Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van den Nieuwenhuijzen en Snels over belastingontwijking ten koste van ontwikkelingslanden
Vragen van de leden Van den Nieuwenhuijzen en Snels (beiden GroenLinks) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Financiën over belastingontwijking ten koste van ontwikkelingslanden (ingezonden 7 september 2020).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking), mede
namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst (ontvangen
12 oktober 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het rapport «Tax in times of Corona: the impact of tax avoidance
via the Netherlands on developing countries» capacity to combat Covid-19»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Erkent u dat ontwikkelingslanden jaarlijks geld mislopen door belastingontwijking
via Nederland? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ons internationaal georiënteerde belastingstelsel kan onbedoeld aantrekkelijk zijn
voor structuren waarmee belasting kan worden ontweken, bijvoorbeeld door geld via
Nederland naar landen met een laag belastingtarief te laten stromen. Belastingontwijking
gaat ten koste van de Nederlandse belastingopbrengsten, maar ook van de belastingopbrengsten
in andere landen, waaronder die van ontwikkelingslanden. Het kabinet vindt belastingontwijking
ongewenst, omdat het ervoor zorgt dat de kosten van algemene voorzieningen worden
afgewenteld op burgers en bedrijven die geen belasting ontwijken. De aanpak van belastingontwijking
is daarom een speerpunt van dit kabinet.
Het kabinet heeft al vele maatregelen genomen of aangekondigd om belastingontwijking
tegen te gaan. Tot die maatregelen behoren een conditionele bronbelasting op renten
en royalty’s (per 1 januari 2021) en de aangekondigde bronbelasting op dividenden
(per 1 januari 2024) naar laagbelastende jurisdicties. Deze maatregelen verhinderen
multinationals om (bijvoorbeeld) vanuit ontwikkelingslanden, via Nederland, geldstromen
onbelast te laten neerslaan in laagbelastende jurisdicties. Daarnaast zet Nederland
in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen, bilateraal
dan wel via het MLI2, om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan.
Voor een effectieve aanpak van belastingontwijking is het noodzakelijk om in internationaal
verband te werken aan maatregelen. Het kabinet moedigt daarom de strijd tegen belastingontwijking
aan en wil, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Nederland heeft zich steeds
constructief opgesteld in de discussies over een herziening van het internationale
winstbelastingsysteem die op dit moment worden gevoerd in het Inclusive Framework (IF)3 georganiseerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
Op deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking
te voorkomen.
Vraag 3
Deelt u de analyse van dit rapport dat ontwikkelingslanden jaarlijks € 1,8 miljard
mislopen door belastingontwijking via Nederland? Zo niet, welke aanname in dit rapport
wordt door u betwist en om welk bedrag schat het kabinet dat het jaarlijks gaat?
Antwoord 3
De berekeningen van ActionAid hangen sterk af van de aanname dat ontwikkelingslanden
via Nederland belastingopbrengsten mislopen ter waarde van 5% van het kapitaalinkomen
dat bijzondere financiële instellingen in Nederland uit deze landen ontvangen. Het
kabinet is van mening dat een structuur met een bijzondere financiële instelling in
Nederland niet hoeft te betekenen dat sprake is van belastingontwijking en daarmee
«misgelopen belastingopbrengsten» voor deze landen. Daarnaast zijn twijfels over dit
percentage eerder geuit in een studie van de International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD)4. Het IBFD geeft aan dat het percentage nergens onderbouwd is. Het IBFD merkt tevens
op dat de kapitaalinkomensstromen, waarbij het grotendeels gaat om dividendstromen,
in de onderzochte ontwikkelingslanden sterk volatiel zijn en dat er geen duidelijke
verklaring is waarom er in het ene jaar geen enkele rente- of dividendbetaling gerapporteerd
wordt in een land, en in het andere jaar hoge bedragen. Daarmee zijn er dus ook geen
stellige uitspraken te doen over de invloed van fiscaliteit en belastingverdragen
op de omvang van deze dividendstromen, of over de omvang van mogelijke belastingontwijking.
Het kabinet maakt zelf geen schattingen van misgelopen belastinginkomsten in andere
landen. In algemene zin is het ingewikkeld om een betrouwbare maatstaf voor de omvang
van belastingontwijking vast te stellen. Er is namelijk geen eenduidige definitie
van belastingontwijking en betrouwbare gegevens ontbreken veelal, zoals de OESO ook
onderschrijft.5
Desalniettemin vindt het kabinet het van belang om zo goed mogelijk in beeld te brengen
of de maatregelen tegen belastingontwijking effectief zijn. Het kabinet heeft daarom
in een brief van 29 mei 2020 beschreven op welke manier het de effecten van de maatregelen
tegen belastingontwijking zal monitoren en hoe het uw Kamer daarover zal informeren.6
Vraag 4
Wat is het concrete beleidsdoel van het kabinet op dit terrein? Hoeveel geld zouden
ontwikkelingslanden jaarlijks mogen mislopen door belastingontwijking via Nederland?
Antwoord 4
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 2, vindt het kabinet belastingontwijking
ongewenst. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen tegen belastingontwijking
en zet het deze strijd voortvarend voort, zowel in nationaal als in internationaal
verband. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor de positie van ontwikkelingslanden.
In de context van de gestelde vragen zet Nederland in op het beschermen van de Nederlandse
belastinggrondslag en de belastinggrondslag van andere landen.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 3, is het ingewikkeld om ten aanzien
van belastingontwijking een concreet meetbare doelstelling te formuleren.
Vraag 5
Deelt het kabinet de opvatting dat het bedrag aan misgelopen belastingen voor ontwikkelingslanden
€ 0 zou moeten zijn? Zijn de aangekondigde/aangenomen maatregelen (waaronder bronbelasting
rente/royalty, ATAD1 en ATAD2) voldoende om tot een bedrag van € 0 te komen?
Antwoord 5
Het kabinet vindt belastingontwijking ongewenst en dat betekent dat belasting die
in ontwikkelingslanden wordt ontweken via Nederland, zoveel mogelijk wordt bestreden.
Nederland zet in op het opnemen van effectieve antimisbruikbepalingen in belastingverdragen
om oneigenlijk gebruik van de belastingverdragen tegen te gaan. Oneigenlijk gebruik
van belastingverdragen zal zich met name voordoen indien de financiële stromen vanuit
ontwikkelingslanden uiteindelijk terechtkomen in laagbelastende jurisdicties. Het
zijn onder meer deze stromen die het kabinet wil tegengaan. Daarom voert dit kabinet
een conditionele bronbelasting in op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties
en in misbruiksituaties per 2021. Daarnaast bereidt het kabinet een aanvullende bronbelasting
op dividenden voor. Het kabinet verwacht dat de maatregelen tot gevolg hebben dat
Nederland onaantrekkelijk wordt voor structuren waarmee belasting wordt ontweken.
Vraag 6
Hoe passen dergelijke belastingconstructies bij de beleidscoherentie van dit kabinet
op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Staat deze vorm van belastingontwijking
niet haaks op de duurzame ontwikkelingsdoelen die het kabinet zegt na te streven?
Antwoord 6
Het tegengaan van belastingontwijking, inclusief kunstmatige constructies voor treaty shopping, maakt deel uit van het actieplan van het kabinet op het gebied van beleidscoherentie
voor ontwikkeling. In lijn met duurzaam ontwikkelingsdoel 17.1 wil het kabinet hierdoor
hogere eigen overheidsinkomsten bereiken in ontwikkelingslanden, met name in lagere
inkomenslanden en focuslanden.
Vraag 7
Hoe verklaart u dat ondanks alle goede voornemens van Nederland op het gebied van
belastingontwijking het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen alleen maar is toegenomen
(van € 0,5 miljard in 2011 naar € 1,8 miljard in 2018)?
Antwoord 7
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 onderschrijft het kabinet de ramingen
in het rapport «Tax in times of Corona» niet.
Vraag 8
Deelt het kabinet de opvatting dat bij de jaarlijkse vaststelling van de Nederlandse
bijdrage aan ontwikkelingssamenwerking ook gekeken zou moeten worden naar het bedrag
dat ontwikkelingslanden mislopen door belastingontwijking via Nederland?
Antwoord 8
Nee, want een causaal verband is ter zake afwezig.
Vraag 9
Kunt u voor de periode 2015–2021 per jaar weergeven wat de netto Nederlandse bijdrage
is aan ontwikkelingslanden (bedrag ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking minus
het bedrag dat ontwikkelingslanden mislopen door belastingontwijking via Nederland)?
Antwoord 9
Nee, daarvoor ontbreken de noodzakelijke gegevens. In dit verband wordt verwezen naar
het antwoord op vraag 3.
Zelfs indien de noodzakelijke gegevens beschikbaar zouden zijn, wordt de toegevoegde
waarde van de voorgestelde bepaling van een netto Nederlandse bijdrage niet ingezien,
onder meer omdat het rapport in het geraamde verlies ter waarde van 40% van het budget
voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) misgelopen belastinginkomsten van hoge middeninkomenslanden,
zoals Brazilië, China, India en Zuid-Afrika, meeneemt. De Nederlandse ODA, inclusief
de daaruit verstrekte – in het antwoord op vraag 8 genoemde – technische assistentie,
concentreert zich op de minst ontwikkelde landen en lage middeninkomenslanden.
Vraag 10
Kunt u, één voor één, reageren op de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan?
Antwoord 10
Hieronder volgt een reactie per aanbeveling in het rapport.7
Aanbeveling: een progressiever fiscaal verdragsbeleid
– Het VN-modelverdrag als minimumstandaard (uitgangspunt) nemen bij de onderhandelingen
van belastingverdragen (met ontwikkelingslanden).
– Het heronderhandelen van belastingverdragen met ontwikkelingslanden die niet voldoen
aan ten minste het VN-modelverdrag.
– Het aanbieden van een onvoorwaardelijke bronstaatheffing op betalingen voor technische
diensten en managementdiensten aan ontwikkelingslanden.
– Antimisbruikbepalingen die meer zijn toegespitst op ontwikkelingslanden, een Principal
Purposes Test aangevuld met een (vereenvoudigde) Limitation on Benefits (LoB)-bepaling.
– Meer transparantie is nodig ten aanzien van het beleid met betrekking tot verdragsonderhandelingen.
Daarnaast zijn betere controles nodig op de vraag of de uitkomsten van verdragsonderhandelingen
voldoen aan het huidige (verdrags)beleid en of de coherentie ten aanzien van het ontwikkelingsbeleid
wordt gewaarborgd.
Van oudsher hanteert Nederland het OESO-modelverdrag als uitgangspunt bij de onderhandelingen
over een belastingverdrag. Het OESO-modelverdrag is effectiever in het voorkomen van
dubbele belasting dan het VN-modelverdrag. Dat komt doordat in het VN-modelverdrag,
naast de bronheffingen op dividenden en renten, extra bronheffingen zijn opgenomen
op bepaalde bruto-stromen (zoals op royalty’s en vergoedingen voor technische diensten)
die in de woonstaat niet altijd volledig verrekend kunnen worden omdat men daar het
netto-inkomen (na aftrek van relevante kosten) in de heffing betrekt. Het VN-modelverdrag
volgt in grote lijnen het OESO-modelverdrag. In bepaalde gevallen wijst het VN-modelverdrag
echter meer heffingsrechten toe aan de bronstaat. Uit de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid
(NFV) 2020 volgt dat Nederland in relatie tot ontwikkelingslanden bereid is om onderdelen
van het VN-modelverdrag te accepteren. Het gaat bijvoorbeeld om een zogenoemde diensten-vaste-inrichting
conform het VN-modelverdrag. Daarnaast is Nederland bereid om een bronbelasting op
betalingen voor technische diensten op te nemen in relatie tot de armste groep ontwikkelingslanden
onder de voorwaarde dat de technische diensten zijn verricht in het ontwikkelingsland.
Daarnaast is het belangrijk dat wordt gewaarborgd dat oneigenlijk gebruik van Nederlandse
belastingverdragen wordt tegengegaan. Nederland zet primair in op een Principal Purposes Test (PPT) omdat het kabinet van mening is dat een PPT het meest aangewezen middel is
om verschillende vormen van verdragsmisbruik nu en in de toekomst te bestrijden. Tegelijkertijd
is het denkbaar dat een ontwikkelingsland de voorkeur heeft voor een PPT in combinatie
met een (vereenvoudigde) Limitation on Benefits (LoB)-bepaling. Indien het ontwikkelingsland bijvoorbeeld duidelijk maakt een dergelijke
combinatie van antimisbruikbepalingen nodig te hebben voor een adequate bestrijding
van verdragsmisbruik in de bilaterale verhouding zal Nederland hier niet onwelwillend
tegenover staan.
Ten aanzien van de laatste aanbeveling inzake het verdragsbeleid kan het volgende
worden opgemerkt. Bij elke onderhandeling is het (voorgenomen) verdragsbeleid, zoals
opgenomen in de NFV 2011 en de NFV 2020 het kader. De precieze inzet bij een onderhandeling
is uiteraard afhankelijk van de specifieke omstandigheden met het desbetreffende land.
De inhoud van lopende onderhandelingen zijn vertrouwelijk, ook ten behoeve van de
effectiviteit van de onderhandelingen. Het resultaat van de onderhandelingen, het
belastingverdrag, wordt ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd. In de toelichtende
nota daarbij wordt het verloop van de onderhandelingen toegelicht en zullen eventuele
afwijkingen van het verdragsbeleid worden gemotiveerd.
Aanbeveling: CFC-wetgeving versterken
– Nederland dient de CFC-maatregelen aan te passen om winstverschuiving naar laagbelastende
jurisdicties volledig te ontmoedigen.
Het kabinet is bij de implementatie van de Controlled Foreign Company (CFC)-maatregel duidelijk verder gegaan dan de minimum standaard van de EU Anti-belastingontwijkingsrichtlijn
ATAD1.8 Zo heeft het kabinet ervoor gekozen om naast de bestaande toepassing van het arm’s-length-beginsel – waarmee de toepassing van het zogenoemde model B uit ATAD1 reeds gewaarborgd is –
een aanvullende CFC-maatregel te introduceren gebaseerd op het zogenoemde model A.9
De Adviescommissie belastingheffing multinationals (hierna: Adviescommissie) heeft
als een van de aanbevelingen het aanscherpen van de CFC-maatregel. Het kabinet heeft
ervoor gekozen om op korte termijn twee belangrijke maatregelen uit dit rapport om
te zetten in wetgeving. Voor wat betreft de aanscherping van de CFC-maatregel wil
het kabinet de snel ontwikkelende internationale initiatieven afwachten en hier op
dit moment niet unilateraal op vooruitlopen. Het kabinet is namelijk voorstander van
een internationaal gecoördineerde aanpak in de strijd tegen belastingontwijking.
Zo kijkt het kabinet uit naar de discussie die in internationaal verband plaatsvindt
met betrekking tot maatregelen die worden uitgewerkt in het kader van de zogenoemde
Pijler 2.10 Pijler 2 betreft maatregelen die als doel hebben om een minimumniveau van belastingheffing
bij internationaal opererende bedrijven te waarborgen. Binnen deze discussie wordt
de zogenoemde income inclusion rule onderzocht. De income inclusion rule zorgt voor een minimumniveau van belastingheffing door bij de (uiteindelijke) moedermaatschappij
van een concern belasting bij te heffen indien de winst die buiten het eigen land
(bij een (klein)dochter of vaste inrichting) wordt gerealiseerd niet onderworpen is
aan een minimum effectief tarief. De income inclusion rule is daarmee vergelijkbaar met CFC-regels.
Aanbeveling: substance-eisen versterken
– Om verdragsmisbruik tegen te gaan dient Nederland, in aanvulling op antimisbruikbepalingen,
strengere substance-eisen te introduceren.
Er bestonden reeds substance-eisen in de Nederlandse wet- en regelgeving. Deze eisen
zijn recentelijk (per 2018) aangevuld met twee nieuwe eisen, te weten een loonsom-eis
van € 100.000 en de eis dat gedurende ten minste 24 maanden een kantoorruimte ter
beschikking moet staan. Deze vereisten zijn onder andere van belang ten aanzien van
de aanwezigheid in Nederland voor zogenoemde dienstverleningslichamen ten behoeve
van de informatie-uitwisseling. Het effect van de extra twee substance-eisen is dat
het zogenoemde bronland hierdoor vaker op de hoogte wordt gebracht van de substance
in Nederland, waardoor dat land beter kan beoordelen of het de voordelen van het verdrag
moet toekennen.
In belastingverdragen kunnen voorts aanvullende eisen worden gesteld aan belastingplichtigen
door middel van een LoB-bepaling. Een LoB-bepaling maakt de toegang van verdragsvoordelen
afhankelijk van een mechanische toetsing van een aantal eigenschappen van het lichaam
dat gebruik wil maken van de verdragsvoordelen. Er worden afgebakende voorwaarden
geformuleerd die toetsen of sprake is van een reële aanwezigheid van dit lichaam in
een verdragsland of andere factoren die misbruik minder waarschijnlijk maken.
Aanbeveling: verbeterde bronbelasting naar belastingparadijzen
– Nederland dient de (aangekondigde) bronbelasting toe te passen op alle internationale
rente- en royaltybetalingen en dividendbetalingen.
De Wet op de dividendbelasting 1965 is in beginsel van toepassing op alle internationale
dividendbetalingen. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de verplichtingen
op basis van belastingverdragen en het recht van de Europese Unie (EU).11 Het kabinet heeft op 29 mei 202012 aangekondigd om in de Wet bronbelasting 2021 nog enkele aanvullende maatregelen op
te nemen ten aanzien van dividendbetalingen aan laagbelastende jurisdicties.
Het kabinet acht het voor het overige niet wenselijk om de Wet bronbelasting 2021
zo aan te scherpen dat deze ook van toepassing is op rente- en royaltybetalingen naar
niet-laagbelastende jurisdicties. Hierdoor zouden kapitaalstromen onnodig belemmerd
worden. Een dergelijke bronbelasting zou namelijk (ook) in gevallen waarin doorgaans
geen sprake is van belastingontwijking kunnen leiden tot dubbele belastingheffing,
de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat
schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland.
Volgens de Europese Commissie zijn in de EU de administratieve lasten van bronbelastingen
jaarlijks € 8,4 miljard.13 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor
de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de EU-Interest- en
royaltyrichtlijn14 tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven
op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.
Aanbeveling: een progressievere positie in internationale forums
– Het blijven steunen en bevorderen van publieke Country by Country Reporting binnen
de Europese Unie.
Nederland is voorstander van publieke Country by Country Reporting en zal dat ook blijven.
Binnen BEPS 2.0 proces van de OESO:
– Het steunen van een evenwichtige herverdeling van heffingsrechten tussen ontwikkelde
landen en ontwikkelingslanden door het toewijzen van heffingsrechten op basis van
consumptie, werkgelegenheid en productie.
– Het steunen van een wereldwijd minimum effectief belastingtarief, toegepast onder
een per-land benadering zonder uitzonderingen.
– Het erkennen van de beperkingen van het OESO BEPS 2.0 proces (vertegenwoordiging,
gelijkheid en uitkomsten) en het bevorderen van de oprichting van een VN «global tax
body» en het draagvlak daarvoor bij andere OESO-leden en EU-lidstaten.
In het huidige internationale belastingsysteem bestaan regels op basis waarvan wordt
bepaald welk land mag heffen over welk deel van de winst van een multinational. Onder
de huidige regels wordt pas een heffingsrecht aan een land toegewezen over de winst
van een multinational als deze multinational fysiek in dat land aanwezig is. De (toenemende)
digitalisering van de economie roept de vraag op of deze bestaande regelgeving nog
past bij de huidige economie.
Pijler 1 (uit het werkplan van de OESO en het IF) beoogt een oplossing te bieden door
meer heffingsrechten toe te kennen aan landen waar afnemers van een bedrijf zitten,
ook als een (digitaal) bedrijf daar geen fysieke aanwezigheid heeft. Er wordt derhalve
rekening gehouden met de locatie van afnemers (consumenten/gebruikers). Nederland
stelt zich steeds constructief op in de discussies over de toewijzing van heffingsrechten.
Nederland houdt in deze discussies ook rekening met de belangen van andere landen,
waaronder ontwikkelingslanden.
Ook ten aanzien van Pijler 2 (minimumniveau van belastingheffing) is een gecoördineerde,
wereldwijde aanpak het effectiefst en zorgt voor een zo groot mogelijk gelijk speelveld.
De Nederlandse inzet is erop gericht om overeenstemming te bereiken over robuuste,
effectieve en goed uitvoerbare maatregelen. Het rapport van de Adviescommissie geeft
daarbij aanleiding om bij de verdere discussies over Pijler 2 te pleiten voor een
invulling van de maatregelen die zo effectief mogelijk de prikkel tot belastingconcurrentie
vermindert.15 Daarbij lijkt een per-land-benadering een goed uitgangspunt en wil Nederland in zijn
algemeenheid terughoudend zijn met uitzonderingen.
Het IF van de OESO is opgericht voor de inventarisatie van en implementatie van de
BEPS-maatregelen. Het kabinet is van mening dat het IF ook het juiste samenwerkingsverband
is om tot wereldwijde afspraken op belastinggebied te komen. De OESO en het IF kennen
goed georganiseerde, gespecialiseerde (technische) werkgroepen met voldoende (ondersteunende)
capaciteit. Op het moment van schrijven zijn 137 landen aangesloten bij het IF, waaronder
een groot aantal ontwikkelingslanden, die op gelijke voet met elkaar samenwerken.
Daarnaast zijn diverse organisaties als waarnemende organisaties aangesloten bij het
IF, waaronder de Verenigde Naties. Dit geldt tevens voor het African Tax Administration Forum en het Centro Interamericano de Administraciones Tributarias, regionale organisaties die mede ontwikkelingslanden vertegenwoordigen. Het kabinet
acht het niet effectief en efficiënt om naast het IF in VN-verband een vergelijkbaar
samenwerkingsverband op te zetten.
Aanbeveling: capaciteitsopbouw
– Zorg ervoor dat capaciteitsopbouw zich richt op eerlijkheid, inclusiviteit en lokale
invloed met speciale aandacht voor vrouwenrechten.
– Neem NGO’s op in capaciteitsopbouw initiatieven ter vergroting van verantwoording
door overheden en inspraak door burgers.
– Bevorder dat publieke diensten de belangen van vrouwen goed integreren.
Het kabinet onderschrijft de principes die aan het Addis Tax Initiative (ATI) ten grondslag liggen. Nederland was één van de initiatiefnemers van het ATI
waarmee donoren in 2015 hebben toegezegd om in 2020 hun uitgaven voor technische assistentie
aan ontwikkelingslanden op het gebied van belastingen te hebben verdubbeld. Bij de
volgende fase van het ATI zet Nederland in op een zwaardere rol die belastingen kunnen
spelen bij de bestrijding van ongelijkheid en deze boodschap zal ook worden uitgedragen
richting partners waarmee wordt gewerkt aan versterking van belastingsystemen.
Het zijn vaak maatschappelijke organisaties die de stemmen van burgers versterken
en laten weerklinken en hen daarin, ook buiten het politieke proces, vertegenwoordigen.
Nederland steunt het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden om bij te dragen
aan het verminderen van ongelijkheid, het tegengaan van corruptie en om stem te geven
aan burgers om op te komen voor hun rechten.
Uit de voorstellen voor de nieuwe Power of Voices partnerschappen is ook een voorstel geselecteerd dat mede is gericht op het verbeteren
van belastingsystemen. Dat partnerschap heeft aandacht voor de hierboven drie genoemde
elementen.
Aanbeveling: advies Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)
– Voorzie in additionele COVID 19 steun conform het door de AIV aanbevolen pakket van
EUR 1 miljard en verlaag onder geen beding het budget voor ontwikkelingssamenwerking.
– Conform de aanbevelingen van het AIV, zet in op verbetering van belastingsystemen
en maak extra inspanningen om belastingontwijking en belastingontduiking te beperken.
Op 10 juli 2020 is de kabinetsreactie op AIV briefadvies nr. 34 «Nederland en de wereldwijde
aanpak van COVID-19» verzonden naar uw Kamer. Het kabinet deelt met de AIV de overtuiging
dat actie van de internationale gemeenschap is geboden om de meest kwetsbare landen
te ondersteunen. Het kabinet heeft hiervoor EUR 500 mln. beschikbaar gesteld uit algemene
middelen.
De AIV stelt terecht dat de coronacrisis enorme gaten slaat in begrotingen van alle
landen, door de noodzakelijke extra uitgaven terwijl de economie ernstig inzakt. Nederland
werkt daarom nauw samen met de OESO, het IMF, de Wereldbank en de VN om ontwikkelingslanden
te helpen om de capaciteit van hun belastingdiensten te versterken en hun belastingsystemen
te verbeteren.16
De aanpak van belastingontwijking en belastingontduiking zijn reeds speerpunten van
het kabinetsbeleid.
Vraag 11
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 11
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.