Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
35 570 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2021
Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 6 oktober 2020
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 25 september 2020 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 5 oktober 2020 zijn ze door de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx
1
Is de opschalingskorting wettelijk verankerd?
Antwoord:
De opschalingskorting is onderdeel van de gemaakte afspraken in het regeerakkoord
kabinet Rutte-III en is wettelijk verankerd via de begroting van het gemeentefonds.
2
Kunt u in een tabel de budgettaire reeks van de opschalingskorting over de gehele
looptijd weergeven zoals deze in de begroting is opgenomen en daarnaast zoals deze
is opgenomen in de middellangetermijnraming van het CPB?
Antwoord:
Opschalingskorting (in mln. euro)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Totale korting (kabinet)
60
120
180
240
300
370
Totale korting (kabinet) incl. schrappen 2020/2021
60
120
180
240
300
300
Totale korting (CPB) MLT
60
120
180
240
300
370
Totale korting (CPB) MLT incl. schrappen 2020/2021
60
120
180
240
300
300
2021
2022
2023
2024
2025
2026 e.v.
Totale korting (kabinet)
460
570
700
835
975
975
Totale korting (kabinet) incl. schrappen 2020/2021
300
570
700
835
975
975
Totale korting (CPB) MLT
460
481
527
602
707
707
Totale korting (CPB) MLT incl. schrappen 2020/2021
300
351
429
538
679
679
Het CPB corrigeert de meerjarencijfers van de opschalingskorting voor beleid zonder
wettelijke basis. Deze systematiek is niet gewijzigd ten opzichte van de MLT’s die
het CPB in maart dit jaar en november vorig jaar heeft gepubliceerd.
3
Hoe beoordeelt u de constatering dat geen enkele gemeentebegroting structureel sluitend
is nu in de meicirulaire 2020 wordt uitgegaan van een groei van het accres in 2022
van 3,65 procent en volgens de Miljoenennota het voorlopig accres in 2022 negatief:
0,98 procent lager dan in 2021?
Antwoord:
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in
de toekomst met het accres om te gaan. Tevens kan een nieuw kabinet besluiten tot
mutaties in de (accres relevante) uitgaven. Dit tezamen maakt dat een inschatting
van het accres in 2022 en verder nog onbekend is. De bewering dat het accres in 2022
-0,98% lager is dan in 2021 is dan ook onjuist.
Vermoedelijk zijn in de berekening van de -0,98% de correcties met betrekking tot
het uitgavenplafond uit de Voorjaarsnota 2020 afgezet tegen de totaal netto uitgaven
onder uit het uitgavenplafond van de Miljoenennota 2021 om tot dit percentage te komen.
Echter ook het uitgavenplafond van de Miljoenennota 2021 bevat een aanvulling en een
aanpassing van de uitgaven die onder het plafond vallen. Hier is bij de berekening
geen rekening mee gehouden waardoor de -0,98% incorrect is.
4
Wat zou het budgettaire effect zijn indien de bevriezing van het accres voor de volledige
tijdsperiode in de begroting zou worden doorgevoerd?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020
en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020.
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in
de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden
gedaan over het accres in 2022.
De reeks zoals opgenomen is de bevriezing van het accres op de stand Voorjaarsnota
2020.
5
Hoeveel gemeenten hebben er voor het aankomende jaar en/of structureel een exploitatietekort
(excl. begrotingsposten zoals «claim op het Rijk») en vindt u dat een goede indicator
om de financiële situatie bij gemeenten te beoordelen?
Antwoord:
Gemeenten zijn op dit moment bezig met het opstellen en vaststellen van hun begroting
voor 2021. Hierdoor zijn op dit moment nog geen gegevens beschikbaar over het geraamde
exploitatietekort van gemeenten in 2021.
De jaarrekeningscijfers bevatten het feitelijk gerealiseerde financiële beeld. In
2019 had 60% van de gemeenten een tekort en 25% van die gemeenten hadden drie jaar
op een rij een tekort. Het exploitatieresultaat in de jaarrekening en de trend hierin
vind ik een belangrijke indicator, in combinatie met andere financiële indicatoren
als vermogenspositie en belastingniveau. Maar dit is niet het hele verhaal; deze indicatoren
geven niet weer in hoeverre gemeenten nog in staat zijn om hun taken uit te voeren
en waar mogelijkheden voor gemeenten zitten om maatregelen te nemen. Daarom heb ik
uw Kamer toegezegd nader onderzoek te laten doen naar de financiële positie om betrouwbare
actuelere informatie over de financiële positie te krijgen en zicht te krijgen op
mogelijke doorwerking op het voorzieningenniveau en de kwaliteit van gemeentelijke
dienstverlening en uitvoering.
6
Hoeveel gemeenten zouden op dit moment onder preventief toezicht komen te staan indien
het toezicht onverkort doorgang zou vinden?
Antwoord:
Provinciaal toezichthouders zijn primair verantwoordelijk voor het financieel toezicht
op gemeenten. De provinciaal toezichthouders stellen aan de hand van de later dit
jaar in te dienen begrotingen voor het jaar 2021, het toezichtsregime vast.
7
Bestaat er een indicator voor de structurele financiële wendbaarheid of structurele
financiële ruimte voor gemeenten? Zo ja, wat is de meest recente stand daarvan? Zo
nee, kan deze ontwikkeld worden?
Antwoord:
Er bestaat geen eenduidige definitie en indicator voor financiële wendbaarheid of
financiële ruimte voor gemeenten. Ik zie hier ook geen mogelijkheden toe, omdat dit
mede afhangt van de lokale en landelijke politieke keuzes. Wel worden bepaalde elementen
en kengetallen die inzicht geven in de financiële ruimte in kaart gebracht en gemonitord.
Zo wordt gekeken naar de hoogte van de financiële reserves en de OZB-tarieven. Daarnaast
heb ik uw Kamer toegezegd nader onderzoek te laten doen naar de financiële positie
om te komen tot betrouwbare actuelere gegevens en zicht te krijgen op de doorwerking
op het voorzieningenniveau van gemeenten en welke mogelijkheden gemeenten zelf hebben
om de tekorten te beïnvloeden.
8
Kan per beleidsterrein een overzicht gegeven worden van de te verwachten tekorten
de komende vijf jaar?
Antwoord:
Dit overzicht kan niet gegeven worden. Gemeenten zijn grotendeels autonoom in het
verdelen van die inkomsten en het vaststellen van budgetten voor de verschillende
beleidsterreinen. Er is voor de middelen uit het Gemeentefonds en de eigen inkomsten
van gemeenten geen oormerking per beleidsterrein. Daarmee is er dus ook niet per beleidsterrein
aan te geven wat het verschil is tussen baten en lasten.
9
Wat zou het budgettaire effect zijn indien ervoor gezorgd wordt dat alle nadeelgemeenten
in de nieuwe herverdeling van het gemeentefonds voor wat betreft het sociaal domein,
daarvoor volledig gecompenseerd worden?
Antwoord:
Het gaat om een integrale herijking van alle onderdelen van de verdeling binnen de
huidige omvang van het gemeentefonds. De effecten voor de nadeelgemeenten zijn pas
te bepalen als het definitieve model is vastgesteld.
10
Op welk percentage of op welk bedrag aan compensatie voor de invoering van een OZB-tarief
voor gebruikers via de algemene heffingskorting bevindt zich het omslagpunt waar de
koopkrachteffecten negatief worden voor de laagste inkomensgroep, de èèn na laagste
inkomensgroep en voor alle huishoudens?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied»
is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet
besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied dan zullen de koopkrachteffecten
van de «schuif» tussen de Rijksbelastingen en gemeentelijke heffingen nader uitgewerkt
worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden meegenomen.
11
Wat zijn de precieze effecten en mogelijkheden van het vervangen van de vermakelijkhedenretributie
door een algemene dagverblijfsbelasting en bestaat voor deze maatregel interesse bij
gemeenten?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied»
is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet
besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied waarbij een algemene
verblijfsheffing wordt voorgesteld dan zullen de effecten en mogelijkheden van de
heffing nader uitgewerkt worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden
meegenomen.
12
Wat zijn de precieze effecten en mogelijkheden van de invoering van een grondontwikkelingsheffing
en bestaat voor deze maatregel interesse bij gemeenten? Kunt u daarbij ingaan op het
eventuele risico op juridische procedures over de begrenzing van het gebied waar de
heffing van toepassing is?
Antwoord:
In het rapport van de studiegroep alternatieve bekostiging wordt de gebiedsontwikkelingsheffing
genoemd als één van de mogelijkheden om gebiedsontwikkeling mede te bekostigen uit
belastingen en heffingen. Het rapport van de studiegroep is in mei van dit jaar zonder
een standpuntbepaling van het kabinet aangeboden aan de Tweede Kamer. De G5 verkennen
op dit moment wat alternatieve bekostiging zou kunnen betekenen voor de bouw van verschillende
grote verstedelijkingslocaties. De resultaten van die verkenning kunnen voor een volgend
kabinet aanleiding zijn een gebiedsontwikkelingsheffing te overwegen en nader uit
te werken. Op dat moment zullen de effecten meer precies in beeld worden gebracht,
inclusief de juridisch effecten.
13
Wat zijn de laatste cijfers over het macro-exploitatietekort bij gemeenten en hoe
apprecieert u deze?
Antwoord:
Gemeenten hadden in 2019 een macro exploitatietekort van 765 miljoen euro. Het tekort
was hiermee toegenomen ten opzichte van 2018 toen het tekort 198 miljoen euro bedroeg.
Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten in het kader van corona heeft
het kabinet in de augustusbesluitvorming besloten de oploop in de opschalingskorting
voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel te schrappen. Dit leidt tot een
verhoging van de algemene uitkering van het gemeentefonds van € 70 miljoen in 2020
en € 160 miljoen in 2021. Daarnaast is besloten om de tijdelijke extra middelen voor
Jeugdzorg ad € 300 mln op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
14
Zijn gemeenten ook in 2020 en 2021 verplicht te komen met een sluitende begroting,
ondanks de hoge uitgaven voor corona? Is dat wel haalbaar?
Antwoord:
Gemeenten zijn voor 2020 gecompenseerd voor extra kosten en misgelopen inkomsten als
gevolg van de coronacrisis. Ook is de oploop in de opschalingskorting in 2020 en 2021
incidenteel geschrapt en is besloten de tijdelijke extra middelen voor Jeugdzorg ad
€ 300 mln. op jaarbasis te verlengen tot en met 2022.
Daarnaast heb ik in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) gesproken
met VNG en IPO over het financieel toezicht. Het is gebruikelijk dat de colleges van
gedeputeerde staten en de gemeenten waar nodig in overleg met elkaar zijn over het
toezicht. Ik heb alle vertrouwen dat ook onder de huidige bijzondere omstandigheden
deze gesprekken tot een goede onderlinge uitkomst leiden. De basis van het financieel
toezicht gaat, overeenkomstig de bestaande wettelijke en beleidsmatige kaders, uit
van een structureel en reëel sluitende begroting, die tijdig wordt ingediend. Er kan
echter bij individuele gemeenten maatwerk nodig zijn. Indien er gemeenten zijn die
behoefte hebben aan maatwerkafspraken, kan een gemeente daarover in contact treden
met de provincie.
15
Kan er een overzicht gegeven worden van de gerealiseerde en/of begrote investeringen
door gemeenten van 2006 tot en met 2021?
Antwoord:
Hieronder staat een overzicht van de investeringen door gemeenten tot en met 2019.
Recenter cijfers zijn niet voorhanden. Deze cijfers zijn afkomstig uit de nationale
rekeningen.
Te zien is dat de gezamenlijke investeringen van gemeenten tot de kredietcrisis gestaag
klommen. Daarna daalden de investeringen, de laatste jaren is sprake van stabilisatie.
De netto investeringen – dus de bruto investeringen min de waardevermindering van
bestaande activa – ligt op een lager niveau dan in het verleden. Het is vooralsnog
onduidelijk waar de daling van de investeringen bij gemeenten door veroorzaakt wordt.
Dit maakt onderdeel uit van het onderzoek naar de financiële positie en het voorzieningenniveau.
Bron: CBS. Het cijfer van 2019 is voorlopig
16
Welke concrete stappen worden er gezet om te komen tot een stabieler begrotingsbeleid
voor gemeenten, zodat zij minder vaak binnen een Begrotingsjaar de uitgaven aan moeten
passen?
Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk in deze bijzondere tijd de schommelingen voor gemeenten
te dempen; hoe stabieler de inkomsten, hoe minder verstoringen van het gemeentelijke
begrotingsproces. In overleg met de VNG en het IPO is besloten om de stand van het
accres zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota 2020 te bevriezen voor de jaren 2020
en 2021. Daarnaast hebben gemeenten zelf de mogelijkheid om stappen te zetten om te
komen tot een stabieler begrotingsbeleid door bijvoorbeeld een behoedzaamheidsreserve
in de eigen begroting te treffen. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de
medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan, ook stabiliteit
zal hierbij worden meegenomen.
17
Wat gebeurt er concreet om te zorgen voor indicatoren die plattelandsgemeenten en
gemeenten in krimpregio's meer financiële armslag bieden?
Antwoord:
Het doel van de herijking is herverdeling van bestaande middelen, opdat alle gemeenten
in een gelijkwaardige financiële uitgangspositie worden gebracht. Het doel is niet
om te zorgen voor meer financiële armslag van plattelands- en krimpgemeenten. De plattelands-
en krimpgemeenten hebben wel mijn bijzondere aandacht. Er loopt momenteel een evaluatie
van de decentralisatie-uitkering bevolkingsdaling. De uitkomst van deze evaluatie
zal ik betrekken bij mijn toekomstige beleid voor gebieden met bevolkingsdaling.
18
Wat gebeurt er om ervoor te zorgen dat plattelandsgemeenten en krimpgemeenten niet
te maken krijgen met verdergaande bezuinigingen bij de herziening van het verdeelmodel?
Antwoord:
Of plattelands- en krimpgemeenten te maken krijgen met nadelige herverdeeleffecten
is nu nog niet bekend. De effecten voor gemeenten zijn pas te bepalen als het definitieve
model is vastgesteld.
19
Hoe wordt er concreet toegewerkt naar vergroting van het lokale belastinggebied onder
gelijktijdige verlaging van de rijksbelastingen? Waarom worden er nog geen verdere
concrete stappen gezet om het lokale belastinggebied te vergroten? Welke stappen worden
er verder nog gezet om het volgende kabinet een goede basis te bieden voor een spoedige
herziening van het lokale belastingstelsel?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied»
is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Er worden op dit moment
dan ook nog geen concrete stappen in die richting gezet.
20
Kan een overzicht worden gegeven van schuldenpositie per gemeente?
Antwoord:
Het gesprek over de schuldenpositie van individuele gemeenten is primair aan het College
van B&W en de gemeenteraad en moet in samenhang bezien worden met de totale financiële
positie van de gemeente. Daarom beperk ik mij tot een totaalbeeld. In de onderstaande
tabel staat het overzicht van de netto schuldquote voor alle gemeenten. Dit financiële
kengetal wordt berekend door de totale schuld van gemeenten te corrigeren voor doorgeleende
gelden (bijvoorbeeld leningen aan wooncorporaties) en te delen door de totale baten
van gemeenten.
Bron: CBS. 2019 is schatting op basis van Iv3-cijfers juli 2020 van 95% van de gemeenten.
21
Kan een overzicht worden gegeven van de reserves van gemeenten?
Antwoord:
Hieronder staat een overzicht van de ontwikkeling van het eigen vermogen van alle
gemeenten samen. Deze bestaat uit de algemene reserve, bestemmingsreserves en saldo
van rekening van gemeenten.
In de cijfers is te zien dat het gezamenlijk eigen vermogen in 2009 fors steeg – een
gevolg van de verkoop van energiebedrijven Nuon en Essent. Na de kredietcrisis nam
de vermogenspositie van gemeenten weer af, met 4,2 miljard euro. Het herstel in jaren
erna bedroeg 1,4 miljard euro. In 2018 en 2019 daalde het eigen vermogen met in totaal
1 miljard euro.
De verkoop van Eneco, in 2019 overeengekomen, is op 25 maart 2020 geëffectueerd. Pas
in realisatiecijfers over dat jaar zal hierdoor een stijging in eigen vermogen te
zien zijn. In totaal 44 gemeenten waren aandeelhouder van Eneco.
Bron: CBS. 2019 is schatting op basis van Iv3-cijfers juli 2020 van 95% van de gemeenten.
22
Kan een overzicht worden gegeven van de weerstandsvermogens van gemeenten?
Antwoord:
Het gesprek over het benodigde en beschikbare weerstandsvermogen is primair een gesprek
tussen college en raad. Elke gemeente bepaalt voor zichzelf de omvang van haar weerstandsvermogen,
aan de hand van reserves en de ruimte om belastingen te verhogen aan de ene kant,
en de financiële risico’s aan de andere kant. De reserves van gemeenten en de ruimte
om de belastingen te verhogen zijn landelijk in beeld (zie antwoorden op vragen 21
en 40), maar de risico’s niet. Die zijn voor elke gemeente uniek. Het is van belang
dat elk college zijn eigen risico’s in kaart brengt en benoemt, voor het gesprek met
de raad over de financiële positie. Omdat het weerstandsvermogen voor elke gemeente
andere elementen bevat, wordt informatie hierover niet centraal verzameld.
23
Is bekend hoeveel gemeenten achterstallig onderhoud aan wegen, kades, bruggen en andere
werken hebben? En hoeveel euro er nodig is om dit achterstallige onderhoud in te halen?
Antwoord:
Het onderhoud aan wegen, kades, bruggen en werken waarvoor gemeenten verantwoordelijk
zijn is primair een verantwoordelijkheid van college en raad. Hierover bestaat momenteel
geen inzicht op landelijk niveau. Bij het onderzoek naar de financiële positie van
gemeenten zal aandacht zijn voor de vraag of de financiële tekorten die gemeenten
ervaren gevolgen heeft voor de onderhoudsniveaus.
24
Wat doen de fondsbeheerders met de aanbevelingen uit het rapport van de Studiegroep
Interbestuurlijke en Financiële verhoudingen? Wat betekent dit voor het wetsvoorstel
herziening uitkeringsstelsel?
Antwoord:
De studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen heeft een interessant
rapport gepresenteerd met waardevolle inzichten om het interbestuurlijk werken naar
een hoger plan te tillen. Veel grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de energietransitie
en de woningbouwopgave vragen een inzet van alle overheden. Dit rapport helpt de overheden
daarbij. Hoe en of deze aanbevelingen worden opgevolgd is aan een nieuw kabinet. In
het licht van het wetsvoorstel herziening uitkeringsstelsel worden de uitkomsten van
de studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen meegewogen. Het is echter
aan een nieuw kabinet om directe opvolging te geven aan de uitkomsten van de studiegroep.
25
Hoeveel rekening is er gehouden voor wat betreft de bijstandsuitkeringen en de andere
regelingen in het kader van corona bij de raming van de uitkering aan gemeenten?
Antwoord:
Bij de vaststelling van de hoogte van het macrobudget voor 2020 en verder wordt door
het Rijk rekening gehouden met de verslechterde conjunctuur en het daaraan gekoppelde
hogere beroep op de bijstand. Verder is de mogelijkheid gecreëerd om de verdelingssystematiek
van de bijstandsbudgetten in 2021 eenmalig te kunnen aanpassen, zodat er voldoende
rekening gehouden kan worden met de effecten van de coronacrisis. Dit wordt als volgt
vormgegeven: een deel van het macrobudget 2021 kan, indien nodig, verdeeld worden
op basis van een verdeelsleutel waarbij rekening wordt gehouden met verschillen in
de mate waarin gemeenten door de coronacrisis zijn getroffen. Daartoe wordt eerst
een bedrag van ca. € 325 miljoen vanuit het macrobudget ingehouden om later in 2021
uit te keren. Er vinden dus geen verrekeningen plaats. De exacte berekeningswijze
van de verdeling van het deelbudget zal in samenspraak met VNG en onderzoekers van
SEO en Atlas voor gemeenten nader worden uitgewerkt. Indien de verschillen in de COVID-19
effecten beperkt blijken te zijn, volgt deze verdeelsleutel alsnog geheel of gedeeltelijk
de reguliere verdeelsleutel, zoals reeds gehanteerd bij het overgrote deel van het
macrobudget.
Daarnaast investeert het kabinet op verschillende terreinen extra om de gevolgen van
de coronacrisis te beperken. In de brief «Uitwerking aanvullend sociaal pakket» aan
de Tweede Kamer van 23 september jl. wordt het aanvullend sociaal pakket nader toegelicht.
Momenteel wordt bezien hoe de budgetten verdeeld worden onder gemeenten, UWV en andere
betrokken partijen, zoals sociale partners en scholen. Zo is er een bedrag van € 146 miljoen
aan extra middelen vrijgemaakt voor het tegengaan van armoede en problematische schulden.
Het geld gaat voor een belangrijk deel naar gemeenten ten behoeve van het gemeentelijk
schuldenbeleid en de bijzondere bijstand. Het gaat om respectievelijk € 45 miljoen
en € 15 miljoen in de periode 2020–2021. Voor meer informatie verwijs ik u naar de
brief «Intensivering armoede- en schuldenaanpak» aan de Tweede Kamer van 28 september
jl. waar nader wordt ingegaan op de beschikbaar gestelde middelen voor de versnelling
en intensivering van de Brede Schuldenaanpak en de landelijke aanpak (kinder)armoede.
Brief 23 september: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/09/23/uitwerk…
Brief 28 september: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/09/28/intensi…
26
Hoeveel rekening is er gehouden voor wat betreft de bijstandsuitkeringen en de andere
regelingen in het kader van corona bij de raming van de uitkering aan gemeenten?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 25.
27
Waarom is definitieve besluitvorming m.b.t. de uitkomsten onderzoek Jeugd aan het
volgende kabinet? Als uit het onderzoek blijkt dat er structurele tekorten zijn, welke
zekerheid kunnen gemeenten dan krijgen dat deze tekorten ook aangevuld.
Antwoord:
In mei 2019 heeft het kabinet extra financiële middelen voor de geconstateerde volumegroei
Jeugd voor drie jaar aan gemeenten beschikbaar gesteld. Dit betreft de jaren 2019,
2020 en 2021. Destijds is geconstateerd dat het kabinet gemeenten niet structureel
tegemoet kan komen. Het verdiepend onderzoek stelde immers dat daartoe de grondslag
ontbreekt: de vraag of de geconstateerde groeiende vraag naar jeugdzorg een boeggolf
is of, en zo ja in welke mate, een structureel karakter heeft, is nog niet te beantwoorden.
Om te kunnen bepalen of, en zo ja in welke mate, gemeenten structureel extra middelen
nodig hebben bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet, heeft
het kabinet met VNG afgesproken dat er in het najaar van 2020 een onderzoek is afgerond.
Dit onderzoek brengt ook in beeld welke maatregelen genomen kunnen worden om de kosten
te verminderen.
Afgesproken is dat de resultaten van het onderzoek dienen als inbreng van de komende
kabinetsformatie. De uitkomsten van het onderzoek zijn zwaarwegend. Dit in het licht
van de jeugdhulpplicht van gemeenten en de noodzaak van sluitende begrotingen. De
uitkomsten van het onderzoek worden bestuurlijk gewogen in het licht van de door betrokken
partijen verrichtte inspanningen en afgesproken bestuurlijke maatregelen. Indien Rijk
en gemeenten in de bestuurlijke weging niet tot overeenstemming komen, wordt een en
ander voorgelegd aan een – gezamenlijk benoemde – commissie van wijzen die een semi-bindend
oordeel geeft.
Vooruitlopend op de resultaten van dit onderzoek is de reeks van de tijdelijke extra
middelen voor Jeugdzorg ad € 300 mln op jaarbasis verlengd naar 2022.
28
Voor welke jaren is het accres gemeentefonds vastgezet? Is dit accres ook vastgezet
voor de jaren 2022 en volgende?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020
en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020. Het is aan een nieuw kabinet
om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres
om te gaan. In afwachting van dit besluit over de te hanteren normeringssystematiek
zijn ook de accresramingen vanaf 2022 gehandhaafd op de stand zoals opgenomen in de
meicirculaire 2020.
29
Hoe verhouden de percentages als het gaat om het accres gemeentefonds, genoemd in
de meicirculaire 2020, de Miljoenennota 2021 en de septembercirculaire 2020, zich
tot elkaar? Hoe luiden die percentages? Klopt het dat de septembercirculaire 2020
op dit punt niet is geactualiseerd? Wat is daarvan de reden? Wat zijn de gevolgen
daarvan voor de gemeenten die hun begroting 2021 moeten opstellen met daarin het meerjarenperspectief
tot en met 2024? Wat zijn de gevolgen voor latere jaren, vanaf 2022?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020
en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020.
Als gevolg hiervan is de accresontwikkeling voor gemeenten zoals opgenomen in de septembercirculaire
gemeentefonds 2020 en Miljoenennota 2021 (Bijlagen bij de Miljoenennota 2021, tabel
11.1 Normeringssystematiek Gemeentefonds en Provinciefonds) identiek met de accresontwikkeling
opgenomen in de meicirculaire gemeentefonds 2020. Deze reeks is:
Accresontwikkeling
Jaar
2020
2021
2022
2023
2024
2025
Percentage
4,62
3,71
3,65
2,76
2,72
3,14
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in
de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden
gedaan over het accres in 2022.
30
Klopt het dat de verwachte rijksuitgaven in 2022, 2023 en 2024 veel minder stijgen
– in 2022 zelfs 0,98% dalen – dan in de begroting en de septembercirculaire staat
(zoals gemeld door Binnenlands Bestuur)? Wat betekent dit voor het accres in 2022?
Antwoord:
Het klopt dat de rijksuitgaven een lichte daling (-0,57%) laten zien in 2022 ten opzichte
van het jaar 2021. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden
te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen
uitspraak worden gedaan over het accres in 2022 en verder.
31
Welke afspraken zijn er gemaakt met VNG en IPO over de periode na het vastzetten van
het accres?
Antwoord:
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in
de toekomst met het accres om te gaan. Er kan nu dan ook nog geen uitspraak worden
gedaan over het accres in 2022 en verder.
32
Welke accrespercentages zouden hebben gegolden als de accrespercentages niet vast
zouden zijn gezet? Hoe zou zich dit vertalen naar de omvang van het gemeentefonds?
Antwoord:
Het kabinet heeft in overleg met VNG en IPO besloten het accres voor de jaren 2020
en 2021 te bevriezen op de stand voorjaarsnota 2020. Aangezien het accres bevroren
is, is niet bekend wat het accres anders zou zijn geweest.
Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in
de toekomst met het accres om te gaan. Tevens kan een nieuw kabinet besluiten tot
mutaties in de (accres relevante) uitgaven. Dit tezamen maakt dat een inschatting
van het accres in 2022 en verder nog onbekend is.
33
Waar is het bedrag van € 300 miljoen voor de jeugdzorg voor 2022 op gebaseerd?
Antwoord:
De € 300 miljoen is hetzelfde bedrag aan tijdelijke extra middelen Jeugd dat in 2020
en 2021 aan gemeenten is toegekend. Voor het jaar 2022 is deze reeks eenmalig doorgetrokken.
34
Wat wordt bedoeld met «financierende rol»? Indien hiermee de Minister van Financiën
wordt bedoeld, geldt die rol dan niet voor alle begrotingen?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 35.
35
Wordt de regisserende rol en financierende rol gezamenlijk uitgevoerd? Zo nee, hoe
is de taakverdeling m.b.t. deze rollen?
Antwoord:
De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de
Minister van Financiën – namens deze de Staatssecretaris van Financiën – zijn op basis
van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen
tussen Rijk en gemeenten. Zij hebben daarbij gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor
de financierende en de regisserende rol.
De financierende rol bestaat eruit dat de fondsbeheerders zorg dragen voor een adequate
omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het gemeentefonds.
De financierende rol is van belang omdat het bestuurlijk stelsel niet kan functioneren
als gemeenten en provincies niet adequaat bekostigd zijn.
De regisserende rol bestaat eruit dat de fondsbeheerders zorg dragen voor een adequate
uitbetaling en vaststelling van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en
decentralisatie-uitkeringen aan de verschillende gemeenten.
36
Wie bepaalt de omvang van het gemeentefonds? Welke rol hebben gemeenten hierin? Zijn
de fondsbeheerders, in het bijzonder de Minister van Financiën, onafhankelijk genoeg
om hier een oordeel over te geven?
Antwoord:
De omvang van het gemeentefonds wordt vastgesteld door het parlement, via instemming
met het voorstel van wet (Begroting Gemeentefonds).
De omvang van het fonds wijzigt jaarlijks op basis van twee mechanismen.
Allereerst als gevolg van de normeringssystematiek. Deze systematiek houdt in dat
de ontwikkeling van de omvang van de fondsen is gekoppeld aan de ontwikkeling van
de rijksuitgaven. De normeringssystematiek bewerkstelligt dat de algemene uitkering
aan de fondsen zich parallel aan de rijksuitgaven ontwikkelt; «samen-trap-op, samen-trap-af».
De jaarlijkse indexering van het Gemeentefonds en het Provinciefonds die voortvloeit
uit de koppeling aan de rijksuitgaven wordt het accres genoemd.
Verder wijzigt de omvang van het fonds door veranderingen in het takenpakket van gemeenten.
Conform artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet wordt bij nieuwe of gewijzigde
taken bekeken of deze financiële consequenties hebben voor gemeenten. Vervolgens beslist
het kabinet over passende compensatie.
Daarnaast hebben Rijk en medeoverheden regelmatig bestuurlijk overleg over de financiële
verhoudingen en de financiële positie van gemeenten.
37
Zijn de fondsbeheerders van mening dat de gemeenten via het gemeentefonds zijn voorzien
van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken? Zo ja, waarop
wordt dat gebaseerd en hoe strookt dit met de aanhoudende signalen van VNG, gemeenten
en provinciale toezichthouders?
Antwoord:
Gemeenten zijn autonome bestuursorganen die voor een groot deel autonoom zijn in de
keuzes die ze maken. Daaraan verbonden zijn zij ook primair verantwoordelijk voor
hun financiële huishouding. Tegelijkertijd ontvangen zij het leeuwendeel van de inkomsten
van het Rijk en kan het Rijk ook taken opdragen.
De mate waarin de budgetten in het gemeentefonds toereikend zijn en of de financiële
positie van gemeenten passend is, heeft de continue aandacht van het kabinet. Er vindt
dan ook frequent bestuurlijk overleg plaats tussen Rijk en medeoverheden over de financiële
verhoudingen en de financiële positie. De signalen van VNG, gemeenten en provinciale
toezichthouders worden hierbij zeer serieus genomen.
Zo zijn er bijvoorbeeld bij Voorjaarsnota extra middelen beschikbaar gekomen voor
Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak- en Thuislozen. Tevens zijn bij Miljoenennota extra
middelen toegekend voor jeugdzorg, om mensen te begeleiden die hun baan verliezen
en voor de schuldenaanpak. Tevens lopen er onderzoeken in het sociaal domein naar
de kosten van de Jeugdzorg en de gevolgen van de invoering van het Wmo abonnementstarief.
Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen
getroffen voor de extra kosten en minder inkomsten van in totaal ruim € 1,5 miljard.
Ook heeft het kabinet gezien de financiële druk bij gemeenten besloten de oploop in
de opschalingskorting in 2020 en 2021 incidenteel voor twee jaar te schrappen. Tevens
is in overleg met de VNG en het IPO besloten het accres te bevriezen voor 2020 en
2021.
Tot slot laat ik nader onderzoek doen naar de financiële positie van gemeenten om
betrouwbare actuelere informatie te krijgen en zicht te krijgen op mogelijke doorwerking
op het voorzieningenniveau en de kwaliteit van gemeentelijke dienstverlening en uitvoering.
38
Wanneer ontvangt de Kamer de brief die de Minister in het debat over de Voorjaarsnota
op 1 juli 2020 aankondigde over artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Antwoord:
Ik ben met de Minister van Financiën in gesprek over de brief over Artikel-2 van de
Financiële verhoudingswet. De Kamer ontvangt deze voor de Najaarsnota.
39
Ligt de drempel voor artikel 12 niet te hoog? Is het aantal art. 2 gemeenten wel een
goede indicator voor de financiële situatie van gemeenten?
Antwoord:
Onder artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet kunnen gemeenten een aanvullende
uitkering krijgen uit het gemeentefonds, waarbij ze hun financiële zelfstandigheid
voor een deel inleveren. Het is een laatste redmiddel voor gemeenten. De gemeente
moet zelf bezuinigen en de belastingen moeten flink hoger liggen dan het landelijk
gemiddelde (minimaal 120% van het landelijk gemiddelde tot maximaal 150% van het landelijk
gemiddelde). Alleen voor het restant van de problematiek is een aanvullende uitkering
uit het gemeentefonds mogelijk. In veel gevallen komen gemeenten al in een eerder
stadium zelfstandig of na tussenkomst van de provinciaal toezichthouder tot een oplossing.
Artikel 12 is dan ook geen echt goede indicator voor de financiële situatie van gemeenten.
Ik monitor de financiële positie van gemeenten met andere kengetallen, zoals het exploitatiesaldo
en het belastingniveau, om zo zicht te houden op de financiële situatie van gemeenten.
40
Hoeveel gemeenten hebben in 2020 een ozb-tarief en riool- en afvalrecht dat voldoet
aan de artikel 12-norm?
Antwoord:
In 2020 zijn er 62 gemeenten met een OZB tarief boven de artikel 12-norm van het redelijk
peil. Zie onderstaande tabel. Daarmee is 2020 het eerste jaar waarin dit aantal stijgt
sinds 2014. Het aantal gemeenten boven de norm daalde in stappen van 87 in 2014 naar
53 in 2019.
Dat een gemeente een redelijk peil aan inkomsten heeft, wil niet zeggen dat ze daarmee
automatisch een artikel 12-uitkering kan aanvragen en ontvangen. Belangrijkste voorwaarde
is het structurele en aanmerkelijke tekort. Het redelijk peil vormt daarbij een aanvullende
voorwaarde. En als voorwaarde voor het verstrekken van een artikel 12-uitkering kan
het belastingniveau nog hoger worden vastgesteld en kunnen bezuinigingen worden verlangd
van de gemeente.
Bron: Berekeningen obv gegevens COELO, CBS, Iv3
41
Wordt bij de aanpassing van het verdeelmodel voor de algemene uitkering wel uitdrukkelijk
gezocht naar criteria die niet in de eerste plaats de (grote) steden bevoordelen,
maar ook evenwichtig aandacht hebben voor gemeenten met veel landelijk gebied?
Antwoord:
Uit de Financiële-verhoudingswet volgt een aantal criteria waar de verdeling van de
algemene uitkering aan moet voldoen. In mijn brief van 18 juli 2018 informeerde ik
de Tweede Kamer dat deze criteria nog steeds opgeld doen en dat het doel van de verdeling
blijft om gemeenten in een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te brengen. Met
andere woorden de verdeling van de middelen moet de kosten van gemeenten volgen.
Er is ook gekeken of er specifieke maatstaven zijn die samenhangen met het kostenpatroon
van plattelandsgemeenten en of er sprake is van gemeenschappelijke kostenpatronen
van gemeenten in regio’s die bevolkingsdaling kennen. Er is dan ook niet alleen gekeken
naar maatstaven als inwonertal, maar bijvoorbeeld ook naar maatstaven als de oppervlakte
van een gemeente, de adressendichtheid en het aantal kernen binnen de gemeentegrenzen.
42
Is in figuur 3 rekening gehouden met de demografische ontwikkeling voor de periode
2020 – 2025? Zo nee, kan de grafiek geactualiseerd worden op basis van CBS-prognoses?
Antwoord:
Ja, figuur 3 (blz. 17 van de begroting gemeentefonds 2021) is gebaseerd op actuele
demografische prognoses van het CBS.
43
Waarom daalt het gemiddelde bedrag per inwoner? Wat zijn de argumenten op basis waarop
het bedrag per inwoner omlaag gaat?
Antwoord:
Achter de daling van het bedrag per inwoner na 2020 gaat een veelheid aan budgetmutaties
schuil. Het is van belang om op te merken dat het bedrag per inwoner in 2020 in vergelijking
met andere jaren relatief hoog is vanwege de middelen die het kabinet beschikbaar
heeft gesteld om de financiële gevolgen van de coronacrisis te compenseren. In 2020
loopt een totaalbedrag van € 871,9 miljoen uit het compensatiepakket via het gemeentefonds.
In het oog springende voorbeelden van budgetmutaties die de daling van het bedrag
per inwoner na 2020 verklaren zijn:
– de verlaging van het budget voor beschermd wonen met € 495 miljoen vanaf 2021, vanwege
de openstelling van de Wet langdurige zorg voor mensen met een psychische stoornis.
Vanaf dat moment gaat de verantwoordelijkheid voor deze groep cliënten over van gemeenten
naar het Rijk
– de jaarlijkse daling van het budget voor de Wet sociale werkvoorziening doordat geen
sprake meer is van nieuwe instroom. Het verschil tussen het budget voor 2020 en 2025
bedraagt ruim € 448 miljoen.
Daarnaast is er voor de latere jaren van de prognose op dit moment nog geen volledig
beeld van decentralisatie-uitkeringen die gemeenten zullen ontvangen. De ervaring
leert dat decentralisatie-uitkeringen ook nog in een lopend jaar worden toegekend.
44
Kunnen de fondsbeheerders een overzicht opstellen van de daadwerkelijke verstrekte
aantallen specifieke uitkeringen 2018 en 2019, en het voorlopig aantal daadwerkelijk
verstrekte specifieke uitkeringen in 2020 ter toelichting op Tabel 6?
Antwoord:
Momenteel zijn de fondsbeheerders bezig met het inventariseren van de meest recente
ontwikkelingen rond de aantallen specifieke uitkeringen en de daarmee gemoeide bedragen.
Er lijkt sprake te zijn van een forse toename van het aantal specifieke uitkeringen,
alsmede van het daarmee gemoeide budgettaire belang. De oorzaak is gelegen in de vraagtekens
die de Algemene Rekenkamer (in de Verantwoordingsonderzoeken van de afgelopen twee
jaren) gesteld heeft bij de rechtmatigheid van de verstrekking van sommige decentralisatie
uitkeringen, die voorwaarden stellen aan de besteding van de middelen. Een van de
alternatieve uitkeringsvormen is in dat geval de specifieke uitkering.
Het gevraagde overzicht van de daadwerkelijke verstrekte specifieke uitkeringen wordt
opgesteld in samenspraak met de betrokken ministeries. De middelen voor een specifieke
uitkering worden immers vanuit de departementale begrotingen verstrekt. Het Ministerie
van BZK heeft voor 2018 en 2019 inzicht in het totaal van de verantwoorde regelingen,
maar dat betreft deels regelingen waarbij geen nieuwe middelen meer vanuit de departementale
begroting verstrekt worden, maar de verantwoording in de tijd nog wel doorloopt. Voor
2020 geldt dat het beeld nog sterk aan verandering onderhevig is.
Ik zal in het najaar van 2020 de Kamer informeren over de gevraagde ontwikkeling van
de specifieke uitkeringen.
45
Wat zijn de precieze effecten en mogelijkheden van het vervangen van de toeristenbelasting
door een algemene nachtverblijfsbelasting op overnachtingen door niet-inwoners, bestaat
voor deze maatregel interesse bij gemeenten en bent u bereid hier nader onderzoek
naar te doen zoals het rapport Bouwstenen voor een Beter belastinggebied adviseert?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied»
is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet
besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied (waarbij een algemene
verblijfsheffing wordt voorgesteld), zullen de effecten en mogelijkheden van de heffing
nader uitgewerkt worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden meegenomen.
46
Kunt u de stijging van de OZB uitsplitsen in de beleidsmatige en niet-beleidsmatige
stijging?
Antwoord:
Ten behoeve van de aanpak van de lokale opgaven kunnen gemeenten de hoogte van de
lokale lasten aanpassen, waaronder de onroerendzaakbelasting. De onroerendzaakbelasting
is een algemene belasting waarvan de middelen vrij inzetbaar zijn. Een splitsing van
de ontwikkeling van de onroerendzaakbelasting in een beleidsmatige en niet-beleidsmatige
verandering is dan ook niet beschikbaar.
47
Hoeveel ouderen ontvangen momenteel de WMO-voorzieningen huishoudelijke hulp, dagbesteding
en mantelzorgondersteuning?
Antwoord:
In de beschikbare data over het aantal cliënten wordt onderscheid gemaakt tussen de
categorieën (1) huishoudelijke hulp, (2) hulpmiddelen en diensten en (3) ondersteuning
thuis (waaronder o.a. dagbesteding). In onderstaande tabel is het aantal cliënten
met een maatwerkvoorziening per leeftijdscategorie opgenomen op basis van voorlopige
cijfers 2019.
Perioden
2019*
2019*
2019*
2019*
Type maatwerk arrangement
Totaal (excl verblijf en opvang)
Onder steuning thuis
Hulp bij het huis houden
Hulp middelen en diensten
Leeftijd: jonger dan 30 jaar
94.060
58.830
2.670
38.405
Leeftijd: 30 tot 45 jaar
94.225
59.515
18.925
33.630
Leeftijd: 45 tot 60 jaar
154.455
71.100
46.125
86.755
Leeftijd: 60 tot 75 jaar
248.580
56.555
106.675
179.290
Leeftijd: 75 tot 85 jaar
290.035
40.065
145.925
215.870
Leeftijd: 75 jaar of ouder
541.170
70.915
266.075
417.410
Leeftijd: 85 jaar of ouder
251.135
30.850
120.150
201.540
Totaal personen
1.132.490
316.910
440.470
755.490
Bron:CBS (https://opendata.cbs.nl/#/CBS/nl/dataset/83262NED/table?dl=41BA6)
48
Kunt u cijfermatig laten zien of en in welke mate een aanzuigende werking van het
abonnementstarief op deze categorieën heeft plaatsgevonden?
Antwoord:
De Minister van VWS heeft met de VNG afgesproken dat de (financiële) effecten van
het abonnementstarief worden gevolgd door middel van een landelijk monitoronderzoek.
In deze monitor wordt o.a. gekeken naar de ontwikkeling van het aantal cliënten en
de uitgaven. Hierbij wordt gekeken naar de ontwikkeling in de categorieën (1) huishoudelijke
hulp, (2) hulpmiddelen en diensten en (3) ondersteuning thuis. Op 4 december 2019
(TK, 2019–2020, 29 538, nr 309) is de eerste monitor verschenen waarin is gekeken naar de periode vóór de invoering
van het abonnementstarief (een nulmeting over 2017/2018). Op basis van de eerste monitor
zijn nog geen conclusies mogelijk over de mate waarin een aanzuigende werking optreedt
als gevolg van de invoering van het abonnementstarief. Op korte termijn zullen de
resultaten van de tweede monitor beschikbaar komen over het jaar 2019, het eerste
jaar na invoering van het abonnementstarief. De Minister van VWS zal naar verwachting
in oktober deze monitorrapportage inclusief beleidsreactie naar de Tweede Kamer zenden.
49
Op welk percentage of op welk bedrag aan compensatie voor de invoering van een ingezetenenheffing
via de algemene heffingskorting bevindt zich het omslagpunt waar de koopkrachteffecten
negatief worden voor de laagste inkomensgroep, de èèn na laagste inkomensgroep en
voor alle huishoudens?
Antwoord:
Het in mei 2020 aan uw Kamer aangeboden deelrapport «Herziening gemeentelijk belastinggebied»
is bedoeld voor de besluitvorming door het volgende kabinet. Indien een nieuw kabinet
besluit tot een herziening van het gemeentelijke belastinggebied, zullen de koopkrachteffecten
van de «schuif» tussen de Rijksbelastingen en gemeentelijke heffingen nader uitgewerkt
worden. De hier gestelde vragen zullen hierbij dan worden meegenomen.
50
Op basis waarvan is het bedrag van € 23 mln voor de kinderopvang van ouders met een
cruciaal beroep bepaald?
Antwoord:
Het bedrag van € 23 miljoen voor de periode maart tot 1 juli is gebaseerd op een kostenopgave
van de KinderOpvang branche. Het gaat hierbij om de kosten per opvanglocatie en monitorgegevens
over het aantal gemeenten met opvanglocaties en veronderstellingen over de ontwikkeling
daarvan.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
E. Ziengs, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
F.M.J. Hendrickx, adjunct-griffier