Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van leden Kröger, Laçin, Van Brenk en Van Esch over het bericht ‘Onnodig veel gevaarlijke stoffen in rivieren: lozingsvergunningen flink verouderd’
Vragen van de leden Kröger (GroenLinks), Laçin (SP), Van Brenk (50PLUS) en Van Esch (PvdD) aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Onnodig veel gevaarlijke stoffen in rivieren: lozingsvergunningen flink verouderd» (ingezonden 22 september 2020).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat), mede
namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 12 oktober
2020)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Onnodig veel gevaarlijke stoffen in rivieren: lozingsvergunningen
flink verouderd»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat er nog altijd veel zeer zorgwekkende stoffen, zoals benzeen, lood of
vinylchloride, in onze rivieren belanden? Heeft u zicht op welke gevolgen dat heeft
voor de kwaliteit van het drinkwater?
Antwoord 2
Lozingen van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) kunnen onder strikte voorwaarden worden
toegestaan door het bevoegd gezag. Bedrijven moeten de Best Beschikbare Technieken
gebruiken om de emissies naar het oppervlaktewater zo veel mogelijk te beperken. Vervolgens
wordt de toelaatbaarheid en het effect van de resterende lozing op het oppervlaktewater
getoetst met de emissie-immissietoets: er mag geen afbreuk zijn van de functies van
het oppervlaktewater, zoals het veroorzaken van schade aan de ecologie of de drinkwaterbereiding.
Uitgangspunt voor ZZS is daarbij dat bedrijven door bronbeleid moeten toewerken naar
het vervangen van de stof (uitfaseringsbeleid) of een nul-emissie. Dit uitgangspunt
wordt toegepast bij het afgeven van de vergunning en wordt bij ZZS-stoffen elke vijf
jaar opnieuw beoordeeld tot er geen emissie meer plaats vindt.
De stoffen benzeen, lood en vinylchloride kunnen onder deze voorwaarden gebruikt worden
door bedrijven en uiteindelijk ook in het afvalwater terecht komen. Belangrijk is
te constateren dat deze drie stoffen in de laatste jaren (2017, 2018 en 2019) in geen
enkel geval de normen van de Kaderrichtlijn Water hebben overschreden. Uit recente
jaarrapportages van de Vereniging van Rivierwaterbedrijven blijkt tevens dat deze
stoffen niet tot een innamestop bij drinkwaterbedrijven hebben geleid.
Vraag 3, 4
Hoeveel bedrijven maken momenteel gebruik van een verouderde vergunning die niet meer
is vernieuwd sinds de invoering van het aangescherpte beleid rondom zeer zorgwekkende
stoffen in 2016? Hoeveel bedrijven lozen hierdoor (mogelijk) nog altijd zeer zorgwekkende
stoffen in het milieu?
Kunt u aangeven hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot de verplichting voor bedrijven
om de best beschikbare techniek (BBT) toe te passen?
Antwoord 3, 4
In de aanloop naar het Wetgevingsoverleg Water op 11 november 2019 heb ik uw Kamer
geïnformeerd over de uitkomsten van de pilot «Bezien watervergunningen» en de voorgestelde
vervolgaanpak2. Uit de pilot blijkt dat ongeveer driekwart van de ca. 800 vergunningen aangepast
moet worden, waarvan een kwart bij voorkeur op korte termijn. Deze aanpassingen zijn
veelal administratief van aard, maar in sommige gevallen is aanvullende actie van
de bedrijven noodzakelijk, bijvoorbeeld nader onderzoek of rapportage over de wijze
van minimalisatie van het gebruik van ZZS. Bij circa 50% van de vergunningen die in
de pilot zijn bezien, was er sprake van lozingen van ZZS. De adviesbureaus die de
pilot voor Rijkswaterstaat uitvoerden, constateerden dat bij geen enkele vergunning
aanleiding is gevonden in te grijpen om de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie
van drinkwater te bewaken. Daarnaast werd op basis van de beoordelingen geen directe
relatie gevonden tussen de leeftijd van de vergunning en de urgentie voor aanpassing
daarvan.
Bedrijven moeten nu al op grond van de bestaande vergunningen hun afvalwater zuiveren
conform de Best Beschikbare Technieken (BBT). De gebruikte technieken zijn veelal
nog actueel en zullen het afvalwater doorgaans goed kunnen zuiveren, ook waar het
gaat om het verwijderen van ZZS. Uitgangspunt is dat het aangescherpte ZZS-beleid
geïmplementeerd wordt op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld bij het bezien van de
vergunning. Het proces van het bezien van deze vergunningen is inmiddels in gang gezet
bij Rijkswaterstaat.
Vraag 5
Klopt het dat zowel Rijkswaterstaat als uw ministerie eigenlijk geen zicht hebben
op de hoeveelheid stoffen die er überhaupt in de rivieren terechtkomen? Deelt u de
analyse van hoogleraar Jacob de Boer dat het hoog tijd is voor een inventarisatie
van hoeveel zeer zorgwekkende stoffen er in het oppervlaktewater voorkomen? Zo nee,
kunt u dat uitgebreid toelichten?
Antwoord 5
Stoffen in het oppervlaktewater zijn veelal afkomstig van een veelvoud aan bronnen,
zoals industriële lozingen, via het riool, landbouw, verkeer en buitenland. Ook worden
er steeds nieuwe chemische stoffen ontwikkeld die door het gebruik daarvan in de leefomgeving
terecht kunnen komen. Het is derhalve niet precies bekend hoeveel van de tienduizenden
bekende stoffen uit allerlei bronnen in het oppervlaktewater komen. Om de kwaliteit
van het oppervlaktewater te garanderen wordt dit wel op grote schaal gemonitord. Waterbeheerders
en drinkwaterbedrijven hebben monitoringprogramma’s waarin naar reeksen van stoffen
wordt gezocht en waarin gescreend wordt op nieuwe stoffen om de ecologie en de drinkwatervoorziening
te beschermen.
Ik deel de mening van de hoogleraar Jacob de Boer dat het belangrijk is om de hoeveelheden
ZZS te inventariseren. Onder de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn de bevoegde gezagen
zoals provincies, waterschappen en gemeentes in samenwerking met Rijkswaterstaat,
reeds in 2018/2019 van start gegaan met een ZZS-uitvraag bij bedrijven. Hierbij wordt
de bedrijven gevraagd informatie te leveren over de binnen inrichting aanwezige en
geëmitteerde ZZS. De resultaten van deze uitvraag, die de komende jaren nog doorloopt,
worden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu verzameld en in een
landelijke ZZS-database opgenomen.
Vraag 6
Kunt u aangeven welke overheden en instanties betrokken zijn bij het verlenen of vernieuwen
van lozingsvergunningen? Kunt u aangeven welke rol deze overheden en instanties spelen
als het gaat om de ontstane achterstand bij het vernieuwen van deze vergunningen?
Bent u bereid ook de provincies en gemeenten hierop aan te spreken?
Antwoord 6
De provincies en gemeenten zijn bevoegd gezag voor wat betreft indirecte lozingen
op oppervlaktewater door bedrijven (uitgevoerd door de omgevingsdiensten). Rijkswaterstaat
en de waterschappen zijn bevoegd gezag voor de directe lozingen op het oppervlaktewater
door bedrijven.
Rijkswaterstaat werkt samen met alle partners in de keten – waterbeheerders, overheden,
drinkwaterbedrijven en bedrijfsleven – hard om onze rivieren schoon te houden en de
waterkwaliteit daarvan te verbeteren, onder meer via de Delta-aanpak waterkwaliteit.
Alle bevoegde gezagen nemen hierbij hun verantwoordelijkheid voor het op orde houden
en brengen van de vergunningen, om daarmee het oppervlaktewater te beschermen. Eind
dit jaar verwacht ik aan de bestuurlijke versnellingstafels voor waterkwaliteit aanvullende
afspraken met de partners te maken over deze samenwerking, en over het versterken
van de kennis die nodig is voor vergunningverlening. Rijkswaterstaat heeft hiertoe
eerder de pilot «Bezien watervergunningen» uitgevoerd en is inmiddels van start gegaan
met een ambitieuze vervolgaanpak om alle vergunningen de komende jaren te bezien en
indien nodig te actualiseren.
Vraag 7, 8
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er zoveel milieuvervuiling plaatsvindt,
omdat onder andere Rijkswaterstaat een capaciteitsprobleem heeft? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, wat gaat u doen om de vergunningscapaciteit bij Rijkswaterstaat zo snel mogelijk
op te schroeven?
Waarom heeft Rijkswaterstaat de lozingsvergunningen de afgelopen jaren «minder prioriteit»
gegeven? Kunt u toezeggen dat het actualiseren van lozingsvergunningen nu wel prioriteit
krijgt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat alle vergunningen
opnieuw beoordeeld zijn?
Antwoord 7, 8
De waterlozingsvergunningen van Rijkswaterstaat vormen een belangrijk, maar niet het
enige, onderdeel van een breed pakket aan maatregelen van vele partijen (bevoegde
gezagen en bedrijven) om vervuiling van het oppervlaktewater tegen te gaan. Daarbij
geldt dat aan de bestaande lozingsvergunningen reeds strikte voorwaarden en eisen
zijn verbonden, zoals het toepassen van de Best Beschikbare Technieken.
Rijkswaterstaat heeft in het laatste decennium minder prioriteit gegeven aan het bezien
van de vergunningen, omdat verondersteld werd dat de lozingen voldoende gesaneerd
waren. In de tussentijd is het gebruik van (nieuwe) chemische stoffen toegenomen en
zijn de meettechnieken verbeterd, waardoor ook het inzicht in de kwaliteit van het
water is toegenomen.
Inmiddels investeert Rijkswaterstaat fors in een ambitieuze en realistische vervolgaanpak
om alle vergunningen te gaan bezien en indien nodig te actualiseren. Die vervolgaanpak
bestaat uit een inhaalslag op de meest prioritaire vergunningen in de komende drie
jaar, in combinatie met een structurele aanpak voor de lange termijn. De structurele
aanpak, waarvoor de capaciteit bij RWS wordt uitgebreid, omvat het cyclisch bezien
en daarmee op orde brengen en houden van de vergunningen. Daarbij zal ook het nieuwe
ZZS-beleid zijn volledige beslag krijgen en wordt er aandacht gegeven aan opkomende
stoffen. Deze structurele aanpak vergt minimaal 5 jaar. Het is arbeidsintensief en
specialistisch werk om alle vergunningen te bezien en indien nodig aan te passen.
Dit vraagt ook overleg en afstemming met de betrokken bedrijven.
Daarna zullen de vergunningen periodiek bezien worden: de meest prioritaire vergunningen
elke 4 jaar en de overige vergunningen elke 6–8 jaar.
Vraag 9
Gaat u het adviesrapport waarnaar wordt verwezen in het bovengenoemde bericht met
de Kamer delen, waaruit blijkt dat het actualiseren van vergunningen een enorme opgave
zal zijn en miljoenen zal gaan kosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierbij
alvast toelichten wat de hoofdconclusies zijn uit het rapport en welke stappen u gaat
nemen om knelpunten op te lossen?
Antwoord 9
Het bedoelde adviesrapport treft u aan als bijlage3 bij deze beantwoording.
Op basis van dit adviesrapport is gekozen voor een ambitieuze en realistische vervolgaanpak,
waarbij wordt gestart met een inhaalslag op de meest prioritaire vergunningen en parallel
wordt ingezet op een structurele versterking van de capaciteit en de kennis bij Rijkswaterstaat.
Vraag 10
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 15 oktober
2020?
Antwoord 10
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.