Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Bromet en Kröger over het bericht ‘Provincie Noord-Brabant: wie een weg wil aanleggen, mag nu de stikstof van een boer kopen’
Vragen van de leden Bromet en Kröger (beiden GroenLinks) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht «Provincie Noord-Brabant: wie een weg wil aanleggen, mag nu de stikstof van een boer kopen» (ingezonden 11 september 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 13 oktober
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 147.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Provincie Noord-Brabant: wie een weg wil aanleggen,
mag nu de stikstof van een boer kopen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw oordeel over het feit dat de provinciebesturen van Noord-Brabant en Zeeland
hebben besloten dat bedrijven en overheden vanaf volgende week stikstofruimte kunnen
overkopen van stoppende veehouders?
Antwoord 2
Er zijn bestuurlijke afspraken dat het Rijk en verschillende provincies na de zomer
een besluit nemen over het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven
en het verleasen van stikstofruimte. Het besluit van de provinciebesturen van Noord-Brabant
en Zeeland is in lijn met deze afspraken.
Vraag 3
Hoe staat deze ontwikkeling in verhouding tot uw uitspraak in het debat op 18 juni
2020: «Extern salderen voor de veehouderij staat nog niet open»? Hoe is het proces
richting het besluit om extern salderen voor de veehouderij open te stellen verlopen?
Antwoord 3
Bij het maken van de bestuurlijke afspraken is geconcludeerd dat de randvoorwaarden
voor openstelling van extern salderen met de veehouderijbedrijven voldoende in kaart
zijn gebracht. Daardoor is onder meer voldoende geborgd dat ongewenste effecten worden
voorkomen. Tevens is afgesproken dat maandelijks te monitoren. Zodoende kunnen de
gedeputeerde staten van de verschillende provincies een besluit nemen over het openstellen
van extern salderen met veehouderijbedrijven.
Vraag 4
Klopt het bericht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) dat meerdere provincies het
extern salderen met veehouderijen mogelijk zullen maken? Zo ja, om welke provincies
gaat dit precies en wanneer wordt het per provincie opengesteld?2
Antwoord 4
Dit bericht is conform de bestuurlijke afspraak om een besluit te nemen over het openstellen
van extern salderen met veehouderijen. Het is aan de gedeputeerde staten van de verschillende
provincies om te besluiten wanneer extern salderen met veehouderijen mogelijk wordt
gemaakt binnen een provincie. Deze besluiten worden de komende weken genomen.
Vraag 5
Klopt het dat extern salderen voor de veehouderij in Limburg al langere tijd opengesteld
was? Zo ja, was dat conform de afspraken en hebben daar al transacties plaatsgevonden?
Antwoord 5
Dit klopt. Bij het vaststellen van de provinciale beleidsregels intern en extern salderen
op 13 december 2019 is door het provinciebestuur van Limburg besloten om geen uitzondering
op te nemen voor bedrijven die op 4 oktober beschikten over dier- of fosfaatrechten.
Er zijn sindsdien twee vergunningen verleend onder gebruikmaking van extern salderen.
Vraag 6
Gaat u zelf ook gebruikmaken van het systeem van extern salderen bij Rijksprojecten,
zoals wordt vermeld in het bericht van het IPO?
Antwoord 6
Ja, ook Rijksprojecten kunnen gebruik maken van de systematiek van extern salderen
indien er stikstofruimte nodig is om deze projecten te realiseren.
Vraag 7
Deelt u de analyse dat extern salderen met een percentage van 30% te weinig oplevert,
aangezien er in vergunningen ook veel onbenutte, latente stikstofruimte zit? Zo nee,
waarom niet? Welke waarborgen worden genomen om te voorkomen dat er in hoofdzaak enkel
latente ruimte wordt ingezet bij het extern salderen?
Antwoord 7
Bij extern salderen (ten behoeve van het verkrijgen van een vergunning voor nieuwe
activiteiten) geldt het principe dat de saldonemer 70% van de van een saldogever overgenomen
stikstofemissie mag benutten; de overige 30% komt ter beschikking van de natuur. Daarbij
hebben Rijk en de provincies afgesproken uit te gaan van «feitelijk gerealiseerde
capaciteit». Dit betekent dat ook de niet-gerealiseerde capaciteit in de vergunning
ter beschikking komt van de natuur. Bovendien is extern salderen hoofdzakelijk bedoeld
als instrument om initiatiefnemers in staat te stellen om stikstofemissies van hun
activiteiten te salderen en zodoende een natuurvergunning aan te kunnen vragen. Het
percentage van 30% is een beleidskeuze om naast het creëren van ruimte voor economische
en maatschappelijke ontwikkelingen ook aanvullend stikstofreductie te realiseren.
Dit staat los van de stikstofreductiedoelstellingen van het kabinet zoals aangekondigd
in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 82), die – met uitzondering van de ontwikkelreserve – volledig ten goede komen aan de
natuur. Zodoende ben ik van mening dat de systematiek als geheel ook voldoende depositiedaling
in de natuur bewerkstelligt.
Vraag 8
In hoeverre is het kabinet voornemens om het advies van de commissie-Remkes op te
volgen om een emissiereductie van 50% binnen tien jaar te realiseren? Heeft de 50%-doelstelling
nog gevolgen voor de beleidsregels voor extern salderen, waarbij slechts 30% van de
vrijkomende depositieruimte aan de natuur wordt gegund?
Antwoord 8
In de brief van 17 juni jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 89), is aangekondigd dat het kabinet de reductiedoelstelling (om in het jaar 2030 50%
van de hectares met stikstofgevoelige natuur binnen de Natura 2000-gebieden onder
de kritische depositiewaarde te brengen) als resultaatsverplichting wettelijk te verankeren.
Zie verder voor de beantwoording van deze vraag de aanstaande appreciatie van het
advies van de commissie-Remkes en het antwoord op vraag 7.
Vraag 9
Klopt het dat het extern salderen, waarbij 30% aan de natuur ten goede komt, enkel
betrekking heeft op nieuwe initiatieven en niet op bestaande activiteiten? Zo ja,
betekent dit dat de opgave voor emissiereductie van bestaande activiteiten onverminderd
overeind blijft indien enkel 30% emissiereductie wordt nagestreefd?
Antwoord 9
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 7.
Vraag 10
Kunt u toelichten hoe het verleasen van stikstofruimte werkt en of de verleasde stikstofruimte
afgeroomd wordt na de leaseperiode? Zo nee, leidt het verleasen van stikstofruimte
dan niet de facto tot een stijging van de stikstofemissie wanneer ongebruikte ruimte
tijdelijk wordt ingezet?
Antwoord 10
Verleasen van stikstofruimte komt neer op tijdelijk extern salderen. Dat kan een oplossing
zijn voor projecten die, bijvoorbeeld in de aanlegfase, een tijdelijke depositie veroorzaken.
De feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit wordt geheel
of gedeeltelijk tijdelijk aantoonbaar buiten gebruik gesteld. De saldo-ontvanger mag
70% van deze capaciteit benutten ten behoeve van de verkrijging van een natuurvergunning
voor een tijdelijke depositie gedurende een vooraf afgebakende periode. Aangezien
verleasen ziet op een tijdelijke depositie en het tijdelijk buiten gebruik stellen
van een saldogevende activiteit is wordt de vergunning niet ingetrokken of aangepast
na de leaseperiode. De facto is zeker gesteld dat er geen stijging van depositie plaatsvindt
ten opzichte van de oorspronkelijke situatie van de saldogever.
Vraag 11, 12, 13
Deelt u de vrees van zowel de agrarische sector als natuurorganisaties dat kapitaalkrachtige
partijen de stikstofruimte van veehouderijen zullen opkopen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reflecteren op uw uitspraken tijdens het debat op 12 maart 2020 waarin u stelde
dat u in gesprek was met provincies over hoe zij om zouden gaan met het extern salderen
van veehouderijbedrijven? Zei u toen niet dat het van belang was om daar grip op te
houden?
Hoe kijkt u nu terug op de gesprekken die u heeft gevoerd met de provincies? Bent
u van mening dat er in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland nog steeds
grip kan worden gehouden op het extern salderen van veehouderijen? Zo ja, kunt u toelichten
waarom?
Antwoord 11, 12, 13
Nee, die vrees deel ik niet. Met de provincies heb ik beheersmaatregelen getroffen
om grip te houden op extern salderen met veehouderijen. Er is bestuurlijk afgesproken
dat extern salderen voor één jaar wordt opengesteld, met een evaluatie om te besluiten
over voortzetting. Daarnaast vindt er een maandelijkse monitoring plaats en wordt
na zes maanden een tussenbalans opgemaakt. In de maandelijkse monitoring wordt ook
gekeken naar het aantal intersectorale transacties, waarbij extern salderen met veehouderijbedrijven
plaatsvindt voor ontwikkelingen in andere sectoren. Bovendien geldt voor initiatiefnemers
dat zij bij het bevoegd gezag een melding moeten doen van voorgenomen transacties
met extern salderen. Zodoende houden de provincies en ik zicht op de ontwikkelingen.
Indien eventuele ongewenste effecten zich voordoen, zullen de provincies en ik ingrijpen.
De evaluatie van extern salderen, en desgewenst de tussenbalans, is een goed moment
om aanpassingen te overwegen.
Vraag 14
Welke maatregelen neemt u om provincies te ondersteunen? Komt er bijvoorbeeld een
uniform stikstofregistratiesysteem voor alle provincies? Zo nee, hoe gaat u de handel
in emissierechten tussen provincies (en daarmee de stikstofemissie en -depositie)
bijhouden?
Antwoord 14
De provincies werken aan een regionaal stikstofregistratiesysteem. Daarover zijn we
in goed overleg. Hierbij zullen de ervaringen met extern salderen in de praktijk worden
benut. Daarnaast vindt een maandelijkse monitoring plaats van het aantal en soort
transacties met extern salderen.
Vraag 15
Kunt u toelichten of er voldoende overheidssturing en -ondersteuning is om te voorkomen
dat de stikstofruimte wordt opgekocht door kapitaalkrachtige partijen?
Antwoord 15
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 11.
Vraag 16, 17
Deelt u de mening dat de beperkte stikstofruimte die vrijkomt dient te worden gebruikt
voor zaken met het grootste maatschappelijke rendement? Zo nee, waarom niet?
Komt er ook voldoende overheidssturing en -ondersteuning om ervoor te zorgen dat de
stikstofruimte die vrijkomt wordt ingezet voor maatschappelijke doelen, zoals de woningbouw?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16, 17
Ik deel de mening dat stikstofruimte schaars is, en dat het van belang is om stikstofruimte
beschikbaar te stellen voor projecten van groot maatschappelijk belang. Daartoe is
er middels het stikstofregistratiesysteem voorrang gegeven aan woningbouw en 7 MIRT-projecten.
Ook heeft het kabinet een ontwikkelreserve ingesteld voor meldingen en projecten van
nationaal belang (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Extern salderen is echter een legitiem juridisch instrument voor private partijen
die stikstofruimte nodig hebben voor het aanvragen van een natuurvergunning, ook als
deze minder maatschappelijk rendement met zich meebrengen.
Vraag 18
Gaat u zich houden aan de aangenomen motie van het lid Moorlag (Kamerstuk 35 334, nr. 9) om voorrang te verlenen aan de woningbouw bij de vrijgekomen stikstofruimte? Zo
ja, welke instrumenten gaat u inzetten om sturing te geven aan het uitgeven van stikstofruimte?
Antwoord 18
In de Ministeriele Regeling («wijziging van de Regeling natuurbescherming (spoedaanpak
stikstof bouw en infrastructuur)» is met ingang van 24 maart jl. aangegeven op welke
manier depositieruimte wordt uitgegeven. Daarin is, in lijn met de motie Moorlag,
voorzien dat wanneer er concurrentie zou ontstaan tussen een woningbouw- en een MIRT-project
er bestuurlijk overleg nodig is om tot prioritering te komen. Tot op heden is het
niet nodig gebleken dergelijk overleg te voeren. De ruimte in het stikstofregistratiesysteem
als gevolg van de snelheidsverlaging blijft apart geoormerkt, zodat prioritering ook
in de toekomst mogelijk blijft. Daar waar sprake was van een concurrerende behoefte
aan ruimte tussen MIRT en woningbouw, is de ruimte conform motie met voorrang ingezet
voor de woningbouw.
Vraag 19
Waarom vindt extern salderen nu plaats op basis van een rekensysteem voor stikstof,
standaardrekenmethode 2 (SRM2), waarvan de commissie-Hordijk stelt dat er geen basis
is om de stikstofdepositie van wegverkeer te beperken tot een afkapgrens van slechts
vijf kilometer van de weg?3
Antwoord 19
Extern salderen vindt plaats op basis van bestaande procedures rondom het verlenen
van een natuurvergunning. Hierbij wordt gebruik gemaakt van AERIUS Calculator om de
depositie van een project te berekenen. Voor alle projecten met een verkeersaantrekkende
werking, zoals wegenprojecten, maar ook projecten binnen de woningbouw, industrie
en landbouw, berekent AERIUS Calculator de depositiebijdrage van het wegverkeer met
een implementatie van Standaardrekenmethode 2 (SRM2). De implementatie van SRM2 in
AERIUS hanteert een maximale rekenafstand van 5 kilometer omdat berekende bijdragen
op meer dan 5 kilometer niet meer betekenisvol zijn te herleiden tot een individueel
project. Voor andere emissiebronnen, zoals stallen, rekent AERIUS Calculator met het
Operationele Prioritaire Stoffen model (OPS).
Vraag 20
Wordt het extern salderen ook voor wegprojecten ingezet?
Antwoord 20
Indien wegprojecten stikstofdepositie veroorzaken met significant negatieve effecten,
dan kan extern salderen gebruikt worden als instrument om stikstofdeposities te salderen.
Vraag 21
Klopt het dat de rekengrens van SRM2 op vijf kilometer ertoe leidt dat ook binnen
een afstand van vijf kilometer tot de weg de deposities worden onderschat?
Antwoord 21
Dat klopt niet. SRM2 is uitvoerig gevalideerd in windtunnel- en veldexperimenten en
geeft een nauwkeurig inzicht in de depositiebijdrage van wegverkeer binnen 5 kilometer
van de weg.
Vraag 22
Klopt het dat de commissie-Hordijk heeft aangegeven dat het alternatieve rekensysteem
Operationele Prioritaire Stoffen (OPS)-model doelgeschikt is en fit-for-purpose en
dat dit dus niet voor SRM2 kan gelden, omdat daarvoor het grootste gedeelte van de
deposities op grotere afstanden plaatsvinden en SRM2 hiermee geen rekening houdt?
Zo ja, waarom gebruikt u dan niet het OPS-model voor wegverkeer?
Antwoord 22
Dat is niet de conclusie van het adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Zij stelt
vast dat het Nederlandse meet- en modelinstrumentarium voor de doorrekening op nationale
schaal van goede kwaliteit, en daarmee doelgeschikt is. Het Adviescollege beoordeelt
het instrumentarium op lokaal niveau (AERIUS Calculator) als niet doelgeschikt voor
toestemmingsverlening, onder andere vanwege het gebruik van verschillende rekenmodellen
(SRM-2, OPS) bij de vergunningverlening voor verschillende typen emissiebronnen. De
modellering in SRM2 is echter specifiek voor de emissiebron wegverkeer ontwikkeld
en houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals
de hoogte en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen. OPS
houdt daar geen rekening mee en is niet toegespitst op deze specifieke broncategorie,
maar is ontwikkeld voor stilstaande bronnen met een verticale uitstoot zoals schoorstenen.
Wegverkeer op dezelfde manier doorrekenen als andere emissiebronnen met behulp van
OPS zorgt voor minder nauwkeurige resultaten en meer onzekerheden.
Vraag 23
In hoeverre heeft uw ministerie in overleg met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) overwogen om net als voor alle andere sectoren ook voor het wegverkeer
OPS toe te passen en welke overwegingen zijn zo zwaarwegend geweest om SRM2 te gebruiken?
Antwoord 23
De keuze om in AERIUS Calculator voor wegverkeer uit te gaan van SRM2 en voor andere
bronnen van OPS is in 2015 bij de voorbereiding van het Programma Aanpak Stikstof
(PAS) gemaakt door het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken en het (toenmalige)
Ministerie van Infrastructuur en Milieu in afstemming met provincies. De implementatie
van SRM2 in AERIUS Calculator is speciaal voor dit rekeninstrument ontwikkeld door
het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken in samenspraak met Energieonderzoek
Centrum Nederland (ECN) en RIVM.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 22 is er weloverwogen gekozen voor het hanteren
van SRM2 bij depositieberekeningen voor projecten met een verkeersaantrekkende werking,
zoals wegenprojecten, maar ook projecten binnen de woningbouw, industrie en landbouw.
De keuze om wegverkeer in AERIUS Calculator met SRM2 door te rekenen zorgt voor nauwkeurige
resultaten en minder onzekerheden. Daarnaast zorgt het gebruik van SRM2 ook voor consistentie
en continuïteit: In de periode vóór het PAS werden projectspecifieke depositieonderzoeken
voor rijkswegenprojecten uitgevoerd met het rekenmodel PluimSnelweg van TNO, dat ook
beschouwd kan worden als een SRM2-implementatie. Daarin werd een maximale rekenafstand
van 3 kilometer gehanteerd bij wegverbredingsprojecten4. Het gebruik van SRM2 in de periode voor het PAS, tijdens het PAS en nu ook in de
periode na het PAS betekent dat gekozen is voor continuïteit en consistentie in de
rekenmethoden voor wegverkeer.
SRM2 is in 2006 vastgelegd in het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit
en is destijds ontwikkeld door ECN, in opdracht van het Ministerie van VROM. RIVM
en andere deskundigen waren hier destijds bij betrokken. Dat voorschrift is in 2007
vervangen door de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. De rekenmethode SRM2 en
de maximale rekenafstand van 5 kilometer wordt ook gehanteerd in de Rekentool voor
het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL Rekentool) die is ontwikkeld
door RIVM en wordt gebruikt voor projectspecifieke berekeningen van de luchtkwaliteit
langs wegen.
Het kabinet acht een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen
gewenst en onderzoekt daarom in samenwerking met het RIVM of aan de hand van eenduidige
criteria een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor
verschillende emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich
meebrengt.
Vraag 24
Waarom is het OPS-model wel geschikt voor de scheepvaart, de luchtvaart en het railverkeer,
maar niet voor het wegverkeer?
Antwoord 24
Voor wegverkeer wordt in AERIUS Calculator gerekend met SRM2 omdat het meer geschikt
is voor de berekening van de projectspecifieke depositiebijdrage van wegverkeer dan
OPS. Het model houdt rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding,
zoals de hoogte en diepteligging van de weg en de aanwezigheid van geluidsschermen.
OPS is ontwikkeld voor stilstaande bronnen met een verticale uitstoot. Dit betekent
echter niet dat het ongeschikt is voor berekeningen van de depositiebijdrage van bewegende
bronnen.
Vraag 25, 26
Wat zijn de implicaties voor wegprojecten die al zijn vergund met een SRM2-berekening,
nu de commissie-Hordijk heeft geconcludeerd dat het systeem niet verdedigbaar is?
Wat zijn de implicaties van projecten die met SRM2 zijn berekend en die na de uitspraak
van de Raad van State na 29 mei 2019 nog in procedure zijn, nu is gebleken dat SRM2
als niet geschikt voor het berekenen van stikstofdeposities moet worden aangemerkt?
Antwoord 25, 26
Uit het advies van het adviescollege blijkt niet dat SRM2 niet geschikt is voor het
berekenen van stikstofdeposities. AERIUS Calculator is het best beschikbare instrument
voor het doorrekenen van projecten op hun effecten op stikstofdepositie. Dit wordt
algemeen onderkend in de jurisprudentie. Ik vind het van belang dat bevoegde gezagen
bij hun vergunningverlening uitgaan van de best beschikbare methode en dat is AERIUS
Calculator. Het huidige systeem, inclusief de toepassing van SRM2 voor projecten met
een verkeersaantrekkende werking, blijft dan ook de basis voor vergunningverlening.
Uiteraard is het van belang dat het systeem verder wordt doorontwikkeld, onder andere
aan de hand van de adviezen van het Adviescollege Meten en Berekenen. Het kabinet
acht een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen gewenst
en onderzoekt daarom in samenwerking met het RIVM of aan de hand van eenduidige criteria
een wetenschappelijk onderbouwde afstandsgrens dan wel depositiewaarde voor verschillende
emissiebronnen vast te stellen is en welke implicaties dit met zich meebrengt.
Vraag 27
Bent u van mening dat de adviescolleges – aangesteld door het kabinet zelf – serieus
moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebruikt u de adviezen niet?
Antwoord 27
Het kabinet neemt de adviezen van alle Adviescolleges uiterst serieus, en dus ook
die van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof. Dit Adviescollege doet aanbevelingen
gericht op het verbeteren van het meet-, model- en rekeninstrumentarium, uitbreiding
van het meetnet en instelling van een kennisprogramma stikstof mede gericht op het
mogelijk gebruik van een modelensemble en satellietmetingen. Het kabinet neemt de
bevindingen van het college ter harte en ziet in de aanbevelingen goede aanknopingspunten
voor de verdere doorontwikkeling van het huidige meet- en rekeninstrumentarium.
Vraag 28
Wanneer verwacht u met een reactie op het advies van de commissie-Hordijk te komen
en gaat u daarbij aangeven welke veranderingen er in AERIUS worden doorgevoerd voordat
deze software verschijnt?
Antwoord 28
De kabinetsreactie op het Adviescollege is vandaag aan uw Kamer gestuurd. Daarbij
gaat het kabinet nader in op de stappen die het kabinet neemt om de huidige systematiek
en bijbehorend instrumentarium verder te verstevigen in lijn met gedane aanbevelingen.
Vraag 29
Wat zijn de mogelijke implicaties van het advies van de commissie-Hordijk voor de
projecten die nu middels extern salderen mogelijk worden gemaakt?
Antwoord 29
Zoals aangegeven bij het antwoord op 26 blijft het huidige systeem, inclusief het
gebruik van AERIUS Calculator in de huidige vorm, de basis voor vergunningverlening.
Dat geldt ook voor toepassing van extern salderen. Het systeem van meten en berekenen
wordt blijvend doorontwikkeld, zodat bevoegde gezagen met de best beschikbare systemen
werken, en zodoende met vertrouwen beleid en toestemmingsverlening hierop kunnen blijven
baseren.
Vraag 30
Gaat het kabinet zelf ook gebruikmaken van het systeem van extern salderen bij wegprojecten
en maakt het daarbij gebruik van de afkapgrens van vijf kilometer?
Antwoord 30
Ja, het kabinet kan het systeem van extern salderen inzetten voor wegprojecten. Hierbij
wordt uitgegaan van de huidige werkwijze met betrekking tot de berekening van depositie,
inclusief het gebruik van SRM2 voor projecten met emissies door wegverkeer.
Vraag 31
Deelt u de mening dat er duidelijkheid moet bestaan over hoe met de tekortkomingen
van SRM2 moet worden omgegaan voordat extern salderen wordt ingezet voor projecten
met wegemissies?
Antwoord 31
Op dit moment is er voldoende duidelijkheid voor het kabinet om te besluiten dat de
huidige systematiek op dit moment niet wordt gewijzigd. Voor de verdere beantwoording
verwijs ik naar het antwoord op vraag 29.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.