Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord opvragen van de leden Van der Molen en Van Toorenburg over het bericht 'Hoe de UvA in de jacht op de internationale student de grenzen opzoekt'
Vragen van de leden Van der Molen en Van Toorenburg (beiden CDA) aan de Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «Hoe de UvA in de jacht op de internationale student de grenzen opzoekt» (ingezonden 29 september 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen 12 oktober 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Hoe de UvA in de jacht op de internationale student
de grenzen opzoekt», waarin geschetst wordt dat de Universiteit van Amsterdam (UvA)
via de commerciële organisatie OnCampus jaarlijks honderden studenten uit China, Rusland,
Indonesië en Vietnam met een havo-5-niveau voor zo’n € 18.000 in één jaar klaarstoomt
voor een UvA-studie?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wanneer zijn de eerste signalen bij u binnengekomen dat er Nederlandse universiteiten
zijn die niet-EER2 studenten toelaten op basis van een diploma dat niet gelijkwaardig is aan een vwo3-diploma? Wat heeft u vervolgens wanneer met deze signalen gedaan?
Antwoord 2
Vorig jaar zijn de voorbereidende trajecten voor niet-EER studenten een aantal malen
aan de orde gesteld. In het blad van de Algemene Onderwijsbond is er bijvoorbeeld
aandacht aan besteed, in artikelen in april en november 20194; in mei 2019 heb ik een brief hierover ontvangen van Hogeschool Wittenborg en zijn
er Kamervragen gesteld door het lid Futselaar van de SP (20 juni 2019, Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3468). Vanwege deze signalen is de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs (hierna:
Landelijke Commissie) haar onderzoek gestart. Ik heb de uitkomsten van dit onderzoek
afgewacht. De Landelijke Commissie heeft haar rapport in juni van dit jaar uitgebracht.
Er is inmiddels gesproken met een vertegenwoordiger van de Landelijke Commissie over
de aanbevelingen die zij doet aan de koepelorganisaties. De Landelijke Commissie heeft
de NRTO, VH en VSNU verzocht voor 1 november hun reactie te geven op het rapport.
Daarna zal ik, gezamenlijk met de Landelijke Commissie, met de koepels in overleg
treden.
Vraag 3
Kunt u aangeven welke universiteiten via de constructie van een voorbereidingsjaar
niet-EER havisten toelaten?
Antwoord 3
In het onderzoek van de Landelijke Commissie naar het zgn. voorbereidend jaar is gekeken
naar onderwijs dat aan internationale studenten van buiten de EU/EER wordt aangeboden.
De Landelijke Commissie heeft het onderzoek gericht op de drie private aanbieders,
die voor acht onderwijsinstellingen het voorbereidend jaar verzorgen voor 51 opleidingen.
Het gaat om de volgende aanbieders en onderwijsinstellingen: OnCampus (voor de Hogeschool
van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam), Navitas (voor de Universiteit Twente
en de Haagse Hogeschool) en Study Group (voor de Vrije Universiteit Amsterdam, de
Universiteit van Tilburg, de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Hanzehogeschool
Groningen).
Een eenduidig landelijk overzicht van dit specifieke onderwijsaanbod ontbreekt. Uit
eerder onderzoek van de Landelijke Commissie uit 2012 bleek dat 31 van de 56 onderwijsinstellingen
die aan dat onderzoek deelnamen een voorbereidend traject aanboden aan internationale
studenten, maar dus lang niet in alle gevallen door een private aanbieder. In Studyfinder
(een overzichtssite van Nuffic over studeren in Nederland) bieden verschillende onderwijsinstellingen
een Preparatory programme of een Foundation programme aan van zes maanden of 12 maanden,
waaronder Hogeschool Wittenborg.
Vraag 4
Klopt het dat u in mei 2019 een brief van Wittenborg University of Applied Sciences
heeft ontvangen, waarin zorgen werden geuit over havisten die via een voorbereidingsjaar
toegelaten worden op de universiteit?5 Klopt het dat u hier nooit op heeft geantwoord? Kunt u een overzicht van stappen
geven die u naar aanleiding van de brief heeft ondernomen? Zo nee, kunt u aangeven
waarom u zich daar niet toe genoodzaakt voelde op basis van de brief?
Antwoord 4
Ja, ik heb verschillende brieven ontvangen van Hogeschool Wittenborg, onder andere
over het voorbereidend jaar. Dit signaal heb ik destijds doorgegeven aan de Inspectie
van het Onderwijs (hierna: inspectie). De inspectie heeft eveneens besloten de resultaten
van het onderzoek van de Landelijke Commissie af te wachten. Dit signaal is ook besproken
in het interdepartementaal gedragscode overleg, waarin naast het Ministerie van OCW,
SZW en JenV ook de IND, de Inspectie van het onderwijs, DUO, Nuffic en de NVAO vertegenwoordigd
zijn. Afgesproken is de uitkomsten van het rapport van de Landelijke Commissie af
te wachten. Mijn medewerkers hebben inmiddels contact opgenomen met Hogeschool Wittenborg,
maar over eventuele vervolgstappen zal ik met de koepels en de Landelijke Commissie
spreken.
Vraag 5
Klopt het dat instellingen met dit soort voorbereidingstrajecten en toelating van
havisten op de universiteit in strijd handelen met de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (WHW)? Kunt u uw antwoord toelichten en waar nodig verwijzen
naar de relevante artikelen in de WHW?
Antwoord 5
Art. 7.28, tweede lid, van de WHW regelt de bevoegdheid van het instellingsbestuur
om vrijstelling te verlenen van de vooropleidingseisen aan de bezitter van een buitenlands
diploma, dat door het instellingsbestuur wordt aangemerkt als tenminste gelijkwaardig.
Deze situatie is hier aan de orde. Voor een wo- of 3-jarige hbo-opleiding gaat het
om een buitenlands diploma dat gelijkwaardig is aan een vwo diploma; voor een 4-jarige
hbo-opleiding moet sprake zijn van gelijkwaardigheid aan een havo-diploma. Artikel
4.1 van de Gedragscode stelt dat bij aanmelding door een student ten minste de benodigde
vooropleiding, voldoende taalvaardigheid en diploma’s worden beoordeeld en dat de
toelatingseisen voor de betreffende opleiding worden vastgesteld voorafgaand aan de
werving van de internationale student. De onderwijsinstelling controleert voorafgaand
aan de toelating of de student aan de gestelde eisen voldoet. Artikel 4.5 van de Gedragscode
schrijft voor dat de onderwijsinstelling die de toelating en/of inschrijving tot de
opleiding afhankelijk maakt van het succesvol doorlopen van een voorbereidend jaar
of een premaster, zich er vooraf van vergewist dat de internationale student het voorbereidend
jaar of de premaster naar verwachting succesvol zal afronden. Als na dat voorbereidend
jaar de betrokken student kan aantonen de kennis en vaardigheden te bezitten op het
niveau dat de instelling eist, is de student toelaatbaar.
De Landelijke Commissie stelt in haar rapport dat hogescholen en universiteiten bij
het beoordelen van de toelaatbaarheid een striktere en ruimere interpretatie kunnen
volgen. De striktere interpretatie houdt in dat het voorbereidend jaar beperkt blijft
tot het wegwerken van duidelijk onderkende deficiënties, qua taalvaardigheid of een
enkel vak. Een ruimere interpretatie gaat er vanuit dat werving, toelating en opleiden
met een voorbereidend jaar een extra kanaal oplevert om internationale studenten te
verkrijgen die anders niet toelaatbaar zijn. Dit laatste is wat mij betreft in strijd
met de geest van de WHW en de Gedragscode.
Vraag 6
Kunt u aangeven wie na het voorbereidingsjaar beslist of de niet-EER havist geschikt
is om in te stromen in een wo6-bachelor? Is dit de commerciële partij of de universiteit?
Antwoord 6
De onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van de toelaatbaarheid
van de internationale studenten. Maar het onderzoek van de Landelijke Commissie maakt
duidelijk dat in de praktijk private aanbieders belast zijn met de beoordeling van
de studievoortgang van de internationale student gedurende het voorbereidend jaar.
Er zijn in samenwerking tussen de private aanbieder en de betrokken onderwijsinstelling
eindtermen, leerdoelen en tussentijdse toetsen opgesteld, die alle door de private
aanbieders worden afgenomen en beoordeeld.
Vraag 7
Is het verzoek van de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs om de Inspectie
van het Onderwijs te laten onderzoeken of havisten na voltooiing van een voorbereidend
jaar toelaatbaar zijn tot de universiteit opgepakt? Wat zijn de eerste bevindingen
van de Inspectie?
Antwoord 7
Het voorbereidend onderwijs dat aan internationale studenten wordt aangeboden betreft
geen onderwijs zoals gedefinieerd in de WHW. Gevolg hiervan is dat op dit onderwijs
geen toezicht gehouden wordt door de inspectie. De onderwijsinstellingen zijn zelf
verantwoordelijk voor de borging van de kwaliteit van dit type onderwijs, ook wanneer
zij de uitvoering ervan uitbesteden aan externe private partijen. Zo zijn de onderwijsinstellingen
bijvoorbeeld op grond van de Gedragscode verplicht om de studievoortgang van internationale
studenten te monitoren, hetgeen feitelijk echter ook namens de onderwijsinstellingen
door de private aanbieders wordt gedaan. Ook de Landelijke Commissie wijst op de verantwoordelijkheid
van de onderwijsinstellingen in haar rapport.
De Landelijke Commissie heeft mij de suggestie gedaan om door de inspectie te laten
onderzoeken of het, gegeven de in de WHW geformuleerde bevoegdheden van een onderwijsinstelling
(zie bijvoorbeeld de artikelen 7.9a, 7.28 en 7.29 van de WHW), past binnen de toelatingsvoorwaarden
van de WHW dat een internationale student op basis van een vooropleiding gewaardeerd
op havo niveau, na voltooiing van een voorbereidend jaar toelaatbaar is tot een opleiding
aan een hogeschool (bij een 3-jarig traject) of universiteit. Ik spreek met de inspectie
over de vervolgstappen. In dat verband zijn ook de overige aanbevelingen van de Landelijke
Commissie en het gesprek met de koepels relevant.
Vraag 8
Wanneer kan de Kamer een reactie verwachten van universiteiten, hogescholen en u op
het onderzoek van de Landelijke Commissie Gedragscode Hoger Onderwijs naar de gedragscode?
Antwoord 8
De NRTO, de VH en de VSNU zijn gevraagd voor 1 november a.s. hun reactie te geven
op het rapport. Zo spoedig mogelijk daarna zal ik met de koepels en met de Landelijke
Commissie in gesprek gaan over de vervolgstappen. Uw Kamer heeft ook verzocht om een
schriftelijke reactie op dit onderwerp voor het algemeen overleg internationalisering
onderwijs en digitale veiligheid (gepland op 3 december a.s.). Op dat verzoek ga ik
graag in.
Vraag 9
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs geen toezicht houdt op dit soort voorbereidingstrajecten,
omdat ze geen onderdeel vormen van geaccrediteerde opleidingen? Houdt de Nederlands
Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) vanwege dezelfde reden ook geen toezicht hierop?
Klopt het dat er momenteel geen enkele instantie toezicht houdt op deze voorbereidingstrajecten?
Welke stappen heeft u de sinds de eerdergenoemde brief van Wittenborg gezet, zodat
er wel toezicht gaat plaatsvinden? Wat zijn de uitkomsten daarvan en hoe ziet het
toezicht er nu uit? Zo nee, vindt u dat er toezicht plaats zou moeten vinden op deze
trajecten?
Antwoord 9
Het klopt dat de inspectie geen toezicht houdt op deze voorbereidingstrajecten. De
Landelijke Commissie houdt toezicht op de naleving van de Gedragscode. De Gedragscode
biedt universiteiten en hogescholen o.a. de mogelijkheid een voorbereidend jaar aan
te bieden aan studenten die in beginsel toelaatbaar zijn voor een opleiding, maar
bij wie de instelling «deficiënties» vaststelt. De overheid heeft gevolgen verbonden
aan de naleving van de Gedragscode; zo geeft de IND alleen verblijfsvergunningen af
voor internationale studenten die gaan studeren aan onderwijsinstellingen die de Gedragscode
onderschrijven. Zie ook het antwoord op vraag 7 over mogelijke vervolgstappen door
de inspectie.
Vraag 10
Klopt het dat de gedragscode alleen maar aangeeft dat een voorbereidend jaar door,
of onder verantwoordelijkheid van de hoger onderwijsinstelling aangeboden dient te
worden vanwege de IND-procedure7, dit terwijl het traject bij de UvA aangeboden wordt door een commerciële partij
als Cambridge Education Group en deze activiteiten derhalve niet onder de WHW vallen,
zodat de relevante inspecties geen toezicht kunnen uitoefenen? Deelt u de mening dat
dit oneigenlijk gebruik is van de gedragscode en bent u bereid hier stappen tegen
te ondernemen?
Antwoord 10
Het voorbereidend jaar is gedefinieerd in de Gedragscode en betreft al het voorbereidend
onderwijs met een duur van maximaal één jaar, dat door of onder verantwoordelijkheid
van de onderwijsinstelling wordt aangeboden aan internationale studenten, om tot de
reguliere opleiding te worden toegelaten. Er is in de definitiebepaling niet specifiek
een relatie gelegd met de vergunningverlening door de IND, maar wel geldt dat uitsluitend
door onderwijsinstellingen die de Gedragscode hebben ondertekend en door de IND als
referent zijn erkend verblijfsvergunningen kunnen worden aangevraagd voor internationale
studenten die naar Nederland willen komen voor een opleiding, inclusief de voorbereiding
daarop. Het voorbereidend onderwijs is geen onderwijs in de zin van de WHW. Dit is
overigens ook het geval wanneer het aanbod niet door een commerciële partij wordt
aangeboden. Zie ook het antwoord op vraag 7. Meerdere hogescholen en universiteiten
bieden zelf een vorm van voorbereidend onderwijs aan (zie het antwoord op vraag 7).
Ik ben van mening dat een voorbereidend traject bedoeld is voor het wegwerken van
enkele specifieke deficiënties, zoals het niveau van taalbeheersing of een bepaald
vak. Een ruimere interpretatie, waarbij het voorbereidend jaar een kanaal wordt om
extra internationale studenten te werven die nog niet toelaatbaar zijn, acht ik in
strijd met de geest van de WHW en de Gedragscode. Ik zal uw Kamer voor het AO van
3 december a.s. informeren over de vervolgstappen.
Vraag 11
Is de «truc» van de UvA om studenten voor een andere studie in te schrijven vanwege
de IND-procedure toelaatbaar? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke andere instellingen
maken ook gebruik van deze constructie?
Antwoord 11
De UvA is nu nog de enige HO-instelling die een voorbereidend jaar aanbiedt voor een
opleiding met een numerus fixus (de opleiding Business Administration). Daarnaast
kennen de opleidingen Philosophy, Politics and Economics (PPE) van de Vrije Universiteit
en de opleiding Politics, Psychology, Law and Economics van de UvA een selectieprocedure.
Volgens het onderzoek van de Landelijke Commissie wordt de verblijfsvergunning in
dat geval aangevraagd voor een andere, vergelijkbare opleiding, inclusief het voorbereidend
jaar. Zoals in antwoord 5 is aangegeven is dit niet in overeenstemming met de intentie
van de Gedragscode, die er vanuit gaat dat de internationale student op adequate wijze
wordt begeleid bij een bewuste en juiste studiekeuze.
Vraag 12
Herkent u de deze truc om een student toch een verblijfsvergunning te laten krijgen?
Komt dit vaker voor? Wat vindt u hiervan? Bent u voornemens hiertegen op te treden?
Antwoord 12
Er zijn drie opleidingen waarbij resp. de UvA en de Vrije Universiteit een voorbereidend
jaar aanbieden en vanwege een numerus fixus of selectie een student inschrijven onder
een andere studie. Zie ook het antwoord op vraag 11. De onderwijsinstelling dient
de toelaatbaarheid te beoordelen van de individuele student voor een specifieke opleiding,
nadat de student op juiste gronden is begeleid bij het maken van een weloverwogen
studiekeuze. De door de Commissie beschreven werkwijze van de UvA, schuurt met de
zorgplicht die de onderwijsinstellingen hebben op grond van de Vreemdelingenwet. In
het kader van de zorgplicht zijn onderwijsinstellingen gehouden om alleen studenten
te werven die toelaatbaar zijn tot de opleiding en om de studenten bij de werving
en selectie op zorgvuldige wijze op de hoogte te stellen van de relevante wet- en
regelgeving. Indien dat niet gebeurt en studenten niet worden ingeschreven voor de
voorkeursopleiding, dan is er ten minste sprake van oneigenlijk gebruik van het voorbereidend
jaar. De IND zal hierover in gesprek gaan met de UvA. Daarnaast verwijs ik naar het
gesprek genoemd in antwoord 8 over de mogelijkheid en wenselijkheid van vervolgstappen.
Vraag 13
Dient de IND überhaupt verblijfsvergunningen te verstrekken aan internationale studenten
als zij op dat moment niet toelaatbaar zijn voor een opleiding aan een hogeschool
of universiteit?
Antwoord 13
De IND verleent een verblijfsvergunning aan de internationale student wanneer de onderwijsinstelling
verklaart dat de betreffende student toelaatbaar is tot de opleiding van zijn of haar
keuze én voldoet aan alle vreemdelingrechtelijke voorwaarden. De beoordeling van de
onderwijskundige toelaatbaarheid van de internationale student is de verantwoordelijkheid
van de onderwijsinstelling. Als erkend referent dient de onderwijsinstelling deze
beoordeling te doen binnen de kaders van de WHW, de Gedragscode en de Vreemdelingenwet.
Uitgangspunt is dat een student ofwel direct toelaatbaar is tot de studie ofwel dat
de student na het succesvol afronden van het voorbereidend jaar zonder enig ander
voorbehoud wordt toegelaten tot de studie.
Vraag 14
Hoe verhoudt de constructie van de UvA zich tot het beleidsdoel, op basis van het
interdepartementale beleidsonderzoek Internationalisering, dat u zich heeft gesteld
om de instroom van internationale studenten te beperken? Is het in dat opzicht wenselijk
om internationale studenten te verwelkomen die niet het wettelijke opleidingsniveau
bezitten om in te stromen in een bachelor- of masteropleiding?
Antwoord 14
Ik ben van mening dat de voorbereidende trajecten, zeker bij opleidingen met beperkte
opleidingsplaatsen, waarvoor meer dan voldoende Nederlandse en EER-studenten zich
aanmelden, zouden moeten worden beperkt tot hun oorspronkelijke doel: in het geval
dat een internationale student niet aan alle vereisten voldoet voor toelating tot
een specifieke opleiding, maar de onderwijsinstelling verwacht dat de vastgestelde
achterstanden binnen afzienbare tijd kunnen worden weggewerkt, kan de internationale
student worden toegelaten tot een voorbereidend onderwijstraject. Een voorbereidend
programma heeft dan betrekking op specifieke deficiënties. Dit is iets anders dan
het klassikale onderwijs waarmee grote groepen internationale studenten een standaard
voorbereidend onderwijsprogramma krijgen aangeboden.
Dit is ook moeilijk te rijmen met de internationaliseringsagenda van de VSNU en de
Vereniging Hogescholen, waarin gevraagd wordt om meer instrumenten om op de instroom
van internationale studenten te kunnen sturen. De Wet taal en toegankelijkheid die
nu bij de Eerste Kamer ligt, is daar mede op gericht. Het past dan niet om gelijktijdig
actief in te zetten op de (commerciële) werving van (nog) niet toelaatbare studenten.
Zou dit plaatsvinden als onderdeel van de internationaliseringsvisie van onderwijsinstellingen,
bijvoorbeeld met het doel om te komen tot een international classroom, dan mag van
onderwijsinstellingen worden verwacht dat zij vooraf beleid ontwikkeld hebben waaruit
blijkt op welke wijze de werving van studenten in dat kader plaatsvindt en in hoeverre
daarvoor de toelating van studenten vereist is die (nog) niet toelaatbaar zijn.
Vraag 15
Wat vindt u ervan dat een voorbereidingsjaar wordt aangeboden voor studies met een
numerus fixus of selectie? Wilt u hierop ingrijpen?
Antwoord 15
Dit is strijdig met de (strekking van de) WHW en de Gedragscode, en de oproep van
de hoger onderwijssector zelf om te kunnen sturen op de instroom van internationale
studenten, onder meer door een capaciteitsfixus te kunnen invoeren (zie ook het antwoord
op de vorige vraag). Ik zal de inspectie vragen te onderzoeken of deze opzet van een
voorbereidend jaar past binnen de toelatingsvoorwaarden van de WHW (zie ook het antwoord
op vraag 7).
Vraag 16
Deelt u de mening dat hier nadrukkelijk een achterstelling ontstaat voor Nederlandse
scholieren, aangezien niet-EER studenten wel kunnen instromen in een wo-opleiding
zonder te voldoen aan het wettelijk niveau en Nederlandse studenten niet? Welke waarborgen
zijn er om voldoende mogelijkheden voor instroom voor Nederlandse scholieren te garanderen?
Antwoord 16
Ik ben het met u eens dat we een gelijk speelveld moeten waarborgen voor Nederlandse
en Europese studenten met een havo (of vergelijkbaar buitenlands) diploma en niet
EER-studenten. Ik zal daarover in overleg treden met de Commissie en de koepels. Ik
zal de inspectie vragen te onderzoeken of deze opzet van een voorbereidend jaar past
binnen de toelatingsvoorwaarden van de WHW (zie ook het antwoord op vraag 7).
Vraag 17
Indien u bewust gedoogd dat er niet-EER studenten instromen op basis van een diploma
dat niet gelijkwaardig is aan een vwo-diploma, staat u er dan ook voor open om zeer
gemotiveerde, excellente Nederlandse havo scholieren, die een vooropleiding hebben
gedaan, toe te laten zodat Nederlandse havisten niet benadeeld worden ten opzichte
van niet-EER havisten?
Antwoord 17
Er is hier geen sprake van bewust gedogen. Deze ontwikkeling raakt aan de toegankelijkheid
van het hoger onderwijs voor Nederlandse (en EER) studenten en aan het gelijke speelveld
voor alle «havisten». De mogelijkheid voor Nederlandse havo scholieren om door te
stromen naar het vwo is er overigens voor veel internationale studenten niet. Zij
hebben vaak al de hoogste opleiding in het voortgezet onderwijs gedaan. Het diploma
daarvan wordt echter door de Nuffic, het expertisecentrum, op havo niveau beoordeeld
wanneer het voortgezet onderwijs in het buitenland algemeen vormend van aard is en
een duur kent van vijf jaren.8 Zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven zal ik hierover in overleg treden
met de Landelijke Commissie en de koepels. Ik zal hierbij ook de Nuffic betrekken,
gelet op de waardering van de buitenlandse diploma’s op grond waarvan de Nederlandse
onderwijsinstellingen hun toelatingsbeslissingen (mede) baseren.
Vraag 18
Herinnert u zich het pleidooi tijdens de begrotingsbehandeling in het najaar van 2018,
waarin werd verzocht om voor Nederlandse jongeren de mogelijkheid te creëren om de
21+ toets eerder te kunnen maken om alsnog in te kunnen stromen in een niet-verwante
opleiding? Bent u bereid hier alsnog naar te kijken?
Antwoord 18
Ik herinner mij dit pleidooi. De 21+ toets heeft echter betrekking op personen die
geen vo-diploma hebben of kunnen overhandigen. Het gaat bij het voorbereidend jaar
om aankomende studenten die allen een vo-diploma hebben (dat op havo-niveau is gewaardeerd).
Artikel 7.29 WHW geeft de onderwijsinstelling de bevoegdheid om studenten die niet
aan de vooropleidingseisen voldoen daarvan vrij te stellen, indien zij bij een onderzoek
door een door de instelling in te stellen commissie hebben blijk gegeven van geschiktheid
voor het desbetreffende onderwijs (colloquium doctum). Dat is hier niet aan de orde.
Het gaat immers om studenten die volgens de aanbieders en instellingen voldoen aan
de vooropleidingseisen om reden dat de vooropleiding inclusief het voorbereidend jaar
gelijkwaardig zou zijn. Er is geen sprake van vrijstelling van studenten die niet
aan de eisen voldoen of van een (extern) onderzoek naar de individuele geschiktheid
van de studenten. Bovendien zijn deze studenten niet 21+ maar veelal 17 of 18 jaar
oud.
Vraag 19
Kunt u uitsluiten dat er publieke middelen aangewend zijn/worden om deze activiteiten
mogelijk te maken?
Antwoord 19
De onderwijsinstellingen die een voorbereidend traject aanbieden, moet een kostendekkend
tarief vragen: alle kosten moeten vanuit dat tarief betaald kunnen worden, zodat inzet
van publieke middelen niet noodzakelijk is. In de praktijk vragen de onderwijsinstellingen
soms een hoger, marktconform tarief. Dat neemt niet weg dat binnen vakgebieden waar
schaarste is aan gekwalificeerd onderwijzend personeel, mogelijk uren kunnen worden
ingezet in het kader van deze voorbereidende trajecten. Het onderzoek van de Commissie
ziet niet op geldstromen en het mogelijk ongeoorloofde karakter daarvan, nu de Gedragscode
op dit punt geen bepalingen bevat en de Commissie derhalve niet bevoegd is hiernaar
onderzoek te doen. Ik deel de zorgen van Uw Kamer op dit punt en zal ook hierover
in overleg treden met de Inspectie.
Vraag 20
Bent u bereid om de vragen één voor één te beantwoorden?
Antwoord 20
Ja.
Vraag 21
Bent u bereid om deze vragen vóór de begrotingsbehandeling OCW 2020 te beantwoorden?
Antwoord 21
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.