Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kerstens over het bericht ‘Coronarichtlijnen RIVM leidden tot onveiligheid in ouderenzorg’
Vragen van het lid Kerstens (PvdA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Coronarichtlijnen RIVM leidden tot onveiligheid in ouderenzorg» (ingezonden 17 juli 2020).
Antwoord van Minister Van Ark (Medische Zorg) (ontvangen 14 oktober 2020). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3658.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coronarichtlijnen RIVM leidden tot onveiligheid
in ouderenzorg»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3
Vindt u ook dat zorgverleners in de coronacrisis in onveilige situaties zijn gebracht?
Vindt u ook dat daaraan niet alleen het tekort aan dan wel de «scheve» distributie
van persoonlijke beschermingsmiddelen debet is geweest, maar ook de RIVM-richtlijnen
die voorschreven dat dergelijke middelen in allerlei gevallen «niet nodig» waren?
Antwoord 2, 3
De IGJ en de Inspectie SZW hebben meldingen gekregen waarin zorgen werden uitgesproken
over persoonlijke beschermingsmiddelen buiten de ziekenhuizen. In telefonische contacten
van de IGJ met zorginstellingen kreeg de IGJ tot en met april signalen over angst
voor tekorten aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Bij doorvragen bleek dat er geen
risicovolle situaties zijn ontstaan doordat er écht geen beschermingsmiddelen meer
beschikbaar waren en/of RIVM-richtlijnen niet gevolgd konden worden. Steeds kon men
dan – bijvoorbeeld met behulp van VWS of collega-instellingen – (net) op tijd toch
aan materialen komen. Ook zijn bij de IGJ en de Inspectie SZW geen signalen bekend
dat het volgen van RIVM-richtlijnen tot onveilige situaties heeft geleid.
Vraag 4
Herinnert u zich de door vragensteller op 15 april jl. gestelde schriftelijke vragen
naar aanleiding van het bericht «De zorgverleners worden niet voldoende beschermd»2 alsook uw reactie daarop in uw brief «COVID-19: Update stand van zaken» aan de Kamer
van 4 mei jongstleden?3 Bent u het met vragensteller eens dat in dat laatste schrijven niet concreet antwoord
is gegeven op met name de vragen 4 en 5 (respectievelijk «Kunt u zich voorstellen
dat zorgverleners het idee hebben dat een eerdere versoepeling van de richtlijnen
van het RIVM omtrent het gebruik van beschermingsmiddelen, terwijl de geluiden over
het besmettelijker zijn van corona toenamen, wellicht niet ingegeven is door hun gezondheid
maar door het gebrek aan beschermingsmiddelen? Zo nee, hoe overtuigt u betrokkenen
van het tegendeel?» en «Is het zo dat zorgverleners inmiddels de grootste «besmettingshaard»
van het coronavirus zijn geworden? Beschikt u over cijfers waaruit dat, of het tegendeel,
blijkt en wilt u die snel met de Kamer delen? Als u niet over deze cijfers beschikt,
wilt u die dan wel boven tafel krijgen en met de Kamer delen?»)? Wilt u dat antwoord
alsnog geven?
Antwoord 4
Deze vragen gaan over de situatie op 15 april en het is mij niet duidelijk op welke
versoepeling van de uitgangspunten van het RIVM wordt gedoeld. Inmiddels is veel veranderd
aan de situatie en is vanaf 1 mei expliciet in de uitgangspunten van het RIVM voor
het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis opgenomen dat zorgmedewerkers op basis van
hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten
als de specifieke situatie daarom vraagt. Wat betreft de tweede vraag beschik ik niet
over onderzoeksresultaten waaruit blijkt hoe groot de rol is van zorgverleners bij
de besmetting in de ouderenzorg. Gezien de vele factoren die hierbij een rol kunnen
spelen is niet aan te geven hoe groot deze rol was en is het ook moeilijk om dit cijfermatig
te onderzoeken.
Vraag 5
Waarom zijn de RIVM-richtlijnen niet of nauwelijks gewijzigd, ondanks het feit dat
daar door «het veld» meermalen en stevig op is aangedrongen?
Antwoord 5
Het RIVM heeft algemene uitgangspunten opgesteld voor het gebruik van PBM buiten het
ziekenhuis. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op het risico op besmetting bij specifieke
zorghandelingen. Het RIVM is verantwoordelijk voor het opstellen van de uitgangspunten
en het was aan het RIVM om te beoordelen of er aanleiding was om de uitgangspunten
of richtlijnen aan te passen. Vervolgens konden beroepsgroepen deze uitgangspunten
nader uitwerken voor specifiek situaties. Gaandeweg heeft het RIVM de uitgangspunten
een aantal maal aangepast, dat is ook in de toelichting op uitgangspunten aangegeven.
Vraag 6
Waarop baseert u de mededeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport dat de RIVM-richtlijnen zijn geschreven in overleg met onder andere de beroepsvereniging
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)?
Antwoord 6
Het RIVM heeft de uitgangspunten voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis opgesteld.
Deze zijn vervolgens voorgelegd aan de koepels en beroepsverenigingen waaronder V&VN
vanuit het oogpunt van uitlegbaarheid en uitvoerbaarheid. Door V&VN zijn de uitgangspunten
vertaald in een handreiking voor het gebruik in specifieke situaties in de dagelijkse
praktijk.
Vraag 7
Hoe verhouden de onder 6. bedoelde richtlijnen zich tot de begin juni door de gezamenlijke
vakbonden in de zorgsector geschreven «Handreiking veilig werken in verband met COVID-19»?
Antwoord 7
Naast de V&VN hebben ook de gezamenlijke vakbonden een handreiking opgesteld voor
het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen in de praktijk. Die sluiten aan
op het principe in de RIVM uitgangspunten dat professionals als de situatie daarom
vraagt beredeneerd kunnen afwijken van de uitgangspunten voor gepast gebruik van PBM.
De handreiking verwijst daar ook naar.
Vraag 8
Hoe verhoudt de mededeling van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor onveilige situaties zich tot het gegeven
dat die nu juist van uw ministerie te horen hadden gekregen dat ze de RIVM-richtlijnen
(die voorschreven dat persoonlijke bescherming niet altijd nodig was) moesten volgen?
Antwoord 8
De uitgangspunten van het RIVM gaan uit van het besmettingsrisico dat zorgverleners
lopen bij verschillende handelingen bij patiënten. Het RIVM stelt algemene uitgangspunten
op die door verschillende sectoren voor hun specifieke situatie nader kunnen worden
uitgewerkt. Hiervoor dienen voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar te zijn. Werkgevers
zijn verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en voor goede en continue zorg
aan patiënten en cliënten. Indien werknemers van mening zijn dat ze niet veilig zorg
kunnen verlenen dienen ze hierover in gesprek te gaan met hun werkgever. Meldingen
over onveilige situatie kunnen gedaan worden bij het landelijk meldpunt Zorg van de
IGJ en de Inspectie SZW.
Vraag 9
Mocht u vinden dat van een hierboven onder 8. bedoeld «moeten volgen» geen sprake
was, bent u dan in ieder geval van mening dat de situatie omtrent het al dan niet
moeten volgen van bedoelde richtlijnen op zijn minst erg onduidelijk was en dat het
(ook) op uw weg had gelegen daar helder over de communiceren?
Antwoord 9
De uitgangspunten zijn helder maar ook algemeen. Specifieke zorgsituaties laten zich
niet altijd goed vangen in algemene uitgangspunten. Bovendien geven de uitgangspunten
expliciet de ruimte om hiervan op basis van de professionele inschatting in specifieke
situaties beredeneerd af te wijken. Daarom is het positief dat beroepsvereniging (VNVN)
in samenwerking met andere organisaties een praktische handreiking hebben opgesteld.
Zoals aangegeven hebben de vakbonden ook een handreiking voor veilig werken opgesteld.
Vraag 10
Wat vindt u ervan dat de Inspectie SZW niet heeft onderzocht of de RIVM-richtlijnen
wel overeenkomen met de Arbowet? Waarom heeft u de Inspectie SZW, maar ook de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), geïnstrueerd de RIVM-richtlijnen te gebruiken als
uitgangspunt bij het toezicht? Begrijpt u dat ook daaruit blijkt dat sprake was van
het moeten volgen van die richtlijnen?
Antwoord 10
Het gaat om professionele richtlijnen die door infectiepreventie deskundigen worden
opgesteld en daarop vindt geen toetsing door de Inspectie SZW plaats. In mijn brief
van 15 april (kenmerk 1675769-204341-PG) heb ik u laten weten dat de Inspectie SZW
tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van persoonlijke
beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij haar toezichtstaken. De IGJ is
zelf verantwoordelijk voor het bepalen op welke manier ze toezicht houdt en ik heb
hierover geen instructies gegeven.
Vraag 11
Wat vindt u ervan dat het RIVM niet kan onderbouwen dat het veilig zou zijn om onbeschermd
binnen anderhalve meter van een corona-patiënt te werken en slechts verwijst naar
«algemene principes uit de infectiepreventie» terwijl dit «principe» niet in eerdere
richtlijnen over infectiepreventie voorkwam en wij bovendien allemaal de «instructie»
meekregen tenminste anderhalve meter afstand te houden?
Antwoord 11
Het RIVM is onafhankelijk en zelfstandig verantwoordelijk voor de inhoud van zijn
adviezen en maakt daarbij gebruik van actuele kennis van deskundigen. De veiligheid
van werken is hierbij een belangrijke factor en gebaseerd op de actuele kennis van
het virus en hoe het verspreid wordt.
Vraag 12
Houdt u nog steeds vol dat het, ondanks de zich almaar opstapelende bewijzen, «te
vroeg is» om de conclusie te trekken dat onder meer het gevoerde beleid omtrent persoonlijke
beschermingsmiddelen debet is geweest aan het besmet geraakt zijn van zorgverleners
waardoor zij onbedoeld en ongewild anderen hebben besmet met als gevolg (dodelijke)
slachtoffers (ook onder zorgverleners)?
Antwoord 12
Er zijn veel factoren die een rol hebben gespeeld bij het grote aantal besmettingen
in de verpleeghuizen en dit zal deel uitmaken van de evaluatie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.