Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sazias en Kerstens over de uitzending van Nieuwsuur over hoe de coronarichtlijnen van het RIVM tot onveiligheid leidden in de ouderenzorg
Vragen van het lid Sazias (50PLUS) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de uitzending van Nieuwsuur over hoe de coronarichtlijnen van het RIVM tot onveiligheid leidden in de ouderenzorg (ingezonden 17 juli 2020).
Antwoord van Minister Van Ark (Medische Zorg) (ontvangen 14 oktober 2020). Zie ook
            Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3652.
         
Vraag 1
            
Bent u op de hoogte van de uitzending van Nieuwsuur over hoe de coronarichtlijnen
               van het RIVM leidden tot onveiligheid in de ouderenzorg?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Wat is u reactie op deze uitzending?
Antwoord 2
            
De kennis over het virus was nog sterk in ontwikkeling. De (mondiale) vraag naar persoonlijke
               beschermingsmiddelen steeg explosief. Dat maakte dat persoonlijke beschermingsmiddelen
               wereldwijd veel moeilijker verkrijgbaar waren en zo ook in Nederland. Ik begrijp goed
               dat zorgmedewerkers vaak in onzekerheid verkeerden of ze goede en veilige zorg konden
               blijven verlenen. Datzelfde geldt voor werkgevers gegeven hun verantwoordelijkheid.
               Bij een (ervaren) tekort aan beschermingsmiddelen was en is het belangrijk dat medewerkers
               dit met hun werkgever bespreken. Biedt dit gesprek geen uitkomst, dan kunnen professionals
               dit melden bij de Inspectie SZW en/of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
            
Indien VWS concrete signalen ontving vanuit de branche-organisaties of vanuit individuele
               verpleeghuizen van (dreigende) tekorten aan PBM waarbij duidelijk was om welke zorgorganisatie
               het ging werd vanuit VWS contact opgenomen met de zorgorganisatie om na te gaan wat
               precies de situatie was. Indien nodig is daarop actie ondernomen en in contact met
               het betreffende ROAZ gezorgd dat (dreigende) tekorten zo goed mogelijk werden aangepakt.
            
De IGJ en de Inspectie SZW hebben meldingen gekregen waarin zorgen werden uitgesproken
               over persoonlijke beschermingsmiddelen buiten de ziekenhuizen. In telefonische contacten
               van de IGJ met zorginstellingen kreeg de IGJ tot en met april signalen over angst
               voor tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Bij doorvragen bleek dat er geen
               risicovolle situaties zijn ontstaan doordat er écht geen beschermingsmiddelen meer
               beschikbaar waren en/of RIVM-richtlijnen niet gevolgd konden worden. Steeds kon men
               dan – bijvoorbeeld met hulp van collega-instellingen of VWS – (net) op tijd toch aan
               materialen komen.
            
De IGJ en de Inspectie SZW geven aan dat er geen calamiteiten als gevolg van tekorten
               aan persoonlijke beschermingsmiddelen bij de IGJ zijn gemeld, terwijl het melden van
               calamiteiten wettelijk verplicht is.
            
Vraag 3
            
Wat vindt u van de stelling dat de richtlijnen van het RIVM voor het gebruik van beschermende
               kleding in de ouderenzorg in strijd zijn met de Arbowet?
            
Antwoord 3
            
Op grond van de Arbowetgeving zijn werkgevers verplicht om werknemers zo goed mogelijke
               arbeidsomstandigheden te bieden. Indien uit de risico-inventarisatie en -evaluatie
               (RI&E) blijkt dat er in het werk persoonlijke beschermingsmiddelen nodig zijn, moeten
               deze aan de eisen voldoen die aan het product gesteld worden.
            
Het Arbobesluit stelt in artikel 8.1 eerste lid dat een persoonlijk beschermingsmiddel
               moet voldoen aan de bepalingen van het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen
               2018. Met dit Warenwetbesluit is de Europese regelgeving voor persoonlijke beschermingsmiddelen
               geïmplementeerd.
            
Met de uitbraak van SARS-CoV 2/Covid-19 is schaarste ontstaan aan persoonlijke beschermingsmiddelen
               omdat het verbruik enorm is toegenomen. Om deze schaarste te verminderen, is door
               de Europese Unie de Aanbeveling (EU) 2020/403 uitgebracht. Hiermee is een alternatieve
               conformiteitsbeoordelingsprocedure mogelijk voor persoonlijke beschermingsmiddelen
               (en medische hulpmiddelen) die gedurende deze gezondheidscrisis voor zorgmedewerkers
               bestemd zijn. Volgens de Aanbeveling moeten de persoonlijke beschermingsmiddelen beoordeeld
               worden alvorens ze gedistribueerd mogen worden. De producten zijn aan RIVM-richtlijnen
               getoetst.
            
Vraag 4
            
Waarom is de Inspectie SZW niet betrokken bij het opstellen van de richtlijnen?
Antwoord 4
            
De uitgangspunten die die RIVM op verzoek heeft opgesteld zijn gebaseerd op de stand
               van wetenschap en worden geschreven door een groep van deskundigen. De betrokken inspecties,
               IGJ en iSZW, toetsen deze richtlijnen niet.
            
Vraag 5
            
Hoe zijn de RIVM-richtlijnen rondom het gebruik van beschermingsmiddelen in de ouderenzorg
               tot stand gekomen? Bent u bereid het proces en de stukken met de Kamer te delen? Zo
               niet, waarom niet?
            
Antwoord 5
            
Het OMT heeft in haar advies van 17 maart aangegeven dat extra aandacht nodig is voor
               de beperkte beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen in verpleeghuizen,
               omdat juist daar kwetsbare patiënten verblijven. Aangegeven werd dat dit zal worden
               uitgewerkt in een apart document. Naar aanleiding hiervan gaf het BAO op 18 maart
               aan dat onderdelen van het OMT-advies spoedig nadere uitwerking vergen voor de gehele
               langdurige zorg. Op 19 maart heeft het RIVM de eerste versie van de uitgangspunten
               voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis aan VWS gestuurd.
               VWS heeft deze versie op 19 maart voorgelegd aan de veldpartijen met de vraag of het
               advies zou werken met betrekking tot de uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid. De branche-
               en beroepsorganisaties hebben op 19 maart hun inbreng geleverd en dit is op 19 maart
               besproken met het RIVM. Het RIVM is inhoudelijk verantwoordelijk voor de uitgangspunten
               en heeft opmerkingen waar nodig verwerkt in de definitieve versie die op 20 maart
               is gepubliceerd op de website van het RIVM.
            
Vraag 6, 7
            
Hoe kan het dat het RIVM in een reactie op de uitzending van Nieuwsuur stelt dat bij
               het opstellen van de richtlijnen rekening is gehouden met de beperkte beschikbaarheid
               van de mondmaskers, terwijl het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zegt
               dat schaarste op geen enkele manier een rol heeft gespeeld bij het opstellen van die
               richtlijnen?
            
Hoe strookt de reactie van het Ministerie van VWS dat schaarste geen enkele rol speelt
               bij het opstellen van de richtlijnen met de stelling dat de prioriteit lag bij de
               veiligheid van zorgmedewerkers en patiënten?
            
Antwoord 6, 7
            
Door zowel het RIVM als VWS is steeds aangegeven dat de uitgangspunten gebaseerd zijn
               op de veiligheid van zorgmedewerkers en patiënten/cliënten en de risico’s van specifieke
               handelingen in de zorg. Daarbij was gepast gebruik op basis van de richtlijnen gewenst
               gezien de context van mondiale schaarste. Het waren dus twee belangrijke, maar los
               van elkaar staande grootheden.
            
Zie ook: https://www.rivm.nl/toelichting-op-aanpassing-uitgangspunten-mondneusma… Voor de duidelijkheid: beschikbaarheid van medische mondneusmaskers (en meer in het
                  algemeen: PBM persoonlijke beschermingsmiddelen) heeft geen rol gespeeld bij deze
                  risicobeoordeling en de uitgangspunten.
Vraag 8
            
Waarom legt u de verantwoordelijkheid van de veiligheid van de medewerkers bij de
               werkgevers terwijl u structureel heeft benadrukt dat werkgevers in de ouderenzorg
               de richtlijnen van het RIVM dienden op te volgen?
            
Antwoord 8
            
De algemene uitgangspunten zijn gebaseerd op de veiligheid van zorgmedewerkers en
               patiënten/cliënten en de risico’s van specifieke handelingen in de zorg. Met het gebruik
               van deze richtlijn is er ook gewezen op het gepast gebruik van beschermingsmiddelen.
               In de zorg geldt dat richtlijnen/uitgangspunten de ruimte geven om hiervan op basis
               van de professionele inschatting en ervaring van de zorgverlener in specifieke situaties
               beredeneerd af te wijken. Dit is expliciet verwoord in de versie van de uitgangspunten
               die op 1 mei zijn gepubliceerd. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)
               zijn werkgevers verplicht om werknemers zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden te
               bieden. Ook in het kader van goed werkgeverschap is het van belang dat iedere werknemer
               gezond en veilig werkt, waarbij het verstrekken van beschermingsmiddelen een onderdeel
               kan zijn van de door de werkgever te volgen arbeidshygiënische strategie. Bij een
               (ervaren) tekort aan beschermingsmiddelen was en is het belangrijk dat medewerkers
               dit met hun werkgever bespreken. Biedt dit gesprek onverhoopt geen uitkomst, dan kunnen
               professionals dit melden bij de Inspectie SZW en/of de Inspectie Gezondheidszorg en
               Jeugd.
            
Vraag 9
            
Kunt u aangeven waarom de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) met de directeur
               van Buurtzorg Nederland heeft gebeld toen bleek dat hij afweek van de richtlijnen
               en zelf zijn mondmaskers regelde?
            
Antwoord 9
            
De IGJ heeft na het uitbreken van de corona-pandemie in elke provincie contact opgenomen
               met de meeste zorgaanbieders in de VVT. In deze gesprekken is onder meer gevraagd
               of de zorginstelling de zorg die nodig is nog georganiseerd krijgt, of er voldoende
               beschermingsmiddelen zijn en of de organisatie contact heeft met de regionale samenwerkingsverbanden
               en/of GGD. In dat kader is ook contact gelegd met Buurtzorg. Voor het standpunt van
               de IGJ omtrent de verdeling van beschermingsmiddelen verwijs ik naar het nieuwsbericht
               van de IGJ «Beschermingsmiddelen inzetten op de juiste zorg» van 14 april jl. (https://www.igj.nl/actueel/nieuws/2020/04/14/beschermingsmiddelen-inzet…)
            
Vraag 10
            
Bent u het eens met de zorgkoepels dat zij hun eigen richtlijnen rondom beschermingsmiddelen
               willen opstellen?
            
Antwoord 10
            
Het RIVM stelt de algemene uitgangspunten op voor gebruik van beschermingsmiddelen
               op basis van de risico’s bij verschillende zorghandelingen. Op basis daarvan kunnen
               sectoren hun eigen vertaling maken van de algemene uitgangspunten en deze toepassen
               voor hun specifieke situatie. Dat heeft bijvoorbeeld de V&VN ook gedaan.
            
Vraag 11
            
Hoe is de situatie nu, kunnen medewerkers nu wel preventief mondmaskers dragen, nu
               het RIVM ook toegeeft dat mensen die geen klachten hebben, besmet kunnen zijn met
               het coronavirus?
            
Antwoord 11
            
Eind augustus is door het OMT in reactie op het advies van Buurman en Hertogh geadviseerd
               om bij oplopende omgevingsprevalentie preventief pbm te gebruiken in verpleeghuizen
               door medewerkers en bezoekers. De huidige situatie is dat in het behandeladvies van
               Verenso (aanpassing d.d. 6 oktober) is aangegeven om in ieder geval bij een regionale/lokale
               prevalentiewaarde die overeenkomt met het predicaat «zorgelijk», over te gaan tot
               het preventief gebruik van chirurgische neusmondmaskers (type II) door medewerkers
               en bezoekers bij patiëntencontact binnen 1,5 meter. Het OMT geeft op korte termijn
               een advies over preventief gebruik voor andere delen van de (langdurige) zorg.
            
Vraag 12
            
Waarom heeft u niets gedaan met de kritiek die de zorgkoepels op de richtlijnen leverden?
Antwoord 12
            
Indien er vragen waren van veldpartijen zijn deze aan het RIVM meegegeven met het
               verzoek om verduidelijking of uitleg. De verantwoordelijkheid om zo nodig en op basis
               van de meest recente inzichten te besluiten tot aanpassing of verheldering van de
               uitgangspunten ligt bij het RIVM. Inmiddels sluit het RIVM -op aanvraag- aan bij het
               wekelijks overleg met de koepelorganisaties, waardoor zij vragen en onduidelijkheden
               kunnen beantwoorden en toelichten.
            
Toelichting:
            
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Kerstens (PvdA),
               ingezonden 17 juli 2020 (vraagnummer 2020Z14127).
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
