Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 504 Wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet om het reclameverbod aan te scherpen
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 7 oktober 2020
Over de voorgestelde wijziging van de Tabaks- en rookwarenwet om het reclameverbod
aan te scherpen zijn vragen gesteld door de leden van de fracties van de VVD, de PVV,
het CDA, GroenLinks en de SP. Ik dank de leden voor hun inbreng. Hieronder ga ik per
thema in op de gestelde vragen in de volgorde waarin zij zijn gesteld. Met het oog
op de leesbaarheid van deze nota heb ik de vragen van een nummering voorzien.
1. Inleiding
1.
De leden van de CDA-fractie stellen dat in het Nationaal Preventieakkoord tussendoelstellingen zijn opgenomen
voor 2020. Deze leden vragen of de regering kan aangeven hoe het staat met:
– het percentage zwangere vrouwen die nog roken (doelstelling was een daling van 9%
naar 5%)
– het percentage vrouwen dat gestopt is, maar na de bevalling weer begint (doelstelling
was een daling van 50% naar 25%)
– het percentage volwassen rokers (doelstelling was een daling naar onder de 20%)
– het aantal jongeren dat dagelijks start met roken (doelstelling was een daling naar
onder de 40).
Het Trimbos-instituut heeft vorig jaar de Monitor Middelengebruik en Zwangerschap
2018 uitgebracht waaruit bleek dat het aantal vrouwen dat rookt is verminderd van
9% naar 7%. Het percentage vrouwen dat gestopt is met roken, maar na de bevalling
weer begint, is gedaald van 50% naar 44%.1 Er is sprake van een dalende trend en we zijn goed op weg. De Taskforce Rookvrije
Start heeft aangegeven dit en komend jaar meer in te zetten op betere stoppen-met-rokenzorg
tijdens de zwangerschap en in de preconceptieperiode. Ook dit jaar voert het Trimbos-instituut
onderzoek uit naar middelengebruik voor, tijdens en na zwangerschap. Deze monitor,
waarin de cijfers over 2020 zijn opgenomen, wordt halverwege volgend jaar gepubliceerd.
Het percentage volwassen rokers is gedaald van 23,1% in 2017 naar 21,7% in 2019.2 Ook hier is sprake van een dalende trend. De prevalentie van roken onder jongeren
is in 2019 niet veranderd ten opzichte van 2017.3 Het aantal jongeren dat dagelijks start met roken is stabiel gebleven. Succesvol
beleid voor tabaksontmoediging is gebaseerd op meerdere samenhangende pijlers. Een
belangrijk onderdeel van het pakket aan maatregelen richt zich op het ontmoedigen
van roken onder jongeren. Dit is in 2019 ingezet en zou kunnen leiden tot het verder
terugdringen van de rookprevalentie onder jongeren.
2.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een indicatie kan geven wat het netto effect is van deze wetswijziging
op het aantal rokers. Zij vragen wanneer onderhavig wetsvoorstel het doel heeft behaald.
In het Nationaal Preventieakkoord is een veelheid aan maatregelen en acties afgesproken
met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om in 2040 een zogenoemde rookvrije
generatie te realiseren. In dit samenhangend pakket aan effectieve maatregelen zit
onder andere een forse accijnsverhoging, het afschaffen van de rookruimtes, een uitstalverbod,
neutrale verpakkingen, onderhavige uitbreiding van het reclameverbod en de uitbreiding
van het rookverbod, in combinatie met intensieve campagnes. Deze maatregelen zijn
noodzakelijk voor een effectief tabaksontmoedigingsbeleid. Het niet implementeren
van één van deze maatregelen zou de effectiviteit van het geheel kunnen ondermijnen.
Het is niet mogelijk om voor individuele maatregelen aan te geven wat het verwachte
effect is op de prevalentiecijfers. Wel is bekend dat de verschillende maatregelen
effectief zijn. In lijn met het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging heeft de
Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2008 de zogenoemde MPOWER maatregelen geïntroduceerd.4 De WHO raadt zes typen maatregelen aan waarvan sterk wetenschappelijk bewijs is voor
de effectiviteit. Eén van deze maatregelen is het verbieden van reclame en andere
vormen van promotie van tabak. Dit draagt bij aan het beperken van het blootstellen
van met name jongeren aan (afbeeldingen van) tabaksproducten en het versterken van
de norm dat niet roken normaal is.
2. Aanleiding
3.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het momenteel al verboden is om op websites reclame te maken voor tabaksproducten
en aanverwante producten. Deze leden vragen op welke wijze dit verbod gehandhaafd
wordt. Zij vragen of ook wordt gecontroleerd en gehandhaafd op (sluik)reclame op sociale
media en bij influencers.
De NVWA ziet toe op de naleving van het reclameverbod, zowel online als offline. Het
inzetten van influencers door de tabaksindustrie valt onder de definitie van reclame
en is in Nederland dus wettelijk verboden. Het ingewikkelde aan social media is echter
het grensoverschrijdende karakter van de media. De NVWA kan optreden tegen sociale
mediacampagnes die actief zijn vanuit Nederland of gericht zijn op inwoners van Nederland.
Is dit niet het geval dan kan de NVWA een signaal afgeven aan de autoriteiten van
het land waar het bedrijf gevestigd is.
4.
Uit onderzoek blijkt dat een alomvattend verbod op reclame en promotie van tabak de
tabaksconsumptie substantieel kan doen verlagen. Deze leden van de CDA-fractie vragen
wat de afwegingen zijn geweest om niet tot een alomvattend verbod over te gaan, maar
toch nog enkele uitzonderingen toe te staan.
Deze speciaalzaken, die zich hoofdzakelijk op rookwaren richten, zijn eerder al uitgezonderd
van het uitstalverbod.5 In lijn met die uitzondering worden dezelfde speciaalzaken uitgezonderd van de uitbreiding
van het reclameverbod wanneer het gaat om reclame in die verkooppunten. De aard van de tabaksspeciaalzaak die (bijna) enkel tabaksproducten
verkoopt en een bijbehorend klantenbestand trekt, en de kleine zaken die zwaar leunen
op de verkoop van tabak, rechtvaardigt in de ogen van de regering een uitzondering
op het reclameverbod.
Daarnaast vindt de regering het verbieden van reclame in een speciaalzaak waar de producten zelf nog uitgestald mogen staan niet te verenigen.
Deze speciaalzaken mogen daarom in de zaak nog wel reclame maken. Indien de speciaalzaak
die onder de uitzondering valt reclame maakt in het verkooppunt, is het onverminderd
belangrijk dat die reclame en de uitstalling van tabaks- en aanverwante producten
vanaf de buitenkant van het verkooppunt niet, bedoeld of onbedoeld, zichtbaar zijn.
Door daarnaast ook reclame op de gevel en in de etalage te verbieden worden jongeren
en ander algemeen winkelend publiek beschermd tegen tabaksreclame.
5.
De regering schrijft dat het verstrekken van vergoedingen van tabaksfabrikanten aan
verkooppunten voor het plaatsen van reclame nu ook al wettelijk niet toegestaan is,
maar dat dit in de praktijk wel gebeurt. Hierbij wordt verwezen naar een onderzoek
van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uit 20196. In dat onderzoek concludeert de NVWA dat de bevoegdheid om medewerking af te dwingen
door het opleggen van een herstelsanctie (last onder dwangsom) of een bestraffende
sanctie (dwangsom) het proces van handhaving versneld zou hebben. Deze bevoegdheid
is echter niet opgenomen in de Tabaks- en rookwarenwet, waardoor controle bemoeilijkt
wordt. Genoemde leden vragen waarom de regering deze bevoegdheid niet heeft opgenomen
in dit wetsvoorstel.
Momenteel is het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele
andere wetten in verband met het nieuwe omgevingsrecht en nadeelcompensatierecht in
behandeling bij uw Kamer. In genoemd wetsvoorstel is voorgesteld artikel 5:20 van
de Algemene wet bestuursrecht aan te vullen, opdat iedere toezichthouder de bevoegdheid
heeft om een last onder dwangsom op te leggen aan een (rechts)persoon die niet meewerkt,
om daarmee de medewerking die redelijkerwijs gevorderd kan worden, ook af te kunnen
dwingen.7 Ook de NVWA zou na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel die bevoegdheid hebben.
Aangezien een dergelijke bevoegdheid onder het algemene bestuursrecht valt is het
niet nodig een dergelijke bevoegdheid (ook) in de Tabaks- en rookwarenwet te regelen.
6.
De leden van de SP-fractie stellen dat de nu voorgestelde wijzigingen om de reclamemogelijkheden voor tabaksspeciaalzaken
in te perken reeds in het Nationaal Preventieakkoord zijn aangekondigd. Aangezien
er sterk wetenschappelijk bewijs is dat het verbieden van reclame en andere vormen
van promotie van tabak effectief is, vinden deze leden het logisch dat hier nu actief
op ingezet wordt. De leden vragen wat precies de verwachte afname is van het aantal
rokers en het aantal mensen dat begint met roken, met deze maatregelen. Echter, ook
blijkt dat het invoeren van een allesomvattend reclame- en promotieverbod naar alle
waarschijnlijkheid het beste zou werken. De genoemde leden vragen of zij het goed
begrijpen dat economische argumenten zwaarder wegen dan gezondheidsargumenten in de
keuze niet voor een dergelijk allesomvattend verbod te kiezen. Hoe verhoudt deze keuze
zich precies tot een effectief tabaksontmoedigingsbeleid, zo vragen deze leden.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden van de SP-fractie naar het antwoord
op vraag 2 van de leden van de GroenLinks-fractie en het antwoord op vraag 4 van de
CDA-fractie.
Onderdelen van het reclameverbod
7.
De leden van de VVD-fractie stellen dat hoewel de titel van het voorstel en de voorgestelde wijzigingen in de
wetstekst dit niet doen vermoeden, uit de memorie van toelichting blijkt dat de regering
met het voorstel niet enkel beoogt het maken van reclame voor tabaksproducten te beperken,
maar tevens de vergoedingen die tabaksfabrikanten betalen aan de speciaalzaken. Zij
vragen of de regering een inschatting heeft gemaakt welke inkomensderving een dergelijk
verbod op vergoedingen zal betekenen voor de speciaalzaken.
In de vigerende Tabaks- en rookwarenwet is een strikt en veelomvattend reclameverbod
voor tabaksproducten en aanverwante producten opgenomen. Elke handeling in de economische
sfeer met als doel de verkoop van producten te bevorderen is verboden, zo ook vergoedingen
voor het behalen van verkoopresultaten en andere vergoedingen die tot doel hebben
de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten te bevorderen.8 Ik heb dit eerder toegelicht in mijn brief van 5 december 2019.9 Door de voorliggende wetswijziging verandert er niets op dit vlak, maar wordt bevestigd
en nader toegelicht dat deze vergoedingen onder het reclameverbod vallen, hetgeen
de handhaafbaarheid ten goede kan komen. Aangezien deze vergoedingen al lange tijd
verboden zijn en het voorliggende wetsvoorstel en de memorie van toelichting hierin
geen verandering aanbrengen, vloeien eventuele financiële gevolgen niet voort uit
dit wetsvoorstel.
8.
In de memorie van toelichting stelt de regering dat het betalen van deze vergoedingen
valt onder de definitie van reclame, daarmee verboden is en dat hierop sinds kort
wordt gehandhaafd. De definitie in de Tabaks- en rookwarenwet stamt uit 2001. De leden
van de VVD-fractie vragen of de regering altijd van mening is geweest dat het betalen
van vergoedingen valt onder de definitie van reclame. Zo ja, waarom is er dan niet
eerder gehandhaafd, vragen zij.
Zoals in de memorie van toelichting wordt beschreven is het betalen van genoemde vergoedingen
verboden, maar gebeurt het in de praktijk helaas wel. Voor een vastgestelde overtreding
kan een forse boete worden opgelegd, beginnend bij € 45.000,-. De NVWA heeft hier
bij speciaalzaken onderzoek naar gedaan10 en 67 rapporten van bevinding opgemaakt. Deze zaken zijn in verschillende fases van
het juridische proces. De onderzochte zaken kunnen sowieso een hercontrole verwachten.
Het toezicht op het reclameverbod met betrekking tot de genoemde vergoedingen waaronder
het bepalen of een vergoeding een overtreding van het reclameverbod vormen is complex
en vergt veel capaciteit. In de voorafgaande jaren heeft het reclametoezicht van de
NVWA zich voornamelijk op openlijke tabaksreclame gericht. Nu openlijke tabaksreclame
vrijwel is uitgebannen, door nakoming en door de handhavingsacties van de NVWA bij
niet nakoming, kan meer handhavingscapaciteit worden ingezet op andere vormen van
reclame.
9.
Voorst stellen de leden van de VVD-fractie dat de wetsgeschiedenis van de Tabaks-
en rookwarenwet geen aanleiding geeft te veronderstellen dat dergelijke vergoedingen
bedoeld zijn te vallen onder de definitie van reclame. Zij vragen of de regering beoogt
met de memorie van toelichting dat de Kamer zich uitspreekt over deze definitie. Zij
vragen voorts of een dergelijke uitleg ook gevolgen zal hebben voor de opvatting van
de definitie van reclame voor andere dan tabaksproducten. Zij vragen tot slot waarom
de regering er niet voor kiest een dergelijk verbod op vergoedingen expliciet in een
wetsvoorstel aan de Kamer voor te leggen, in plaats van hiertoe het begrip «reclame»
op te rekken.
Zoals in het antwoord op bovenstaande vragen van de leden is toegelicht, is geen sprake
van een nieuwe uitleg van de definitie. Gelet op de definitie van tabaksreclame is
elke handeling in de economische sfeer met als doel de verkoop van tabaksproducten
en aanverwante producten te bevorderen verboden.11 Dit verbod geldt reeds sinds 2001. Het verstrekken van vergoedingen voor het behalen
van verkoopresultaten en andere vergoedingen die tot doel hebben de verkoop van tabaksproducten
en aanverwante producten te bevorderen zijn aan te merken als handelingen in de economische
sfeer met als doel de verkoop van producten te bevorderen. Dit geldt ook voor vergoedingen
voor promotiemateriaal, zoals gevelreclame, posters, displays en lichtbakken.
De definitie van tabaksreclame geldt voor alle tabaksproducten en aanverwante producten,
zoals elektronische dampwaar. De uitleg van deze definitie raakt de uitleg van andere
definities over andere producten niet.
De NVWA heeft tot dusver niet tegen vergoedingen voor promotiemateriaal opgetreden
omdat een specifieke passage uit de wetshistorie12 de – onterechte – verwachting zou kunnen wekken dat deze vergoedingen voor promotiemateriaal
niet onder het reclameverbod zouden vallen. Om eventuele verwarring hierover weg te
nemen, en om het reclameverbod in al zijn facetten te bespreken, heb ik in de memorie
van toelichting een passage opgenomen waarin wordt bevestigd dat deze en de andere
genoemde vergoedingen onder het reclameverbod vallen. Dit kan de kenbaarheid voor
ondernemers vergroten.
10.
De leden van de PVV-fractie lezen dat gevelreclames en etalagereclames met dit wetsvoorstel worden verboden.
Zij vragen waarom diezelfde eisen niet gelden voor coffeeshops en shishalounges? Zij
stellen dat de regering van mening is dat reclame-uitingen ervoor zorgen dat jongeren
gewend raken aan het beeld van deze rookwaren, deze producten normaal gaan vinden
en daardoor eerder gaan experimenteren met deze producten. Zij vragen of de regering
het roken van deze producten, cannabis, hasj en een waterpijp, die niet onder dit
aangescherpte reclameverbod komen te vallen dan wel normaal vindt. De leden vragen
of het wel wenselijk is dat het brede publiek (inclusief kinderen, jongeren, niet-rokers,
rokers die proberen te stoppen, ex-blowers en blowers die proberen te stoppen) op
deze manier worden blootgesteld aan reclame en daarmee worden verleid om deze producten
te kopen of te gaan gebruiken.
In de beleidsregels Aanwijzing Opiumwet13 is opgenomen dat voor coffeeshops geen enkele vorm van reclame toegestaan is. Er
kan enkel een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit worden gebezigd. Voor
shishalounges geldt het reclameverbod uit de Tabaks- en rookwarenwet, er mag zowel
direct als indirect geen reclame worden gemaakt voor tabaksproducten of aanverwante
producten. De waterpijp zelf valt net als de gewone pijp niet onder het reclameverbod,
maar de tabaksproducten en aanverwante producten die in de waterpijp worden gebruikt
wel.
11.
De leden van de SP-fractie lezen dat aangegeven wordt dat het verbieden van reclame in een speciaalzaak waar
producten uitgestald staan «niet proportioneel lijkt». Zij vragen of deze opmerking nader toegelicht kan worden en wat daarbij precies
het verschil is tussen «het is niet proportioneel» en «het lijkt niet proportioneel».
Beide door de leden van de SP-fractie genoemde formuleringen geven de mening van de
regering weer over proportionaliteit in dit geval. Zoals beschreven in het antwoord
op vraag 4 van de leden van de CDA-fractie, is wat de regering betreft de uitzondering
op het reclameverbod in lijn met de uitzondering op het uitstalverbod (als lex specialis
van reclameverbod) gerechtvaardigd voor enkele verkooppunten.
12.
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat «het toestaan van reclame binnen een speciaalzaak die niet onder een van de uitzonderingen
van het uitstalverbod valt, of andere vormen van nadere uitzonderingen, zijn overwogen.
Echter, iedere verdere uitzondering doet afbreuk aan het doel de rookprevalentie te
verminderen». De leden van de SP-fractie vragen of daarmee de verwachting dan ook is dat de nu
wel toegestane uitzonderingen géén afbreuk doen aan het doel de rookprevalentie te
verminderen, en zo ja, waarom dat niet het geval is. Wordt deze uitzondering geëvalueerd,
zo vragen deze leden.
Voor een antwoord op het eerste deel van de vraag verwijs ik de leden naar het antwoord
op vraag 4 van de leden van de CDA-fractie. De uitzondering voor speciaalzaken volgt
uit de uitzondering zoals deze is opgenomen in het uitstalverbod. In de toelichting
op het besluit waarin dat is geregeld is opgenomen dat twee jaar na inwerkingtreding
zal worden gemonitord of de speciaalzaken die zijn uitgezonderd van het uitstalverbod
in aantal toenemen.
13.
Het besluit om gevelreclame niet langer toe te staan, begrijpen genoemde leden volledig.
Deze leden begrijpen uit de toelichting dat de verkooppunten nog wel mogen aangeven
dat er tabaksproducten worden verkocht of dat dit in de naam van de onderneming wordt
opgenomen. De NVWA ziet hierop toe. De leden vragen of kan worden toegelicht waar
precies de grens ligt tussen reclame en het mogen aangeven dat er tabaksproducten
worden verkocht, wat niet mag en wat nog wel mag.
De regering is van mening dat verkooppunten van tabaksproducten zich als zodanig kenbaar
moeten kunnen maken door het voeren van enerzijds een bedrijfsnaam, of een aanduiding
op de voorgevel die bestaat uit de feitelijke mededeling dat er tabaksproducten of
aanverwante producten worden verkocht. Hierdoor kan de consument een bewuste keuze
maken om wel of niet de winkel te betreden. De regering is van mening dat dit niet
moet worden opgevat als tabaksreclame. Echter moet worden voorkomen dat de aanduiding
de aandacht trekt en op die manier kan leiden tot het promoten van tabaksproducten
of aanverwante producten, want dan is er volgens de regering wel sprake van reclame.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving van het
reclameverbod en of een gevelaanduiding of vermelding van een bedrijfsnaam op een
sobere en neutrale manier gebeurt.
14.
Het brede verbod op etalagereclame steunen de leden van de SP-fractie, blootstelling aan tabaksproducten voor iedereen die simpelweg langs de winkel loopt
wordt hierdoor verminderd. Vergoedingen voor verkooppunten zijn momenteel al niet
toegestaan, dit gebeurt echter toch. De leden vragen wat de huidige cijfers op dit
gebied zijn. Wat wordt er aanvullend ondernomen om dit verder terug te dringen, vragen
zij.
In mijn brief van 5 december 2019 aan Uw Kamer ben ik ingegaan op de laatste cijfers.14 In 2019 is gebleken dat alle 10 onderzochte speciaalzaken afspraken met fabrikanten
hebben gemaakt over vergoedingen. In totaal zijn 69 samenwerkingsovereenkomsten met
19 verschillende fabrikanten aangetroffen. Voor meer informatie daarover verwijs ik
de leden naar genoemde brief. Op dit moment rondt de NVWA het onderzoek af naar onrechtmatige
vergoedingen aan supermarkten. Wanneer dit onderzoek is afgerond, zal ik uw Kamer
hierover informeren. Daarna zal de NVWA een vergelijkbaar onderzoek bij tankstations
starten.
3. Bevoegdheid provincies en gemeenten ten aanzien van rookverboden
15.
De leden van de PVV-fractie stellen dat het huisrecht of eigendomsrecht als vertrekpunt kan gebruikt worden voor
het instellen van rookvrije zones. Als de buitenruimte eigendom is van de provincie
of de gemeente kan via een huisreglement een rookvrije zone ingesteld worden en kan
dit vervolgens met bebording worden aangegeven. De handhaving van de huisregels bestaat
bijvoorbeeld uit het aanspreken van rokers met het verzoek om niet in de aangegeven
zone te roken of het ontzeggen van toegang tot die ruimte. Diverse gemeenten hebben
aangegeven dit niet alleen informeel maar ook juridisch te willen aanpakken. Kunnen
gemeenten met deze wetswijziging uiteindelijk zo ver gaan dat zij mensen kunnen verbieden
om in hun eigen huis, eigen tuin of op hun eigen balkon mogen roken?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft
de regering besloten de eerder in het wetsvoorstel opgenomen aanvulling op artikel 10
van de Tabaks- en rookwarenwet uit het wetsvoorstel te schrappen.15 In de -geschrapte- wijziging werd expliciet gemaakt dat decentrale overheden regels
kunnen stellen in aanvulling op artikel 10 van de wet. Volgends de Afdeling advisering
van de Raad van State is het niet nodig dat met een artikel te regelen. Er is daarom
geen sprake van een voorgestelde wetswijziging over dit onderwerp. In de toelichting
wordt beschreven hoe de al bestaande autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten
zich in de ogen van de regering verhoudt tot de Tabaks- en rookwarenwet. Gemeenten
zijn bevoegd regels te stellen betreffende de gemeentelijke huishouding. Dit betekent
dat een gemeentelijke verordening een gemeentelijk, openbaar belang moet dienen. Het
roken in de privésfeer van eigen huis, tuin of balkon kan daar niet toe gerekend worden.
16.
De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat een gemeente voor alle openbare ruimte een juridisch handhaafbaar
rookverbod mag instellen, met uitzondering van de «open lucht» behorende bij een gebouw
waar wettelijk gezien juist een rookverbod geldt. Zo ja, dan vragen zij wat de regering
vindt van deze (ogenschijnlijk) inconsistente situatie.
De genoemde «open lucht» behorende bij een gebouw waar op grond van de Tabaks- en
rookwarenwet een rookverbod moet zijn ingesteld, valt inderdaad niet onder de bevoegdheid
van de gemeente. In de eerste plaats is over het betreffende gebouw in de Tabaks-
en rookwarenwet zowel geregeld waar wel, en waar niet een rookverbod moet zijn ingesteld,
aangeduid en worden gehandhaafd; een gemeentelijke regel kan dat niet doorkruisen.
In de tweede plaats is een balkon, dakterras of patio van een dergelijk gebouw geen
openbare ruimte. Er is daarom geen sprake van een uitzondering, maar van een bevoegdheidsverdeling.
17.
Deze leden vragen of de regering met een voorbeeld kan aangeven op welke wijze een
provincie gebruik zou kunnen maken van de bevoegdheid om rookverboden op te leggen.
Het is denkbaar dat een provincie zou kunnen maken van haar autonome verordenende
bevoegdheid in bijvoorbeeld een door haar beheerd natuurgebied.
18.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het provincies en gemeenten (reeds) toegestaan is om, aanvullend op
de wet, gebieden in de openbare ruimte rookvrij te maken. Veel verboden (en de handhaving
daarvan) zijn echter informeel. De leden vragen wat precies de ervaringen met dergelijke
informele verboden te roken op een bepaalde plaats zijn.
Ruim honderd gemeenten zetten zich actief in voor een rookvrij beleid. Veel gemeenten
doen dit door informele rookverboden te hanteren op plaatsen als speeltuinen, of in
de openbare ruimte rondom bijvoorbeeld scholen of ziekenhuizen. De ervaringen met
dergelijke verboden zijn veelal positief. Zo is er in de gemeente Gooi en Vechtstreek
een convenant gesloten met alle maatschappelijke organisaties om kindomgevingen rookvrij
te maken. Sportverenigingen, buurthuizen en speeltuinen zijn hierdoor rookvrij. Gemeente
Losser onthulde onlangs een rookvrij-bord bij het Twents Carmel college, waarmee de
start werd aangekondigd op weg naar een rookvrije generatie. Er zullen daar nog minstens
75 borden volgen op onder andere speeltuinen en sportlocaties. De gemeente wil hiermee
de boodschap overbrengen dat rookvrij de nieuwe norm is.
19.
Deze leden vinden het logisch dat sommige gemeenten op zoek zijn naar een meer juridische
aanpak. Uit het advies van de Afdeling Advisering komt naar voren dat dit mogelijk
is. De leden vragen hoe wordt in dezen omgegaan met mogelijk toenemende verschillen
in beleid tussen gemeenten. Zij vragen of dergelijke verschillen wenselijk zijn, en
of het in theorie mogelijk dat een gemeente in alle openbare buitenruimten een rookverbod
instelt.
De kracht van de Rookvrije generatie is de positieve insteek en het daarmee verbonden
brede maatschappelijke draagvlak om te komen tot rookvrije omgevingen. Het maatschappelijk
draagvlak kan verschillen tussen de gemeenten. Dit zorgt voor verschillen in beleid
tussen de gemeenten. Zo kan een gemeente regels opstellen die een rechtstreeks rookverbod
inhouden, een verplichting opleggen aan bepaalde organisaties om een rookvrije zone
in te stellen, aan te duiden en te handhaven, een partieel rookverbod (bijvoorbeeld
in tijd) of wat de gemeente ook maar geschikt, nodig, proportioneel en handhaafbaar
acht. Een beoordeling van de haalbaarheid van een juridisch rookverbod in de lokale
context is niet aan mij, maar gezien onder meer het proportionaliteitsvraagstuk acht
ik een rookverbod dat tegelijkertijd geldt in alle openbare buitenruimten van een
gemeente niet haalbaar.
4. Gevolgen voor uitvoering en handhaving
20.
De leden van de SP-fractie vragen of de voorgestelde wijzigingen van de Tabaks- en rookwarenwet de handhaving
op deze thema’s voor de NVWA vergemakkelijkt. Zij vragen of de voorgestelde wijzigingen
extra capaciteit van de NVWA vereisen.
Het wetsvoorstel is aan de NVWA voorgelegd om het te toetsen op de uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid. In deze toets is aangegeven dat de voorgestelde regelgeving handhaafbaar
en uitvoerbaar is. Voor wat betreft de extra capaciteit heeft de NVWA indertijd voor
alle nieuwe taken die voortvloeien uit het Nationaal Preventieakkoord een capaciteitsclaim
ingediend die is toegekend. Die claim omvat ook het toezicht op de aanscherping van
het rookverbod. Hierover heb ik uw Kamer bij brief van 11 mei 2020 geïnformeerd.16
5. Gevolgen voor verkooppunten en fabrikanten
21.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen bij de financiële aspecten van dit wetsvoorstel. Momenteel
ontvangen retailers schapsvergoedingen van de tabaksindustrie om een tabaksaanbod
aan te leggen. De leden vragen wat bij benadering het inkomensverlies van retailers
is als deze schapsvergoedingen straks niet meer mogen? Voorts vragen zij in hoeverre
dit van invloed heeft op het voortbestaan van kleine gemaks- en buurtwinkels, gezien
de economische recessie waarin wij ons bevinden.
Zoals ik in het antwoord bij vraag 7 en 8 van de leden van de VVD-fractie heb aangegeven
zijn deze vergoedingen al lange tijd verboden. Aangezien het voorliggende wetsvoorstel
en de memorie van toelichting hierin geen verandering aanbrengen, vloeien eventuele
financiële gevolgen niet voort uit dit wetsvoorstel.
22.
De genoemde leden vragen voorts of de regering kan toelichten waarom e-sigaretten
ook onder het verbod van schapsvergoedingen vallen?
Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 9 van de leden van de VVD-fractie geldt
het reclameverbod voor zowel tabaksproducten als voor aanverwante producten zoals
elektronische dampwaar. Het reclameverbod geldt sinds 20 mei 2016 ook voor e-sigaretten
en navulverpakkingen. Deze maatregel is ingevoerd bij de implementatie van de Europese
Tabaksproductenrichtlijn17 om, gezien de negatieve gezondheidseffecten van e-sigaretten, de aantrekkelijkheid
van het product te verminderen en de verleiding om het te gebruiken kleiner te maken.
Sinds 1 juli 2017 geldt het reclameverbod ook voor e-sigaretten zonder nicotine, met
als doel de aantrekkelijkheid van het product te verminderen en de blootstelling van
jongeren aan reclame en sponsoring te beperken.
Zoals is toegelicht in de antwoorden op vraag 8 en 9 van de leden van de VVD-fractie
is het reclameverbod van toepassing op vergoedingen die tot doel hebben de verkoop
van tabaksproducten en aanverwante producten te bevorderen. Vergoedingen voor een
goede plaats in het schap vallen hier ook onder. Het voorliggende wetsvoorstel brengt
hierin geen verandering.
6. Advisering en consultatie
23.
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering heeft overwogen een mkb-toets uit te voeren op de invoering
van deze wetswijziging of kan de regering motiveren waarom dit niet is gebeurd.
Het uitbreiden van het reclameverbod heeft beperkte regeldrukgevolgen voor speciaalzaken.
Het gaat dan om het verwijderen van gevelreclame, etalagereclame en reclame in de
speciaalzaak. Gezien de beperkte regeldrukgevolgen is ervoor gekozen naast de internetconsultatie
geen mkb-toets uit te voeren.
24.
De leden van de PVV-fractie merken op dat de regering in haar beantwoording van de vragen naar aanleiding van
het Nationaal Preventieakkoord het volgende antwoordt: «Er bestaat inderdaad brede consensus onder volksgezondheidsdeskundigen, wetenschappers
en regelgevers dat een individuele roker die volledig overstapt op het gebruik van
een e-sigaret minder gezondheidsrisico’s loopt dan een roker die blijft roken».18 Dit roept dan ook de vraag op in hoeverre de voorgestelde maatregel om het reclameverbod
ook voor de e-sigaret uit te breiden, in het belang is van de volksgezondheid. Deze
leden ontvangen op dit punt graag een reactie van de regering.
In het plenaire debat over het preventieakkoord op 3 september 2019 heb ik uw Kamer
toegezegd de stand van zaken van de wetenschap over de schadelijkheid en aantrekkelijkheid
in kaart te laten brengen. In mei van dit jaar heb ik uw Kamer dit onderzoek van het
Trimbos-instituut toegestuurd.19 Het Trimbos concludeert dat het gebruik van de e-sigaret schadelijker is dan aanvankelijk
werd aangenomen. Volgens het beschikbare wetenschappelijke onderzoek lijkt een e-sigaret
minder schadelijk dan een tabakssigaret, maar een definitieve uitspraak over de mate
van schadelijkheid van de e-sigaret is pas over tientallen jaren mogelijk. Als een
roker volledig overstapt op dampen kan dit gezondheidswinst opleveren. Het blijkt
echter dat veel gebruikers naast e-sigaretten ook tabakssigaretten gebruiken. Dit
levert niet of nauwelijks gezondheidswinst op, en er zijn zelfs signalen dat dit zogenaamde
dual use schadelijker zou kunnen zijn dan het gebruik van alleen tabakssigaretten of e-sigaretten.20 Ook komen er steeds meer aanwijzingen dat de e-sigaret een opstapproduct is naar
tabak, en dat de vele smaakjes het product aantrekkelijk maken voor jongeren. Uitgaande
van het voorzorgsprincipe is het advies van Trimbos dan ook dat de Nederlandse volksgezondheid
het meest gebaat is bij ontmoediging van het gebruik van e-sigaretten en het beperken
van het gebruik hiervan tot de groep rokers die het echt niet lukt om te stoppen met
bewezen effectieve hulpmiddelen.
De bevindingen van Trimbos ondersteunen mijn visie – en die van alle maatschappelijke
partners die betrokken zijn bij de afspraken uit het Nationaal Preventieakkoord om
roken terug te dringen – dat een rookvrije generatie ook een e-sigaretvrije generatie
moet zijn. Mijn uitgangspunt is om e-sigaretten wettelijk zoveel mogelijk onder hetzelfde
regime te brengen als gewone sigaretten; de uitbreiding van het reclameverbod is daar
een onderdeel van. Reclame werkt aanmoedigend in plaats van ontmoedigend. Reclame
voor een product waarvan vaststaat dat het schadelijk is past niet in een beleid waarvan
het doel een hoge mate van bescherming van de volksgezondheid is. Daarom geldt het
reclameverbod sinds 20 mei 2016 ook voor e-sigaretten en navulverpakkingen.
25.
In de memorie van toelichting bij de conceptwetswijziging wordt als rechtvaardiging
om geen uitzondering te maken voor e-sigaretten gesteld dat de zorg bestaat dat het
gebruik van een e-sigaret een opstap kan zijn naar het roken van tabakssigaretten.
In de meest recent gepubliceerde cijfers van het Trimbos instituut wordt echter geconcludeerd
dat maar 1,6% van de volwassen bevolking de e-sigaret met regelmaat gebruikt, en dat
deze groep vrijwel uitsluitend uit (ex)rokers bestaat. Zo heeft maar 0,2% van de e-sigarettengebruikers
daarvoor nooit gerookt. Ook bestaat bij de regering de zorg dat e-sigaretten aantrekkelijk
kunnen zijn voor jongeren. In dat kader blijkt echter uit de meest recente Trimbos
cijfers dat het aantal jongeren dat vorig jaar heeft geëxperimenteerd met een e-sigaret
met 9 procentpunten is teruggelopen t.o.v. 2015 (van 34% in 2015 naar 25% in 2019)
en dat van regelmatig gebruik onder jongeren geen sprake is. De e-sigaret is dus geen
opstap naar het roken van tabak en het gebruik van e-sigaretten onder jongeren neemt
gestaag af. De leden vragen waarom e-sigaretten niet worden uitgezonderd van de uitbreiding
van het reclameverbod.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden van de PVV-fractie naar het antwoord
op vraag 24 van deze leden en naar het antwoord op vraag 22 van de leden van de fractie
van de VVD.
26.
De Raad van State heeft in zijn advies gesteld dat er vraagtekens zijn bij de proportionaliteit,
de toegevoegde waarde en het effect van deze maatregel binnen het algehele rookontmoedigingsbeleid.
Waarom heeft de regering deze branche nooit geraadpleegd over de economische gevolgen
van de uitbreiding van het reclameverbod?
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State is
de proportionaliteit, de toegevoegde waarde en het effect van deze maatregel binnen
het algehele rookontmoedigingsbeleid uitvoeriger toegelicht in de memorie van toelichting.
Met betrekking tot de economische gevolgen voor fabrikanten en verkooppunten is de
regering van mening dat deze maatregel proportioneel is ten opzichte van de met de
maatregel gepaard gaande gezondheidswinst en de gezondheidswinst die een rookvrije
generatie met zich meebrengt. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het maken van reclame
op zichzelf geen aanmerkelijke economische waarde voor verkooppunten zou moeten vertegenwoordigen,
in die zin dat het aannemen van een financiële tegemoetkoming voor het plaatsen van
reclame al lange tijd verboden is; het valt onder het reclameverbod. De branche heeft
op het wetsvoorstel kunnen reageren via de internetconsultatie.
27.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering stelt dat de uitbreiding van het reclameverbod ook voor e-sigaretten
geldt. Hoewel de lange termijneffecten van e-roken nog niet volledig bekend zijn,
is de wetenschappelijke consensus dat e-roken minder schade toebrengt dan reguliere
tabak. Zo stelt de American Cancer Society dat e-sigaretten «significant minder» kankerverwekkende
stoffen bevatten dan tabak.21 Bovendien stellen verschillende onderzoeken dat e-sigaretten kunnen helpen bij het
afkicken. De leden vragen op basis van welke wetenschappelijke inzichten de regering
van mening is dat de uitbreiding van het reclameverbod ook moet gelden voor e-sigaretten
terwijl het steeds vaker wordt gezien als een minder dodelijk alternatief.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden van de GroenLinks-fractie naar
het antwoord op vraag 24 van de PVV-fractie.
28.
Tevens hebben deze leden vragen over de uitvoering van de wet. Een aantal bevoegdheden
worden decentraal belegd. Een deel van de gemeenten en GGD-kantoren wijzen op de onwenselijkheid
van decentrale regelgeving in de internetconsultatie. Het zou leiden tot een overmaat
aan regelgeving en regeldruk. Genoemde leden merken op dat roken een gezondheidsrisico
vormt voor alle Nederlanders. De leden vragen of de regering wederom kan toelichten
wat de nut en noodzaak is van decentrale bevoegdheden. Zij vragen of dit de uitvoering
niet te complex maakt.
De regering is van mening dat de Tabaks- en rookwarenwet niet uitputtend bedoeld is
op het punt van rookverboden. Dat wil zeggen dat provincies en gemeenten die op basis
van hun autonome verordenende bevoegdheid regels willen stellen met betrekking tot
rookverboden, in elk geval niet gehinderd worden door artikel 10 van deze wet. In
de memorie van toelichting wordt hierop ingegaan, omdat er vragen leefden over het
bereik van de Tabaks- en rookwarenwet in verhouding tot (voorgenomen) decentrale regelgeving.
Er wordt met dit wetsvoorstel geen wettelijke basis gecreëerd of veranderd, en er
wordt gemeenten en provincies niks opgelegd. De toelichting betreft op dit punt slechts
een weergave van de discussie en daarmee, naar ik hoop, een verduidelijking van de
verhouding tussen enerzijds de wet en anderzijds de – al bestaande – autonome verordenende
bevoegdheid van decentrale overheden.
29.
De leden van deze fractie vragen of de regering kan reageren op de vragen van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG) betreffende de motieven die een gemeenteraad zou kunnen
hebben bij het instellen van rookverboden, de mogelijke grenzen aan de autonome verordenende
bevoegdheid van de gemeente en de afwegingen die de gemeenteraad kan maken.
De besproken autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten vloeit rechtstreeks voort
uit de Gemeentewet. Deze bevoegdheid om regels te stellen inzake de huishouding van
de gemeente is niet onbegrensd. De Tabaks- en rookwarenwet vormt de zogenaamde «bovengrens»:
regelgeving van decentrale overheden mag deze wet, en daarmee ook niet de rookverboden
zoals die zijn opgenomen in artikel 10, niet doorkruisen. De ondergrens van de autonome
verordenende bevoegdheid is de privésfeer, de ruimtelijke grens valt samen met de
gemeentegrens. Het is niet aan de regering om in de afwegingen van decentrale overheden
te treden, daarom ben ik op het punt van motieven en afwegingen terughoudend een standpunt
in te nemen.
7. Inwerkingtreding
30.
De leden van de VVD-fractie stellen dat voor de meeste speciaalzaken de gevolgen van deze wet aanzienlijk zullen
zijn. De regering schat dat van de 1.600 speciaalzaken slechts 150 zich hoofdzakelijk
zullen gaan richten op tabaksverkoop. De regering stelt voor de wetswijziging reeds
op 1 januari 2021 in werking te laten treden. Ligt gezien de ingrijpende gevolgen
voor veel speciaalzaken een latere invoering niet voor de hand, zo vragen deze leden.
Om speciaalzaken meer tijd te geven zich aan te passen ben ik bereid de ingangstermijn
met zes maanden uit te stellen naar 1 juli 2021.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport