Voorstel van wet (initiatiefvoorstel) : Voorstel van wet
35 592 Voorstel van wet van het lid Renkema tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Arbeidsomstandighedenwet
aan te passen in verband met het verplicht stellen van een vertrouwenspersoon, het
regelen van diens taken en bevoegdheden en het vastleggen van de rechtspositionele
waarborgen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Arbeidsomstandighedenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8, eerste lid, wordt na «de artikelen 13,» ingevoegd «13a,».
B
In artikel 11, onderdeel f wordt na «artikel 13, eerste tot en met derde lid,» ingevoegd
«de vertrouwenspersonen, bedoeld in artikel 13a,».
C
In artikel 12, derde lid, wordt na «deskundige bijstand, bedoeld in artikel 13, eerste
tot en met derde lid,» ingevoegd «de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 13a,».
D
Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 13a Bijstand door vertrouwenspersonen
1. De werknemer die in de arbeidssituatie is geconfronteerd met ongewenste omgangsvormen,
waaronder begrepen direct en indirect onderscheid, intimidatie, seksuele intimidatie,
agressie, geweld of pesten, kan zich wenden tot een vertrouwenspersoon.
2. De werkgever wijst een of meer werknemers aan als vertrouwenspersoon.
3. Indien de mogelijkheden onvoldoende zijn om de functie van vertrouwenspersoon binnen
het bedrijf of de inrichting toereikend te organiseren, wijst de werkgever mede of
uitsluitend een of meer externe personen aan als vertrouwenspersoon.
4. Indien in het bedrijf of de inrichting van de werkgever een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
is ingesteld, geschieden de keuze voor de vertrouwenspersoon en diens positionering
alsmede de verlenging en beëindiging van diens aanstelling met instemming van die
ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Artikel 27, derde tot en met zesde
lid, van de Wet op de ondernemingsraden is van overeenkomstige toepassing.
5. De vertrouwenspersoon heeft in ieder geval de volgende taken:
a. het opvangen, begeleiden en adviseren van de werknemer, bedoeld in het eerste lid,
en zo nodig doorverwijzen naar een professionele hulpverlenende instantie of hulpverlener;
b. het zo nodig inschakelen van een deskundige of bemiddelaar bij conflicten die verband
houden met ongewenste omgangsvormen als bedoeld in het eerste lid;
c. het adviseren over en behulpzaam zijn bij eventueel verder te nemen stappen door de
werknemer, bedoeld in het eerste lid, en verlenen van nazorg;
d. het signaleren van knelpunten in de uitvoering van het beleid, het verstrekken van
inlichtingen over de mogelijkheden tot voorkoming en bestrijding van ongewenste omgangsvormen
als bedoeld in het eerste lid, en het geven van gevraagd of ongevraagd advies aan
de werkgever en de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in het
vierde lid, ter zake van bedoelde ongewenste omgangsvormen;
e. het geven van voorlichting ter zake van ongewenste omgangsvormen als bedoeld in het
eerste lid, en informatie over de inhoud van de functie van de vertrouwenspersoon
en diens bereikbaarheid; en
f. het jaarlijks uitbrengen van een verslag van bevindingen aan de werkgever en de ondernemingsraad
of personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in het vierde lid.
6. De werkgever waarborgt de onafhankelijke positie van de vertrouwenspersonen en stelt
hen in staat de functie zelfstandig te vervullen.
7. De werknemer, bedoeld in het tweede lid, wordt uit hoofde van een juiste functievervulling
niet benadeeld in diens positie in het bedrijf of de inrichting. Artikel 21, vierde
zin, van de Wet op de ondernemingsraden is van overeenkomstige toepassing.
8. De vertrouwenspersonen beschikken over een zodanige deskundigheid en ervaring, zijn
zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en worden zodanig ondersteund,
dat zij de functie van vertrouwenspersoon naar behoren kunnen vervullen, waarbij in
het bijzonder het vertrouwelijke karakter van de functie is gewaarborgd. In de risico-inventarisatie
en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, worden de maatregelen beschreven die nodig zijn
om te voldoen aan de eerste volzin.
9. De vertrouwenspersoon is verplicht tot geheimhouding ten aanzien van een melding
als bedoeld in het eerste lid, en al het overige dat betrokkene bij de uitoefening
van de taak bekend is geworden en waarvan deze het vertrouwelijk karakter moet begrijpen.
10. De werkgever stelt de vertrouwenspersoon zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis
van de wijze van afhandelen van een door de vertrouwenspersoon aan de werkgever uitgebracht
advies als bedoeld in lid 5, onderdeel d. Indien dit advies niet of niet geheel is
gevolgd, wordt de vertrouwenspersoon tevens meegedeeld waarom van het advies is afgeweken.
11. Dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van de werkgever die werknemers arbeid
laat verrichten voor een tijdsduur van in totaal ten hoogste 40 uur per week.
E
Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na «deskundige werknemers en personen,» ingevoegd «vertrouwenspersonen,».
2. In de aanhef wordt na «bedoeld in artikel 13,» ingevoegd «de vertrouwenspersonen,
bedoeld in artikel 13a,».
F
In artikel 16, tweede lid, onderdeel b, wordt na «13,» ingevoegd «13a, ».
G
In artikel 27, vijfde lid, wordt na «13, eerste lid, eerste volzin, en tweede tot
en met vierde lid, zevende lid, onder b, negende en tiende lid,» ingevoegd «13a, eerste,
tweede, derde en achtste lid,».
H
In artikel 33, eerste lid, wordt na «13, eerste lid, eerste volzin, en tweede tot
en met vierde lid, zevende lid, onder b, negende en tiende lid,» ingevoegd «13a, eerste,
tweede, derde, achtste en tiende lid,».
ARTIKEL II
Artikel 670, lid 10, onderdeel c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek komt te luiden:
c. als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet,
als vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 13a, tweede lid, van die wet, of als
deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van die wet werkzaam is.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.