Voorstel van wet (initiatiefvoorstel) : Voorstel van wet zoals gewijzigd naar aanleiding van het Advies van de afdeling Advisering van de Raad van State
35 523 Voorstel van wet van het lid Snels tot wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965 en enkele andere belastingwetten in verband met de invoering van een conditionele eindafrekening (Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting)
ARTIKEL I
            ARTIKEL II
            ARTIKEL III
            ARTIKEL IV
            ARTIKEL V
            ARTIKEL VI
            ARTIKEL VII
Nr. 8 VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING
               VAN DE RAAD VAN STATE
            
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
                     enz. enz. enz.
                  
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een conditionele eindafrekeningsverplichting
                     in de dividendbelasting in te voeren;
                  
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
                     overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
                     en verstaan bij deze:
                  
ARTIKEL I
                  
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aan artikel 9.2 een lid toegevoegd, luidende:
10. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting die is geheven over de opbrengst,
                                 bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting 1965, slechts als voorheffing
                                 in aanmerking genomen voor zover betalingen zijn gedaan in verband met het beëindigen
                                 van uitstel van betaling op grond van artikel 25c, tweede tot en met zevende lid,
                                 van de Invorderingswet 1990 en voor zover aannemelijk is dat die betaling is verhaald
                                 op de belastingplichtige. Hierbij wordt de dividendbelasting die is geheven over de
                                 opbrengst, bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting 1965, geacht te
                                 zijn ingehouden ten laste van degene die de opbrengst geniet in verband waarmee het
                                 uitstel van betaling is beëindigd.
                              
ARTIKEL II
                  
In de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt aan artikel 25 een lid toegevoegd,
                     luidende:
                  
5. In afwijking van het eerste lid wordt de dividendbelasting die is geheven over de
                                 opbrengst, bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting 1965, slechts
                                 als voorheffing in aanmerking genomen voor zover betalingen zijn gedaan in verband
                                 met het beëindigen van uitstel van betaling op grond van artikel 25c, tweede tot en
                                 met zevende lid, van de Invorderingswet 1990 en voor zover aannemelijk is dat die
                                 betaling is verhaald op de belastingplichtige. Hierbij wordt de dividendbelasting
                                 die is geheven over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting
                                 1965, geacht te zijn ingehouden ten laste van degene die de opbrengst geniet in verband
                                 waarmee het uitstel van betaling is beëindigd.
                              
ARTIKEL III
                  
De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt
                           een lid toegevoegd, luidende:
                        
6. Ingeval een vennootschap haar werkelijke leiding naar Nederland verplaatst en niet
                                    voor de toepassing van een door Nederland overeengekomen verdrag ter voorkoming van
                                    dubbele belasting met een andere staat uitsluitend wordt aangemerkt als een inwoner
                                    van die andere staat, wordt ten aanzien van alle aandeelhouders als gestort kapitaal
                                    aangemerkt de waarde in het economische verkeer van het vermogen van de vennootschap
                                    voor zover dat vermogen niet bestaat uit aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap,
                                    tenzij deze verplaatsing van de werkelijke leiding in overwegende mate is gericht
                                    op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing.
                                 
2. In het zevende lid (nieuw), eerste zin, wordt «en een fusie» vervangen door «, een
                           fusie en een zetelverplaatsing» en wordt «en vijfde lid» vervangen door «, vijfde
                           en zesde lid». Voorts wordt «respectievelijk de fusie» telkens vervangen door «de
                           fusie, respectievelijk de zetelverplaatsing».
                        
3. In het achtste lid (nieuw) wordt «of een fusie» vervangen door «, een fusie of een
                           zetelverplaatsing» en wordt « respectievelijk de fusie» vervangen door « de fusie,
                           respectievelijk de zetelverplaatsing».
                        
B
Na artikel 3b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3c
                           
1. Ingeval zich een omstandigheid voordoet als aangeduid in de tweede zin, wordt onmiddellijk
                                    daaraan voorafgaand de vennootschap geacht de aanwezige zuivere winst, voor zover
                                    deze meer bedraagt dan € 50.000.000, te hebben uitgedeeld aan de gerechtigden naar
                                    de mate van ieders gerechtigdheid tot die zuivere winst en behoort die zuivere winst
                                    tot de opbrengst. Een omstandigheid als bedoeld in de eerste zin is:
                                 
a. de vennootschap is gevestigd in een kwalificerende staat en houdt voor de toepassing
                                          van deze wet of voor de toepassing van een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming
                                          van dubbele belasting op inwoner van Nederland te zijn;
                                       
b. het vermogen van de vennootschap gaat onder algemene titel in het kader van een fusie
                                          over op een verkrijgende rechtspersoon die is gevestigd in een kwalificerende staat;
                                       
c. het vermogen van de vennootschap gaat onder algemene titel in het kader van een splitsing
                                          over op een verkrijgende rechtspersoon die is gevestigd een kwalificerende staat;
                                       
d. de vennootschap die is gevestigd in een kwalificerende staat, verwerft tegen uitreiking
                                          van eigen aandelen een zodanig bezit aan aandelen in de vennootschap dat zij meer
                                          dan de helft van de stemrechten in de vennootschap kan uitoefenen.
                                       
2. Het eerste lid is ingeval van een splitsing slechts van toepassing op een evenredig
                                    gedeelte van de aanwezige zuivere winst, waarbij onder een evenredig gedeelte wordt
                                    verstaan een gedeelte dat evenredig is aan de verhouding ten tijde van de splitsing
                                    tussen de waarde in het economische verkeer van het vermogen van de splitsende rechtspersoon
                                    dat overgaat op een verkrijgende rechtspersoon die is gevestigd in een kwalificerende
                                    staat en de waarde in het economische verkeer ten tijde van de splitsing van het gehele
                                    vermogen van de splitsende rechtspersoon.
                                 
3. Voor toepassing van het eerste lid geldt ingeval van een verwerving van aandelen
                                    enkel voor zover de vennootschap die is gevestigd in een kwalificerende staat, gerechtigd
                                    wordt tot de zuivere winst van de vennootschap.
                                 
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een kwalificerende staat verstaan
                                    een staat waarvan de fiscale regelgeving ten tijde van de omstandigheid, bedoeld in
                                    het eerste lid:
                                 
a. niet voorziet in een met deze belasting vergelijkbare bronbelasting op de opbrengst
                                          van aandelen; of
                                       
b. voorziet in een met deze belasting vergelijkbare bronbelasting op de opbrengst van
                                          aandelen, waarbij:
                                       
1°. ingeval van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de waarde
                                                in het economische verkeer van het vermogen van de vennootschap eventueel met uitzondering
                                                van tot dat vermogen behorende aandelen in een in die staat gevestigde vennootschap,
                                                door die staat wordt aangemerkt als gestort kapitaal;
                                             
2°. ingeval van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de waarde
                                                in het economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de fusie overgaat op
                                                de in die staat gevestigde verkrijgende rechtspersoon, eventueel met uitzondering
                                                van tot dat vermogen behorende aandelen in een in die staat gevestigde vennootschap,
                                                door die staat wordt aangemerkt als gestort kapitaal;
                                             
3°. ingeval van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, de waarde
                                                in het economische verkeer van het vermogen dat als gevolg van de splitsing overgaat
                                                op de in die staat gevestigde verkrijgende rechtspersoon, eventueel met uitzondering
                                                van tot dat vermogen behorende aandelen in een in die staat gevestigde vennootschap,
                                                door die staat wordt aangemerkt als gestort kapitaal; en
                                             
4°. ingeval van een verwerving van een aandelenbezit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
                                                d, de waarde in het economische verkeer van de verworven aandelen door die staat wordt
                                                aangemerkt als gestort kapitaal.
                                             
5. Voor de toepassing van dit artikel is een vennootschap gevestigd in een kwalificerende
                                    staat indien die vennootschap volgens de fiscale regelgeving van die staat aldaar
                                    is gevestigd, tenzij de vennootschap tevens volgens de fiscale regelgeving van een
                                    andere staat is gevestigd in die andere staat en niet volgens een door die andere
                                    staat gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting buiten die andere staat
                                    wordt geacht te zijn gevestigd.
                                 
6. Het eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing indien in het kader
                                    van een fusie aandelen worden toegekend door een andere rechtspersoon dan de rechtspersoon
                                    op wie de vermogensbestanddelen overgaan en die andere rechtspersoon is gevestigd
                                    in een kwalificerende staat.
                                 
7. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien er sprake is van een omstandigheid
                                    waarvan het hoofddoel of een van de hoofddoelen is het ontgaan van de belasting over
                                    de opbrengst, bedoeld in het eerste lid, en er sprake is van een kunstmatige constructie
                                    of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties waarbij:
                                 
1°. een constructie of transactie uit verscheidene stappen of onderdelen kan bestaan;
2°. een constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties
                                          als kunstmatig wordt beschouwd voor zover zij, onderscheidenlijk het, niet is opgezet
                                          op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.
                                       
8. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de zuivere winst wordt geacht als
                                    opbrengst te zijn verschuldigd en geacht te zijn uitgedeeld aan gerechtigden ter zake
                                    waarvan inhouding achterwege kan blijven op de voet van artikel 4.
                                 
C
Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de vennootschap de belasting met
                                    betrekking tot een opbrengst als bedoeld in artikel 3c voor haar rekening neemt.
                                 
D
Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7a
                           
1. In afwijking van artikel 7 wordt de belasting met betrekking tot de opbrengst, bedoeld
                                    in artikel 3c, niet geheven door inhouding.
                                 
2. De vennootschap die wordt geacht de zuivere winst, bedoeld in artikel 3c, te hebben
                                    uitgedeeld is inhoudingsplichtige voor de toepassing van de belastingwet als bedoeld
                                    in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
                                 
3. De inhoudingsplichtige, bedoeld in het tweede lid, is gehouden aangifte te doen binnen
                                    één maand na het tijdstip waarop de belastingschuld met betrekking tot de opbrengst,
                                    bedoeld in artikel 3c, is ontstaan.
                                 
4. De belasting over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c, wordt geheven bij wege van
                                    conserverende naheffingsaanslag die aan de inhoudingsplichtige, bedoeld in het tweede
                                    lid, wordt opgelegd.
                                 
5. Voor de toepassing van de artikelen 6, 10, en 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
                                    wordt de belasting over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c, geacht te worden ingehouden
                                    en afgedragen.
                                 
6. Voor de toepassing van de bepalingen inzake bezwaar en beroep, bedoeld in hoofdstuk
                                    V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, wordt voor degene van wie de belasting
                                    over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c, wordt geheven, die belasting geacht te zijn
                                    ingehouden op die opbrengst en afgedragen op het moment dat de aangifte, bedoeld in
                                    het tweede lid, wordt gedaan. Bezwaar, beroep of ambtshalve vermindering op grond
                                    van de eerste zin betreft de conserverende naheffingsaanslag, bedoeld in het derde
                                    lid. Artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige
                                    toepassing.
                                 
7. De inhoudingsplichtige, bedoeld in het tweede lid, maakt aan degene van wie de belasting
                                    over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c, wordt geheven op geschikte wijze bekend
                                    dat de aangifte, bedoeld in het tweede lid, is gedaan.
                                 
8. De inhoudingsplichtige aan wie een conserverende naheffingsaanslag is opgelegd heeft
                                    verhaal op een aandeelhouder voor het bedrag ter grootte waarvan het uitstel van betaling
                                    op grond van artikel 25c van de Invorderingswet 1990 is beëindigd in verband met de
                                    uitdeling van reserves aan die aandeelhouder.
                                 
9. Van het achtste lid kan bij overeenkomst of bij statuten worden afgeweken.
E
Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de dividendbelasting die is geheven
                                    over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c, voor zover betalingen zijn gedaan in verband
                                    met het beëindigen van uitstel van betaling op grond van artikel 25c, tweede tot en
                                    met zevende lid, van de Invorderingswet 1990 en voor zover aannemelijk is dat die
                                    betaling is verhaald op degene die om de teruggaaf van dividendbelasting verzoekt.
                                    Hierbij wordt de dividendbelasting die is geheven over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c,
                                    geacht te zijn ingehouden ten laste van degene die de opbrengst geniet in verband
                                    waarmee het uitstel van betaling is beëindigd.
                                 
F
Aan artikel 10a wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de dividendbelasting die is geheven
                                    over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c, voor zover betalingen zijn gedaan in verband
                                    met het beëindigen van uitstel van betaling op grond van artikel 25c, tweede tot en
                                    met zevende lid, van de Invorderingswet 1990 en voor zover aannemelijk is dat die
                                    betaling is verhaald op degene die om de teruggaaf van dividendbelasting verzoekt.
                                    Hierbij wordt de dividendbelasting die is geheven over de opbrengst, bedoeld in artikel 3c,
                                    geacht te zijn ingehouden ten laste van degene die de opbrengst geniet in verband
                                    waarmee het uitstel van betaling is beëindigd.
                                 
G
Aan artikel 11a wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Onder de ten laste van hem ingehouden dividendbelasting, bedoeld in het eerste lid,
                                    wordt mede verstaan de dividendbelasting die is geheven over de opbrengst, bedoeld
                                    in artikel 3c, voor zover betalingen zijn gedaan in verband met het beëindigen van
                                    uitstel van betaling op grond van artikel 25c, derde tot en met zesde lid, van de
                                    Invorderingswet 1990 en voor zover aannemelijk is dat die betaling is verhaald op
                                    de inhoudingsplichtige die voor de heffing van de vennootschapsbelasting is aangemerkt
                                    als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting
                                    1969. Hierbij wordt de dividendbelasting die is geheven over de opbrengst, bedoeld
                                    in artikel 3c, geacht te zijn ingehouden ten laste van degene die de opbrengst geniet
                                    in verband waarmee het uitstel van betaling is beëindigd.
                                 
H
Na artikel 13 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IVA BIJZONDERE BEPALINGEN
                           
Artikel 14
                              
1. Indien de inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, de aangifte niet,
                                       dan wel niet binnen de in artikel 7a, derde lid, bedoelde termijn heeft gedaan, vormt
                                       dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, uiterlijk bij het vaststellen
                                       van de conserverende naheffingsaanslag, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten
                                       hoogste € 5.514.
                                    
2. Indien het aan opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 7a,
                                       derde lid, is te wijten dat de aangifte, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, niet,
                                       dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de
                                       inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de conserverende naheffingsaanslag,
                                       bedoeld in artikel 7a, derde lid, een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste
                                       100 percent van de in het derde lid omschreven grondslag voor de boete.
                                    
3. De grondslag voor de boete, bedoeld in het tweede lid, wordt gevormd door het bedrag
                                       van de conserverende naheffingsaanslag, bedoeld in artikel 7a, derde lid, voor zover
                                       dat bedrag als gevolg van opzet of grove schuld van de inhoudingsplichtige, bedoeld
                                       in artikel 7a, eerste lid, niet zou zijn geheven.
                                    
4. De bevoegdheid tot het opleggen van de boete wegens het niet, dan wel onjuist of
                                       onvolledig doen van de aangifte, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, vervalt door verloop
                                       van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan.
                                    
5. De inspecteur kan, in afwijking van het vierde lid, binnen zes maanden na de vaststelling
                                       van de conserverende naheffingsaanslag, bedoeld in artikel 7a, derde lid, de boete,
                                       bedoeld in het tweede lid, opleggen indien de feiten en omstandigheden op grond waarvan
                                       wordt nageheven eerst bekend worden op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden
                                       vóór de afloop van de in artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
                                       bedoelde termijn, en tevens aanwijzingen bestaan dat het aan opzet of grove schuld
                                       van de inhoudingsplichtige, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, is te wijten dat de
                                       conserverende naheffingsaanslag, bedoeld in artikel 7a, derde lid, onjuist of onvolledig
                                       is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven. Alsdan doet de inspecteur
                                       gelijktijdig met de vaststelling van de conserverende naheffingsaanslag, bedoeld in
                                       artikel 7a, derde lid, mededeling aan die inhoudingsplichtige dat wordt onderzocht
                                       of in verband met de naheffing het opleggen van een vergrijpboete als bedoeld in het
                                       tweede lid gerechtvaardigd is.
                                    
ARTIKEL IV
                  
In artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
                     wordt «de conserverende aanslag en de conserverende navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting,
                     de schenk- en erfbelasting;» vervangen door «de conserverende aanslag, de conserverende
                     navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en in de schenk- en erfbelasting en de
                     conserverende naheffingsaanslag in de dividendbelasting;».
                  
ARTIKEL V
                  
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2, eerste lid, onderdeel m, wordt «de conserverende aanslag en de conserverende
                        navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en in de schenk- en erfbelasting;» vervangen
                        door «de conserverende aanslag, de conserverende navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting
                        en in de schenk- en erfbelasting en de conserverende naheffingsaanslag in de dividendbelasting;»
                     
B
In artikel 9, tweede lid, wordt «en een naheffingsaanslag invorderbaar veertien dagen
                        na de dagtekening van het aanslagbiljet.» vervangen door «en een naheffingsaanslag,
                        alsmede een conserverende naheffingsaanslag, invorderbaar veertien dagen na de dagtekening
                        van het aanslagbiljet.»
                     
C
Na artikel 25b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 25c
                           
1. De ontvanger verleent uitstel van betaling voor conserverende naheffingsaanslagen
                                    betreffende de dividendbelasting die is verschuldigd ter zake van een opbrengst als
                                    bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting 1965.
                                 
2. Ingeval een opbrengst in aanmerking is genomen als gevolg van een omstandigheid als
                                    bedoeld in artikel 3c, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de dividendbelasting
                                    1965 wordt het uitstel beëindigd voor zover de belastingschuldige reserves uitdeelt
                                    op de aandelen die in belastingschuldige werden gehouden onmiddellijk voorafgaand
                                    aan de omstandigheid als bedoeld in artikel 3c, eerste lid, onderdeel a, van de Wet
                                    op de dividendbelasting 1965, voor een bedrag ter grootte van de dividendbelasting
                                    die de belastingschuldige zou zijn verschuldigd als die belastingschuldige in Nederland
                                    zou zijn gevestigd.
                                 
3. Ingeval een opbrengst in aanmerking is genomen als gevolg van een omstandigheid als
                                    bedoeld in artikel 3c, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de dividendbelasting
                                    1965 wordt het uitstel beëindigd voor zover de belastingschuldige reserves uitdeelt
                                    op de aandelen die door de belastingschuldige zijn toegekend aan de aandeelhouders
                                    van de verdwijnende vennootschap, voor een bedrag ter grootte van de dividendbelasting
                                    die de belastingschuldige zou zijn verschuldigd als die belastingschuldige in Nederland
                                    zou zijn gevestigd.
                                 
4. Ingeval een winstuitdeling in aanmerking is genomen als gevolg van een omstandigheid
                                    als bedoeld in artikel 3c, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de dividendbelasting
                                    1965 wordt het uitstel beëindigd voor zover de belastingschuldige reserves uitdeelt
                                    op de aandelen die door de belastingschuldige zijn toegekend aan de aandeelhouders
                                    van de splitsende vennootschap, voor een bedrag ter grootte van de dividendbelasting
                                    die de belastingschuldige zou zijn verschuldigd als die belastingschuldige in Nederland
                                    zou zijn gevestigd.
                                 
5. Ingeval een winstuitdeling in aanmerking is genomen als gevolg van een omstandigheid
                                    als bedoeld in artikel 3c, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de dividendbelasting
                                    1965 wordt het uitstel beëindigd voor zover de overnemende vennootschap reserves uitdeelt
                                    op de in het kader van de aandelenfusie uitgegeven aandelen, voor een bedrag ter grootte
                                    van de dividendbelasting die de overnemende vennootschap zou zijn verschuldigd als
                                    die vennootschap in Nederland zou zijn gevestigd.
                                 
6. Ingeval een opbrengst in aanmerking is genomen als gevolg van een fusie als bedoeld
                                    in artikel 3c, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt het uitstel
                                    beëindigd voor zover er reserves worden uitgedeeld op de in het kader van de fusie
                                    toegekende aandelen, voor een bedrag ter grootte van de dividendbelasting die de vennootschap
                                    die de aandelen heeft toegekend, zou zijn verschuldigd als die vennootschap in Nederland
                                    zou zijn gevestigd.
                                 
7. Het uitstel wordt beëindigd voor het bedrag waarover na de vereffening van het vermogen
                                    van de belastingschuldige, maar nog voor haar ontbinding, nog uitstel van betaling
                                    loopt.
                                 
8. Ingeval het vermogen van de belastingschuldige onder algemene titel overgaat op een
                                    ander lichaam, treedt dit lichaam in de plaats voor de nog openstaande belastingschuld.
                                 
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing
                                    van dit artikel.
                                 
D
Aan artikel 26 worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:
9. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige
                                    ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25c uitstel van betaling is
                                    verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot het nog openstaande
                                    bedrag indien het uitstel eindigt op de voet van artikel 25c, zevende lid.
                                 
10. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige
                                    ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25c uitstel van betaling is
                                    verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend indien en voor zover het
                                    uitstel eindigt door de inkoop van aandelen ter zake waarvan op grond van artikel 4c
                                    van de Wet op de dividendbelasting 1965 inhouding van dividendbelasting achterwege
                                    zou mogen blijven als de inkopende vennootschap in Nederland zou zijn gevestigd.
                                 
11. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige
                                    ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25c uitstel van betaling is
                                    verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend tot het nog openstaande
                                    bedrag indien de uitgedeelde reserves ter zake waarvan het uitstel van betaling wordt
                                    beëindigd direct of indirect zijn onderworpen aan een met de Wet op de dividendbelasting
                                    1965 vergelijkbare bronbelasting.
                                 
E
In artikel 28, derde lid, wordt «of negentiende lid» vervangen door «of negentiende
                        lid of krachtens artikel 25c».
                     
F
Na artikel 41 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 41a
                           
Elk van de leden van een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk
                              Wetboek, of een soortgelijke buitenlandse regeling, waarvan die inhoudingsplichtige
                              ten tijde van de opbrengst, bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting
                              1965, deel uitmaakt is hoofdelijk aansprakelijk voor de dividendbelasting die een
                              inhoudingsplichtige als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, Wet op de dividendbelasting
                              is verschuldigd over een opbrengst als bedoeld in artikel 3c van de Wet op de dividendbelasting
                              1965 en ter zake waarvan het uitstel is beëindigd.
                           
ARTIKEL VI
                     
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
                        Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat de artikelen I, II,
                        III, IV, en V terugwerken tot en met 18 september 2020, 12.00 uur.
                     
ARTIKEL VII
                     
Deze wet wordt aangehaald als: Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
                        autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
                        de hand zullen houden.
                     
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.