,
kan dit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur op grond van het voorgestelde
artikel 13e worden aangewezen. Zie paragraaf 2.4 voor een uitgebreide beschrijving
van de wijze waarop de planning en prioritering tot stand komt.
2.3.2 NPR
Het Nederlands Normalisatie Instituut (hierna: NEN) heeft een praktijkrichtlijn ontwikkeld
om de constructieve veiligheid van gebouwen op geïnduceerde aardbevingen te beoordelen.
De NPR wordt op dit moment gebruikt om uitspraken te doen over individuele gebouwen.
In tegenstelling tot de HRA wordt geen spreiding gehanteerd in mogelijke onbekende
eigenschappen van gebouwonderdelen (zoals materiaalsterktes). In plaats daarvan wordt
een bepaalde (geschatte) waarde aan deze «onbekende» toegekend. Om te voorkomen dat
dergelijke inschattingen te laag uitvallen, wordt vaak conservatief ingeschat. Dit
kan betekenen dat naarmate er meer onbekende factoren zijn, deze methode conservatiever
is en daardoor zwaardere versterking voorschrijft. Ten behoeve van een NPR-beoordeling
wordt een uitgebreide opname van een gebouw uitgevoerd. Daardoor bevat een NPR-beoordeling
een meer gedetailleerde beschrijving van dat gebouw dan de gebouwendatabase die de
HRA gebruikt.
Een berekening conform de NPR geeft als uitkomst of een gebouw wel of niet voldoet
aan de veiligheidsnorm. Als een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, kunnen
in het model maatregelen aan een gebouw worden toegevoegd om te beoordelen of het
met die maatregelen wel aan de norm voldoet. Dit slaat neer in een beoordeling die
wordt gedeeld met de eigenaar (zie paragraaf 2.6.2). Daarmee is de NPR geschikt om
uitspraken te doen op gebouwniveau en rekening te houden met wensen van eigenaren.
2.3.3 Typologie-aanpak
Naast de bestaande NPR wordt voor het vaststellen van een beoordeling op dit moment
ook de zogenoemde typologie-aanpak uitgewerkt.
De kern van de typologie-aanpak is dat vergelijkbare gebouwen of vergelijkbare faalmechanismen
in gebouwen worden geïdentificeerd op bijbehorende gebouwkenmerken. Vervolgens worden
standaardoplossingen ontworpen die voor dit type het gebouw aan de veiligheidsnorm
laten voldoen.
De typologie-aanpak biedt mogelijkheden om de versterkingsoperatie te versnellen.
Er kan volstaan worden met een eenvoudige opname van een gebouw en bij de beoordeling
kunnen standaardmaatregelen worden ingepast. Het toepassen van standaardmaatregelen
heeft ook grote voordelen voor de uitvoering omdat bouwbedrijven werkprocessen kunnen
stroomlijnen op basis van deze standaarden. De ontwikkeling van een typologie-aanpak
is echter ingewikkeld. Er moet voldoende zekerheid zijn dat met een standaardaanpak
een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm.
Er zijn verschillende manieren om tot een typologie-aanpak te komen. Door analyse
van onderzoeksrapporten van gebouwen kunnen standaardmaatregelen voor vergelijkbare
gebouwen worden onderzocht. De Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk
onderzoek (hierna: TNO) werkt aan een model waarmee op gebiedsniveau betrouwbare uitspraken
kunnen worden gedaan of gebouwen al dan niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Deze
manieren worden op dit moment verder uitgewerkt.
2.3.4. Praktijkaanpak
Naast bovengenoemde methoden wordt ook gewerkt aan de zogeheten praktijkaanpak (voorheen:
de aannemersvariant). Aannemers doen hierbij op basis van ervaring een uitspraak over
de versterking die bij een bepaald type gebouw, in een bepaald gebied, nodig is. Met
de praktijkaanpak wordt ingezet op het versnellen van het versterkingsproces en het
vergroten van het aantal gebouwen dat op korte termijn versterkt kan worden. Met deze
aanpak is één partij (de aannemer/bouwer) verantwoordelijk voor het gehele proces
van planontwikkeling tot en met uitvoering. Daarbij is ruimte voor een onderbouwd
deskundigenoordeel. Dit betekent dat door een deskundige op basis van reeds opgedane
ervaring wordt bepaald of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en welke maatregelen
eventueel nodig zijn om aan de veiligheidsnorm te voldoen. Daarnaast krijgt de eigenaar
meer regie op het versterkingsproces: zo wordt de eigenaar vanaf het begin betrokken
bij het proces en worden zijn wensen vroeg in het proces geïdentificeerd.
Zowel de typologie-aanpak als de praktijkaanpak zijn op dit moment nog in ontwikkeling.
Het wetsvoorstel bevalt een grondslag waarmee nieuwe beoordelingsmethoden in de versterkingsoperatie
kunnen worden toegepast. Het ACVG wordt hierover om advies gevraagd.
2.4 Planning en prioritering
De realiteit is dat er veel meer gebouwen in de betrokken Groningse gemeenten staan
dan op dit moment in een jaar kunnen worden onderzocht en, waar nodig, versterkt.
Gegeven deze situatie heeft de Mijnraad in juli 2018 geadviseerd om op basis van een
risicoanalyse te bepalen welke gebouwen als eerste nader worden onderzocht vanwege
het mogelijke veiligheidsrisico.6
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt op basis van een krachtens
artikel 13e van dit wetsvoorstel vastgestelde systematiek vast welke gebouwen in ieder
geval beoordeeld moeten worden. Hiervoor wordt een risicoprofiel toegekend aan een
gebouw (zie hieronder). Gebouwen met een hoger risicoprofiel worden in principe met
een hogere prioriteit opgenomen in de programma’s van aanpak van de gemeenten.
De systematiek voor het vaststellen van een risicoprofiel van een gebouw bestaat uit
twee stappen; ten eerste een modelmatige inschatting van het risico en ten tweede
een verrijking op basis van kennis en ervaring. Dit wordt hieronder uitgelegd.
Ten eerste vindt jaarlijks een modelmatige inschatting van gebouwen plaats met – op
dit moment – de HRA. Op basis van deze risicoanalyse worden gebouwen ingedeeld in
verschillende risicoprofielen. In de eerste plaats zijn er gebouwen die tot de categorie
Pmean (eerder aangeduid als P50) behoren. Dit zijn gebouwen waarvan het risicomodel
aangeeft dat zij niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Daarnaast wordt vanwege de onzekerheden
die inherent zijn aan het werken met modellen en die samenhangen met de verwachte
effecten van een dalende gaswinning, een ruime onzekerheidsmarge aangehouden bij het
bepalen van welke gebouwen moeten worden onderzocht. In lijn met het advies van de
Mijnraad en het SodM wordt hiervoor de categorie P90 aangehouden. Dit zijn gebouwen
die volgens de modelanalyse naar verwachting voldoen aan de norm, maar waarvan is
besloten deze toch mee te nemen in de versterking, omdat ze dicht op de veiligheidsnorm
zitten. P50 en P90 zijn termen die een verwachtingswaarde beschrijven. Zo betekent
«P90» dat in meer dan 50% van de berekeningen, maar minder dan 90% van de berekeningen,
het betreffende gebouw niet faalt. De eigenaar van een gebouw krijgt de mogelijkheid
om het risicoprofiel van zijn gebouw in te zien.
Na elke jaarlijkse uitvoering van de risicoanalyse met – op dit moment – de HRA kunnen
nieuwe gebouwen worden toegevoegd aan de werkvoorraad voor opname en beoordeling.
Als gebouwen eenmaal in de werkvoorraad zitten voor opname en beoordeling, dan blijven
de gebouwen in de voorraad. Tevens is het zo dat bij de jaarlijkse actualisatie van
de HRA een gebouw, waarvoor reeds een risicoprofiel is vastgesteld, niet een lager
risicoprofiel krijgt.
Ten tweede worden de HRA-resultaten jaarlijks aangevuld met de zogenoemde handmatige
verrijking. Ondanks de ruime onzekerheidsmarges die worden gehanteerd bij de HRA,
kan de HRA namelijk in sommige gevallen uitkomsten genereren die moeilijk uitlegbaar
zijn. Een voorbeeld hiervan is dat vergelijkbare gebouwen op korte afstand van elkaar
soms afwijkende risicoprofielen toebedeeld krijgen. Een ander voorbeeld is dat bepaalde
gebouwen die aanzienlijke schade hebben niet met een (licht) verhoogd risicoprofiel
uit de HRA komen.
Vanwege dit soort voorbeelden is de handmatige verrijking nodig. Hiermee wordt voorkomen
dat gebouwen die mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoen, niet worden opgenomen
en beoordeeld. Met de verrijking kan het risicoprofiel van een gebouw worden bijgesteld.
Ook kunnen gebouwen worden toegevoegd aan de werkvoorraad. Zowel de gemeenten als
het IMG kunnen bij de NCG gebouwen aandragen voor deze verrijking.
Er zijn verschillende soorten risicoprofielen. In de versterkingsoperatie worden,
nadat het HRA-model is toegepast en na de handmatige verrijking op de uitkomsten van
de HRA, de volgende risicoprofielen gebruikt:
– Verhoogd risicoprofiel
Dit bevat Pmean en P50 uitkomsten uit de HRA + de handmatige verrijking op deze uitkomsten.
Deze gebouwen kennen de hoogste prioriteit, en moeten in de programma’s van aanpak
als eerste worden aangewezen voor een beoordeling.
– (Licht) verhoogd risicoprofiel
De P90 onzekerheidsmarge uit de HRA + de handmatige verrijking. Deze gebouwen volgen
in prioriteit na de gebouwen met een verhoogd risicoprofiel. Alle gebouwen met dit
risicoprofiel krijgen een beoordeling.
– Normaal risicoprofiel
Dit zijn gebouwen die niet uit de HRA als risicovol komen en die niet in de handmatige
verrijking zijn aangewezen voor beoordeling. Hier wordt geen verhoogd risico op instorting
door aardbevingen verondersteld. Deze gebouwen kunnen wel in enige mate in de gemeentelijke
programma’s van aanpak zitten, bijvoorbeeld als dit de uitvoering van risicovolle
gebouwen ten goede komt.
2.5 Programma van aanpak
2.5.1 Programma van aanpak
Het programma van aanpak van gemeenten vormt het centrale plannings- en sturingsinstrument
voor de versterkingsopgave binnen de gemeenten. Het programma van aanpak is bepalend
voor welke gebouwen in aanmerking komen voor opname en beoordeling en de volgorde
van de opname en beoordeling die de basis vormen voor het nemen van de versterkingsbesluiten
en de uitvoering van de versterking van gebouwen in de betreffende gemeente. De programma’s
kunnen ook met de versterkingsoperaties samenhangende werkzaamheden bevatten. Met
het programma van aanpak krijgen de gemeenten de regie over de versterkingsaanpak
in hun gemeente, die door de NCG op basis van dit programma zal worden uitgevoerd.
De gemeenten fungeren hiermee feitelijk als opdrachtgever van de versterkingsoperatie
in hun gemeente. Daarom is het belangrijk dat de programma’s van aanpak voortvarend
tot stand komen. Deze programma’s bestaan ook nu al en zijn voor het eerst gemaakt
in de vorm van een plan van aanpak op basis van de HRA en het Mijnraadadvies van 2018.
Mocht een herziening van het programma van aanpak niet op tijd klaar zijn, dan kan
worden doorgewerkt op basis van het reeds vastgestelde programma van aanpak.
Gezien het grote belang en de impact van de versterkingsoperatie is het noodzakelijk
dat hiervoor een groot commitment is op bestuurlijk en politiek vlak en dat daarvoor
ook draagvlak is bij de bewoners van de betrokken gemeenten. Daarom wordt voorgesteld
om een programma van aanpak te laten vaststellen door de gemeenteraad. De wijze waarop
inwoners kunnen participeren bij de vormgeving van de programma’s wordt niet voorgeschreven.
Het is aan de gemeenten om hier op passende wijze invulling aan te geven. Dit neemt
niet weg dat de totstandkoming van de programma’s van aanpak om coördinatie tussen
gemeenten vraagt. Voor de uitvoering van de versterkingsopgave is uniformiteit belangrijk.
Het strekt tot aanbeveling dat gemeenten hier bij het opstellen van het programma
van aanpak rekening mee houden. De uitvoeringorganisatie zal de gemeenten hierin faciliteren.
2.5.2 Prioritering in programma van aanpak
Het programma van aanpak is gericht op de veiligheid van gebouwen in de gemeente.
In het programma van aanpak neemt de gemeenteraad op basis van de risicoprofielen
een planning voor opname en beoordeling op. De versterkingsopgave is zodanig dat niet
alle gebouwen gelijktijdig kunnen worden aangepakt. Dit betekent dat er keuzes moeten
worden gemaakt. Het uitgangspunt is dat gebouwen met een hoger risicoprofiel in beginsel
eerder worden ingepland voor opname en beoordeling dan gebouwen die een lager risicoprofiel
hebben. Gemeenten kunnen een gebouw met een lager risicoprofiel eerder inplannen in
de opname en beoordeling, bijvoorbeeld in verband met de samenhang met andere plannen
binnen de gemeente. Dit kan alleen indien dit geen vertraging oplevert voor de versterking
van gebouwen met een verhoogd risicoprofiel en het de snelheid van de uitvoering van
het algehele plan of het draagvlak voor de versterking ten goede komt. Ook kunnen
zij onder dezelfde voorwaarden gebouwen met een normaal risicoprofiel toevoegen. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan de situatie waarin enkele gebouwen met een normaal risicoprofiel
in een gebied staan met gebouwen met een hoog risicoprofiel. Het is dan praktisch
om deze gebouwen direct mee te nemen in het versterkingsproces. Hiermee moet terughoudend
worden omgegaan, omdat het naar voren halen van de opname en de beoordeling van gebouwen
met een lager risicoprofiel kan betekenen dat gebouwen met een hoger risicoprofiel
later aan de beurt komen. Leidend in de prioritering moet bovenal zijn dat de veiligheid
voorop staat.
Gemeenten kunnen in het programma van aanpak samenhangende werkzaamheden binnen de
gemeente opnemen. Een voorbeeld van een samenhangende werkzaamheid is het aanpakken
van de verduurzamingsopgave. Deze werkzaamheden kunnen alleen worden ingepast in de
uitvoering als deze geen onevenredige vertraging met zich brengen. Het programma van
aanpak gaat in op welke werkzaamheden worden voorzien, de prioritering van de uitvoering
als ook de financiering van de aanvullende samenhangende werkzaamheden.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
het programma van aanpak.
2.5.3 Advies Inspecteur-generaal der mijnen over het programma van aanpak
Alvorens de gemeenteraad het programma van aanpak vaststelt, dient over het ontwerp
ervan een advies te worden ingewonnen bij de inspecteur-generaal der mijnen. Hij beoordeelt
het programma van aanpak vanuit het oogpunt van veiligheid op reikwijdte, tijdigheid
van de uitvoering van de versterkingsoperatie en prioritering. Om de voortgang in
de versterkingsoperatie te houden, wordt voorgeschreven dat de inspecteur-generaal
der mijnen zijn advies uitbrengt binnen zes weken na ontvangst van het ontwerp van
het programma van aanpak van de desbetreffende gemeente. Van dit advies kan de gemeenteraad
slechts gemotiveerd afwijken.
2.5.4 Uitvoeringstoets Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Er is een beperkt aanbod van gekwalificeerd personeel en bedrijven die de opname en
beoordeling van de gebouwen kunnen uitvoeren. Daarom is het niet mogelijk om alle
gebouwen die hiervoor in aanmerking komen, in één jaar op te nemen en te beoordelen.
De capaciteit kan bij de uitvoering van maatregelen beperkt zijn door beschikbare
menskracht maar ook door lokale omgevingsfactoren (bijvoorbeeld beschikbaarheid wisselwoningen).
Ook het aanbod van bedrijven die de versterkingsmaatregelen kunnen uitvoeren, is beperkt.
Daarom beoordeelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voordat
programma’s van aanpak worden vastgesteld of deze uitvoerbaar zijn. De Minister stelt
uiteraard alles in het werk om zoveel mogelijk capaciteit beschikbaar te maken. Indien
er in samenspraak met de gemeenten, bewoners en marktpartijen slimme oplossingen worden
gevonden om de capaciteit te vergroten dan wordt de beschikbare capaciteit ook tussentijds
verhoogd.
Wanneer uit deze uitvoeringstoets blijkt dat een gemeente of alle gemeenten gezamenlijk
meer capaciteit wensen dan beschikbaar is, en gebleken is dat de gemeenten er onderling
niet uitkomen vindt hierover overleg plaats. Dit overleg vindt plaats tussen de gemeenten,
provincie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te komen
tot een verdeling van de beschikbare capaciteit.
Als uit het overleg volgt dat de gemeentelijke programma’s niet aansluiten bij de
beschikbare capaciteit en er redelijkerwijs geen extra capaciteit gegenereerd kan
worden, stelt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de programma’s
zelf vast. De Minister houdt hierbij zoveel mogelijk de reeds door de gemeenten gemaakte
prioritering aan.
2.5.5 Vaststelling programma van aanpak
De gemeenteraad stelt het programma zo spoedig mogelijk vast nadat de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de risicoprofielen heeft toegezonden. Dit
is belangrijk met het oog op de voortgang van de versterkingsopgave. De gemeenteraad
heeft de mogelijkheid om het vaststellen van het programma van aanpak te delegeren
aan het college.
2.6 De versterking van een gebouw
Als de programma’s van aanpak zijn vastgesteld en hierin de volgorde van opname en
beoordeling is vastgelegd, kan de uitvoeringorganisatie aan de slag om te beoordelen
of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en zo niet, om met de eigenaren van gebouwen
het proces te doorlopen welke maatregelen moeten worden genomen om het gebouw te versterken.
Dit proces bestaat uit een opname, beoordeling, versterkingsbesluit en bouwkundige
uitvoering van de versterking. Met de versterkingsmaatregelen wordt het desbetreffende
gebouw op de veiligheidsnorm gebracht. Dit betekent niet dat bij een eventuele aardbeving
er geen schade meer kan optreden aan het pand. Het betekent wel dat het gebouw aan
de eerder beschreven Meijdamnorm voldoet. Eventuele schade na versterking komt in
aanmerking voor vergoeding.
2.6.1 Uitvoeren opname en beoordeling
Het onderzoek naar noodzakelijke versterkingsmaatregelen begint bij een opname en
beoordeling van het gebouw door de NCG. Tijdens een opname brengt een deskundige de
eigenschappen van het gebouw in kaart. Daarbij wordt gekeken naar de feitelijke situatie.
De uitkomsten van deze technische opname worden gebruikt voor de beoordeling. De uitkomst
van de beoordeling vormt vervolgens de basis voor het versterkingsbesluit. De uitkomst
van de beoordeling wordt aan de eigenaar medegedeeld. Als het gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet, wordt direct een besluit genomen. In dit besluit wordt vastgesteld dat het
gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en dat er geen versterkingsmaatregelen nodig
zijn. Indien blijkt dat een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, en er dus
maatregelen nodig zijn, begint in samenspraak met de eigenaar het ontwerpproces zoals
beschreven in de routekaart en wordt een versterkingsbesluit voorbereid.
Voor het uitvoeren van de beoordeling is de NCG de aangewezen organisatie, omdat zij
ervaring heeft met de rol van aanspreekpunt voor de bewoners. In die rol maakt de
NCG gezamenlijk met de bewoners keuzes. Hiermee komt de besluitvorming en uitvoering
in één hand te liggen. Dit komt de snelheid ten goede. De NCG heeft een ruim mandaat
om de uitvoering voortvarend ter hand te kunnen nemen.
Bij de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de actuele beoordelingsmethode die krachtens
artikel 13h van dit voorstel is aangewezen.
2.6.2 Uitkomst beoordeling
Wanneer uit de opname en beoordeling blijkt dat het gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet, dan wordt dit direct in een besluit vastgelegd. Hiertegen kan de eigenaar
in bezwaar en beroep. Als het gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, wordt de
uitkomst van de beoordeling aan de eigenaar medegedeeld. Hieruit volgt ook welke soort
maatregelen nodig is om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Indien
het gebouw of het terrein waar het op staat een rijksmonument is, wordt de uitkomst
van de beoordeling ook toegezonden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Het delen van de uitkomst van de beoordeling is het startpunt om met de eigenaar in
gesprek te gaan over de concrete invulling van de uit te voeren versterkingsmaatregelen.
Het doel is om in overleg met de eigenaar tot een gedragen versterkingsbesluit te
komen.
De NCG zoekt daarbij met de eigenaar naar een inpassing van de versterkingsmaatregelen
waarbij aard, omvang en gebruik van het gebouw vergelijkbaar blijft met de huidige
situatie. Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat versterking het woongenot
op de lange termijn verstoort. Wanneer een bepaalde maatregel bijvoorbeeld leidt tot
een significante afname van de gebruiksoppervlakte van een woning, dan wordt gezocht
naar een alternatieve maatregel. De eigenaar kan in de uitwerking naar het versterkingsbesluit
voor andere maatregelen kiezen indien daarmee ook de veiligheidsnorm wordt gehaald.
Wanneer deze maatregelen duurder zijn dan de versterkingsmaatregelen die noodzakelijk
zijn, dan moet de eigenaar zelf voor bijkomende financiering zorgen.
Indien het een gebouw met monumentale of karakteristieke waarden betreft, wordt hiermee
rekening gehouden bij het bepalen van de noodzakelijke maatregelen uit de beoordeling
alsmede bij het bepalen van de aanspraak van de eigenaar op vergoeding van de kosten
voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. Bijvoorbeeld door te bepalen dat
bijzondere maatregelen moeten worden getroffen zodat het karakter van het gebouw zo
veel mogelijk behouden blijft en het gebouw toch aan de veiligheidsnorm zal voldoen.
Hierbij wordt specifieke deskundigheid betrokken en het gesprek gevoerd met de eigenaar,
gemeente en medewerkers van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het
kan zo zijn dat uit de beoordeling volgt, dat duurdere versterkingsmaatregelen nodig
zijn om de monumentale of karakteristieke waarden van het gebouw te behouden. Het
kan hierbij gaan om zowel architectonische als archeologische monumenten. Indien het
gebouw, of het terrein waarop het staat, een rijksmonument is, wordt de beoordeling
ook toegezonden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Uitgangspunt is dat rekening wordt gehouden met de afspraken die zijn gemaakt in het
Erfgoedprogramma7, rekening houdend met het wettelijk kader van de Erfgoedwet en de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.
De NCG start op basis van de beoordeling overleg met de eigenaar om tot een gedragen
versterkingsbesluit te komen. Het kan echter zo zijn dat de eigenaar en de NCG het
niet eens worden over de uitkomst van de beoordeling, het soort maatregelen of de
wijze waarop de maatregelen kunnen worden uitgewerkt. Uiteraard probeert de NCG hier
in eerste instantie informeel samen met de eigenaar uit te komen, bijvoorbeeld door
aanvullende toelichting te geven of door mediation in te zetten. Wanneer dit niet
tot een gewenst resultaat leidt, heeft de eigenaar een mogelijkheid om hier bedenkingen
tegen in te brengen. Zo wordt voorkomen dat een eigenaar met onvoldoende vertrouwen
in de uitkomst aan de totstandkoming van een versterkingsbesluit moet meewerken. Om
de eigenaar de mogelijkheid te geven snel in bezwaar en beroep te kunnen wordt een
eigenaar daarom, vanaf het moment dat de uitkomst van de beoordeling is gedeeld, de
mogelijkheid geboden om bedenkingen aan de NCG kenbaar te maken. Wanneer de eigenaar
zijn bedenkingen heeft ingediend, neemt de NCG binnen acht weken een versterkingsbesluit,
zodat de eigenaar zo snel mogelijk hiertegen in bezwaar en beroep kan. Bij het nemen
van dit versterkingsbesluit neemt de NCG de bedenkingen van de eigenaar in acht. In
bijzondere gevallen kan het voorkomen dat de termijn van acht weken niet haalbaar
is, bijvoorbeeld als het een gebouw betreft waarvoor een complexe uitwerking van de
versterkingsmaatregelen nodig is of als voor grote aantallen gebouwen tegelijkertijd
een versterkingsbesluit moeten worden uitgewerkt. In die gevallen kan de NCG de termijn
eenmaal verlengen met zes weken verlengen.
Indien de eigenaar of gebruiker van een gebouw niet wil meewerken aan opname van het
gebouw, kunnen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen
medewerkers van de NCG het gebouw binnentreden, ook indien dit een woning betreft,
om alsnog de opname te kunnen uitvoeren. De Minister zal uitsluitend van deze bevoegdheid
gebruik maken indien de opname van het gebouw noodzakelijk is voor de veiligheid van
gebruikers (waaronder bewoners worden verstaan) of derden. In voorkomend geval kan
het daarbij ook om de belangen van de eigenaar gaan, indien deze het gebouw niet zelf
gebruikt. In deze gevallen wordt beoordeeld of opname en beoordeling nodig is om belangen
van anderen te beschermen. Dit kan ook het geval zijn indien meerdere gebouwen constructief
met elkaar verbonden zijn. Indien er geen sprake is van andere belangen, kan de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluiten dat een gebouw niet wordt
versterkt. Voor de kenbaarheid wordt dit besluit ingeschreven in het kadaster. Dit
is vooral van belang voor toekomstige eigenaren van het desbetreffende gebouw.
Nadat de beoordeling aan de eigenaar is medegedeeld, wordt voor dat betreffende gebouw
in het vervolg van de versterkingsprocedure uitgegaan van de voor de beoordeling gehanteerde
beoordelingsmethode. Dit betekent dat als tussen het moment waarop de beoordeling
met de eigenaar is gedeeld en het moment waarop het versterkingsbesluit wordt genomen
de inzichten over de beoordelingsmethodiek veranderen, dit geen gevolgen heeft voor
reeds verstrekte beoordelingen, tenzij de eigenaar aangeeft dit te willen.
2.6.3 Bijstellen programma’s van aanpak
Op basis van de uitkomsten van de beoordelingen kunnen gemeenten meer gedetailleerde
plannen maken over het vervolgproces van versterken. Op basis van de beoordelingen
wordt duidelijk of een gebouw, straat of wijk ingrijpend moet worden versterkt of
niet. Dit is medebepalend voor de planning van het vervolgproces en de koppeling van
versterking aan andere ontwikkelingen binnen de gemeente. Als blijkt dat een woning
significant onveiliger is dan verwacht dan is dit een reden om de woning in de uitvoering
hogere prioriteit te geven. Ingrijpend versterken of sloop en nieuwbouw kost aanmerkelijk
meer tijd dan een lichte versterking. Dit heeft invloed op de beschikbare bouwcapaciteit
en eventueel benodigde vervangende woonruimtes in de buurt. Hier moet in de planning
rekening mee worden gehouden. Ook kan de leefbaarheid van het dorp of de wijk tijdens
de versterkingsoperatie een reden zijn om de uitvoering over meer tijd te spreiden.
Bij ingrijpende versterking bestaat meer ruimte om werkzaamheden in samenhang op te
pakken. Als er slechts lichte versterking nodig is, die in relatief weinig tijd en
met weinig impact voor de eigenaar/bewoner kan worden uitgevoerd, speelt dit minder.
De vervolgplanning en de aanvullende samenhangende werkzaamheden worden in deze fase
in het programma van aanpak opgenomen. Daardoor is de eigenaar, tijdens het gesprek
met de NCG over de aanpak van zijn gebouw, op de hoogte van wat er in de omgeving
staat te gebeuren.
2.6.4 Versterkingsbesluit algemeen
Het versterkingsbesluit wordt genomen door de Minister van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties.
Als na beoordeling blijkt dat een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, wordt dit
direct na beoordeling vastgelegd in een besluit. Wanneer uit de beoordeling is gekomen
dat een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, wordt in overleg met de eigenaar
in het versterkingsbesluit vastgelegd op welke wijze het gebouw wordt versterkt. De
termijn voor het nemen van het versterkingsbesluit is in beginsel één jaar en vraagt
dus inspanningen van de eigenaar en van de NCG. De NCG moet voortvarend werken om
de eigenaar zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen één jaar zekerheid bieden. De eigenaar
moet zich inzetten om te zorgen dat het versterkingsbesluit ook kan worden genomen.
In bijzondere gevallen kan het voorkomen dat de termijn van één jaar niet haalbaar
is, bijvoorbeeld als het een gebouw betreft waarvoor een complexe uitwerking van de
versterkingsmaatregelen nodig is, of vanwege de omvang van het aantal te nemen versterkingsbesluiten.
In die gevallen kan de NCG de termijn eenmaal verlengen. De NCG zal dat moeten motiveren
en aangeven welke termijn wel haalbaar is.
In beginsel neemt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor ieder
te versterken gebouw een versterkingsbesluit. De eigenaar kan verzoeken om af te zien
van versterken. Dit kan alleen als belangen van derden niet worden geschaad. In het
geval de versterking van een gebouw noodzakelijk is, gelet op de belangen van gebruikers
(bewoners), of derden, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
ambtshalve bepalen dat een gebouw toch wordt versterkt. Het ligt voor de hand dat
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan eerst de eigenaar verzoekt
om mee te werken zodat een versterkingsbesluit genomen kan worden. Indien de eigenaar
niet meewerkt, neemt uiteindelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een versterkingsbesluit, dat zal worden uitgevoerd. Indien de eigenaar geen versterking
wenst én de versterking van een gebouw is niet noodzakelijk gelet op de belangen van
bewoners, gebruikers of derden, dan neemt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een besluit tot het niet versterken. Dit besluit is, net als het versterkingsbesluit,
vatbaar voor bezwaar en beroep, waarmee de eigenaar nogmaals de gelegenheid krijgt
om toch de wens voor een versterkingsbesluit uit te spreken. Indien het besluit tot
het niet versterken van het gebouw onherroepelijk is geworden, zal de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit inschrijven in het kadaster. Dit is
vooral van belang voor toekomstige eigenaren van het desbetreffende gebouw. Een toekomstige
eigenaar weet dat hij een niet versterkt gebouw koopt en zal dit kunnen meewegen bij
de koop. Met het onherroepelijk worden van het besluit tot niet versterken, stopt
het versterkingsproces van het desbetreffende gebouw.
2.6.5 Inhoud versterkingsbesluit
De eigenaar wordt volledig begeleid door de NCG. In de «routekaart naar herstel» staat
beschreven welke stappen de NCG met de eigenaar en de gemeente kan zetten alvorens
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot een versterkingsbesluit
komt.
De concretisering van de maatregelen uit de beoordeling vindt plaats in het overleg
dat door de NCG wordt belegd met de eigenaar, de gemeente en een aannemer. De soort
maatregelen uit de beoordeling vormt daarmee de referentie voor de versterkingsmaatregelen
en de aanspraak op vergoeding van deze maatregelen die in het versterkingsbesluit
worden opgenomen. Waar mogelijk kan de eigenaar kiezen uit specifieke maatregelen
die vergelijkbaar zijn met de maatregelen die uit de beoordeling blijken. De maatregelen
uit het versterkingsbesluit moeten borgen dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet.
Daarnaast kan de eigenaar ervoor kiezen om samen met de versterkingsmaatregelen extra
werkzaamheden te laten uitvoeren die niet noodzakelijk zijn voor de veiligheid. Hiervan
kan bijvoorbeeld sprake zijn als uit de beoordeling blijkt dat een ingrijpende versterking
nodig is en de eigenaar met een eigen bijdrage ervoor kiest over te gaan tot vervangende
nieuwbouw. De sloop en nieuwbouw, inclusief alle afwerking, komen dan als veiligheidsmaatregel
in de plaats van reguliere versterkingsmaatregelen. De extra kosten daarvan worden
in dat geval door de eigenaar gedragen. Voordeel van het meenemen van deze maatregelen
in het versterkingsbesluit is dat een samenhangende uitvoering mogelijk is en ook
direct het vergunningentraject hiervoor wordt doorlopen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is alleen verantwoordelijk
voor het uitvoeren van de versterkingsmaatregelen ten behoeve van de veiligheid. De
uitvoering van de overige werkzaamheden, die bijvoorbeeld voortkomen uit wensen van
de eigenaar van een gebouw en gelijk zijn meegenomen in het versterkingsbesluit, worden
niet uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Minister.
De eigenaar kan ervoor kiezen om de versterkingsmaatregelen te laten uitvoeren door
de NCG of aanspraak maken op een budget dat aangewend wordt voor de betalingen aan
aannemers en leveranciers waaraan de eigenaar zelf opdrachten verstrekt. In het laatste
geval wordt er geen bedrag aan de eigenaar uitgekeerd. Wel wordt hem een bedrag ter
besteding beschikbaar gesteld, waaruit de betalingen worden gedaan door de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zo is gewaarborgd dat het budget slechts
wordt besteed aan de uitvoering van de versterkingsmaatregelen. De eigenaar kan echter
alleen een beroep doen op deze aanspraak nadat hij zijn vordering tot vergoeding van
schade op de exploitant ter zake van de kosten van de versterkingsmaatregelen heeft
overdragen aan de Staat. Op deze wijze wordt uitgesloten dat een eigenaar naast de
publiekrechtelijke versterking ook via de privaatrechtelijke weg de kosten van de
versterking kan verhalen op de exploitant.
Het IMG en de NCG werken samen om indien er sprake is van samenloop tussen schade
en versterken, de eigenaar tijdig te kunnen informeren over een eventuele schadevergoeding.
Bij het bepalen van de aanspraak kan rekening worden gehouden met de door het IMG
uitgekeerde of uit te keren schadevergoeding voor het treffen van maatregelen tot
herstel van schade, voor zover met deze maatregelen het gebouw ook geheel of gedeeltelijk
zou zijn versterkt. Dit voor zover de versterkingsmaatregelen tevens voorzien in herstel
van schade en dit redelijk is. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat er onduidelijkheden
zijn voor de eigenaar over de hoogte van de aanspraak en wordt een dubbele vergoeding
voorkomen. Bij algemene maatregel van bestuur zullen nadere regels gesteld worden
over de wijze waarop de hoogte van de aanspraak wordt vastgesteld, alsmede de wijze
waarop de aanspraak kan worden ingezet voor de versterking van het gebouw.
2.6.6 Versterkingsbesluit bij cultureel erfgoed
Als het te versterken gebouw monumentale waarde heeft, kan het, met het oog op het
behouden van deze monumentale waarde, wenselijk zijn om niet alle maatregelen te treffen
die noodzakelijk zijn om dit gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Het versterkingsbesluit
kan minder vergaande maatregelen toestaan dan de soort maatregelen die volgen uit
de beoordeling, waardoor niet volledig wordt voldaan aan de veiligheidsnorm. De Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan van deze bevoegdheid gebruik maken
indien dat noodzakelijk is voor het behouden van de monumentale waarde en met die
maatregelen de veiligheid van het gebouw verbetert. Dit is in lijn met hetgeen is
vastgelegd in bijlage K en het position paper van de NPR 2018 en de afspraken in het
erfgoedprogramma.8
2.6.7 Coördinatie vergunningverlening
Naast het versterkingsbesluit zijn mogelijk andere toestemmingen nodig. Het zal hierbij
in de meeste gevallen voornamelijk gaan om de omgevingsvergunning die vereist is voor
bouwkundige ingrepen in bestaande gebouwen, maar het kan ook gaan om de omgevingsvergunning
voor afwijking van het bestemmingsplan. In sommige gevallen is ook reeds voorzien
in het afgeven van de ter zake noodzakelijke wettelijke toestemmingen. Zo is ten behoeve
van de uitvoering van de versterkingsopgave in het Groninger aardbevingsgebied reeds
een generieke ontheffing op grond van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming verleend.
Om te voorkomen dat de uitvoering van de versterking vertraging oploopt, wordt voorzien
in een coördinatiebepaling die ertoe strekt dat het versterkingsbesluit en de te verlenen
andere besluiten gezamenlijk worden voorbereid. De Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties is het coördinerend bestuursorgaan. De NCG voert deze taak
namens hem uit. Het coördinerende bestuursorgaan bevordert een gecoördineerde en samenhangende
voorbereiding van besluiten. Dit om te voorkomen dat het versterkingsbesluit al verleend
is terwijl één of meer van de voor de uitvoering vereiste toestemmingen worden geweigerd.
Dit zou onnodige vertraging opleveren. Deze coördinatieregeling brengt als bijkomend
voordeel met zich dat de eigenaar één aanspreekpunt heeft. De eigenaar dient bijvoorbeeld
de aanvraag om een toestemming in bij de NCG. De NCG zendt de aanvraag door naar de
betreffende bevoegde gezagen. Hetzelfde geldt voor een eventueel bezwaar tegen een
(niet) verleende toestemming. De eigenaar die het niet eens is met de weigering van
de aanvraag om een toestemming, dient dit bezwaar in bij de NCG. De NCG zendt dit
door naar het bevoegde bestuursorgaan.
2.6.8 Gedoogplicht
Uitgangspunt is dat met de eigenaar van het betrokken perceel of gebouw overeenstemming
wordt bereikt over het gebruik van diens perceel of gebouw ten behoeve van de versterkingsmaatregelen.
Het is niet wenselijk dat de noodzakelijke versterkingsmaatregelen niet genomen kunnen
worden als geen overeenstemming kan worden bereikt. Daarom regelt dit wetsvoorstel
dat deze werkzaamheden ook zonder de toestemming van de eigenaar kunnen worden uitgevoerd.
In paragraaf 2.6.4 is aangegeven dat de NCG een versterkingsbesluit kan nemen indien
dat noodzakelijk is om de belangen van gebruikers of derde-belanghebbenden te beschermen.
Daarnaast kan de NCG ook een gedoogplicht opleggen aan de rechthebbende op een aanliggend
perceel of gebouw als het voor de versterking van een gebouw noodzakelijk is om gebruik
te maken van dat aanliggend perceel of gebouw. Te denken valt aan het plaatsen van
een steunbeer die deels over de erfgrens komt of het ingraven van een verankering
in de tuin van de buren. Ook kan gedacht worden aan een tussenwoning waarin enkele
ankers of balken aangebracht moeten worden om de naastgelegen gebouwen te versterken.
In dit geval kan het noodzakelijk zijn dat door de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties aangewezen personen met een machtiging van de Minister zonder
toestemming van de eigenaar of bewoner een gebouw en dus ook een woning te betreden.
Uitgangspunt is dat met de eigenaar van het betrokken perceel of gebouw overeenstemming
wordt bereikt over het gebruik van diens perceel of gebouw ten behoeve van de versterkingsmaatregelen.
Het is niet wenselijk dat de versterkingsmaatregelen niet genomen kunnen worden als
geen overeenstemming kan worden bereikt. Daarom regelt dit wetsvoorstel dat deze werkzaamheden
ook zonder de toestemming van de eigenaar kunnen worden uitgevoerd. De eigenaar die
deze maatregelen moet gedogen, heeft in dat geval mogelijk recht op schadevergoeding.
Deze verplichting kan alleen worden opgelegd voor de maatregelen die op basis de beoordeling
als noodzakelijk voor de versterking zijn aangemerkt en voor zover er geen alternatieve
maatregelen mogelijk zijn die voor de eigenaar die moet gedogen, minder belastend
zijn.
2.6.9 Uitvoering
De uitvoering van de versterkingsmaatregelen kan direct na het nemen van het versterkingsbesluit
worden gestart. Het versterkingsbesluit komt immers gecoördineerd tot stand met omgevingsvergunningen,
ontheffingen en eventuele andere toestemmingen die nodig zijn. De uitvoering vindt
plaats onder regie van de NCG, of onder eigen regie van de eigenaar. Alle versterkingsmaatregelen
die noodzakelijk zijn voor de veiligheid, worden vergoed door de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Uitgangspunt is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zorgdraagt
voor de uitvoering middels een voorziening in natura. Dit houdt in dat de NCG namens
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opdrachten verstrekt aan
aannemers en leveranciers voor het realiseren van de versterkingsmaatregelen die zijn
neergelegd in het versterkingsbesluit en toeziet op de uitvoering. De eigenaar wordt
op deze wijze geholpen bij het doorlopen van de versterkingsprocedure.
Indien een eigenaar dat wenst, kan hij ook de keuze maken voor een budget dat aangewend
wordt voor de betalingen aan aannemers en leveranciers waaraan de eigenaar zelf opdrachten
verstrekt. Deze betalingen worden gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties. Er wordt geen bedrag aan de eigenaar van een gebouw uitgekeerd
waaruit hij zelf betalingen kan doen, er wordt hem een bedrag ter besteding beschikbaar
gesteld. Aldus is gewaarborgd dat het budget slechts wordt besteed aan de uitvoering
van de versterkingsmaatregelen.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties financiert de versterkingsmaatregelen
voor. Zoals in hoofdstuk 3 wordt uitgelegd, worden de kosten die betrekking hebben
op de veiligheid via een heffing op NAM verhaald. Voor overige kosten die met de aanpak
samenhangen, bestaan meerdere bronnen, te weten de rijksoverheid, de gemeenten, de
eigenaar en het Nationaal Programma Groningen.
2.7 Rechtsbescherming
Bewoners in Groningen moeten zo spoedig mogelijk zekerheid hebben over de veiligheid
van hun gebouwen. Daartoe moet alles in het werk gesteld worden om de versterking
van de gebouwen voortvarend uit te voeren. De versterkingsoperatie moet zorgvuldig
verlopen en aan alle betrokkenen de nodige rechtszekerheid bieden. Daarom is in dit
wetsvoorstel gezocht naar een balans tussen versnelling en voldoende waarborgen voor
alle betrokkenen.
Op de eerste plaats wordt daarom voorgesteld om de vaststelling van risicoprofielen,
door de NCG, alsmede het programma van aanpak, dat wordt vastgesteld door de gemeenteraad,
uit te zonderen van bezwaar en beroep. Dit zijn voorbereidende handelingen om de versterkingsoperatie
te kunnen uitvoeren. De vaststelling van de risicoprofielen is een inschatting van
het veiligheidsrisico dat een gebouw kan lopen en wordt uitsluitend gebruikt als basis
voor de prioritering van de versterkingsoperatie. Het is slechts een uitgangspunt
op basis waarvan de gemeenten hun programma van aanpak kunnen vaststellen. Het vaststellen
van het programma van aanpak door de gemeenteraad is ook uitgezonderd van bezwaar
en beroep. Het versterkingsbesluit en het besluit tot niet versterken staan wel open
voor bezwaar en beroep. Bij de voorbereiding van het programma van aanpak is het raadzaam
dat de betreffende gemeenten zoeken naar een passende vorm voor de participatie van
de burgers.
Op de tweede plaats wordt voorgesteld dat een belanghebbende beroep kan instellen,
in enige instantie, bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tegen
het besluit dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, het versterkingsbesluit
en het besluit tot niet versterken, alsmede het besluit tot het gedogen van versterkingsmaatregelen.
Dit betekent dat een belanghebbende eerst bezwaar kan maken bij de NCG tegen het besluit
dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, het versterkingsbesluit, het besluit
tot niet versterken en/of het besluit tot het gedogen van versterkingsmaatregelen.
Daarna kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Op deze wijze wordt de rechtsbescherming van belanghebbenden
tegen deze besluiten voldoende verzekerd en krijgen belanghebbenden sneller zekerheid.
Eenzelfde procedure geldt voor de eventuele voor de uitvoering van de versterking
benodigde vergunningen, toestemmingen en besluiten die in het kader van de gecoördineerde
besluitvorming gelijktijdig met het versterkingsbesluit worden genomen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet binnen zes maanden na ontvangst
van het verweerschrift uitspraak. Pro-forma beroep is wel mogelijk.
Al deze procesrechtelijke versnellingen zijn noodzakelijk zodat de voortgang van de
versterkingsoperatie niet wordt vertraagd terwijl afdoende rechtsbescherming voor
belanghebbenden wordt geboden.
2.8 Relatie met hoger recht
2.8.1. Bevoegdheid tot binnentreden
In dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om aan de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties de bevoegdheid te geven een gebouw, met inbegrip van een woning,
binnen te treden zonder toestemming van de eigenaar of gebruiker. Deze bevoegdheid
heeft de Minister zowel in het kader van de voorbereiding van een versterkingsbesluit,
de uitvoering van de versterkingsmaatregelen, alsmede indien een gedoogplicht is opgelegd
aan een eigenaar van een gebouw voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Deze bevoegdheid is in beide gevallen toegekend aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, omdat de NCG namens de Minister zowel verantwoordelijk is
voor de opname en beoordeling van gebouwen ter voorbereiding van het versterkingsbesluit
(of het besluit tot niet versterken), als de uitvoering van de concrete versterkingsmaatregelen.
Binnentreden zonder toestemming van de bewoner is volgens artikel 12, eerste lid,
van de Grondwet uitsluitend mogelijk in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald,
door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. Daarnaast bepaalt artikel
8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat eenieder recht
heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning
en zijn correspondentie. Volgens het tweede lid van dit artikel is geen inmenging
van enig openbaar gezag toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een
democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid,
de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden
en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de
bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. In het voorliggende wetsvoorstel
is een grondslag voorzien voor het binnentreden in de hierboven genoemde gevallen.
Daarmee wordt voldaan aan de eis dat binnentreden zonder toestemming van de bewoner
bij wet in formele zin moet zijn geregeld. Deze bevoegdheid is noodzakelijk omwille
van de bescherming van de gezondheid en de rechten en vrijheden van anderen. Indien
een gebouw onveilig is en daardoor gevaar ontstaat voor bewoners of derden is dit
noodzakelijk omdat, indien de bewoner van het gebouw weigert mee te werken aan het
opnemen ervan (waardoor niet zou kunnen worden beoordeeld of maatregelen in het kader
van de versterking noodzakelijk zijn), hij daardoor immers mogelijk derden in gevaar
brengt. Hetzelfde geldt voor de uitvoering van versterkingsmaatregelen, al dan niet
bij een door de gemeente opgelegde gedoogplicht voor de uitvoering van de versterking.
Op dat moment staat vast dat de veiligheid van het gebouw onvoldoende is. In het geval
de eigenaar ook de bewoner is en er bewust voor kiest om zijn gebouw niet te laten
versterken, zal dit worden vastgelegd in een besluit dat wordt ingeschreven in de
openbare registers. Echter op het moment dat de veiligheid van omwonenden, andere
bewoners of gebruikers van het gebouw in het geding is, kan de gemeente een gedoogplicht
tot uitvoering van de versterkingsmaatregelen opleggen en kan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties een machtiging verlenen tot het binnentreden van het
gebouw zodat de noodzakelijk versterkingsmaatregelen kunnen worden uitgevoerd. De
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in ieder individueel geval
moeten afwegen of het verlenen van een machtiging tot het binnentreden van het gebouw
proportioneel is. Hierbij dient een afweging gemaakt te worden tussen de veiligheidsbelangen
van derden, gebruikers en bewoners en de privacy van de bewoner die geen toestemming
verleent om zijn gebouw binnen te treden. Verder moeten de door de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen personen die gebruik mogen maken van deze
bevoegdheid, indien ze een machtiging voor het binnentreden van de Minister hebben,
handelen conform de Algemene wet op het binnentreden.
2.8.2. Eigendomsrecht
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een versterkingsbesluit kan nemen indien dat noodzakelijk is om de belangen van bewoners,
gebruikers of derde-belanghebbenden te beschermen. Daarnaast kan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties ook een gedoogplicht opleggen aan de eigenaar van het
gebouw voor de uitvoering van versterkingsmaatregelen indien hij hieraan niet wil
meewerken en dit noodzakelijk is voor de uitvoering van maatregelen uit het versterkingsbesluit.
Dit kan een beperking zijn van het recht op het ongestoord genot van zijn eigendom,
zoals dit beschermd is in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag
voor de Rechten van Mens. Het eigendomsrecht kan bij wet worden gereguleerd, indien
dat noodzakelijk is in het algemeen belang. Zowel bij het ambtshalve nemen van een
versterkingsbesluit als bij het gedogen van de versterkingsmaatregelen gaat het om
regulering van het recht op eigendom en niet het ontnemen ervan. In beide gevallen
wegen de belangen die derden hebben in verband met de veiligheid van het gebouw zwaarder
dan de belangen van de eigenaar op het ongestoord genot van zijn eigendom. Indien
een eigenaar van een naburig onroerend goed moet gedogen dat er op zijn onroerend
goed werkzaamheden plaatsvinden voor de versterking van naburige panden kan worden
voorzien in een schadevergoeding.
Het wetsvoorstel voorziet in een heffing, op te leggen aan de exploitant van het Groningenveld,
om de kosten van de versterking te vergoeden. Deze inbreuk op het eigendomsrecht van
de NAM is in lijn met het beginsel dat de veroorzaker van veiligheidsrisico’s de kosten
hiervan draagt en in zoverre een toelaatbare inbreuk op het eigendomsrecht.
2.8.3. Bescherming persoonsgegevens
Het recht op bescherming van persoonsgegevens is een grondrecht dat onderdeel uitmaakt
van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. In de bescherming van
dit recht is onder andere voorzien in artikel 10, eerste lid, van de Grondwet en artikel
8 van het EVRM. De bescherming van persoonsgegevens is nader wettelijk geregeld in
onder andere de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet
AVG (UAVG). Op grond van de AVG mogen persoonsgegevens alleen verwerkt worden als
dit noodzakelijk is in het belang van minimaal een van de belangen die worden genoemd
in artikel 6, eerste lid, van de AVG. Ook moet de inbreuk die door het verwerken van
de persoonsgegevens op iemands persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt, ingevolge artikel
5, eerste lid, onderdeel c, van de AVG, zo beperkt mogelijk zijn.
De verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk in verband met de taken die de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de colleges hebben in het
kader van de versterkingsoperatie. Om beoordelingen te kunnen doen en hierover een
besluit te kunnen nemen, is het noodzakelijk om gegevens te verwerken. Het gaat hierbij
om gegevens die door de colleges aan de Minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties
worden verstrekt ten behoeve van de voorbereiding (opname en beoordeling) en gegevens
die worden verzameld bij derden in het kader van de opname en beoordeling, waar onder
gegevens van het IMG.
De bevoegdheid om gegevens te verstrekken is vastgelegd in artikel I, onderdeel C
(artikel 3) van dit wetsvoorstel en in het bestaande artikel 3 van de TwG. In artikel
3, vijfde lid, is bepaald dat het IMG, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en een college elkaar desgevraagd of eigener beweging de informatie, waaronder begrepen
persoonsgegevens, verstrekken over de afhandeling van aanvragen om schadevergoeding
en beslissingen in het kader van de uitvoering van de versterkingsoperatie die noodzakelijk
zijn voor een goede uitvoering van deze wettelijke taak. Deze wettelijke verplichtingen
kunnen worden aangemerkt als een belang als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel
c, van de AVG.
De verstrekking van gegevens tussen het IMG en de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en de colleges is noodzakelijk, omdat de versterking van gebouwen
op meerdere wijzen een relatie kan hebben met de vergoeding van schade zoals dat geregeld
is in hoofdstuk 4 van de TwG. Op basis van die wet voert het IMG de schade-afhandeling
uit. Vanwege de samenhang tussen schadevergoeding en versterking is geregeld dat gegevensuitwisseling
mogelijk is tussen enerzijds het IMG en anderzijds de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties en de colleges. Bij de opname en beoordeling van schade en
van de noodzaak voor versterking bij eenzelfde gebouw is het wenselijk dat zoveel
mogelijk afstemming plaatsvindt, zodat een eigenaar/bewoner niet onnodig wordt belast
met inspecties. Hierbij kan gegevensuitwisseling tussen het IMG en de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of een college noodzakelijk zijn. Voor eigenaren/bewoners
die met beide trajecten in aanraking komen, is het minder belastend als ze niet twee
keer alle informatie en stukken hoeven te overleggen. Het IMG, de Minister en de colleges
verstrekken elkaar, voor zover dat noodzakelijk voor de uitvoering van hun taken in
deze wet, de informatie alleen desgevraagd. Zie voorts de artikelsgewijze toelichting
bij artikel I, onderdeel C.
2.8.4 Verhouding tot de Europese staatssteunregelgeving
Ingevolge artikel 13j van dit wetsvoorstel kan de uitvoering van de versterkingsmaatregelen
plaatsvinden door een voorziening in natura of de beschikbaarstelling van een budget.
Deze vergoedingen worden toegekend in overeenstemming met de Europese staatssteunregelgeving.
Versterkingsmaatregelen kunnen zowel worden getroffen door of voor een onderneming
als door of voor een bewoner. Voor zowel maatregelen die worden uitgevoerd voor bewoners
als maatregelen die worden uitgevoerd voor ondernemingen geldt dat er geen sprake
is van staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake
de Werking van de Europese Unie. Voor maatregelen die worden getroffen voor bewoners
geldt dat zij geen ondernemingen zijn die economische activiteiten verrichten, waardoor
niet is voldaan aan één van de cumulatieve criteria voor het bestaan van staatssteun.
Ook ten aanzien van de maatregelen die worden getroffen voor ondernemingen geldt dat
er niet is voldaan aan één van de cumulatieve criteria voor het bestaan van staatsteun.
De versterkingsmaatregelen waarvoor ondernemingen een budget krijgen toegekend of
die worden getroffen in natura, vormen voor deze ondernemingen namelijk geen voordeel
dat onder normale marktvoorwaarden (dus zonder overheidsingrijpen) niet zou zijn verkregen.
Dit omdat deze maatregelen worden vastgesteld op basis van dit wetsvoorstel, dat de
invulling vormt van de thans in artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet opgenomen
zorgplicht voor de overheid, in combinatie met het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:184),
waarbij NAM/exploitant van het Groningenveld de kosten draagt.
Treffen van versterkingsmaatregelen in plaats van de exploitant
Het treffen van versterkingsmaatregelen door de overheid of het beschikbaar stellen
van een budget hiervoor, betekent niet dat aan de exploitant staatssteun wordt verstrekt.
De Mijnbouwwet kent, in combinatie met dit wetsvoorstel, speciale regels voor de gaswinning
uit het Groningenveld. In andere gevallen ligt de plicht voor het treffen van veiligheidsmaatregelen
op grond van artikel 33 van de Mijnbouwwet, in combinatie met artikel 6:184 van het
Burgerlijk Wetboek, bij de exploitant van een mijnbouwwerk. De kosten voor de versterkingsmaatregelen
worden weliswaar in eerste instantie ten laste van de begroting van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat gebracht, maar deze kosten worden vervolgens door
middel van een heffing door de Minister van Economische Zaken en Klimaat verhaald
op de exploitant. Deze heffing omvat niet alleen de kosten van daadwerkelijk getroffen
versterkingsmaatregelen of het budget hiervoor, maar ook de kosten ter voorbereiding
van uitvoering van deze versterkingsmaatregelen. Dientengevolge ondervindt de exploitant
geen voordeel van de afhandeling van schade door de overheid.
3. Financiering en heffing
Dit wetsvoorstel is gericht op de veiligheid in Groningen door versterking van gebouwen
in Groningen. Versterking is noodzakelijk als gevolg van de aardbevingen die worden
veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld. De exploitant van het Groningenveld
is NAM. Tot 18 december 2018 was in artikel 33 van de Mijnbouwwet expliciet bepaald
dat de exploitant van het Groningenveld verplicht was om deze versterkingsmaatregelen
te treffen. Dit in aanvulling op de algemene verplichtingen die voor de exploitant
gelden op basis van het burgerlijk recht.
Zoals in hoofdstuk 1 is besproken, heeft het kabinet besloten tot rechtstreekse publieke
sturing op de mate van gaswinning uit het Groningenveld en, de daarmee samenhangende,
uitvoering en financiering van schadeherstel en versterking. Dit betekent dat de beslissing
over de hoeveelheid gas die wordt gewonnen, de afhandeling van aardbevingsschade en
het zorgdragen voor de veiligheid door de versterking van gebouwen bij de overheid
wordt belegd. Het is echter niet de bedoeling om de exploitant hiermee van zijn (historische)
financiële verantwoordelijkheden te ontslaan. Alle kosten die gemoeid zijn met schadeherstel
en versterken, die in de nieuwe situatie worden gefinancierd door de overheid, worden
daarom via een heffing doorbelast aan de exploitant. De grondslag voor de heffing,
ten behoeve van de versterkingsoperatie, wordt toegevoegd aan artikel 15. In dit artikel
is de heffing voor de kosten van het herstel van schade opgenomen. Voor algemene beschouwingen
over het karakter van deze heffing in relatie tot individuele besluiten wordt verwezen
naar de toelichting bij het wetsvoorstel voor de TwG (Kamerstukken II, 208/19, 35 250, nr. 3).
De heffing voor de dekking van de volledige kosten van de versterkingsoperatie, voor
zover nodig voor de veiligheid, is afgesproken tussen de aandeelhouders van NAM en
de Staat in het Akkoord op Hoofdlijnen van juni 2018. In de tussenliggende periode
is vooruitlopend op een wettelijke regeling al (deels) publiek gewerkt. NAM is echter
altijd gehouden om deze kosten te dragen. Eerst op grond van artikel 33 van de Mijnbouwwet
en vervolgens op grond van contractuele afspraken met de Staat (Kamerstukken II 2018/2019,
33 529, nr. 535).
Dit wetsvoorstel biedt een grondslag om kosten die worden gemaakt ten behoeve van
de versterking, op te nemen in de heffing. Het gaat daarbij in ieder geval, maar niet
uitsluitend, om de kosten die worden gemaakt voor de versterkingsmaatregelen zelf,
voor de beoordeling van gebouwen, de uitvoering van de versterkingsmaatregelen, de
apparaatskosten van de NCG, voor zover die betrekking hebben op het versterken van
gebouwen, de inhuur van experts, de kosten voor het faciliteren van bewoners die geconfronteerd
worden met versterking (zoals vervangende woonruimte en reiskostenvergoedingen) en
onderzoek dat wordt verricht om de kaders voor versterken te ontwikkelen (zoals het
doorontwikkelen en publiek maken van de HRA, ontwikkeling van een typologie-aanpak
voor versterken).
De hoogte van de heffing wordt bepaald door de werkelijke kosten van de maatregelen.
Als de kosten van de realisatie van de versterking hoger uitvallen dan verwacht in
het versterkingsbesluit, is dit voor rekening van NAM.
4. Samenhang met andere dossiers
4.1 Samenhang met afbouw gaswinning
Het stoppen van de gaswinning is de manier om de aardbevingsproblematiek bij de bron
aan te pakken. Op 29 maart 2018 heeft het kabinet besloten de gaswinning uit het Groningenveld
zo snel als verantwoord is, te beëindigen. Toen is een basispad voor de afbouw van
de gaswinning gekozen. Uitgangspunt daarbij was om te blijven zoeken naar mogelijkheden
de gaswinning nog sneller te beëindigen. Sindsdien zijn oplossingen gevonden om de
gaswinning nog sneller dan aanvankelijk voorzien te beëindigen.
Jaarlijks wordt door de Minister van Economische Zaken en Klimaat een operationele
strategie vastgesteld waarin wordt bepaald hoeveel gas er nog uit het Groningenveld
wordt gewonnen. Dit zal niet meer zijn dan nodig om de leveringszekerheid te kunnen
garanderen.
Met de huidige aanpak is er vanaf medio 2022 geen gaswinning meer nodig uit het Groningenveld
in een jaar met normale weersomstandigheden. In de jaren na 2022 wordt een beperkt
deel van het Groningenveld in reserve gehouden voor zeer uitzonderlijke situaties.
Al in het gasjaar 2019–2020 is de winning tot onder het door SodM geadviseerde niveau
van 12 miljard Nm3 gedaald.
Als gevolg van de dalende gaswinning wordt het veiliger in Groningen. De versterkingsoperatie
blijft echter een prioriteit, aardbevingen kunnen blijven voorkomen. Ook na het stoppen
van de gaswinning zal, naar verwachting, nog enkele jaren seismiciteit voorkomen.
Daarom worden, ondanks de dalende gaswinning, veel gebouwen onderzocht zodat een definitieve
uitspraak over de veiligheid van deze gebouwen kan worden gedaan. Door de dalende
gaswinning zal dit onderzoek mogelijk steeds vaker uitwijzen dat een gebouw veilig
is zonder aanvullende versterkingsmaatregelen. Als voor een gebouw een beoordeling
kenbaar is gemaakt, dan wordt op basis van deze beoordeling versterkt. Nieuwe inzichten
door de dalende gaswinning worden dan niet meer meegenomen.
In het vaststellingsbesluit wordt jaarlijks het belang van de gaswinning afgewogen
tegen de risico’s voor het gebied. Een versterkingsoperatie die zo snel mogelijk wordt
uitgevoerd en de meest onveilige gebouwen het eerst aanpakt, is een voorwaarde voor
een verantwoorde gaswinning.
4.2 Samenhang met Nationaal Programma Groningen
Op 5 oktober 2018 is het kabinet met de regio het Nationaal Programma Groningen (NPG)
overeengekomen. Met het NPG wordt Groningers weer perspectief op de toekomst geboden.
Langs de lijnen van economie, energie en leefbaarheid kunnen projecten worden ingediend
door bewoners, bedrijven en overheden om Groningen dit perspectief te kunnen bieden.
Met het NPG is een startkapitaal gemoeid van € 1,15 miljard.
De middelen van het NPG zijn niet bedoeld voor de maatregelen die worden getroffen
voor de veiligheid. Het is mogelijk om verschillende projecten uit het NPG te koppelen
aan de versterkingsoperatie. Zo kunnen projecten voor stad- en dorpsvernieuwing worden
gecombineerd met de versterkingsoperatie die in die regio speelt. Hiermee kunnen meerdere
opgaven tegelijkertijd worden aangepakt naast de versterkingsoperatie, zoals energietransitie
en krimp. Zie hiervoor ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel
H (artikel 15b).
5. Overgangsrecht en inwerkingtreding
Hier wordt verwezen naar de toelichting in paragraaf 1.3, de artikelsgewijze toelichting
bij artikel I, onderdeel F (artikel 13a) en onderdeel N (artikel 22b).
6. Gevolgen en neveneffecten
6.1 Administratieve lasten voor burgers en bedrijven
De exploitant (NAM) wordt met de in dit wetsvoorstel voorgestelde procedure net als
bij de schadeafhandeling definitief op afstand geplaatst van het versterkingsproces.
Het wetsvoorstel leidt ertoe dat het Rijk en niet de exploitant verantwoordelijk is
voor de versterking van gebouwen. Dit onderdeel van het wetsvoorstel heeft geen negatieve
gevolgen voor de regeldruk voor eigenaren en bewoners die te maken hebben met versterking.
In plaats van een verzoek bij de exploitant kan de eigenaar terecht bij de overheid.
Naar verwachting verminderen de administratieve lasten van eigenaren en bewoners ten
opzichte van de situatie waarin de exploitant de versterking uitvoert. Het is niet
mogelijk een precieze inschatting te maken van de verwachte vermindering van regeldruk
op dit onderdeel.
Dit neemt niet weg dat eigenaren van gebouwen die mogelijk versterkt moeten worden,
te maken krijgen met regeldruk. Zoals ook uit de «routekaart naar herstel» blijkt,
worden eigenaren nauw betrokken bij het versterkingsproces. Dit zal bij een burger
die ervoor kiest om veel zelf te doen en aanvullende wensen mee te nemen, meer zijn
dan bij een eigenaar die ervoor kiest om de NCG de versterkingsmaatregelen uit te
laten voeren. Bij de versterking krijgen inwoners te maken met kennisnemingskosten
van wet- en regelgeving, besluiten en programma’s van aanpak. De inschatting is de
burger hier minimaal 8 uur mee kwijt is en maximaal 25 uur. Voor bedrijven worden
de uren op dezelfde hoogte geschat.
De bandbreedte is afhankelijk van het punt waar het versterkingsproces eindigt. Een
burger zal minder administratieve lasten ervaren als uit de opname en beoordeling
blijkt dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Wanneer een burger of bedrijf
er na een de beoordeling waarin wordt aangegeven dat het gebouw versterking behoeft,
voor kiest om het gebouw te versterken, dan moeten er keuzes worden gemaakt rond de
inpassing van de versterkingsmaatregelen. Het aantal uren dat hiervoor nodig is, is
moeilijk in te schatten. Dit hangt namelijk sterk samen met de specifieke casus en
de eigen wensen van de burger dan wel het bedrijf. Om de burger en bedrijven te ontlasten,
wordt door de NCG ondersteuning geboden.
6.2 Gevolgen voor het MKB
Er zijn ruim 3.0009 MKB’ers in het Groningse bevingsgebied. Indien deze ondernemingen eigenaar zijn van
een bedrijfsgebouw dat niet aan de veiligheidsnorm voldoet, dan wordt het gebouw opgenomen
in het versterkingsprogramma zoals in dit wetsvoorstel beschreven. Daarbij neemt de
eigenaar van een MKB-gebouw dezelfde positie in als de eigenaar van een regulier gebouw
dat niet aan de veiligheidsnorm voldoet. Daarbij is er ook oog voor de individuele
persoon: net als bewoners kunnen ook MKB’ers met medische, psychische of financiële
problemen terecht bij de onafhankelijke Commissie Bijzondere Situaties.
Mede vanwege deze ondersteuning, is de verwachting dat de regeldrukeffecten voor het
MKB beperkt zullen zijn. Derhalve is voor dit wetsvoorstel geen aanvullende MKB-toets
uitgevoerd.
6.3 Doenvermogenstoets bewoner/eigenaar
Een belangrijk element in het wetsvoorstel is dat het versterkingsproces door de eigenaar
ook navolgbaar moet zijn. De aardbevingsproblematiek heeft in het gebied geleid tot
gevoelens van onveiligheid en tot maatschappelijke ontwrichting. Met deze gevoelens
dient zorgvuldig omgesprongen te worden. In het versterkingsproces worden daarom faciliteiten
beschikbaar gesteld die voor een deugdelijke voorlichting, begeleiding en verlichting
van de zorgen van de bewoner moeten leiden.
Elke bewoner krijgt door de NCG een vaste bewonersbegeleider toegewezen die de bewoner
gedurende het proces ondersteunt en zorgt dat de bewoner weet wat hem of haar te wachten
staat als deze het proces doorloopt. Tevens signaleert de begeleider mogelijke obstakels
in het versterkingsproces en houdt hij de voortgang bij. Gedurende het proces wordt
tevens het draagvlak van de maatregelen en diensten bij de eigenaar, gemeente en de
bouwers gemonitord. Zo wordt niet alleen de technische juistheid van maatregelen en
diensten getoetst, maar wordt, in het geval van de eigenaar, ook gemonitord of hij
tevreden is met de geleverde diensten/producten.
Ook wordt er een apart team ingericht dat onder andere toeziet op het voorzien in
tijdelijke huisvesting en de evaluatie van de klantervaring en de samenwerking met
de marktpartijen.
7. Adviezen en internetconsultatie
Over dit wetsvoorstel is aan de volgende instanties advies gevraagd: De Raad voor
de Rechtspraak, het Adviescollege Toetsing Regeldruk, het Staatstoezicht op de Mijnen,
de Autoriteit Persoonsgegevens, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
VNG en IPO hebben aangegeven geen gebruik te willen maken van hun adviesmogelijkheid.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft geen opmerkingen bij het concept. Over dit wetsvoorstel
heeft afstemming plaatsgehad met het IMG en de NCG.
Naast genoemde adviesaanvragen is een conceptversie van dit wetsvoorstel met toelichting
aangeboden voor internetconsultatie via de website www.internetconsultatie.nl van 6 november 2019 tot en met 20 november 2019. Er zijn in totaal 18 reacties binnengekomen
waarvan 12 reacties openbaar mochten worden gemaakt. Deze reacties zijn op genoemde
website terug te lezen. De mogelijkheid tot reageren op deze conceptversie van het
wetsvoorstel is expliciet gecommuniceerd met de regionale partijen zoals de provincie
Groningen, de Groningse aardbevingsgemeenten, de Groninger Bodem Beweging en het Gasberaad.
Deze partijen waren voorafgaand aan de consultatie al betrokken bij de totstandkoming
van het wetsvoorstel.
De adviezen en consultatiereacties10 hebben op meerdere onderdelen geleid tot aanpassing van het wetsvoorstel en de memorie
van toelichting. In het consultatieverslag op genoemde website wordt een reactie gegeven
op alle tijdens de internetconsultatie ingebrachte reacties. Dit deel van de memorie
van toelichting beperkt zich tot het ingaan op de belangrijkste reacties, hetzij vanwege
het aantal reacties, hetzij vanwege de aard van de daaruit volgende aanpassing.
Complexiteit van het versterkingsproces
In meerdere reacties is aangegeven dat men het versterkingsproces uit dit wetsvoorstel
complex vindt. Het proces met vele betrokken partijen leidt in hun ogen tot onduidelijkheid
voor de eigenaar en tot afstemmingsvraagstukken die vertraging met zich brengen. Hieraan
is, ook naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van
State, tegemoetgekomen. De procedure is sterk vereenvoudigd. In het concept was er
sprake van meerdere besluiten, een normbesluit en een versterkingsbesluit. Gemeenten
namen het versterkingsbesluit op basis van een door NCG genomen normbesluit. Nu is
er sprake van één integraal versterkingsbesluit, genomen door de NCG.
Wel is in de memorie van toelichting benadrukt dat het versterkingsproces complexe
materie betreft waarvoor zowel bouwkundige, seismische, juridische en bestuurlijke
deskundigheid, alsmede inzicht in de gevolgen voor de uitvoering is vereist. Vanwege
deze uiteenlopende expertises is het onvermijdelijk dat verschillende partijen betrokken
zijn. Op verschillende punten in de toelichting is de balans beschreven tussen zorgvuldigheid
en mogelijkheden voor versnelling, zoals het samenvoegen van gemeentelijke vergunningprocedures.
De NCG biedt indien gewenst gedurende het hele proces begeleiding aan de eigenaar.
Naar aanleiding van de opmerking over het vervallen van artikel 52g, derde lid, van
de Mijnbouwwet, is dit artikel verplaatst naar dit wetsvoorstel en opgenomen in artikel
13ba.
Samenloop schade en versterken
Een aantal reacties is binnengekomen aangaande de samenloop tussen schade en versterken.
Zo is in meerdere reacties gevraagd of er één instituut kan komen dat zowel schade
en versterking afhandelt. Gezien deze vragen gaat paragraaf 1.4 uitgebreid in op de
samenloop tussen schade en versterken. Hierin wordt aangegeven dat zowel de NCG als
het IMG zich bewust zijn van de noodzaak om in relevante gevallen samen te werken.
Zij hebben zich ten doel gesteld om zoveel mogelijk naar één loket toe te werken,
mits dat bijdraagt aan meer helderheid voor gebouweigenaren ten aanzien van de verantwoordelijkheid
van beide organisaties. De intentie hiertoe is uitgewerkt in een convenant dat is
afgesloten tussen NCG en TCMG om die samenwerking te starten. Beide organisaties werken
de samenwerkingsafspraken in de loop van 2020 verder uit. Op grond van dit wetsvoorstel
kunnen daartoe ook nadere regels worden gesteld. Desalniettemin is het niet altijd
mogelijk om schade en versterken in de uitvoering te combineren. Ook zijn er eigenaren
met schade, die deze zo spoedig mogelijk vergoed willen zien, los van de vraag of
het gebouw nog versterkt moet worden. Daarom wordt in paragraaf 1.4 ook toegelicht
waarom beide opgaven om een verschillende benadering vragen.
Bewoner centraal/herstel van vertrouwen
In Groningen verkeren veel bewoners in onzekerheid over de veiligheid van hun gebouw
en daarmee over hun toekomstperspectief. Daarom zijn er in de reacties opmerkingen
gemaakt om de eigenaar een duidelijke positie te geven, evenals meer zeggenschap over
de versterkingsoperatie. Aan deze opmerkingen is op meerdere manieren tegemoetgekomen.
Zo bevat het wetsvoorstel een mogelijkheid voor de eigenaar om een verzoek tot opname
van zijn gebouw in te dienen, indien de eigenaar daaraan behoefte heeft. Tevens bevat
de memorie van toelichting een duidelijke beschrijving van de «routekaart naar herstel»
die een eigenaar doorloopt gedurende alle stappen in het versterkingsproces, en met
welke instantie hij daarbij te maken heeft. Ook geeft het wetsvoorstel de keuze aan
de eigenaar om de uitvoering van de versterking zelf – in plaats van de NCG – op te
pakken door gebruik te maken van een budget.
HRA
Tevens is een aantal opmerkingen gemaakt over de HRA. Deze reacties geven aan dat
de HRA een generiek risico-model is waarbij vragen worden gesteld ten aanzien van
de betrouwbaarheid ervan. In paragraaf 2.3.1 wordt daarom een uitgebreide toelichting
gegeven op de werking van de HRA. Hierin wordt duidelijk dat – zoals elk model – de
HRA een eenvoudige weergave van de werkelijkheid is, waarvan de SodM heeft geadviseerd
om deze als basis voor de prioritering van de versterking te gebruiken. De HRA is
een beproefd en gevalideerd model om risicoprofielen mee vast te stellen. Als op basis
van de HRA een risicoprofiel voor een gebouw wordt vastgesteld, volgt daarna altijd
nog een individuele opname van het gebouw.
8. Routekaart naar herstel/klantreis
Stap 1: Bepalen volgorde van opname en beoordeling
Wanneer, op basis van het risicoprofiel, het gebouw deel uitmaakt van de versterkingsopgave,
dan geeft het gemeentelijk programma van aanpak inzicht in het moment waarop een gebouw
start met het versterkingsproces (de opname).
De vaststelling van de risicoprofielen (zie paragraaf 2.4) is de eerste stap in het
bepalen van de volgorde van de opnames van gebouwen. De eigenaar kan dit risicoprofiel
opvragen bij de NCG.
Een risicoprofiel bepaalt nog niet de exacte prioritering. De gemeente neemt de risicoprofielen
als uitgangspunt om in het programma van aanpak te bepalen of en in welke volgorde
gebouwen worden opgenomen in het programma van aanpak. Voor de eigenaar is het programma
van aanpak dus essentieel om te weten of en wanneer het versterkingsproces aan zijn
gebouw start. Het uitgangspunt is dat gebouwen met een hoger risicoprofiel eerder
worden ingepland voor opname en beoordeling dan gebouwen met een lager risicoprofiel.
Het programma van aanpak wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Mocht een eigenaar
zijn zienswijze willen geven op het programma van aanpak, dan kan dit bijvoorbeeld
op een inspraakavond georganiseerd door de gemeente, door de gemeente te benaderen
of door in te spreken tijdens een raadsvergadering.
Opname op verzoek
Eigenaren die zich niet veilig voelen in hun gebouw en een opname wensen, kunnen bij
de NCG een verzoek indienen om te laten onderzoeken of hun gebouw versterking behoeft.
De NCG zal aan de hand van enkele criteria onderzoeken of een gebouw mogelijk versterkt
moet worden en daartoe opgenomen dient te worden. Indien blijkt dat een gebouw opgenomen
moet worden, informeert de NCG de gemeente daarover.
Stap 2: Opname van het gebouw
Het programma van aanpak is vastgesteld. Dit betekent dat de planning van opname en
beoordeling van een gebouw bekend is.
Wanneer de opname van een gebouw binnenkort gaat gebeuren, dan benadert de NCG de
eigenaar. Tijdens een eerste kennismakingsgesprek wordt door de begeleider van de
NCG met de eigenaar het versterkingsproces uitgebreid doorgesproken. Er wordt geschetst
uit welke stappen het versterkingsproces bestaat. Hier worden ook eventuele keuzes
aan de eigenaar voorgelegd om zelf regie te voeren.
Vervolgens bekijkt de NCG alle beschikbare bouwkundige gegevens van het gebouw. Daarna
wordt een afspraak gemaakt voor het vervolgonderzoek (de opname). De eigenaar kan
er voor kiezen dat hij zijn gebouw niet wil laten versterken. Dit is slechts mogelijk
wanneer duidelijk is dat belangen van gebruikers van het gebouw of andere belanghebbenden
niet worden geschaad.
Bij een opname komt er een deskundige langs om de staat van het gebouw te onderzoeken.
Soms is sprake van een uitgebreide inspectie en soms kan volstaan worden met een eenvoudig
onderzoek, bijvoorbeeld omdat de constructie van het gebouw lijkt op dat van veel
andere gebouwen. Op basis van deze beoordeling wordt vastgesteld of een gebouw aan
de veiligheidsnorm voldoet en, wanneer dit niet het geval is, welke soort maatregelen
nodig zijn om het gebouw weer aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Deze informatie
wordt met de eigenaar gedeeld.
In stap 3 wordt nader ingegaan op de beoordeling. Hier wordt ook het perspectief vanuit
de eigenaar geschetst van opname tot het nemen van het versterkingsbesluit.
Stap 3 De beoordeling van het gebouw
Het delen van de beoordeling met de eigenaar is een belangrijk moment waarop de eigenaar
duidelijkheid krijgt over het verdere verloop van het versterkingsproces. Wanneer
het gebouw onveilig blijkt te zijn, kan de eigenaar aanspraak maken op versterkingsmaatregelen.
Dat is de start van de daadwerkelijke versterking van het gebouw. Dit is voor de eigenaar
een intensief proces waarin moeilijke keuzes moeten worden gemaakt over de versterking
van zijn gebouw. De NCG en gemeenten begeleiden de eigenaar hier desgewenst bij.
Wanneer het gebouw veilig blijkt te zijn, wordt dit in een besluit vastgelegd. De
eigenaar kan binnen zes weken bezwaar aantekenen. Het bezwaar wordt behandeld door
de NCG. Wanneer geen bezwaar tegen dit besluit wordt aangetekend, dan eindigt het
versterkingsproces.
Wanneer het gebouw versterkt moet worden, wordt in een gesprek tussen de NCG en de
eigenaar het soort maatregelen besproken dat nodig is om het gebouw aan de veiligheidsnorm
te laten voldoen. Hierbij zal van de eigenaar gevraagd worden om een verklaring te
ondertekenen waarbij hij de vordering tot vergoeding van schade op de exploitant ter
zake van de kosten van de versterkingsmaatregelen overdraagt aan de Staat. Dit betekent
dat de eigenaar aangeeft zijn kosten niet te verhalen op de NAM. Deze worden immers
via de publiekrechtelijke weg, de NCG, vergoed.
Daarnaast kan de eigenaar aangeven dat hij de uitwerking van de soort maatregelen
uit de beoordeling en de uitvoering van de definitieve versterkingsmaatregelen in
eigen beheer zal uitvoeren en daarvoor een vergoeding wil ontvangen.
De uitkomst van de beoordeling is het referentiekader voor de versterking van het
gebouw. Hiermee wordt bepaald welke soort maatregelen getroffen moeten worden. Mocht
de eigenaar andere maatregelen willen realiseren waarmee aan de veiligheidsnorm wordt
voldaan, dan is dit mogelijk. Als dit tot hogere kosten leidt ten opzichte van de
versterkingsmaatregelen die noodzakelijk zijn, draagt hij de extra kosten daarvan.
De NCG bespreekt de financiering met de eigenaar.
De uitkomst van de beoordeling die met de eigenaar wordt gedeeld kent een globale
beschrijving van de soort maatregelen. Een soort maatregel is bijvoorbeeld versterking
van het plafond. Er wordt niet precies voorgeschreven hoe dit moet worden gerealiseerd.
Dit betekent dat er ruimte is voor invulling en keuze door de eigenaar indien met
de maatregelen de veiligheidsnorm wordt gerealiseerd de eigenaar bereid is om eventuele
meerkosten zelf te financieren. De eigenaar wordt bij de inrichting van zijn wensen
– indien gewenst – begeleid door de NCG, de gemeente en het bouwteam.
Wanneer de eigenaar het niet eens is met de NCG en niet langer wil meewerken met de
uitwerking van versterkingsmaatregelen, kan de eigenaar zijn bedenkingen kenbaar maken
aan de NCG. In dat geval neemt de NCG binnen acht weken een versterkingsbesluit. Op
deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de eigenaar snel in bezwaar en beroep kan tegen
het versterkingsbesluit zonder dat hij de verdere invulling van de concrete versterkingsmaatregelen
hoeft af te wachten. Het heeft vanzelfsprekend de voorkeur om gezamenlijk tot een
zo goed mogelijk versterkingsbesluit te komen.
Als instemming bestaat over de concrete versterkingsmaatregelen, kan het bouwplan
met de eigenaar worden uitgewerkt. Dit plan dient als basis voor het versterkingsbesluit.
Hierna wordt nader ingegaan op het versterkingsbesluit (stap 4).
Stap 4: Het nemen van het versterkingsbesluit
Wanneer de eigenaar tevreden is met het ontwerp voor de versterking van het gebouw,
dan kan hij of zij bij de NCG aangeven dat het versterkingsbesluit genomen kan worden.
Op deze manier kan het versterkingsbesluit snel worden genomen. Voor het draagvlak
is het noodzakelijk dat de eigenaar zich kan vinden in de versterkingsmaatregelen.
Het proces voorafgaand aan het nemen van het versterkingsbesluit is complex, omdat
de concrete versterkingsmaatregelen moeten worden uitgewerkt in een ontwerp. Daarnaast
moeten met het nemen van het versterkingsbesluit direct alle vergunningen, toestemmingen
en besluiten, nodig voor de uitvoering van de versterking, gecoördineerd worden. In
de aanvraag, die de eigenaar voor de vergunningen, toestemmingen en besluiten moet
indienen, moet onderbouwd worden dat aan wet- en regelgeving wordt voldaan. Bijvoorbeeld
aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Bouwbesluit 2012. Hoe beter deze
onderbouwing is opgenomen in de aanvraag, hoe sneller de gemeente of provincie vervolgens
kan besluiten. Daarom kan de eigenaar de NCG machtigen om de vergunningen aan te vragen.
De eigenaar kan er ook voor kiezen om deze aanvraag zelf voor te bereiden met ondersteuning
van de NCG. De aanvraag om vergunningverlening kan worden ingediend bij de NCG. De
NCG zorgt als coördinerend bestuursorgaan dat de aanvraag bij de gemeente of provincie
terecht komt en dat er gecoördineerde besluitvorming gelijktijdig met het versterkingsbesluit
plaats kan vinden.
Tegelijk met het toewerken naar het versterkingsbesluit worden door de NCG, de gemeenten
en het bouwteam, in samenspraak met de eigenaar, zaken geregeld die nodig zijn voor
de uitvoering van de versterking. Denk bijvoorbeeld aan toestemming van de hypotheekverstrekker
bij sloop- nieuwbouw of een ingrijpende versterking. Ook kan worden gedacht aan eventuele
tijdelijke huisvesting.
Mocht de eigenaar het niet eens zijn met de beslissing in het versterkingsbesluit
dan bestaat de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan.
Na het nemen van beide besluiten kan worden gestart met de daadwerkelijke uitvoering
van de versterking van het gebouw.
Stap 5 Oplevering van het versterkte gebouw en verhuizing
Na het nemen van het versterkingsbesluit kan worden gestart met de uitvoering. Dit
kan betekenen dat de bezittingen van de bewoner worden opgeslagen en de bewoner tijdelijk
moet verhuizen. Hierbij ondersteunt de NCG uiteraard door het aanbieden van vervangende
woonruimte en/of verhuisvergoeding.
Tijdens de uitvoering van de versterking blijven gesprekken plaatsvinden met de eigenaar
en de NCG, de gemeente en het bouwteam. Deze gesprekken komen overeen met de gesprekken
die bij ieder bouwproces horen.
Uiteindelijk wordt het gebouw opgeleverd. Op dat moment controleert de NCG of er conform
het ontwerp is gebouwd. Wanneer dit gecontroleerd is, kan de eigenaar weer intrek
nemen in het gebouw. De NCG blijft ook na uitvoering van de versterking beschikbaar
voor de eigenaar voor eventuele nazorg.
II. ARTIKELEN
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 1 worden enkele begrippen opgenomen die ook buiten hoofdstuk 5 worden toegepast.
In artikel 13b worden begrippen opgenomen die uitsluitend relevant zijn voor hoofdstuk
5. De begripsomschrijving voor een gebouw komt overeen met het begrip uit de Woningwet.
Voor het begrip veiligheidsnorm wordt verwezen naar artikel 52d, tweede lid, onder
a, van de Mijnbouwwet. Dit artikel is nader uitgewerkt in artikel 1.3a.3, eerste lid,
van de Mijnbouwregeling. Deze nadere uitwerking werkt daarmee ook door in dit wetsvoorstel.
Onderdeel B
Met het eerste lid van artikel I, onderdeel B, worden de letters van de subonderdelen
in het eerste lid, onderdeel a, van artikel 2 van de TwG ten behoeve van de leesbaarheid
vervangen door nummers.
Voorts wordt aan artikel 2, derde lid, een nieuw onderdeel c toegevoegd waarmee aan
het IMG een bevoegdheid wordt toegekend om aan gedupeerden aan wie een schadevergoeding
wordt toegekend een overlastvergoeding toe te kennen. De TCMG was op grond van het
Besluit Mijnbouwschade Groningen reeds bevoegd om een overlastvergoeding toe te kennen.
De TCMG kende op grond van deze bevoegdheid aan schademelders, die een vergoeding
ontvingen op grond van het Besluit Mijnbouwschade Groningen, een compensatie toe voor
de overlast van de schade-afhandelingsprocedure bij de TCMG. In de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel van de Tijdelijke wet Groningen (Kamerstukken II 2018/19, 35 250, nr. 3, p. 47) is over de overlastvergoeding opgemerkt dat deze moet worden aangemerkt als
een vorm van vergoeding van immateriële schade. Het IMG is, anders dan de TCMG, op
grond van artikel 2, derde lid, onderdeel a, van de TwG bevoegd om aanvragen om vergoeding
van immateriële schade te behandelen. Voor zover voor compensatie voor de overlast
van de schadeafhandelingsprocedure bij het IMG geen grondslag voor vergoeding bestaat
vanwege een persoonsaantasting (immateriële schade) wordt aan het IMG met deze wijziging
een bevoegdheid toegekend om een overlastvergoeding toe te kennen. De maximale hoogte
van deze vergoeding wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Het IMG
geeft in zijn werkwijze invulling aan deze bevoegdheid en publiceert deze werkwijze,
ingevolge artikel 10, derde lid, van de TwG, op zijn website.
Voorts is in artikel 2, negende lid, bepaald dat het IMG niet bevoegd is om versterkingsmaatregelen
te treffen of een vergoeding uit te keren voor kosten voor het treffen van maatregelen
die strekken tot het versterken van een gebouw, dat wil zeggen met het oogmerk een
gebouw te laten voldoen aan de veiligheidsnorm, als bedoeld in hoofdstuk 5 van het
voorstel.
De taak van het IMG is beperkt tot het afhandelen van aanvragen om vergoeding van
schade. In dat kader is van belang dat in het voorgestelde artikel 13ba (het huidige
artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet) opgenomen zorgplicht, op grond waarvan
de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen gevergd kunnen
worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid
wordt geschaad, niet rust op het IMG.
Omdat het op aanvraag vergoeden van reeds ontstane schade een andere aanpak en expertise
vergt dan het proactief voorkomen of beperken van schade door middel van versterkingsmaatregelen,
is ervoor gekozen om de versterking van gebouwen via een specifieke publiekrechtelijke
regeling vorm te geven. Versterkingsmaatregelen worden aangevraagd en uitgevoerd volgens
de procedure die in hoofdstuk 5 van dit wetsvoorstel is opgenomen door de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de gemeenten.
Artikel 2, negende lid, van het voorstel beperkt niet de reikwijdte van artikel 6:184
van het Burgerlijk Wetboek. Het artikel expliciteert dat een eigenaar zijn pand niet
langs twee publiekrechtelijke regelingen kan laten versterken of hiervoor een vergoeding
kan ontvangen. Te dien einde wordt het toegevoegde negende lid bepaald dat het IMG
niet bevoegd is tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade
of de vergoeding ervan indien deze maatregelen tot doel hebben het gebouw te versterken
(laten voldoen aan de veiligheidsnorm) bedoeld in hoofdstuk 5. In dat geval wordt
het gebouw van de eigenaar immers meegenomen in de procedure van de versterking zoals
die is voorgeschreven in hoofdstuk 5 van dit wetsvoorstel. Dit betekent dat het IMG,
wanneer een eigenaar een aanvraag indient voor het vergoeden of in natura treffen
van maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de veiligheidsnorm, een dergelijke
aanvraag afwijst en doorzendt naar de NCG. Dit doet niet af aan de bevoegdheid van
het IMG om een besluit te nemen op de aanvraag om schadevergoeding. Maar het IMG kan
in dat kader ingevolge zijn taak (artikel 2, derde lid, van de wet) en artikel 2,
negende lid, van het voorstel geen oordeel geven over de vraag of een gebouw aan de
veiligheidsnorm voldoet en kan geen maatregelen treffen of vergoeden die als doel
hebben om een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen.
Tegelijkertijd omvat het afhandelen van schade door het IMG mede de vergoeding van
redelijke kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade
als er sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging dat schade zal worden
veroorzaakt door bodembeweging (6:184 BW) en het vergoeden van schade in natura (artikel
6:103 van het BW). Deugdelijke afhandeling van schade kan daarbij met zich brengen
dat herstelmaatregelen worden vergoed of getroffen die schade op duurzame wijze herstellen
en waarmee tevens een risico op letsel kan worden gemitigeerd. Dit kan bijvoorbeeld
het geval zijn wanneer de schade waarvoor een aanvraag om vergoeding wordt ingediend
bij het IMG zodanig is dat dit een risico vormt voor de veiligheid van bewoners en
gebruikers van het gebouw. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan in het oog
springende gevaren zoals een afbrekende schoorsteen of een afbrekend stuk gevel. De
maatregelen die het IMG in dat soort gevallen vergoedt of in natura treft om de schade
deugdelijk en op duurzame wijze te herstellen, zouden daarbij (deels) dezelfde kunnen
zijn als de maatregelen die de NCG treft wanneer de betreffende woning wordt versterkt.
Het IMG kan, indien hiermee niet wordt beoogd een gebouw aan de veiligheidsnorm te
laten voldoen, in het kader van schadeafhandeling verdergaande (duurzame) herstelmaatregelen
treffen in het belang van preventie van toekomstige schade, zonder dat het gaat om
de uitvoering van de versterking als bedoeld in hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel.
Anders dan de NCG heeft het IMG namelijk niet tot taak om in het kader van:
– de beoordeling van een aanvraag om schadevergoeding proactief een onderzoek in te
stellen teneinde te beoordelen of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm, of
– het herstel van schade alle maatregelen te treffen die nodig zijn om een gebouw te
laten voldoen aan de veiligheidsnorm.
De herstelmaatregelen die het IMG vergoedt of in natura treft onderscheiden zich dan
ook van versterkingsmaatregelen als bedoeld in hoofdstuk 5 van het voorstel omdat
zij niet tot doel hebben om een gebouw te laten voldoen aan de veiligheidsnorm, maar
slechts beogen de geconstateerde schade op deugdelijke en duurzame wijze te herstellen.
Een volledige beoordeling van het gebouw aan de hand van de veiligheidsnorm, waarbij
ook naar de niet zichtbare schade wordt gekeken, vindt plaats door NCG.
Wanneer het IMG bij het opnemen van schade naar aanleiding van een aanvraag om schadevergoeding
op een situatie stuit waarin sprake is van schade en het – al dan niet als gevolg
van schade – waarschijnlijk is dat een gebouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm,
dan gaat het IMG in de eerste plaats op basis van de informatie die tussen NCG en
het IMG wordt uitgewisseld op grond van artikel 3 van het voorstel na of een gebouw
onderdeel uitmaakt van de versterkingsoperatie. Is dit niet het geval dan meldt het
IMG bij NCG dat er sprake is van een gebouw waarvan het waarschijnlijk is dat niet
wordt voldaan aan de veiligheidsnorm. NCG beoordeelt deze informatie van het IMG,
waarna het gebouw indien nodig wordt opgenomen in de versterkingsoperatie. Het IMG
meldt aan NCG voor welke herstelmaatregelen er een vergoeding is uitgekeerd of welke
herstelmaatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat er onnodige dubbel werk gedaan
wordt wanneer NCG maatregelen treft om het huis op norm te kringen.
Omgekeerd kan het ook voorkomen dat NCG bij de versterking van bepaalde gebouwen de
veiligheid van het gebouw verbetert zonder dat daarmee het gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval van een monumentaal pand
waarbij niet alle geadviseerde maatregelen om te voldoen aan de veiligheidsnorm getroffen
kunnen worden zonder afbreuk te doen aan de monumentale waarden van het pand en het
de wens van de eigenaar is om slechts die versterkingsmaatregelen te treffen die kunnen
worden uitgevoerd zonder de monumentale waarde van het pand aan te tasten (artikel
13j, derde lid, van het voorstel. Ook in dat geval is het de NCG die bevoegd is om
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om te voorkomen
dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
Onderdeel C
Artikel 3 regelt de informatie-uitwisseling tussen de betrokken instanties. Dit wetsvoorstel
vult dit aan met een verplichting voor het IMG om informatie te verstrekken aan de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien het IMG gegronde vermoedens
heeft dat een gebouw niet voldoet aan de veiligheidsnorm (zesde lid). De Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan dan nagaan of dit gebouw in de versterkingsoperatie
is opgenomen. Het IMG kan situaties tegenkomen waarin het wegens aard of omvang van
de schade meent dat het, hoewel er geen sprake is van een acuut onveilige situatie,
noodzakelijk kan zijn om een gebouw (versneld) op te nemen in het versterkingsprogramma.
Verder bepaalt het zevende lid dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
op zijn beurt het IMG informeert indien hij gegronde vermoedens heeft dat sprake is
van een acuut onveilige situatie. In het achtste lid is uitgesloten dat het IMG en
de Minister de gegevens over gezondheid, die zij kunnen verwerken, kunnen verstrekken.
In alle gevallen gelden de algemene verplichtingen op grond van de Algemene verordening
gegevensbescherming. Informatie-uitwisseling dient dus beperkt te blijven tot hetgeen
noodzakelijk is voor de taken, genoemd in dit artikel, en op een zorgvuldige wijze
te worden uitgevoerd. Zie hiervoor ook paragraaf 2.8.3.
Daarnaast wordt omwille van de rechtszekerheid van eigenaren een delegatiegrondslag
opgenomen om bij ministeriële regeling regels te kunnen stellen over de wijze waarop
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het IMG, indien er sprake
is van een samenloop van schade en versterken bij een gebouw, met elkaar afstemmen
dat de schadeafhandeling en de versterking gecoördineerd plaatsvindt. Deze voorschriften
zullen van administratieve en organisatorische aard zijn en lenen zich derhalve om
vast te stellen bij ministeriële regeling. Dit maakt tevens dat deze voorschriften
snel kunnen worden aangepast indien dat, op basis van ervaringen in de praktijk, nodig
is om de coördinatie tussen schadeafhandeling en de versterking te verbeteren. Ook
om die reden is vaststelling bij ministeriele regeling passend. Dit is in overeenstemming
met Aanwijzing 2.24 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Er is in dit geval gekozen
voor een gezamenlijke regelgevende bevoegdheid omdat de voorschriften betrekking hebben
op de afstemming van schadeafhandeling, waarvoor de Minister van Economische Zaken
en Klimaat verantwoordelijk is en versterking, waarvoor de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is.
Tot slot is in het tiende lid geregeld dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de exploitant persoonsgegevens kunnen verwerken ten behoeve van een goede uitvoering
van de versterkingsoperatie door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Zie hiervoor ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 13j.
Onderdeel E
Met artikel I, onderdeel E, wordt artikel 13 van de TwG gewijzigd. De inwerkingtreding
van artikel 13 TwG is uitgesteld in afwachting van deze wijziging (Kamerstukken II
2019/20, 33 529, nr. 767). In artikel 13 is geregeld dat het IMG een beslistermijn van acht weken hanteert
voor aanvragen om vergoeding van schade die worden afgehandeld zonder deskundigenonderzoek,
zoals schade door waardedaling en immateriële schade. Voor de afhandeling van fysieke
schade is wel een deskundigenonderzoek vereist. Het IMG heeft aangegeven dat het vanaf
het moment van inwerkingtreding van de TwG voor schade door waardedaling en immateriële
schade voor iedere vorm van schade meer dan 100.000 aanvragen verwacht. Om mogelijk
te maken dat het IMG deze aanvragen zo efficiënt mogelijk afhandelt stelt het IMG
werkwijzen vast en ontwikkelt waar mogelijk geautomatiseerde processen. Desondanks
is het volgens het IMG vanwege het enorme aantal verwachte aanvragen niet haalbaar
om, indien al deze aanvragen tegelijkertijd worden ingediend, op al deze aanvragen
binnen de op grond van de TwG voorgeschreven acht weken te beslissen. Om een georganiseerde
aanpak van deze grote aantallen aanvragen mogelijk te maken stelt het IMG voor om
aanvragen die worden afgehandeld zonder deskundigenonderzoek groepsgewijs af te handelen.
Om dit mogelijk te maken wordt artikel 13 van de TwG aangepast. Aan artikel 13 wordt
een nieuw lid toegevoegd (het tweede lid) waarin een bevoegdheid is opgenomen voor
het IMG om de termijn voor het nemen van een besluit op te schorten, wanneer voor
een schadesoort die wordt afgehandeld zonder deskundigenonderzoek grote aantallen
aanvragen zijn ontvangen of worden verwacht en het IMG daardoor niet in staat is de
betreffende aanvragen binnen acht weken af te handelen. Het IMG informeert in dat
geval de aanvrager schriftelijk binnen twee weken na ontvangst van zijn aanvraag over
de termijn waarbinnen er een besluit wordt genomen op zijn aanvraag. In zijn werkwijze
neemt het IMG een planning op voor de behandeling van de aanvragen waarvoor de opschorting
geldt. Deze werkwijze wordt ingevolge artikel 10, derde lid, van de TwG door het IMG
gepubliceerd op zijn website. Deze wijziging leidt ook tot een aanpassing van de verwijzing
naar artikel 13 van de TwG in artikel 12, vierde lid, van de TwG. Deze wijziging is
opgenomen in artikel I, onderdeel D.
Onderdeel F
Artikel 13a toepassingsbereik
In het eerste lid is het toepassingsbereik van dit voorstel begrensd tot gebouwen
in de aardbevingsgemeenten. Op basis van de Wet samenvoeging gemeenten Appingedam,
Delfzijl en Loppersum worden deze drie gemeenten per 1 januari 2021 samengevoegd tot
de gemeente Eemsdelta. Aangezien voorliggend wetsvoorstel waarschijnlijk niet voor
deze datum in werking zal treden, wordt in dit wetsvoorstel de gemeente Eemsdelta
gehanteerd als aanduiding voor de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum die
per 1 januari 2021 ophouden te bestaan.
Door de beperking tot gebouwen valt bijvoorbeeld infrastructuur niet onder de reikwijdte
van de in dit voorstel opgenomen versterkingsaanpak. In het tweede lid is bepaald
dat deze aanpak voorts niet geldt voor gebouwen of categorieën van gebouwen waarvoor
op een andere wijze in de versterking wordt voorzien, indien dit bij algemene maatregel
van bestuur is bepaald. Agrarische gebouwen vallen wel onder de toepassing van dit
hoofdstuk. Zie voorts ook paragraaf 1.3 van het algemeen deel van de toelichting.
Gezien het toepassingsbereik van dit voorstel is artikel 13ba hiervan uitgezonderd,
omdat de in artikel 13ba beschreven verantwoordelijkheid verder reikt dan alleen de
versterking van de gebouwen in Groningen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat
en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nemen, elk voor de aan
hen toebedeelde taken, alle maatregelen die redelijkerwijs van hen gevergd kunnen
worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid
wordt geschaad.
Artikel 13ba verantwoordelijkheid beide Ministers
Zoals in paragraaf 2.2.3. is toegelicht, vervalt artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet,
maar blijft de daarin opgenomen verantwoordelijkheid bestaan en wordt deze met dit
wetsvoorstel opgenomen en nader uitgewerkt in de TwG. Artikel 13ba expliciteert dat
de verantwoordelijkheid van de beide Ministers, zoals deze bestond op grond van de
Mijnbouwwet, blijft bestaan. Hoe ver deze verantwoordelijkheid reikt, is afhankelijk
van de taakverdeling tussen beide Ministers, zoals eveneens beschreven in paragraaf
2.2.3.11
Artikel 13c instelling Adviescollege Veiligheid Groningen
In dit artikel wordt het Adviescollege ingesteld. Voor de taakomschrijving en het
functioneren van het Adviescollege wordt verwezen naar paragraaf 2.2.7 van het algemeen
deel van de toelichting.
Artikel 13d advisering SodM
In dit artikel is vastgelegd dat de inspecteur-generaal der mijnen de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan adviseren over de uitvoering van de
versterking in relatie tot de veiligheid. De inspecteur-generaal der mijnen staat
aan het hoofd van het SodM. De onafhankelijke positie van het SodM is geregeld in
hoofdstuk 8 van de Mijnbouwwet. Daar is ook geregeld dat de inspecteur-generaal der
mijnen de Minister van Economische Zaken en Klimaat kan adviseren over het veiligheidsbeleid
in Groningen. Het voorgestelde artikel 13d is complementair hieraan, doordat de inspecteur-generaal
der mijnen ook de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van advies
kan voorzien. De adviezen kunnen zowel op verzoek worden verstrekt als op initiatief
van de inspecteur-generaal der mijnen.
Artikel 13e risicoprofiel
In dit artikel is geregeld dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
risicoprofielen vaststelt voor gebouwen waarvoor nog geen beoordeling heeft plaatsgevonden.
Het vaststellen gebeurt op basis van een jaarlijkse modelmatige risico-inschatting.
Risicoprofielen kunnen worden geactualiseerd als de situatie daarom vraagt, maar gebouwen
kunnen daarbij geen lager risicoprofiel krijgen.
Het risicoprofiel is geen definitief oordeel over de vraag of een gebouw aan de veiligheidsnorm
voldoet. Het risicoprofiel is informatie voor een gemeente om in het programma van
aanpak te bepalen welke gebouwen in welke volgorde worden opgenomen en beoordeeld.
Op grond van het derde lid kunnen regels worden gesteld over hoe de risicoprofielen
worden bepaald en de actualisatie daarvan. Deze regels kunnen zowel betrekking hebben
op het voorschrijven van een bepaald model, als op kwalitatieve criteria voor aanpassing
van modeluitkomsten, de zogenoemde verrijking.
Artikel 13f toezending risicoprofielen
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zendt de risicoprofielen
van gebouwen in een gemeente zo spoedig mogelijk toe aan het college van burgemeester
en wethouders van de desbetreffende gemeente. Daarnaast worden de risicoprofielen
ook toegezonden aan de inspecteur-generaal der mijnen voor het advies dat hij moet
uitbrengen over de gemeentelijke programma’s van aanpak.
Artikel 13g gemeentelijk programma van aanpak
In dit artikel wordt het gemeentelijk programma van aanpak geregeld. Het programma
van aanpak wordt vastgesteld door de gemeenteraad (eerste lid). De gemeenteraad kan
op basis van artikel 156 van de Gemeentewet zijn bevoegdheden in het kader van het
programma van aanpak delegeren aan het college.
In het tweede lid is de inhoud van het programma van aanpak vastgelegd. De uitvoeringskaders
voor de versterking binnen de gemeente kunnen onder meer betrekking hebben op het
beleid voor tijdelijke huisvesting, de communicatie met bewoners en de wijze waarop
het versterkingsbesluit tot stand komt (onderdeel a). Het programma bevat verder een
meerjarige planning voor het opnemen en beoordelen van gebouwen voor het nemen van
het versterkingsbesluit (onderdeel b) en de uitvoering van de versterkingsmaatregelen
(onderdeel c). Op grond van artikel 13i, eerste lid, stelt de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties versterkingsbesluiten vast conform de prioritering in
het programma van aanpak.
Alvorens de gemeenteraad het programma van aanpak vaststelt, dient over het ontwerp
ervan advies te worden ingewonnen bij de inspecteur-generaal der mijnen. Hij beoordeelt
het programma van aanpak vanuit het oogpunt van veiligheid op reikwijdte, tijdigheid
van de uitvoering van de versterkingsoperatie en prioritering (derde lid, onderdeel
a). Het advies van de inspecteur-generaal der mijnen is een advies als bedoeld in
afdeling 3.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van artikel 3:50 van de Algemene
wet bestuursrecht wordt een eventuele afwijking van het advies van de inspecteur-generaal
der mijnen gemotiveerd bij de vaststelling van het programma.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft op verzoek een oordeel
over de uitvoerbaarheid. Dit oordeel wordt gevraagd voor vaststelling van het programma
van aanpak (derde lid, onderdeel b). Indien een programma van aanpak of de combinatie
van alle programma’s van aanpak gezamenlijk niet uitvoerbaar is voor de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan de Minister na overleg met de colleges
een programma van aanpak vaststellen wat de gemeentelijke programma’s vervangt (vijfde
lid).
Eigenaren die zich niet veilig voelen in hun gebouw en een opname wensen, kunnen bij
de NCG een verzoek indienen om te laten onderzoeken of hun gebouw versterking behoeft.
De NCG zal aan de hand van enkele criteria onderzoeken of een gebouw mogelijk versterkt
moet worden en daartoe opgenomen dient te worden. Indien blijkt dat een gebouw mogelijk
versterkt moet worden, informeert de NCG de gemeente daarover (zesde en zevende lid).
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het programma
van aanpak, de advisering door de inspecteur-generaal der mijnen en kunnen regels
worden gesteld over het onderzoek door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
of een gebouw mogelijk versterking behoeft (achtste lid). Bij het vaststellen van
deze regels zal uitgangspunt zijn dat in het programma eerst gebouwen met een verhoogd
risicoprofiel en vervolgens gebouwen met een licht verhoogd risicoprofiel worden opgenomen
en beoordeeld. Deze regels kunnen ook voorzien in de mogelijkheid voor de gemeenteraad
om in het programma ook gebouwen met een normaal risicoprofiel toe te voegen. Dit
kan aan de orde zijn indien dit geen onredelijke vertraging oplevert voor de versterking
van gebouwen met een verhoogd risicoprofiel en dit voor de snelheid van de uitvoering
van het algehele plan of bevorderlijk is voor het draagvlak voor de versterking.
In het voorgestelde artikel 22b is bepaald dat de plannen van aanpak, die voor inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel zijn opgesteld, gelden als programma’s van aanpak op grond van
dit artikel. Zie hiervoor voorts de toelichting bij onderdeel N.
Artikel 13h regels beoordeling voldoen aan veiligheid
Op basis van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld
over de wijze waarop wordt vastgesteld of een gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm
en zo nee, de wijze waarop wordt bepaald welke soort maatregelen nodig zijn. Daarbij
valt te denken aan bijvoorbeeld de NPR of de typologie-aanpak. Voor een verdere toelichting
wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van het algemene deel van de toelichting. Op grond
van artikel 13c, derde lid, adviseert het Adviescollege over de inhoud van deze regels.
Artikel 13i voorbereiding versterkingsbesluit
Het eerste lid regelt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
bij de opname en beoordeling van gebouwen de prioritering uit de programma’s van aanpak
aanhoudt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de beoordelingsmethode die op grond van
artikel 13h is voorgeschreven.
In het tweede lid is bepaald dat indien uit de beoordeling van een gebouw blijkt dat
het aan de veiligheidsnorm voldoet, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een besluit neemt waarin wordt vastgelegd dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet.
Tegen dit besluit kan de eigenaar bezwaar en beroep instellen.
In het derde lid is bepaald dat indien uit de opname en beoordeling blijkt dat het
gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties de beoordeling van het gebouw toezendt aan de eigenaar van het
gebouw. De beoordeling bevat in ieder geval het soort maatregelen dat noodzakelijk
is om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Door het gebruik van de
term «soort maatregelen» wordt tot uitdrukking gebracht dat de maatregelen niet uitgewerkt
hoeven te zijn tot het detailniveau van het versterkingsbesluit. Het doel is om in
overleg met de eigenaar tot een uitwerking van versterkingsmaatregelen te komen waarmee
het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Indien het een gebouw met monumentale of
karakteristieke waarden betreft, wordt hiermee rekening gehouden bij het bepalen van
de noodzakelijke maatregelen. Bijvoorbeeld door te bepalen dat bijzondere maatregelen
moeten worden getroffen zodat het karakter van het gebouw zo veel mogelijk behouden
blijft en het gebouw toch aan de veiligheidsnorm zal voldoen. Hierbij wordt specifieke
deskundigheid betrokken en het gesprek gevoerd met de eigenaar, gemeente en medewerkers
van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Omdat de beoordeling uitsluitend
de feitelijke vaststelling betreft of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en
het soort maatregelen die noodzakelijk zijn voor de versterking, is de beoordeling
geen besluit in de zin van de Awb. Deze maatregelen moeten in overleg met de eigenaar
nog geconcretiseerd worden in het versterkingsbesluit. In het versterkingsbesluit
wordt na overleg met de eigenaar definitief vastgelegd welke versterkingsmaatregelen
worden getroffen aan het gebouw om aan de veiligheidsnorm te voldoen en op welke wijze
de kosten voor het treffen van de versterkingsmaatregelen worden vergoed.
Het vierde lid bepaalt dat indien het gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op basis van de beoordeling
in overleg met de eigenaar het versterkingsbesluit voorbereidt.
In het vijfde lid is geregeld dat de eigenaar die wil afzien van de versterking van
zijn gebouw of het niet eens is met de voorgestelde soort maatregelen, bedenkingen
kan indienen inzake de beoordeling. In dat geval neemt de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, op basis van het zesde lid, binnen acht weken een besluit
met inachtneming van de ingediende bedenkingen. Deze termijn kan eenmaal met zes weken
worden verlengd als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit besluit kan inhouden
dat het gebouw versterkt moet worden of dat op verzoek van de eigenaar het gebouw
niet versterkt zal worden.
Een besluit dat het gebouw niet versterkt zal worden, kan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties op basis van het zesde lid alleen nemen indien hierdoor
de belangen van derden, zoals bewoners of omwonenden niet geschaad wordt. Van deze
belangen kan bijvoorbeeld sprake zijn als een gebouw constructief verbonden is met
een ander gebouw (een rijwoning of twee-onder-een kap). Dit is ook het geval als door
toedoen van de eigenaar of gebruiker niet kan worden vastgesteld of een gebouw aan
de veiligheidsnorm voldoet (artikel 13k, eerste lid). Indien een ambtshalve versterkingsbesluit
is genomen, kan de medewerking van de eigenaar aan de realisatie worden afgedwongen
op grond van artikel 13k. Indien de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
een besluit tot niet versterken neemt ten aanzien van een gebouw dat niet aan de veiligheidsnorm
voldoet of waarvan door toedoen van de eigenaar of gebruiker niet kan worden vastgesteld
of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, wordt dit, nadat het onherroepelijk
is geworden, ingeschreven in de openbare registers. Hiermee is het ook voor rechtsopvolgers
kenbaar dat het gebouw niet is versterkt.
Tegen het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staat
bezwaar en beroep open voor de eigenaar en andere direct belanghebbenden.
Artikel 13j versterkingsbesluit
Op basis van het soort maatregelen dat volgens de beoordeling nodig is voor de versterking
van het gebouw wordt in overleg met de eigenaar het versterkingsbesluit voorbereid
(artikel 13i, vierde lid). Het versterkingsbesluit wordt binnen één jaar genomen.
De NCG streeft ernaar om het versterkingsbesluit sneller te nemen, maar door een maximale
termijn van een jaar te stellen wordt recht gedaan aan de situatie waarin de eigenaar
en NCG tijd nodig hebben om tot uitwerking van versterkingsmaatregelen te komen. Deze
termijn kan, in bijzondere gevallen, eenmalig door de NCG worden verlengd.
Verder is in het eerste lid de inhoud van het versterkingsbesluit geregeld. In het
eerste lid, onderdeel a is opgenomen dat het versterkingsbesluit de concrete versterkingsmaatregelen
bevat die noodzakelijk zijn voor de versterking van dat gebouw. Op grond van het derde
lid kunnen voor een gebouw met monumentale waarde, in het versterkingsbesluit minder
vergaande maatregelen worden opgenomen waardoor niet volledig wordt voldaan aan de
veiligheidsnorm. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan van
deze bevoegdheid gebruik maken voor het behouden van de monumentale waarde, waarbij
die maatregelen de veiligheid van het gebouw verbeteren. Hierbij wordt aangesloten
bij bijlage K en het position paper van de NPR 2018 en de afspraken in het erfgoedprogramma
(zie Kamerstukken II 2016/17, 33 529, nr. 382).
Op grond van het vierde lid is het mogelijk om op verzoek van de eigenaar in het besluit
duurdere maatregelen op te nemen waarmee het gebouw aan de veiligheidsnorm zal voldoen.
De eigenaar dient dan in te staan voor de meerkosten. Dit wordt als voorwaarde in
het besluit opgenomen (achtste lid). Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat
op basis van de beoordeling slechts versterking noodzakelijk is maar de eigenaar toch
kiest om met een aanvullende eigen bijdrage nieuwbouw te realiseren. Op grond van
het vijfde lid kunnen op verzoek van de eigenaar in het besluit ook werkzaamheden
worden opgenomen die niet noodzakelijk zijn voor de versterking. Hierbij kan worden
gedacht aan een uitbouw, die geen rechtstreekse gevolgen heeft voor de constructieve
veiligheid. Het voordeel hiervan is dat de eigenaar de benodigde vergunningen en toestemmingen
voor de noodzakelijke maatregelen en de aanvullende werkzaamheden gelijktijdig kan
aanvragen en dat deze in samenhang kunnen worden gerealiseerd. De Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties is alleen verantwoordelijk voor de uitvoering van de
in het versterkingsbesluit opgenomen versterkingsmaatregelen.
In het eerste lid, onderdeel b, is bepaald dat in het versterkingsbesluit de aanspraak
van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen
wordt opgenomen. De eigenaar kan hier uitsluitend aanspraak op maken indien hij zijn
vordering tot vergoeding van schade op de exploitant ter zake van de kosten van de
versterkingsmaatregelen overdraagt aan de Staat. Deze bepaling is nodig omdat voor
het verhalen van de kosten van de versterkingsmaatregelen ook de weg naar de burgerlijke
rechter open blijft, hoewel deze zeker bij het treffen van versterkingsmaatregelen,
gelet op de duur van de civiele procedures, niet voor de hand ligt. Nu deze mogelijkheid
bestaat, is hiermee voorzien in een bepaling die het wisselen tussen publieke en private
weg uitsluit, zoals dat is gebeurd bij schade in artikel 2, derde lid, onderdeel a,
vierde lid, onderdelen b tot en met e, en vijfde lid (zie Kamerstukken II 2018/19,
35 250, nr. 3, p. 10). Het is immers niet de bedoeling dat gedupeerden verschillende procedures
tegelijk of achter elkaar kunnen voeren. Dit leidt tot onduidelijkheid, dubbel werk
en mogelijk tot dubbele vergoedingen. Met deze bepaling wordt dit voorkomen door te
regelen dat een eigenaar zijn vordering voor vergoeding van die schade op de exploitant
overdraagt aan de Staat.
Daarom bepaalt het zesde lid dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
in ieder geval aan het versterkingsbesluit de voorwaarde verbindt dat de aanspraak
die de eigenaar heeft op vergoeding van de versterkingsmaatregelen vervalt, indien
de eigenaar de versterking via een privaatrechtelijke vordering op de exploitant probeert
te verhalen. Dit geldt ook indien de eigenaar ervoor kiest om zijn schade langs de
civielrechtelijke weg direct op de exploitant te verhalen door een schikkingsovereenkomst
te sluiten met de exploitant of een vordering tot schadevergoeding in te stellen bij
de burgerlijke rechter. Als de eigenaar de onderhandelingen met NAM afbreekt of de
vordering bij de burgerlijke rechter intrekt, voordat deze een uitspraak heeft gedaan
over de vergoeding waar de eigenaar recht op heeft, kan de eigenaar wel bij de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties terecht (artikel 13j, zesde lid, onderdelen
a tot en met d). In verband met deze overdracht van de vordering tot vergoeding van
deze schade op de exploitant door de eigenaar aan de Staat, is het volgende van belang.
Het gaat hier om een levering van een vordering op naam (cessie) als bedoeld in artikel
94, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Voor een rechtsgeldige levering
van een vordering op naam is een daartoe bestemde akte en de mededeling daarvan aan
de personen tegen wie de vordering kan worden uitgeoefend door de vervreemder of verkrijger
noodzakelijk. De eigenaar zal daarom een schriftelijke verklaring van overdracht moeten
doen aan de Staat. Deze verklaring kan worden aangemerkt als (onderhandse) akte als
bedoeld in artikel 94, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doet namens de Staat aan de exploitant
mededeling van de levering van de vordering op het moment dat de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties de aanspraak vaststelt. Dit betekent dat de eigenaar
vanaf dat moment geen vergoeding meer kan vorderen van de exploitant. Indien de verklaring
van overdracht niet wordt ontvangen, wordt er geen mededeling van de overdracht gedaan
aan de exploitant. Omdat er in dat geval niet voldaan wordt aan alle voorwaarden voor
een rechtsgeldige levering van een vordering op naam wordt in dat geval niet overgedragen
aan de Staat en kan de eigenaar in dat geval nog steeds een vergoeding vorderen van
de exploitant.
In het zevende lid is voorzien in de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties om rekening te houden met de door het IMG uitgekeerde
of uit te keren schadevergoeding voor het treffen van maatregelen tot herstel van
schade, voor zover met deze maatregelen het gebouw ook geheel of gedeeltelijk zou
zijn versterkt. Dit voor zover de versterkingsmaatregelen tevens voorzien in herstel
van schade en dit redelijk is. Dat laatste zal op basis van de omstandigheden van
het concrete geval moeten worden beoordeeld, waarbij verschillende factoren een rol
kunnen spelen, zoals de omvang van de herstelwerkzaamheden, voorzienbaarheid en het
tijdsverloop tussen schade-uitkering en versterking. Zo is het bijvoorbeeld redelijk
dat rekening wordt gehouden met schade-uitkeringen door het IMG voor grootschalig
herstel of nieuwbouw van een gebouw waarvan de uitvoering van deze maatregelen tevens
zou hebben bijgedragen aan de versterking ervan. De ratio hiervan is dat niet twee
keer een vergoeding wordt betaald voor dezelfde maatregelen.
Op grond van het tiende lid worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels
gegeven omtrent de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b. Deze regels
hebben onder meer betrekking op de wijze waarop de hoogte van de aanspraak wordt vastgesteld
en de mogelijkheid om daarbij onder meer rekening te houden met de monumentale status
van het gebouw. Verder zullen deze regels ook betrekking hebben op de wijze waarop
de eigenaar de aanspraak kan inzetten voor de versterking van zijn gebouw. Dit kan
in natura door de versterkingsmaatregelen te laten uitvoeren door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dat geval ontvangt de eigenaar dus geen
budget, maar worden de versterkingsmaatregelen voor hem uitgevoerd. Indien de eigenaar
de versterkingsmaatregelen uitvoert in eigen beheer, zal de aanspraak het bedrag omvatten
dat de eigenaar maximaal kan uitgeven voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Wanneer de eigenaar de uitvoering van de versterkingsmaatregelen voorzien in de beoordeling
zelf ter hand neemt, kan hiervoor ingevolge artikel 2, negende lid, geen vergoeding
worden aangevraagd bij het IMG als vergoeding voor redelijke kosten van redelijke
maatregelen ter voorkoming van schade. In het recht op vergoeding van deze kosten
wordt met dit voorstel immers reeds op andere wijze voorzien. In de algemene maatregel
van bestuur op basis van het tiende lid zal ook worden bepaald dat bij een versterkingsbesluit
dat wordt genomen ondanks dat dat eigenaar niet wil of kan meewerken, de uitvoering
alleen geschiedt door een voorziening in natura en niet door het beschikbaar stellen
van een budget. In een dergelijk geval wordt het gebouw van de eigenaar versterkt,
ondanks dat de eigenaar hiervoor niet zelf heeft gekozen, maar dit noodzakelijk is
vanwege de bescherming van belangen van bewoners, gebruikers of derde belanghebbenden.
In dergelijke gevallen is het niet doelmatig dat de betrokken eigenaar de versterking
zelf ter hand kan nemen, hoewel hij de versterking zelf niet wenselijk vindt.
In de aanspraak voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen kan ook een bedrag
voorzien worden voor schade die optreedt ten gevolge van de uitvoering van versterkingsoperatie.
Bij dit soort schade kan een onderscheid worden gemaakt tussen schade die:
– direct verband houdt met de concrete uitvoering van versterkingsmaatregelen die noodzakelijk
zijn voor de veiligheid van het gebouw (directe versterkingsschade). Hierbij kan worden
gedacht aan de kosten van tijdelijke huisvesting, een thuisblijfvergoeding of de kosten
van een bedrijf gedurende de uitvoering van versterkingswerkzaamheden, en
– is veroorzaakt door het handelen van de bevoegde partij bij de uitvoering van de versterkingsmaatregelen
(indirecte versterkingsschade). Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan schade
door vertraging in het nemen van een versterkingsbesluit of vertraging bij het van
start gaan van de uitvoering van de concrete uitvoering van versterkingsmaatregelen.
Een vergoeding voor directe versterkingsschade maakt onderdeel uit van de aanspraak
van de eigenaar op vergoeding van de kosten voor de uitvoering van deze versterkingsmaatregelen
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, die door Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties wordt vastgesteld. Indien de eigenaar het niet eens is met de
vastgestelde aanspraak, dan kan de eigenaar hiertegen bezwaar indienen bij de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en beroep instellen bij de bestuursrechter.
Wanneer voor deze schade een vergoeding wordt aangevraagd bij het IMG of een vordering
wordt ingediend bij de burgerlijk rechter, dan wordt deze aanvraag dan wel vordering
in lijn met de vaste civielrechtelijke jurisprudentie naar verwachting afgewezen,
omdat deze schade reeds via een (andere) met voldoende waarborgen omklede publiekrechtelijke
weg kan worden verhaald.
Voor indirecte versterkingsschade geldt dat deze schade, zoals hiervoor toegelicht,
verschillende directe oorzaken kan hebben. Afhankelijk van de directe schadeoorzaak
kunnen er derhalve verschillende partijen aansprakelijk zijn voor de schade en bevoegd
zijn om deze schade af te handelen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
kan namens de Staat schade afhandelen die door zijn handelen is ontstaan. Het IMG
is niet bevoegd om schade af te handelen die onvoldoende in een causaal verband staat
tot bodembeweging als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten
behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg.
Hiermee is er voor elke vorm van versterkingsschade altijd een instantie bevoegd om
deze te kunnen behandelen. De eigenaar zal hierin worden begeleid. Wanneer een schadeclaim
onverhoopt wordt ingediend bij een instantie die niet bevoegd is om de claim af te
handelen is deze instantie verplicht om de claim onverwijld door te zenden aan de
bevoegde instantie (artikel 2:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
Op grond van artikel 6:184 BW kan er ook aansprakelijkheid bestaan voor de redelijke
kosten van redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade, indien er
sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging. In het licht van de jurisprudentie
(zie onder meer de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 juli 2019,
ECLI:NL:GHARL:2019:5849) kan worden aangenomen dat de situatie waarin een gebouw niet
voldoet aan de veiligheidsnorm en dientengevolge moet worden versterkt aan deze voorwaarde
voldoet. Dit zou betekenen dat een vergoeding voor de versterkingsmaatregelen ook
op grond van het aansprakelijkheidsrecht kan worden verkregen. Omdat het niet wenselijk
is dat een vergoeding voor de kosten van de maatregelen die nodig zijn om te voldoen
aan de veiligheidsnorm langs twee publiekrechtelijke routes kan worden verkregen is
in artikel 2, negende lid, bepaald dat het IMG niet bevoegd is om maatregelen te treffen
of vergoedingen uit te keren, voor zover het de versterking van gebouwen betreft waarop
hoofdstuk 5 van toepassing is. Bij de wijziging in verband met artikel 2, negende
lid van de TwG (zie artikel I, onderdeel B), is een nadere toelichting gegeven op
de relatie tussen schade en versterken.
In verband met het voorkomen van het voeren van verschillende procedures en het uitbetalen
van dubbele vergoedingen kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de exploitant gegevens, waaronder ook persoonsgegevens, uitwisselen voor zover
dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de versterkingsoperatie door de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De informatie die wordt uitgewisseld,
heeft alleen betrekking op de vraag of er een verzoek om versterking in behandeling
is bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan wel, in verband
met versterking, een verzoek om vergoeding van schade bij de exploitant of burgerlijke
rechter. De informatie die wordt uitgewisseld gaat niet over de inhoudelijke behandeling
van verzoeken om vergoeding van schade, dan wel uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Zie hiervoor de toelichting bij artikel I, onderdeel C.
Artikel 13k medewerkingsplicht
Voor het opnemen en beoordelen van een gebouw om te bepalen of het aan de veiligheidsnorm
voldoet (artikel 13i), en voor het uitvoeren van maatregelen uit het versterkingsbesluit
die noodzakelijk zijn voor de veiligheid (artikel 13j, eerste lid, onderdeel a) zullen
medewerkers van de NCG veelal het gebouw moeten betreden. Het tweede lid regelt hiertoe
een bevoegdheid voor deze medewerkers en de verplichting voor de eigenaar of gebruiker
om hieraan mee te werken. Van de bevoegdheid om zonder toestemming van de eigenaar
of gebruiker het gebouw te betreden, zal slechts gebruik worden gemaakt in gevallen
waarin belangen van derden spelen. Het is in eerste instantie aan de eigenaar zelf
om te bepalen of hij wil meewerken aan de opname ter voorbereiding van de beoordelingen
het uitvoeren van maatregelen uit het versterkingsbesluit die noodzakelijk zijn voor
de veiligheid. Dit is alleen anders in de gevallen waarin belangen van derden spelen.
Dit betekent eveneens dat de bevoegdheden op grond van artikel 13k alleen in die gevallen
kunnen worden ingezet.
Het is verder mogelijk dat het voor de versterking van een gebouw noodzakelijk is
om gebruik te maken van een aanliggend perceel of gebouw. Te denken valt aan het plaatsen
van een steunbeer die deels over de erfgrens komt of het ingraven van een verankering
in de tuin van de buren. Ook kan gedacht worden aan een tussenwoning waarin enkele
ankers of balken aangebracht moeten worden om de naastgelegen woningen te versterken.
Ook in dit geval kan het noodzakelijk zijn dat bepaalde door het college aangewezen
personen zonder toestemming van de eigenaar of bewoner het gebouw te betreden. Dit
is geregeld in artikel 13k, derde lid. Uitgangspunt is dat met de eigenaar van het
betrokken perceel of gebouw overeenstemming wordt bereikt over het gebruik van diens
perceel of gebouw ten behoeve van de versterkingsmaatregelen. In het geval geen overeenstemming
kan worden bereikt, is het niet wenselijk dat de versterkingsmaatregelen niet genomen
kunnen worden. In die gevallen kan het college de betrokken eigenaar verplichten om
de maatregelen en het effect daarvan op zijn perceel of gebouw te gedogen. De eigenaar
die die maatregelen moet gedogen, heeft dan mogelijk recht op schadevergoeding. Dit
is geregeld in artikel 13k, derde lid, gelezen in combinatie met het tweede lid. Deze
verplichting kan alleen worden opgelegd voor de maatregelen die op basis van het versterkingsbesluit
als noodzakelijk voor de versterking zijn aangemerkt en voor zover er geen alternatieve
maatregelen mogelijk zijn die voor de eigenaar minder belastend zijn.
Artikel 13l coördinatiebepaling
Dit artikel verklaart de in paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen
coördinatieregeling van toepassing op de voorbereiding van een versterkingsbesluit.
Hieruit volgt dat een versterkingsbesluit altijd tegelijk met alle voor de uitvoering
daarvan benodigde besluiten gecoördineerd wordt voorbereid. Bij de voor de uitvoering
van het versterkingsbesluit benodigde besluiten zal het in de meeste gevallen gaan
om voor de uitvoering van de versterkingsmaatregelen benodigde omgevingsrechtelijke
toestemmingen, zoals een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht of een vergunning respectievelijk ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming.
In formele zin is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het coördinerende
bestuursorgaan. In de praktijk berust de verantwoordelijkheid voor de coördinatie
echter bij de NCG, die de coördinatie uitvoert namens de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het tweede lid bepaalt dat in afwijking van artikel 3:29, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht tegen de gecoördineerde uitvoeringsbesluiten beroep in eerste en
enige aanleg openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hiervoor is gekozen, omdat de bedoeling van dit wetsvoorstel is dat tegen het versterkingsbesluit
in eerste en enige aanleg beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Zonder
het tweede lid zou zowel tegen het versterkingsbesluit als tegen de voor de uitvoering
daarvan benodigde besluiten beroep in twee instanties open staan, hetgeen dus niet
de bedoeling is.
Zie voorts paragraaf 2.6.7 van het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel G
Met de wijziging van het eerste lid, onderdeel a, van artikel 15 van de TwG wordt
verduidelijkt dat de heffing die ingevolge dat onderdeel wordt opgelegd ziet op de
kosten van de uitvoering van taken en bevoegdheden bedoeld in artikel 2, derde lid,
onderdelen a en b, van de TwG. Het gaat daarbij om het afhandelen van schade en het
vergoeden daarvan. Met de wijziging van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de
TwG wordt de mogelijkheid toegevoegd om een heffing op te leggen voor de kosten van
op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel c, uitgekeerde overlastvergoedingen.
Deze mogelijkheid is evenwel beperkt tot gevallen waarin deze kosten zijn gemaakt
ten behoeve van vergoeding van schade als bedoeld in deze wet.
Op grond van de TwG wordt aan de exploitant van het Groningenveld en de gasopslag
Norg een heffing opgelegd voor de kosten van de afhandeling van schade. Met dit onderdeel
wordt hieraan een bepaling toegevoegd die regelt dat deze heffing ook betrekking heeft
op de kosten die worden gemaakt in verband met de versterking van gebouwen (artikel
15, eerste lid, onderdeel c). Deze heffing ziet in de eerste plaats op de kosten die
gemaakt worden voor de uitvoering van de maatregelen zelf die noodzakelijk zijn om
een gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen. Hieronder vallen ook, voor een
gebouw met monumentale waarde, de maatregelen die de veiligheid verbeteren (zie artikel
13j, derde lid). Deze heffing heeft voorts betrekking op de kosten die worden gemaakt
voor de voorbereiding van de versterkingsmaatregelen. Hierbij valt onder meer te denken
aan de kosten voor de opname en beoordeling of gebouwen aan de veiligheidsnorm voldoen.
Ook de kosten voor de begeleiding van de eigenaar bij het voorbereiden van het versterkingsbesluit,
de kosten voor het nemen van het versterkingsbesluit en de begeleiding van de eigenaar
bij de uitvoering van de versterkingsoperatie. Daarnaast biedt het voorgestelde onderdeel
c de mogelijkheid kosten te verhalen voor de lopende versterkingsoperatie. De NAM
heeft namelijk contracten overgedragen aan NCG voor lopende projecten. Deze projecten
zijn niet op basis van hoofdstuk 5 van dit wetsvoorstel gestart, maar maken wel deel
uit van de kosten waarvoor een heffing aan de NAM kan worden opgelegd.
Voorts is voorzien in de mogelijkheid om, net als bij de schadeafhandeling het geval
is, een heffing op te leggen voor het rentevoordeel dat de exploitant geniet als gevolg
van de voorbereiding en uitvoering van de versterkingsmaatregelen door de overheid
(artikel 15, eerste lid, onderdeel d). Indien in de verrekening van kosten van de
maatregelen met de exploitant wordt voorzien in een afrekening achteraf leidt dit
tot een rentevoordeel voor de exploitant. Het is niet wenselijk dat de exploitant
op deze manier financieel voordeel heeft. Een dergelijk voordeel kan, indien dit niet
wordt verrekend, worden aangemerkt als staatssteun.
In het gewijzigde tweede lid is een voorziening opgenomen voor de situatie waarin
een exploitant zijn mijnbouwactiviteiten beëindigt of de mijnbouwactiviteiten worden
overgenomen door een andere exploitant. In dat geval blijft de partij die exploitant
was op het moment van de bekendmaking van het versterkingsbesluit de partij aan wie
de heffing kan worden opgelegd. Indien de noodzaak van versterking bekend wordt na
sluiting van het mijnbouwwerk, wordt de heffing opgelegd aan degene die de laatste
exploitant was.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de TwG is de Minister bevoegd om aan de exploitant
een heffing op te leggen. Daarbij is niet nader gespecificeerd op welke wijze de Minister
deze heffing oplegt. Dit betekent dat inherent aan de bevoegdheid om een heffing op
te leggen, is dat de Minister bevoegd is om te besluiten hoe hij deze heffing vormgeeft.
Dat kan dus met door één of meerdere definitieve heffingsmomenten per jaar te kiezen
(bijvoorbeeld na ieder kwartaal of één maal per jaar), maar ook door gebruik te maken
van een opzet waarbij wordt gewerkt met een (of meerdere) tussentijdse heffing en
een definitieve heffing. Dat in de wet niet expliciet is voorzien dat de Minister
bevoegd is om op basis van de kosten die tot dat moment gemaakt zijn een tussentijdse
heffing, die vervolgens bij de definitieve heffing kan worden gecorrigeerd, op te
leggen staat daar niet aan in de weg, maar kan wel tot onduidelijkheid en discussie
leiden. Om eventuele twijfel op dit punt weg te nemen wordt aan artikel 15 een nieuw
vierde lid toegevoegd waarin wordt geëxpliciteerd dat de Minister bevoegd is om een
tussentijdse heffing op te leggen.
Onderdeel H
Voor 1588 gebouwen is een afwijkende aanpak vastgesteld, de zogenoemde batch 1588.
Dit betreft gebouwen in de gemeenten Appingedam, Delfzijl (op 1 januari 2021 in verband
met gemeentelijke herindeling behorende tot de gemeente Eemsdelta), Groningen en Midden-Groningen,
waarover op 11 maart 2019 bestuurlijke afspraken zijn gemaakt in het Convenant Batch
1588. Middels een specifieke uitkering zijn de voorbereidende werkzaamheden voor deze
batch 1588 reeds in 2019 gefinancierd (Stcrt. 2019, 34667). Dit betrof een eenmalige specifieke uitkering voor de opstartkosten van deze grote
operatie.
Ook voor de hierop volgende werkzaamheden zullen de gemeenten een specifieke uitkering
ontvangen. Artikel 15a biedt hiervoor de basis. Deze uitkering wordt jaarlijks verstrekt.
Bij regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden
regels gesteld over de hoogte en verdeling van de uitkering en de nadere voorwaarden
die aan de uitkering verbonden zijn.
Verder zijn op 5 oktober 2018 het kabinet en de regionale bestuurders het startdocument
Nationaal Programma Groningen (hierna: NPG) overeengekomen (zie ook paragraaf 4.2).
Met dit programma zorgen Rijk en regio gezamenlijk dat Groningen een toekomstbestendig
en leefbaar gebied blijft, met behoud van eigen identiteit, waar het goed wonen, werken
en recreëren is.
Met deze gezamenlijke aanpak levert het NPG een bijdrage aan het oplossen van vraagstukken
inzake demografische veranderingen, energietransitie en economische uitdagingen rond
digitalisering en vergroening. Op 11 maart 2019 zijn in een bestuursovereenkomst en
het document «Een programma dat groeit» de samenwerkingsafspraken voor het vervolg
van het NPG vastgelegd en zijn ambities en doelen verscherpt. In dit kader zijn ook
afspraken gemaakt over de manier waarop het NPG georganiseerd wordt, welke positie
gemeenteraden en provinciale staten krijgen en onder welke voorwaarden middelen beschikbaar
komen voor het NPG. Daarnaast is op 11 maart 2019 afgesproken snel te starten met
enkele projecten, waarover het NPG-bestuur besluit.
Het Rijk investeert via dit programma € 1,15 miljard in Groningen. De € 1,15 miljard
wordt gedurende de looptijd van het NPG in meerdere tranches overgemaakt aan de betrokken
gemeenten en Provincie Groningen. Het NPG kent een looptijd van tien jaar. De bestuursovereenkomst
eindigt op 11 maart 2029. Die termijn kan eventueel verlengd worden als er door de
betrokken partijen gebruik wordt gemaakt van de verlengingsmogelijkheid in de bestuursovereenkomst.
De financiële middelen zijn verdeeld over gemeenten en de provincie via een verdeelsleutel
op grond van de financiële opbouw, zoals vastgesteld door het bestuur van het NPG.
De uiteindelijke toekenning van de middelen is vervolgens nog afhankelijk van de projecten
die nog aangevraagd en getoetst worden. Die definitieve bedragen zijn daarbij afhankelijk
van de toegekende projecten, de programma’s en hun kasritmes. Gedurende de looptijd
van het NPG worden ministeriële regelingen vastgesteld ter verstrekking van de specifieke
uitkeringen.
Met de specifieke uitkering van 12 juli 2019 (Stcrt. 2019, 40228); gewijzigd op 9 september 2019 (Stcrt. 2019, 49943) en de specifieke uitkering van 4 december 2019 (Stcrt. 2020, 66468) zijn reeds middelen ter beschikking gesteld voor projecten uit het NPG.
Momenteel is er een ministeriële regeling in voorbereiding om middelen ter beschikking
te kunnen stellen voor een derde tranche aan projecten. Die regeling kan vooruitlopend
op een formeel wettelijke grondslag worden vastgesteld op grond van artikel 17, tweede
lid, van de Financiële-verhoudingswet in samenhang met artikel 4:23, derde lid, onderdeel
a, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorwaarde daaraan is dat er binnen een jaar
na verstrekken van de uitkering een wetsvoorstel bij de Staten-Generaal is ingediend
waarin alsnog in een wettelijke grondslag wordt voorzien. Met het onderhavige voorstel
wordt aan die voorwaarde voldaan en wordt voorgesteld om deze grondslag te creëren
(artikel 15b).
Onderdelen I, J en K en L
Tijdens de plenaire behandeling van de TwG is door de leden Sienot en Van der Lee
een amendement ingediend om de mogelijkheid te introduceren dat prejudiciële vragen
van civielrechtelijke aard in het kader van beroepsprocedures over besluiten op grond
van de TwG aan de Hoge Raad moeten worden gesteld (Kamerstukken II 2019/20, 35 250, nr. 16). Dit amendement is tijdens de behandeling van de TwG ingetrokken. De leden Sienot
en Van der Lee hebben in plaats daarvan een motie ingediend, die is aangenomen. Hierin
werd de regering verzocht in gesprek te gaan met de Hoge Raad en de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State over het voorleggen van prejudiciële, civielrechtelijke vragen
aan de Hoge Raad (Kamerstukken II 2019/20, 35 250, nr. 27). Hier is opvolging aan gegeven. Op 12 mei jl. hebben de Hoge Raad en de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State gezamenlijk advies uitgebracht over de mogelijkheid
om in beroepsprocedures over besluiten op grond van de TwG prejudiciële vragen van
civielrechtelijke aard aan de Hoge Raad te stellen (bijlage bij Kamerstukken II 2019/20,
35 250, nr. 42). Zij achten dit passend, gezien de bijzondere context van de TwG. Zij benadrukken
hierbij dat zij buiten de zeer specifieke context van de TwG geen voorstander zijn
van prejudiciële verwijzingen tussen de bestuursrechter en rechterlijke instanties
in Nederland in een andere kolom (of andersom).
Naar aanleiding van dit advies zijn de artikelen 16, 17, 18 en 19 van de TwG aangepast.
Dit maakt het mogelijk dat de rechtbank Noord-Nederland in het kader van beroepsprocedures
over besluiten op grond van de TwG prejudiciële vragen van civielrechtelijke aard
stelt aan de Hoge Raad als hoogste civiele rechter. Het amendement is in overeenstemming
met het voornoemde amendement van Sienot en Van der Lee. Deze aanpassing sluit voorts
aan bij de opmerkingen van de Afdeling advisering van de Raad van State in het advies
over de TwG over de rechtseenheid (Kamerstukken II 2019/20, 35 250, nr. 4, p. 8). In aanvulling hierop wordt een nieuw negende lid toegevoegd aan artikel 17.
Dit behelst een doorzendverplichting voor de Afdeling bestuursrechtspraak en de Hoge
Raad, in overeenstemming met het gezamenlijke advies van beide colleges. Op grond
hiervan zendt de Afdeling prejudiciële vragen van civielrechtelijke aard aan de Afdeling
bestuursrechtspraak door aan de Hoge Raad en vice versa wanneer het vragen van bestuursrechtelijke
aard betreft.
Onderdeel M
Voor beroepen tegen een besluit inhoudende dat een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet,
versterkingsbesluiten en besluiten tot het niet versterken van een gebouw geldt dat
de Afdeling bestuursrechtspraak na ontvangt van het verweerschrift binnen zes maanden
uitspraak doet. Deze termijn kan worden verlengd met drie maanden.
Onderdeel N
In dit onderdeel (artikel 22b van het voorstel) wordt het overgangsrecht geregeld
in verband met de besluiten op basis van het Besluit versterken gebouwen Groningen.
Het laatstgenoemd besluit kent een plan van aanpak (in dit voorstel programma van
aanpak genoemd), een risicoprofiel, een normbesluit en een versterkingsbesluit. Uiteraard
zullen stappen die gezet zijn in het versterkingsproces, niet opnieuw gezet worden.
Het overgangsrecht (artikel 22b, eerste en tweede lid) houdt in dat op basis van het
Besluit versterken gebouwen Groningen opgestelde plannen van aanpak worden beschouwd
als programma’s van aanpak als bedoeld in dit wetsvoorstel. Risicoprofielen die op
basis van het Besluit versterken gebouwen Groningen zijn vastgesteld, worden beschouwd
als risicoprofielen onder dit wetsvoorstel. Normbesluiten en vaststellingen op grond
van NPR 9998 of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, worden gezien als een beoordeling
als bedoeld in artikel 13i, eerste lid. Versterkingsbesluiten en besluiten tot niet
versterken die op basis van het Besluit versterken gebouwen Groningen zijn genomen,
worden beschouwd als versterkingsbesluiten en besluiten tot niet versterken onder
dit wetsvoorstel. De in dit wetsvoorstel genoemde termijn die van toepassing is op
het nemen van een versterkingsbesluit, vangt bij gebouwen die reeds zijn opgenomen
en beoordeeld, aan op de dag van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.
Artikel II
In artikel 52g, derde lid, van de Mijnbouwwet, is de taak opgenomen van de Minister
van Economische Zaken en Klimaat zorg te dragen voor de versterkingsoperatie die nodig
is als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld. Deze bepaling is in 2018 geïntroduceerd
bij wijziging van de Mijnbouwwet met specifieke regels over de gaswinning uit het
Groningenveld die zijn opgenomen in hoofdstuk 4a van de Mijnbouwwet (Kamerstukken
34 957). Met dit wetsvoorstel wordt voorzien in een uitgewerkte regeling van de verantwoordelijkheden
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties voor de versterkingsoperatie in Groningen. Hiermee wordt artikel
52g, derde lid van de Mijnbouwwet en het hierop gebaseerde Besluit versterking gebouwen
Groningen overbodig. Om deze reden wordt in dit onderdeel voorgesteld artikel 52g,
derde lid, van de Mijnbouwwet te laten vervallen.
Met deze wijziging wordt in artikel 68 van de Mijnbouwwet eveneens een kennelijke
verschrijving gecorrigeerd.
Artikel III
In categorie 13.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet is geregeld dat de versterkingsopgave
onder de bestuursrechtelijke versnellingen van die wet valt. Dit betekent bijvoorbeeld
dat de bestuursrechter binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak
doet. Deze bestuursrechtelijke versnellingen zijn in gewijzigde vorm opgenomen in
dit wetsvoorstel. Daardoor kan categorie 13.1 van bijlage I komen te vervallen. Voor
een toelichting op de bestuursrechtelijke versnellingen die opgenomen zijn in dit
wetsvoorstel wordt verwezen naar paragraaf 2.7.
Artikel IV
De vaststelling van de risicoprofielen door de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties is een voorbereidende handeling voor het vaststellen van de gemeentelijke
programma’s van aanpak. Daarom worden deze vaststellingen uitgezonderd van bezwaar
en beroep. Het programma van aanpak is gericht tot de verschillende overheidsinstanties
die betrokken zijn bij de versterkingsoperatie.
Tegen een versterkingsbesluit als bedoeld in artikel 13j, eerste lid, een besluit
dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet als bedoeld in artikel 13i, tweede lid,
een besluit tot niet versterken als bedoeld in artikel 13i, zesde lid, of artikel
13k, eerste lid, een besluit tot het gedogen als bedoeld in artikel 13k, derde lid,
en de eventuele vergunningverlening (artikel 13l, eerste lid, onderdeel b), is beroep
in eerste en enige instantie mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Het niet
openstellen van beroep in twee instanties draagt bij aan de gewenste versnelling van
de versterkingsoperatie.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de hoofdregel van eerst bezwaar en dan beroep
onverkort van toepassing blijft op deze besluiten.
Artikel V
Door vernummering van de leden van artikel 52g (zie de toelichting bij artikel II)
is ook een wijzing van de Wet op de economische delicten noodzakelijk. Dit artikel
voorziet daarin.
Artikel VI
Op 16 juli 2019 is een wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht
ingediend bij de Tweede Kamer. Daarnaast zal op termijn (naar verwachting per 1 januari
2022) de Omgevingswet in werking treden. Deze twee ontwikkelingen zijn van invloed
op de redactie van de voorgestelde artikelen 13l en 19a. Vandaar dat onderhavig artikel
bepaalt dat de redactie van de artikelen 13l en 19a wordt gewijzigd vanaf het moment
dat de gewijzigde Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet in werking treden.
Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene
wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2018/19, 35 256, nr. 3, p. 34) is opgemerkt, zal dat moment voor beide wetten hetzelfde zijn.
Artikel VII
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de wetswijziging. Voorzien is in een gedifferentieerde
inwerkingtreding.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.